Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CALVIJN EN DE GELIJKENIS VAN HET ONKRUID IN DE TARWE (*)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CALVIJN EN DE GELIJKENIS VAN HET ONKRUID IN DE TARWE (*)

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. Balke

Inleiding

De gelijkenis van het onkruid in de tarwe heeft in de kerkgeschiedenis een grote rol gespeeldi. De strijd rondom de vragen van de tucht en de tolerantie weerspiegelt zich in de geschiedenis van de exegese van deze gelijkenis^. Enerzijds functioneert het beroep op de gelijkenis als een motief in het verzet tegen het rigorisme van hen die een al te strenge tucht willen handhaven, terwijl anderzijds het gevaar dreigt van relativisme en indifferentisme vanwege al te vergaande tolerantie^.

De gelijkenis spreekt van Gods lankmoedigheid* en het is interessant om na te gaan, hoe de reformatoren en met name Calvijn met de gegevens van deze gelijkenis klaar zijn gekomen in hun strijd tegen Rome en de Radicalen. Een strijd tegen de inquisitie en voor vrijheid van godsdienst. Maar ook een strijd voor de tucht en tegen libertinisme in leer en leven.

Is het waar dat Calvijn van de reformatoren het dichtste stond bij de positie die de middeleeuwse kerk innam ten aanzien van de haeresie? ^ Kan men staande houden, dat Calvijn in dit opzicht van de rechte baan van de Reformatie is afgeweken? Dat Luther anders heeft gedacht? ®

In ieder geval is Calvijn bepaald niet de geschiedenis ingegaan als de champion van de tolerantie (die erepalm heeft Castellio in de wacht gesleept'^) maar juist van de intolerantie^. De betreurenswaardige affaire met Servet is er debet aan dat schoolboeken vandaag nog een 'Zerrbild' van Calvijn aan de scholieren presenteren. Daartegenover mag worden gesteld dat Calvijn in het oordeel van velen de modernste onder de reformatoren was9, dat hij meer dan alle anderen zich heeft ingezet voor de oecumene en in de katholieke dimensies van zijn denken de anderen ver achter zich laat.

Het is een boeiende zaak, na te gaan hoe Calvijn met de Schrift omging in dit spanningsveld van tucht en tolerantie, terwijl de spanningen zo hoog opliepen door de strijdvragen van de dag. In de literatuur rondom Castellio is het beroep op Mattheüs 13 'gang und gebe'io Castellio heeft veel waarde aan deze gelijkenis gehecht en in zijn tractaat uitspraken van anderen daarover samengebracht^. Maar eerst werpen wij een blik in

De geschiedenis van de exegese van deze gelijkenis^^

waaruit blijkt dat de interpretatie varieerde al naar gelang de kerkopvatting. Is de kerk een 'corpus permixtum' zoals de ark van Noach met reine en onreine dieren erin waarbuiten geen zaligheid is, of is de kerk een gemeenschap van heiligen, even heilig als het nieuwe Jeruzalem? Is het onkruid de morele delinquent binnen of de ketter buiten?

Callixtus beriep zich op deze passage ten behoeve van zijn laxisme^^. 'Wat een hoogmoedige arrogantie (quantus arrogantiae tumor) ... is het als iemand het waagt te doen of zich voor geschikt houdt om te doen wat de Here niet aan Zijn apostelen heeft toevertrouwd, en als hij denkt dat hij in staat is om het onkruid van de tarwe te scheiden'^*. 'Zelfs al verschijnt er onkruid in de kerk, dan moeten ons geloof en onze liefde daardoor niet worden verhinderd, zodat wij van de kerk afwijken omdat wij onkruid daarin onderkennen. Het is slechts onze zaak toe te zien dat wij tarwe zijn'15.

Hieronymus nam precies dezelfde positie in tegen de puristen. 'Niemand kan het prerogatief van Christus aan zich trekken en mensen oordelen voor de dag des oordeels. Als de kerk nu al gezuiverd zou zijn, wat zou er dan nog voor Hem overbUjven? 'i6

Augustinus zag hetzelfde probleem onder ogen in zijn strijd met de donatisten die zeiden dat zij de tarwe waren en dat de grote kerk geheel uit onkruid bestond. Volgens de donatisten bedoelde Christus met de akker niet de kerk maar de wereld. Voor hen was het onmogelijk dat de Satan in de kerk onkruid kon zaaien. Dat was onverenigbaar met de donatistische pretentie een kerk te zijn 'sine macula et ruga'^'^. Deze pretentie wilde Augustinus de donatisten niet toestaan. 'Kijk maar naar de horden van de circumcellionenis^ naar de dronkaards, naar de ontuchtigen. Noemt ge hen tarwe? ' 'Gij verbeeldt u dat ge vóór de tijd van de oogst het vermengde onkruid ontvlucht: want gij zijt het onkruid. Want als ge het graan waart, zoudt ge het daarmee vermengde onkruid onder u verdragenis en u niet afscheiden van de oogst van Christus'. 'Waarom gelooft ge, dat het onkruid toegenomen is en de wereld vervuld heeft, maar dat de tarwe afgenomen is en alleen in Afrika is overgebleven? '20 'Zeggen dat de kerk in de wereld verloren ging en nog alleen maar in Afrika bestaat is een ander Evangelie verkondigen'^i. 'Gij noemt u christenen, maar gij

weerspreekt Christus'. Hij zei: 'Laat beide samen opgroeien tot de oogst', Hij zei niet: laat het onkruid groeien en het graan afnemen. Hij zei: 'de akker is de wereld', Hij zei niet: de akker is Afrika22. Hij zei: 'de oogst is de voleinding der wereld', Hij zei niet: de oogst is de tijd van Donatus. Hij zei: 'de maaiers zijn de engelen'. Hij zei niet: de maaiers zijn de leiders der circunicellionen'23.

Augustinus is de eerste die de vragen van de tolerantie en van de tucht tegen elkaar probeert af te wegen. 'Laat zo de verdraagzaamheid waken dat de tucht niet slaapt' (sic vigilet tolerantia, ut non dormiat disciplina). 'Wij moeten ons er voor hoeden, dat wij niet menen, dat die gelijkenissen (die van het onkruid in de tarwe en van het visnet) ons zijn voorgehouden, 'ut dormiat ecclesiae disciplina'. De tolerantie dient de 'pax' en de tucht dient de 'sanitas' van de gemeente^*. Dit brengt Augustinus tot de exegese: 'Want als de Here tegen Zijn dienaren, die het onkruid wilden verzamelen, zei: laat het opgroeien tot de oogst, gaf Hij als reden aan: op> dat ge niet, wanneer ge het onkruid opleest, niet ook tegelijk de tarwe uittrekt. Daarmee toont Hij voldoende aan dat wanneer deze vrees niet bestaat en er zekerheid is over de stabiliteit van het koren, d.w.z. wanneer de misdaad van iemand notoir is en door ieder verafschuwd, zodat deze geen verdedigers vindt noch zulke verdedigers door wie een schisma zou kimnen ontstaan, laat dan de gestrengheid van de tucht niet slapen, want hoe zorgvuldiger de naastenliefde bewaard blijft, des te effectiever is de tuchtiging van het verderf'25.

