PASTORAAT ALS HULPVERLENING
Dr. Gerben Heitink, PASTORAAT ALS HULPVERLENING, Inleiding in de pastorale theologie en psychologie, 412 blz., ƒ39, - . Kok, Kampen, 1977.
Dit boek diende de schrijver als dissertatie aan de VU onder promotorschap van prof. Firet. Het is een omvangrijk boek, dat probeert het hele terrein van de poimeniek (= wetenschappelijke bezinning op het pastoraat) in kaart te brengen. G. Brillenburg Wurth heeft in 1955 een belangrijke aanzet gegeven met een boek dat mijns inziens nog waardevol is, doch nu aanvulling behoeft.
Een aanpak op zo grote schaal — het hele terrein omvattend — is bij mijn weten in het Nederlandse taalgebied niet ondernomen, zeker niet op gereformeerd terrein. In dit boek is bijzonder veel literatuur verwerkt. Het boek tracht de systematische aanpak met de historische te combineren. De geschiedenis wordt beschreven aan de hand van
samenvattingen van het speurwerk dat anderen hebben verricht. Het resultaat verliest daarmee zijn waarde niet. Er wordt in de hedendaagse stromingen profiel gebracht door duidelijke onderscheidingen, markeringen en typeringen.
Na de inleiding treffen we een hoofdstuk aan: 'Oriëntatie in de pastorale theologie en psychologie' (2). Vervolgens ontmoeten we de titel: 'Het gaat om mensen' (3). Daarna wordt behandeld: 'In het licht van het Evangelie' (4). Dan worden 'Geloofs-en levensvragen' besproken (5). Hierop volgt 'Pastoraat als hulpverlening' (6). Dan: 'Het zoeken van een weg' (7) en tenslotte: 'In verbondenheid met de gemeente van Christus' (8). Elk van deze hoofdstukken is in tenminste twee, soms zelfs in drie, onderdelen gesplitst.
Heitink geeft de volgende definitie van pastoraat. Het cijfer bij elk onderdeel correspondeert met het desbetreffende hoofdstuk. 'Onder pastoraat als hulpverlening verstaan wij, dat een pastor (8) een helpende relatie (6, 7) aangaat met mensen (3) om — in het licht van het Evangelie (4) en in verbondenheid met de gemeente van Christus (8) — met hen een weg te zoeken (7) in geloofs-en levensvragen' (5) (blz. 75).
Wie deze definitie bekijkt, wordt getroffen door het feit dat de verschillende onderdelen wel heel merkwaardig over het boek verdeeld zijn. Het is duidelijk dat de Inleiding (1) en de Oriëntering (2) buiten uitwerking van de definitie vallen. Doch dan komt het: de antropologie gaat — als basis van het hele betoog — voorop (3). Daarop volgt: 'In het licht van het Evangelie'. Dat op zichzelf is reeds een merkwaardige opzet. Deze volgorde wordt ook aangehouden in de uitwerking van de hoofdstukken 3 en 4. In 3.1. gaat het om de 'hele' mens, en daarna over grondlijnen van een pastoraal-theologische anthropologic. In 3.2. komen de bijbelse gegevens aan de orde, nadat eerst op grond van 'omtrekken van een anthropologic van de hulpverlening' geconcludeerd is tot een 'anthropologische consensus'. Als dit eenmaal vastgesteld is, behandelt de auteur gegevens uit de Schrift. Hetzelfde geldt voor de opbouw van hoofdstuk 4. Eerst 4.1.: 'Pastoraat als verkondiging: analyse en verbreding'. Hier komt dan — opnieuw — Thurneysen uitvoerig aan de orde. De auteur worstelt het hele boek door eigenlijk voordurend met Thurneysen. Conclusie van dit onderdeel is, dat er meer nodig is dan Thurneysen bood. Dat blijkt uit: 'pastoraat als communicatie van het Evangelie', een stelling die op enkele vitale punten afwijkt van Thurneysens Pastoraat als verkondiging. De overeenkomst met en de tegenstelling tot Thurneysen is op blz. 154 duidelijk in schema gebracht.
Als de zaken met betrekking tot de pastorale relatie eigenlijk reeds beslist zijn, komt in 4.2. aan de orde 'Pastoraat in het licht van het Evangelie' Met andere woorden: precies als in 3 worden ook in 4 schriftgegevens ter sprake gebracht, nadat er een aantal fundamentele beslissingen zijn gevallen.
In 5 wordt ingegaan op geloofs-en levensvragen. Deze worden ondergebracht in twee categorieën: die van probleemvelden, omvattend: personale, relationele en sociaal-culturele problemen; én aspecten van het mens-zijn: de mens in zijn ontwikkeling, de mens als psyche, de mens als gelovige. In 5 wordt het resultaat van de anthropologische consensus dus opgepikt en als schema voor het stellen en behandelen van de problemen voorgezet. Het zal de opmerkzame lezer niet zijn ontgaan, dat binnen dit schema de mens als gelovige niet het enige punt van aandacht voor de pastor is. Integendeel, het is enkel het laatste punt — zij het ook volgens Heitink niet het minste. De pastor heeft op zijn wijze met elk van deze problemen te maken. We krijgen hier dus een indeling van problemen waarvoor het pastoraat komt
te staan vanuit de anthropologic, en niet vanuit het eigene van