Augustinus weigert allen zonder meer tot de doop toe te laten. Sommigen voeren daarvoor ais argument aan dat wie zich na de doop bekeert koren is, de anderen die zich niet bekeren blijven dan maar onkruid. Augustinus verdedigt de wacht rondom de toelating: 'als wij vóór de doop bepaalde zondaren niet willen toelaten, is dat geen poging het onkruid reeds voor de tijd uit te rukken. Neen, want wij willen ook niet als de duivel het onkruid er overheen zaaien'26.

In zijn tolerante periode was Augustinus een beslist tegenstander van de bestrijding van ketterij door geweld. Later beroept hij zich voor de hulp van de sterke arm van de overheid op het omineuze 'compelle intrare' (Lucas 14 : 23). De straten en stegen van de stad waaruit men de bedelaars en de misvormden, de blinden en de lammen moet ophalen, ziet hij als de ketterijen en de schisma's, waaruit de ongelukkigen moeten worden opgespoord. 'Hoe anders de verstarring breken dan door beet te pakken? Het moet ons koud laten - had hij vroeger al gepreekt - dat wij hun lastig

voorkomen: ijs moet niet gesmolten maar gebroken worden, en een jongen die naar school moet, huilt óók. - Maar de apostelen dwongen niemand! zeggen zij. - Dat is waar, zij waren vissers, zij wierpen uit in volle zee, zij waren blij met wat ze vingen. Doch na de vissers zond God de jagers, zoals de profeet Jeremia voorzegd heeft, en die jagers dat zijn wij, die de zielen moeten opjagen uit het struikgewas van die grote ketterse bergen die Arius heten en Photinus en Donatus'27.

Augustinus stelde dat de dwaling als zodanig geen recht heeft op verdraagzaamheid: demonendienst moest men verbieden en uitroeien, maar de wetten tegen scheuring en ketterij dienden slechts tot waarschuwing. Eerst de excessen van de circumcellionen en de kwade trouw van de donatistische leiders brachten Augustinus er geleideUjk toe de wet te verdedigen, dan om een gematigde toepassing te vragen, tenslotte om de geloofsdwang als het geringere kwaad goed te keuren toen hij de goede gevolgen zag van de staatsinmenging^». Verdraagzaamheid is de gewone herderlijke tactiek, maar dwang is soms onvermijdelijk, want worden de besten door liefde getrokken, de meesten moeten helaas gedwongen worden door vrees.

Deze theorie van het 'compelle intrare' is van grote invloed geweest. Thomas van Aquino heeft deze lijn doorgetrokken toen hij de inquisitie theologisch zocht te funderen. Lodewijk XIV heeft er zich op beroepen voor de intrekking van het edict van Nantes^S.

Toch heeft Augustinus de ambtenaren steeds tot matiging aangespoord. Nooit heeft hij zoals Optatus van Mileve met een beroep op de ijveraars uit het Oude Verbond de doodstraf terwille van het geloof verdedigd. De vijanden van de kerk moet tijd gelaten worden voor kerkelijke boete. Ketters ombrengen is een gruwel: hun bloed zou de passie van de ware knechten van God onteren! 'Geen doodstraf', schreef Augustinus aan een proconsul, 'om Christus' w^il vergeet de zachtmoedigheid niet'30.

Augustinus stond wel legale repressie toe van ketterse propaganda maar weigerde de doodstraf toe te passen. Ook daarvoor beroept hij zich op de gelijkenis. Christus schijnt daarmee te zeggen: als ge naar de wapenen grijpt, om de ketters te doden, loopt ge gevaar tegelijk rechtvaardigen om te brengen. Bovendien zijn er velen die zich nog van onkruid in goed graan kunnen veranderen. Als men ze te vroeg uitrukt, schaadt men de toekomstige oogst, daar men hen uitrukt die zich kunnen bekeren en goed graan worden. Zo verhindert Christus niet de ketters te beteugelen, hun de mond te sluiten, hen de vrijheid van het woord, de vrijheid van vergadering en vereniging te ontnemen, maar Hij verbiedt, hen te doden^i. Zo zien we hoe de exegese van de gelijkenis zich ontwikkelt. Eerst wordt het

onkruid slechts op zondaren toegepast, later op ketters. In de eschatologische spanning moet tolerantie worden betracht. Onkruid kan nog goed koren worden. De tolerantie vindt z'n grens in de tucht. Het onkruid, dat duidelijk herkenbaar is, mag en moet uitgerukt worden mits het goede graan geen gevaar loopt.

Thomas van Aquino achtte de doodstraf legitiem voor ketters. Want het is veel erger het geloof te verderven, waardoor de ziel haar leven ontvangt, dan geld te vervalsen dat het tijdelijke leven dient. Wanneer dus valse munters en andere misdadigers terecht door de wereldse heersers dadelijk met de dood worden bestraft, hoe veel te meer mogen dan de ketters, zodra hun ketterij zonneklaar is, niet slechts geëxcommuniceerd, maar met recht gedood worden32. Natuurlijk kende Thomas de argumenten tegen zijn strenge opvatting. Vooral het argument van de gelijkenis uit Mattheüs 13. Hij hield onmiddellijk de uitleg van Augustinus aan zijn opponenten voor, waarbij hij er stilzwijgend aan voorbijging, dat Augustinus er niet over peinsde de doodstraf op ketters toe te passen^». Volgens Thomas was Christus sleohts bezorgd voor het koren en niet voor het onkruid. Dat mag worden uitgerukt mits het gemakkelijk te herkennen is. Zodra er geen gevaar voor vergissing bestaat, geldt het gebod van Christus niet meer.

De inquisitie maakte dankbaar gebruik van de exegese van Thomas. In 1556 vroeg Claes de Praet aan zijn inquisiteur of hij hem als onkruid of als tarwe beschouwde. Het antwoord was natuurlijk, dat Claes bij het onkruid thuishoorde, waarop Claes repliceerde: 'Waarom laat U mij dan niet groeien tot de oogst? ', waarop hij het volgende te horen kreeg: 'Dat de Heere des ackers sijn dienaers beval '/ dat was daerom / dat sij dat goed kruyd niet bederven souden met dat quaet uyt te trecken: Maer ik kan wel gaen langs de kanten '/ en plucken hier en daer een plucxken of twee / ja somtijds ses of acht / ja tien of twaelf / ja somtijds een hondert of twee / sonder het goede te bederven'34.

De reformatorische exegese

De Hervormers huldigden praktisch dezelfde opvatting als Thomas van

Aquino^'S. Echter werd nu scherp onderscheiden tussen de taak van de overheid en van het ambt van de kerk.

Melanchthon^s schijft aan PhiUps van Hessen^'' in een memorandum over de Dopers: 'Die weUliche Obrigkeit soil nicht allein den Menschen dienen zu leiblicher Wohlfart, sondern zuvörderst zu Gottes Ehre . . . Dasz aber dagegen angezogen werden diese Worte vom Unkraut: Lasset beides wachsen, das ist nicht zu weltlicher Obrigkeit geredt, sondern zum Predigtamt, dasz sie unterm Schein ihres Amts keinen leiblichen Gewalt üben sollen. Aus diesem ist nun klar, dasz weltlich Obrigkeit schuldig ist, Gotteslasterung, falsche Lehre, Ketzereien und die Anhanger am Leib zu strafen'.

Luthers uitspraken over de gelijkenis zijn zeer uiteenlopend en niet eenvoudig te interpreteren^^.

Zwingli's exegese is, dat de gelijkenis niet kan worden toegepast wanneer valse leer of grove zonden in het geding zijn. Deze zonden kunnen niet worden getolereerd en een christelijke overheid moet hier streng ingrijpen (multari!). Het onkruid dat niet mag worden uitgerukt betreft slechts de zwakheden van het vlees die de christelijke liefde moet verdragen39. Ook verklaart Zwingli dat we de stoute hoop mogen hebben dat meerderen voor de dag (van de oogst) tot het goede inzicht zullen teruggekeerd zijn, die er toen een afschuw van hadden^o. Tot zolang zullen de godvrezenden onder de goddelozen verkeren. In deze situatie is een scheiding van bozen en goeden onmogelijk. Dat zou op verwarring uitlopen.

Bucer*i gaat in zijn Enarrationes ook uit van het 'corpus permixtum'. Het onkruid zijn de hypocrieten. Zolang wij in dit leven zijn behoren wij hen te verdragen. Wij kunnen hen ook niet onderscheiden. De overheid

is echter geroepen om het kwaad te straffen. Christus heeft niet bevolen dat de bozen niet zouden worden bestraft, maar Hij heeft aangeduid dat hoewel de schuldigen worden gestraft en anderen door het Woord van God bestreden er toch tot het eind van de wereld bozen in de kerk zullen zijn, die zeer moeilijk van goeden zijn te onderscheiden. Verder gispt Bucer de 'p> ericulosa negligentia Episcoporum'. Zij moeten waken over de kerk en mogen niet slapen.

De doperse exegese

Belangrijk voor de doperse positie is het inzicht dat de kerk altijd en overal in contradictie is met de wereld. De 'wereld' is niet Gods goede schepping; het is een boze wereld onder heerschappij van de duivel en de zonde. En dit werkt door in de staat, de cultuur, de economie en in alle staatskerken. De ware kerk is een nieuwe schepping, die niets van doen heeft met de oude wereld. Er is duidelijk zichtbaar onderscheid tussen de kerk en de wereld. De gelijkenis van het onkruid kwam in bijna alle Zwitserse disputaties van de predikanten met de Dopers aan de orders. In de doperse opvatting was de sleutel van de gelijkenis: de akker is de wereld. Zo konden zij sterke nadruk leggen op strenge tucht in de kerk en wezen zij elke gedachte van een 'corpus permixtum' af. Tegelijkertijd leerden zij dat het boze in de wereld verdragen moest worden. De overheid mag geen ketters vervolgen^s. Deze inzichten treft men telkens weer bij de Dopers aan. Zo bijv. bij Dirk Philips** en Balthazar Hubmaier^s om er slechts enkelen te noemen.

De dweperse exegese

Thomas Müntzer levert een voorbeeld van dweperse exegese in zijn Fürsienpredigt*^. De tekst, Daniël 2, is zeer geschikt voor zijn bedoeling. Daar is de vorst met zijn twistende hovelingen en de valse profeten, die zijn dromen niet kunnen uitleggen en daji het optreden van de ware profeet Daniël met wie Müntzer zich vanzelfsprekend identificeert. De Fürstenpredigt culmineert in een eschatologische oproep 'Nu is de ure gekomen'.

'Man muss das Unkraut ausraufen aus dem Weingarten Gottes in der Zeit der Ernte, dann wird der schone rote Weisen bestandig Wurzeln gewinnen und recht aufgehn'. De beelden van wijngaard en akker, van gouden tarwe en rode wijn vloeien ineen. Duidelijk is echter dat Müntzers overspannen eschatologie overgaat in revolutie. Hij is niet lang bereid om op de komst des Heren te wachten. God heeft onze hulp nodig. 'Jetzt ist die Zeit der Ernte'. De engelen die hun sikkels scherpen en tarwe van onkruid scheiden zijn de 'emsten Knechte Gottes'. Zij voeren de goddelijke wraaik uit. Nebukadnezar viel voor Daniël neer, overwonnen door de macht der waarheid en hij eerde de profeet van God door hem overste te maken om het oordeel van God uit te voeren. Müntzer verwacht niet anders dan dat de vorsten tegenover hem dezelfde houding zullen aannemen.

Het verwondert niet dat de Münsterse Dopers zich op dezelfde lijn bevinden. Bemhard Rothmann wordt niet moe om te prediken dat de restitutie, de oprichting van het rijk van God al bij ons in Munster is begonnen. Rothmann herinnert er aan 'des menschen sone wert senden sine baden vnde se werden sammelenn vth sinen rike alle ergernisse vnd alle de dar vnrecht doen vnd werden se werpen in einen vueraven'47. En Kerssenbroch laat Jan Matthys tegen de goddelozen schreeuwen: 'maakt dat ge hier wegkomt, goddelozen, en kom nooit meer terug, vlucht, hater en vijand van de Vader, wijk terug, verwoester van alle goed, scheidt u van de goeden af. De akker des Vaders moet gereinigd worden, het onkruid moet met wortel en tak uitgeroeid worden opdat het het goede zaad niet verstikt'48.

David Joris49 is een tussenfiguur tussen de Dopers en de Dwepers. Hij trekt namelijk geen revolutionaire consequenties uit zijn chiliasme. Hij vermijdt dan ook de revolutionaire exegese van Thomas Müntzer cum suis door nadruk te leggen op de incompetentie van de knechten. De uitwendige mens kan niet over de inwendige mens oordelen. Hij betoogt in zijn Twonderhoeck^^ 'Want Godt dan een Gheest is / sijn werckinge nv inwendich heeft / heeft hy in desen laetsten Daghen niet ghewilt / dat yemandt (of sy schoon syne Dienaers sijn) in deze sijns Gheloofs saken richten '/ veroordelen / verderven / oft yet wtroeden solden '/ voor den tijt des oogstes'. En als men tegenwerpt dat het ketters zijn die als onkruid uitgerukt worden, dan antwoordt Joris dat de oprechten van hart altijd met Christus als ketters behandeld werden. Het onkruid moet blijven staan. God kan alleen over

het hart oordelen. 'Alsoo oordeeldt alleen Godt inden Gheest ouer Ziel unde Lijf / maer die mensche alleen ouer t 'Lijf'.

De liberale exegese

Het is te verwachten, dat Erasmus als vredesapostel temidden van de verdeelde christenen speciale aandacht heeft voor de gelijkenis. Hij maakt er vaak en veel gebruik van^i. 'De slaven die het onkruid voortijdig willen uitrukken, zijn diegenen die menen dat men pseudo-apostelen en heresiarchen door zwaard en dood moet verwijderen terwijl de Here ze niet wil uitroeien maar verdragen of zij zich misschien beteren en van onkruid tot tarwe worden. En als zij zich niet beteren mag men hen aan hun rechter overlaten die hen eens zal straffen in het laatste oordeel^^ Erasmus kent natuurlijk de middeleeuwse exegese. De één zegt, dat men het onkruid 400 jaar moet dulden tot de vestiging van de kerk, dan mag men het uitrukken. De ander dat het onkruid moet uitgerukt worden wanneer het onkruid zich zo sterk van de goede tai-we onderscheidt dat men er niet aan tvsdjfelen kan. Hier herkennen we Thomas van Aquino. Ik acht mijzelf niet competent, meent Erasmus, om in de heilige tekst zulke menselijke en vleselijke verklaringen in te voeren^^. Erasmus slaat trouwens de waarde van de schriftargumenten om de doodstraf tegen de ketters te verdedigen niet zo hoog aan.

Het is te begrijpen dat Castellio54 rnet Erasmus goed uit de voeten kan en graag uitspraken van Erasmus gebruikt als: 'non sum judex alienae conscientiae, nee Dominus alienae fidei' of 'certe cogere non est evangelium'. Castellio maakt het 'sinite utraque crescere' bijna tot motto^^ van zijn traktaat De haereticis an sint persequendi 1554^^. Castellio biedt hierin een soort bloemlezing met citaten van vele anderen over de tolerantie ten opzichte van ketters. Van zijn eigen hand plaatst hij in dit werk Sebastian CastelUon, en la preface sur la Bible, dédiée au Roi d'Angleterre. Zijn twee-

de traktaat is De haereticis a civili magistratu non puniendis (1557)^'^ dat gericht is tegen Beza. Hierin geeft hij een uitvoerige exegese van de gelijkenis. Ook in zijn Contra Libellum Calvini komt hij herhaaldehjk op de gelijkenis terug.

Castellio begint met te stellen dat de kettervervolging uit een verkeerde ijver voor Christus voortkomt. 'Et ce qui est encore plus indigne et méchant que tout cela, . . . que nous faisons toutes ces choses par un zèle, que nous avons en Christ et par son commandement, et en son nom, et couvrons cette cruauté de loup, sous la peau d'un Agneau . . . Par zèle de Christ nous arrachons l'ivraie, lequel afin que Ie blé ne fut arraché, a commandé l'ivraie être laissée jusques a la moisson'^s 'Attendons la sentence du just juge, . . . Obéissons au just juge, et laissons les zizanies jusques a la moisson, afin que par aventure nous n'arrachions Ie blé, qland nous voulons plus savoir, que notre maïtre. Et aussi la demière fin du monde n'est pas encore venue, et ne sommes point Anges, auxquels cette charge soit commise'59.

In zijn tw^eede traktaat^o wijdt Castellio een uitvoerige bespreking aan de gelijkenis. Zijn betoog is een doorlopende weerlegging van Bèze, die o.m. van mening is dat de maaiers engelen zijn 'pource que ceste plaine et entière répurgation Ie l'Eglise éparse par tout la monde, est une besongne trop grande pour estre faite par les forces humaines'. Castellio verwerpt dit argument als 'diminuation de la puissance de Christ' en signaleert een verschil tussen Beza en 'son maistre Calvin', 'qui ... est de ceste opinion que les ministres soient hommes d'un trop grand zèle et trop grand esprit et entendement'.

Castellio verbindt het onkruid met de zonde tegen de Heilige Geest^i, die bedreven wordt door 'les enfans du mauvais', die na de leer van Christus gehoord te hebben, gehoorzamen aan de duivel. 'Mais ceste opiniastrise, ceste rejection et oppugnation ostinée de la vérité oogneüe . . . rejette la medicine de Christ, contriste Ie Saint-Esprit et Ie rejette; par ce a jamais est-elle insanable. Desquelles choses est manifeste que ceux-la seulement sont appelez zizanie de Christ qui pèchent contre Ie Saint-Esprit'62.

Intussen is Castellio wel van mening dat zulke zondaren tegen de Heilige Geest 'soint digne de toute sorte de mort'. Maar die zonde is niet vast te stellen63 met 'ceste lumière de nature ... il ha permis aussy aux mauvais magistratz Ie jugement des choses qui leur sont notoires'. Echter 'des causes

de la religion on ne peut juger sans foy'. Ketterdoden is dus 'arracher les zizanies' wat Christus juist verboden heeft^*.

Ook in zijn weerlegging van Calvijn Contra Lihellum Calvini in quo ostendere conatur haereticos iure gladii coercendos esse is Castellio van mening dat het onkruid niet op morele zonden ziet maar op heresie^^. Naar zijn mening ontkomt niemand aan dwaling, ook de 'Zwingliani et Calviniani' niet. En niemand denkt van zichzelf dat hij de valse religie heeft. Kortom, we weten te weinig om het onkruid werkelijk weg te doen.

De exegese van Calvijn

Hoe is Calvijn, die terecht de naam draagt van de beste exegeet onder de reformatoren66 met de gegevens van de gelijkenis klaar gekomen? We gaan de verschillende plaatsen bij hem chronologisch na zonder daarbij volledigheid te pretenderen.

Aanvankelijk bedient Calvijn zich slechts van de gelijkenis ter ondersteuning van zijn visie op de kerk als 'corpus permixtum'. In de Institutie van 1539^7 wijst hij de onmatige gestrengheid af van hen die een heilige kerk eisen en pleit voor zachtmoedigheid. Er blijft een kerk ook waar geen volkomen zuiverheid en ongeschondenheid des levens is: '. ... de kerk is gelijk een akker, die met goed graan bezaaid, door bedrog van de vijand met onkruid verontreinigd wordt, waarvan hij niet gereinigd wordt, voordat de oogst naar de dorsvloer gebracht is'. In 154368 gjuit hij zich aan bij Augustinus die tegenover de Donatisten opkomt voor 'moderatio disciplinae'. Met de maat van de tucht moet men altijd letten op het bewaren van de eenheid des Geestes in de band des vredes. Wanneer die band niet bewaard wordt, begint de medicijn van de straf verderfelijk te worden en houdt op medicijn te zijn. Voorzichtigheid is bij de tucht vereist 'op> dat niet wanneer het onkruid uitgetrokken wordt, het koren beschadigd worde'.

Op dezelfde wijze bestrijdt Calvijn het rigorisme in de tucht van de Dopers (1544)69. £i-ig geen kerk 'sine ruga et macula' voor het eschaton.

Zolang hebben wij dagelijks nodig dat Christus ons wast en reinigt. Bovendien zijn er altijd 'des meschans hypocrites au troupeau des bons'. De excommunicatie is nodig. De tucht kan veel ten goede uitwerken, maar kan niet alle kwaad uitroeien 'd'autant que la malice des hypocrites est souvent cachée'. 'Tenons done en somme ce que dit nostre Seigneur, que ilsque a la fin du monde il nous faut endurer beaucoup de mauvaises herbes, de peur que si nous voulions tout arracher, nous ne perdions Ie bon grain quant et quant'.

In de commentaar op Jesaja (1549)'^o en op 2 Thessalonicenssen (1550)'^i vinden we eveneens een sterk accent op het 'corpus permixtum'.

In het traktaat over de Ergernissen duikt Servet ('een dolle hond', 'zijn grommen en blaffen getuigt genoeg wat voor een geest deze mens drijft') voor het eerst in de context op. Dat er in de kerk ketters en hypocrieten zijn, moet ons niet in verwarring brengen. Alsof niemand daarom het land niet zou durven eggen en bezaaien, omdat het goede zaad dikwijls in onkruid verandert. Dit is bedrog van de Satan. Hij zoekt met wat voor middelen hij maar kan om Gods hemelse zaad te bederven en te schenden of)dat het niet tot kruid opwasse. Wij weten dat de wereld als een woest en leeg land lang onvruchtbaar heeft gelegen. Nu heeft God door Zijn dienaars de leer van het Evangelie daarin gezaaid. Verwonderen wij ons dat de Satan allerlei dwalingen daarbij mengt, die hij tot bederf weet bij te brengen? ''^ Voor ons is de grondregel, dat God er stellig iets mee voor heeft, dat de kwaden altijd onder de goeden vermengd zijn'^3.

In 1554 verdedigt Galvijn zich na de terechtstelling van Servet^* tegen de aanvallen van hen die in de gelijkenis bijbelse argumentatie vinden voor hun opvatting dat ketters niet met het zwaard vervolgd mogen worden'^ 5. 'Adducunt etiam quaedam scripturae testimonia. In quibus unum videtur habere aJiquid coloris'. Een letterlijke toepassing zou de overheid verbieden het zwaard te gebruiken en alle kerkelijke tucht elimineren. Excommunicatie is echter een zeer goed middel om de kerk te zuiveren, dat immers niet kan gebeuren als het verboden is het onkruid aan te raken. Bovendien heeft de Here het hier niet slechts over verkeerde leerstellingen, maar Hij heeft

de verleidingen op het oog die de Satan uitstrooit om het goede zaad te bederven. Derhalve zouden wetten, rechtspraak en de overheid ophouden, als het onkruid moest blijven tot de oogst. Zo is voor de verstandige lezers de bedoeling van Christus allerminst dubbelzinnig. Hoewel Hij elders de kerk vergelijkt met een dorsvloer waarop kaf en koren vermengd zijn en met een sleepnet waarin tegelijk goede en slechte vissen verzameld worden, zo vergelijkt Hij de kerk nu met een akker die gedwongen wordt het onkruid met het goede zaad te dragen en te voeden. En vandaar komt die onmatige ijver bij mensen van een al te heftig karakter die menen dat het onwaardig is dat het heiligdom van God door vuiligheden besmeurd wordt en dat de bruid van Christus die Hij door zijn bloed heeft gereinigd en waarin Gknls heerlijkheid moet schitteren, bezoedeld is door schandeüjke vlekken. Maar de Here duldt dat zijn kerk aan vele gebreken blootgesteld is om ons te verootmoedigen, om onze standvastigheid op de proef te stellen en om ons tot voorzichtigheid aan te sporen. En zo komt het dat de kerk gedwongen is vele kwaden in haar schoot te dragen, die zij niet kan ontgaan. Dit is echter waar: zodra Christus met zijn evangelie tevoorschijn komt, scheidt Hij met zijn wan het kaf van het koren, maar Hij begint dit zo te doen dat de volledige reiniging wordt uitgesteld tot de laatste dag waarop Hij de schapen van de bokken zal scheiden. Christus beveelt dus niet om met aJle gestrengheid op te houden, maar vermaant dat de kwaden verdragen moeten worden die niet zonder verderf verbeterd kunnen worden. En stellig hoezeer ieder zich toelegt om ijverig en dapper volgens zijn roeping de gebreken met wortel en tak uit te roeien, nooit zal de gestrengheid zover vorderen of er blijven vele overbUjfselen van gebreken. Zo wijst Galvijn het misbruik, dat z.i. van de gelijkenis gemaakt wordt, terug. Als 'sanus lector' wil hij de Schrift niet lezen zoals iedere ketter daarin zijn letter vindt. Hij wil het geheel van de Schrift verstaan.

In een preek op 12 oktober 1555 maakt Calvijn ook een toespeling op de gelijkenis''^ . ^^el een bewijs hoe edgemeen bekend de argumentatie vanuit de gelijkenis in die tijd was! - in een brede uiteenzetting over de vraag of de doodstraf wel gerechtvaardigd is'^'. Calvijn valt scherp uit: 'En zij die zeggen dat men het onkruid moet laten groeien, tonen zij niet dat zij als monsters zijn afgestompt? Dat men hen voor even afschuwelijk als dwaas moet houden? Want het lijkt dat zij de hele orde van de natuur willen bederven en kijk: zij spreken niet alleen tegen God maar zij vergiftigen ook de zielen en tonen dat zij geen enkel stukje gezond verstand hebben'.

In zijn Evangelie-commentaar (1557)''8 gaat Calvijn ook van het 'corpus permixtum' uit. De godvrezenden moeten niet ongeduldig en moedeloos

worden wanneer zij een verwarrende vermenging van bozen en goeden zien. Er blijft strijd tussen vlees en geest in het persoonlijke leven en dat geldt ook van de kerk. Zodra als Christus een kleine kudde vergadert, dringen vele hypocrieten binnen, vele verdorven lieden sluipen in en vele goddelozen mengen zich er onder. Elk separatisme en rigorisme wijst Calvijn af. Belangrijk is wat hij zegt over de betekenis van de akker: is het de kerk of de wereld? De Here noemt de kerk zijn akker en de gelovige het zaad van de akker. En hoewel Christus er daarna bijvoegt dat de akker de wereld is, lijdt het toch geen twijfel of Hij wilde deze naam eigenlijk op de kerk toepassen waarvan Hij begonnen was te spreken. Omdat Hij echter zijn ploeg door alle wereldstreken wilde laten gaan, om zich overal akkers toe te bereiden en het zaad des levens uit te strooien brengt Hij via een synecdoche op de hele wereld over wat eigenlijk van een gedeelte ervan gezegd kan worden.

Wat bedoelde Hij met 'tarwe' en 'onkruid'? Dit kan niet uitgelegd worden van de prediking. Christus zou het nooit verboden hebben om ijverig te zorgen dat deze van bedorven inmengsels gezuiverd wordt. Goddeloze dwalingen die de zuiverheid van het geloof bezoedelen mogen wij niet dulden. Calvijn verwerpt het dualisme van de Manicheeën, die deze tekst misbruikten om aan hun verzinsel van de twee principia een schone schijn te geven.

De herders moeten zich ijverig toeleggen op het zuiveren van de kerk maar zij zullen het nooit zover brengen, dat zij de hele kerk van alle onreinheid zuiveren. Christus wilde alleen de gelovigen aansporen om niet moedeloos te worden en verder de ijver van hen beteugelen die menen dat men slechts gemeenschap kan onderhouden met zuivere engelen. De Dopers misbruiken deze tekst om het gebruik van het zwaard aan de kerk te verbieden. De weerlegging is gemakkelijk. Zij zelf staan excommunicatie toe als een middel om bozen en verworpenen tenminste voor een tijd uit te roeien. Waarom mogen godvrezende overheden dan het zwaard niet gebruiken tegen misdadigers als dat nodig is?

Overigens, aldus Calvijn, Christus spreekt niet over het ambt van de herders noch over het ambt van de overheid, maar neemt de ergernis weg, waardoor de zwakken in verwarring gebracht worden. Christus wil uiteindelijk de laatste hand leggen aan de reiniging van zijn kerk door de engelen, toch wil Hij er nu al mee beginnen door godvrezende leraren. Zij die zich ontijdig haasten om uit te rukken wat hun mishaagt, keren het gericht van Christus zoveel in hen is om en matigen zich vermetel aan de taak die zij de engelen ontnemen.

Conclusie

Wij zeiden reeds, dat Calvijn als 'sanus lector' niet de teksten op de klank af wil interpreteren maar dat het hem in zijn exegese te doen is om de

rechte zin van de Schrift. Calvijn heeft er oog voor, dat de gelijkenissen betrokken zijn op de komst van het koninkrijk der hemelen. De eschatologische spanning van dit rijk in zijn tegenwoordigheid en toekomstigheid dwingt hem te onderscheiden tussen het 'exordium regni' en de 'perfectie regni"'9. In zijn eerste komst heeft Christus Zijn koninkrijk opgericht door Zijn verzoeningswerk in incarnatie, kruis en opstanding. In zijn tweede komst zal Hij als rechter komen en Zijn rijk voltooien en in Zijn laatste oordeel vaststellen wat Zijn evangelie heeft uitgewerkt. Zolang de 'perfectio regni' nog niet gekomen is, hebben wij te maken met blijvende onvolkomenheid van de kerk en is deze te zien als een 'corpus permixtum'. Dit brengt Calvijn nergens tot resignatie. Integendeel is het voor hem typerend dat hij zijn onvermoeibare oecumenische activiteiten (binnen de grenzen van de Vera doctrina Christi' - voor Castellio bestond deze grens niet en was de waarheidsvraag niet relevant) en zijn niet aflatende inspanningen voor de tucht verbindt met het weten van de blijvende onvolkomenheid van de kerk. Dit bewaart Calvijn voor perfectionisme en voert hem tot matiging in de tucht^O. Zo tekenen rigorisme en laxisme zich af als de horizonten van Calvijns exegese.

Calvijn wijst het doperse begrip 'boze wereld' af evenals het doperse 'heilige kerk'-ideaal. Voor hem is 'wereld' het gebied waarop de 'plantatio ecclesiae' en de 'propagatio evangelii' plaatsvindt. Zo kan de kerk een 'pars mundi' genoemd worden. Het begrip 'wereld' in de moderne gesaeculariseerde zin is Calvijn vanzelfsprekend volstrekt vreemd.

Hoewel het stellig onjuist is om Calvijn als de kaïnpioen van de intolerantie af te schilderen, moet toch vastgesteld worden dat Hij met het vraagstuk van de tolerantie niet is klaargekomen^i. Het is echter aantoonbaar dat verschillende momenten in zijn theologie: de praedestinatie, de theocratie, het testimonium Spiritus sancti, het pleidooi voor gewetensvrijheidss^ zijn oecumenisch streven etc, sterke impulsen bevatten voor tolerantie. Calvijn zelf heeft deze consequenties niet getrokken noch gepractiseerd in GenèveSS.

Roger Williams (1663)^4 en A. A. van Ruler^s hebben het laten zien, dat de praedestinatie de vrijheid van de mens schept en dat de theocratie de diepste verankering geeft voor de tolerantie.


* Communication Vivraie parmi Ie blé (l'exégèse de Matth. 1} : 24-30, }6-40) au Colloque international d'Histoire de l'Exégése biblique au XVI siècle, Geneve, 29 septembre - 1 octobre 1976 (Hier en daar bekorte weergave).

1 C. E. van Koetsveld, De Gelijkenissen van den Zaligmaker, deel I, Schoonhoven 1869, blz. 77-96.

2 Roland H. Bainton, The parable of the tares as the proof text for religious liberty to the end of the sixteenth century in Church History Vol. I (1932), p. 67-89; eveneens onder de titel Religious Liberty and the parable of the tares in Early and Medieval Christianity (The Collected Papers in Church History of Roland Bainton. Series I), London 1962, p. 95-121. Wij citeren uit deze bundel.

3 Bainton, 1.1., passim; Nikolaus Paulus, Protestantismus und Toleranz im 16. Jahrhundert, Freiburg im Breisgau 1911, passim; Joseph Lecler, sj., Histoire de la Tolerance au siècle de la Réforme, 2 tom., Paris 1955, passim.

* O. Noordmans, Gestalte en Geest, Arasterdam 1955, blz. 144-146.

8 H. Bornkamm, Das Problem der Toleranz im 16. Jahrhundert in Das Jahrhundert der Reformation. Gestalten und Krdfte, Göttingen 1961, S. 265.

8 W. Kohier, Reformation und Ketzerprozess, Tubingen 1901, S. 3; 'Das Problem, wie die Freiheit des Glaubens met der Kriminalstrafe auf Unglaubigkeit zu vereinen sei, das Luther nie aus den Augen verloren hat, ist Calvin völlig fremd geblieben' S. 40.

•? Werner Kaegi, Castellio und die Anfange der Toleranz, Basler Universitatsreden Heft 32, 1953.

8 Stefan Zweig, Castellio gegen Calvin oder ein Gewissen gegen die Gewalt, Wien 1936. Cf. het oordeel van Henri Delarue et Paul-F. Geisendorfer, Calvin, Stefan Zweig et M. Jean Schorer, Geneve 1949, 'un des plus profonds et pernicieux mensonges qui aient été protérés en littérature historique' in aansluiting aan Roland de Pury.

9 G. W. Locher, Reformation als Beharrung und Fortschrilt. Ein Votum Calvins gegen Ende des 20. Jahrhunderts in Calvinus Theologus herausgeg. v. W. H. Neuser, Neukirchen 1976, S. 4 'Man hat oft daraut hingewiesen, dasz der Franzose Jean Cauvin unter den Reformatoren des 16. Jahrhunderts in zahireichen Urteilen der entschlossenste moderne Mann war. Wichtiger war, dasz er seinen Gemeinden mit den Motiven Erneuerung, Beharrung und Fortschritt modernisierende Tendenzen mitgab'.

10 A. A. van Schelven, De opkomst van de idee der politieke tolerantie in de 16e eeuwse Nederlanden in Uit de strijd der Geesten. Historische Nasporingen, Amstedam 1944, blz. 40.

11 Sébastien Castellion, Traite des Hérétiques. A savoir, si on les dolt persécuter, et comment on se doit conduire avec eux, selon l'avis, opinion, et sentence de plusieurs auteurs, tant anciens, que modernes, Geneve 1913, bijv. p. 52, 136, 138s. 'Nous apprenons par ce texte comment il nous faut gouvemer envers les hérétiques et faux-Docteurs, c'est de ne les extirper, et ne les mettre pas è mort: car Christ Ie démontre ici évidemment, quand il dit: 'Laissez croitre l'un et l'autre'. Il faut procéder i l'encontre d'eux par la seule parole de Dieu'.

i2 Sainton, 1.1., p. 95ff.

13 Sainton, 1.1., p. 96; Lecler, I.e., torn I, p. 70.

14 Lecler, I.e., torn I, p. 71; H. B. Weijland, Augustinus en de kerkelijke tucht. Een onderzoek naar de grenzen van de kerk bij Augustinus tegen de achtergrond van het donatistisch schisma, Kampen 1965, blz. 60.

15 Bainton, 1.1., p. 97; Weijland, a.w., blz. 61.

16 Bainton, 1.1., p. 97.

17 Weijland, a.w., blz. 65v.

18 Circumeellionen waren revolutionaire asceten die zich aansloten bij de Donatisten. Zij beschouwden zichzelf als ascetische helden 'agonistici' en 'milites Christi'. Hun wapenkreet was 'Deo laudes'. Zij danken hun naam aan Augustinus die sprak over lieden die 'eireum cellas vagantur'. Zij zwierven rondom de 'celiac', dat zijn kerkjes, vaak ook bewaarplaatsen van voedsel onder de schutse van zo'n heiligdom. Hun religieuze revolte is te vergelijken met bijv. de Boerenoorlogen in de 16e eeuw.

19 'Fingitis vos ante tempus messis fugere permixta zizania. quia vos estis sola zizania. Nam si frumentum essetis, permixta zizania toleraretis', cf. Bainton, 1.1., p. 98.

20 A. Sizoo, Augustinus. Leven en Werken. Kampen, 19.57, blz. 240.

21 Weijland, a.w., blz. 43.

22 Bijv. de Donatisten brachten het talenwonder van Pinksteren tot twee talen terug, omdat in de kerk van .«Africa slechts Latijn en Punisch werden gesproken.

23 Sizoo, a.w., blz. 240.

24 Weijland, a.w., blz. 33.

25 Bainton, 1.1., p. 99; Lecler, I.e. torn I, p. 86; Weijland, a.w., blz. 203-213; zie ook noot 33.

26 Weijland, a.w., blz. 134v.

27 Sizoo, a.w., biz. 244; F. van der Meer. Augustinus de Zielzorger. Een studie over de praktijk van een kerkvader, 2e dr., Utrecht 1949, blz. 114v.

28 Van der Meer, a.w., blz. 113.

29 Sizoo, a.w., blz. 244.

30 Van der Meer, a.w., blz. 144.

31 Leder, I.e., lom I, p. 91.

32 Summa Theologica, 2.2., quaest. 11, art. 3 'utrum haeretici sint tolerandi'; Bornkamm, a.a.O., S. 263; Leder, I.e., p. 112.

33 Summa Theologica, 2.2., quaest. 10, art. 8 'utrum infideles compellendi sint ad fidem'ad 1: 'ubi satis ostenditur, sicut Augustinus dicit . . . cum metus iste non subest, id est, quando ita cuiusque crimen notum est omnibus, et execrabile apparet, ut nuUos prorsus, vel non tales habeat defensores, per quos possit schisma contingere, non dormiat severitas disciplinae'. Ibidem, 2.2., quaest. 11, art. 3 'utrum haeretici sint tolerandi' ad 3: 'si tarnen totaliter eradicentur per mortem haeretici, non est etiara contra mandatum Domini; quod est in eo casu intelligendum, quando non possunt extirpari, zizania sine extirpatione tritici . . .'.

34 T. J. van Braght, Het Bloedigh Tooneel of Martelaers spiegel der Doopsgesinde en weerelose Christenen, Amsterdam 1685, dl. II, biz. 170.

35 Volgens Bainton: 'some of the old devices for emasculating the parable reappears, but there are new ones too, and the most common is to relegate the parable to ministerial rather than magisterial ethics', 1.1., p. 106.

36 Paulus, a.a.O., S. 61-79.

37 M.O. (Corpus Reformatorum) 3. 199 s. (Melanchthon aan Philips van Hessen, dec. 1536).

38 We laten het gedeelte over Luther hier weg. Het bevat stof genoeg voor een afzonderlijke verhandeling.

39 Zw. O. VIII. 266 (Zwingli an Franz Lambert und die andern Briidern in Straszburg, 16 Dez. 1524): 'certe ad doctrinam non attinet; nam ne ad gravia quidera peccata adtinet, quae sine fronte perpetramus; Christus enim ista mandat abiectione multari; sed ad ea modo, ad quae Christiana charitas propter carnis imbecillitatem, cuius nos omnes conscii sumus, connivere potest'. Cf. Zw.O. VI 1. 113 (In Catabaptistarum strophas elenchus): 'plane ostendit quaedam esse, ad quae fraterna charitas connivere possit'.

40 Zw. O. VI 1. 35 'Speni autem non audacem habere in diem plures esse ad bonam mentem redituros, qui tunc abhorrerent'.

W In sacra quatuor Evangelia, Enarrationes perpetuae . . . Per Martinum Bucerem. Basileae 1536: 'Hoc terreamus hypocritas, et consolemur nos ad tolerantiam malontm, quia aliter fieri non potest dum hie viviraus, ferre hypocritas oportet'. 'Non enim hie praecepit Dominus, malos non punire, sed significavit utcunque nocentiores puniantur, et per verbum Dei alij oppugnentur, ad finem tamen mundi asque malos etiam in Ecclesia futuros, egerrimeque a bonis dignoscendos, id quod ingenium zizaniarum indicat, a quibus similitudinem praesentum Dominus duxit'.

42 Quellen zur Geschichte der Taufer in der Schweiz, Bd. IV, Drei Taufergesprdche in Bern, im Zofingen und im Aargau, herausgeg. v. Martin Haas, Zurich 1974.

43 John H. Yoder, Taufertum und Reformation im Gesprach, Zurich 1968, S. 162.

4* Dirk Philips, Van die Ghemeinle Gods circa 1560 in 'Bibliotheca Reformatoria Neerlandica, dl. X, 406 en Van de Sendinge der Prcdicanten, ibidem, dl. X, 227.

40 Balthasar Hubmaier, Schriften, herausgeg. von G. Westin und T Bergsten, Quellen zur Geschichte der Taufer, Bd. IX, Gütersloh 1962, S. 97.

46 Ausslegung des andern unterschyds Danielis dess propheten gepredigt auffm schlos zu Alstet vor den tetigen thewren Herzcogen und xjorstehern zu Sachssen durch Thoma Müntzer diener des wordt goltes. Alstedt 1524. Zie Günther Franz, Thomas Müntzer. Schriften und Briefe. Kritische Gesamtausgabe. Quellen und Forschungen zur Reformationsgeschichte, Bd. 33, Gütersloh 1968, S. 241-263.

4T Eyne Restitution edder eine wedderstellinge rechter von de gesunder chrisliker Leer, in: Die Schriften B. Rothmanns, herausgeg. v. R. Stupperich. Munster 1970, S. 274.

*8 Hermanni a Kerssenbroch Anabaptistici Furoris . . . Narratio. Zie Bainton, Religious liberty and the Parable of the tares, p. 121.

49 R. H. Bainton, David Joris. Wiedertaufer und Kampfer fur Toleranz im 16. Jahrhundert, Leipzig 1937.

50 deel 2, hoofdst, XCIII. 121a.

si Bainton, Religious Liberty and the Parable of the Tares, p. 113; Lecler, I.e., t. I., p. 200.

52 Desiderii Erasmi Roterodami Opera omnia einendatiora el aucliora (Paraplu, in Ev. Mt.), t. VII, 80 E.

63 Opera omnia, (Ad censuras Facultatis paris.), t. IX, 905 s.

M F. Buisson, Sébaslicn CastelUon. Sa vie et son oeutfre (15I5-1563). Etude sur les origines du protestantisme liberal francais, 2 t., Paris 1892; Autour de Michel Servet et de Sébastien CastelUon. Recueil publié sous la direction de B. Becker, Haarlem 1953; Ch. E. Delormeau, Sébastien CastelUon. Apótre de la Tolerance et de la Liberté de Conscience, Neuchatel 1964.

65 Bainton, 1.1., p. 117; zie ook: R. H. Bainton, Sebastian Castellio, Champion of Religious Liberty in: Studies on the Reformation, Boston 1966, p. 139-181.

56 Wij gebruiken de Franse editie. Traite des Hérétiques, die voor het eerst verscheen in Rouen 1554 en opnieuw (publiée par les soins de A. Olivet) in Geneve 191S.

57 Voor het eerst gepubliceerd in een latijnse en een franse tekst De l'Impunité des Hérétiques door B. Becker en M. Valkhoff, Geneve 1971 (Travaux d'Humanisme et Renaissance CXVIII).

68 Traite des Hérétiques, p. 136.

69 I.e., p. 138 s.

60 De l'Impunité des Hérétiques, p. 308 s.

61 I.C., p. 314 s.

62 I.e., p. 316.

63 I.e., p. 320 s:

6+ De polemiek was van beide zijden niet mals in de zestiende eeuw. 'La violence de la polémique de Bèze représente i nos yeux Ie cóté Ie moins sympathique de son oeuvre', aldus P. F. Geisendorf, Theodore de Bèze, Geneve 1949, p. 232. Terecht wijst Alain Dufour er op, 'que la position des reformateurs ... est plus coherente qu'il peut Ie sembler a première vue. Elle est fonction de leur profond sens de la catholicité de l'Eglise . . .', L'histoire des héréliques et Theodore de Bèze, in: Pour une Histoire Qualitatieve. Etudes offertes a Sven Stelling-Michaud, Geneve 1975, p. 44.

63 Sainton, Religious Liberty and the Parable of the Tares, p. 117 s.

66 H. J. Kraus, Von Leben und Tod in den Psabiien. Eine Studie zu Calvins Psalmen-Kommentar, in: Biblisch-theologische Aufsdtze, Neukirchen 1972, S. 259.

67 CO. 1.546 (Inst. 4.1.13).

68 CO. 1.664s. (Inst. 4.12.11).

69 CO. 7.67 (Brieve Instruction). Bainton heeft weinig van Calvijns positie begrepen wanneer hij schrijft: 'Calvin appeared in the role of Portia pleading with the heartless Anabaptists to exercise greater leniency toward the fallen', 1.1., p. 110.

™ C.O. 36.247 (Comm. Jes. 11.13) 'Satan inter ipsos Christianos suis zizaniis horribiles turbas concitavit, ut nulli fuerint infensiores et perniciosiores hostes quam qui in ipsis ecclesiae intestinis fuerunt educati'.

71 C.O. 53.209 (Comin. 2 Thess. i.2.) 'Quia semper bonis permixti sint nequam et reprobi tanquam bonae segeti zizania'.

"2 CO. 8.47 {De Scandalis, 1550).

'3 C.O. 8.54 'Interea illud tenendum est axioma: certo Dei consilio fieri, ut semper bonis mali permixti sint'.

74 Een zeer gedocumenteerd overzicht over alle verwikkelingen rondom de affaire Servet geeft Uwe Plath, Calvin und Basel in den Jahren 1552-1556, Zurich 1974.

75 C.O. 8.472 (Defensio orhodoxae fidei de sacra trinitate contra prodigiosos errores Michaelis Serveti Hispani: ubi ostenditur haereticos iure gladii coercendos esse, et nominatim de homine hoc tam impio iuste et merito sumptum genevae fuisse supplicium).

T6 co. 27.246 (Serm. Dt. 13.2-5).

Tl D. Augsburger, Calvin and the Mosaic Law, (These, Strasbourg 1976) wijst bij Calvijns rechtvaardiging van de doodstraf op: 'I. performance of a God-given duty. 2. clemency required at all times', pp. 328-330.

78 CO. 45.367-371 (Comm. Mt. 13.24-30, 36-43).

"9 D. .Schellong, Calvins Amlegung der synoptischen Evangeliën, München 1969, S. 305ff.

80 J. Plomp, De kerkelijke tucht bij Calvijn. Kampen 1969, blz. 360.

81 W. Nijenhuis geeft op consciëntieuze wijze een overzicht en beoordeling van het probleem van de tolerantie bij Calvijn in zijn Calvin's Life and Work in the Liglit of the idea of Tolerance, in: Ecclesia Reformata. Studies on the Reformation, Leiden 1972, p. 115-129.

82 CO. 2.622 (Inst. 3.19.14).

83 f. Staedtke, Calvins Genf und die Entstehung politischer Freiheit, in: Staat und Kirche im Wandel der Jahrhvnderte, herausgeg. v. W. P. Fuchs, Stuttgart 1966, 'Es sei schon hier beobachtet, dasz man schwerlich der Forderung nach Glaubens-und Gewissensfreiheit wird answeichen können, wenn man diese Lehre (Testimonium Spiritus sancti internum) konsequent zu Ende denkt', S. 101.

8* H. Bomkamm, 'Die tiefsinnigste Bcgründung gab Williams: Das Wirken des hl. Geistes in Envahlung und Wiedergebun erfordet vöUige Glaubensfreiheit', Tolerant II. In der Geschichte des Christentums, R.G.G., 3. Aufl., Bd. VI, 943.

85 A. A. van Ruler, 'De praedestinatie . . . schépt de vrijheid van de mens. Dat is de wijze waarop God, de levende God, de God van de bijbel regeert. De theocratie, de zuiver bijbelse en gereformeerde theocratie, de theocratie van deze bepaalde God leidt daarom juist tot de tolerantie. Omgekeerd zal men dan ook moeten zeggen, dat men terwille van de tolerantie - om haar zo diep mogelijk te funderen en zo duurzaam mogelijk te kunnen vasthouden - de gereformeerde theocratie nodig heeft'. Theocratie en Tolerantie, in: Theologisch Werk, dl. I, Nijkerk 1969, blz. 196.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1977

Theologia Reformata | 88 Pagina's

CALVIJN EN DE GELIJKENIS VAN HET ONKRUID IN DE TARWE (*)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1977

Theologia Reformata | 88 Pagina's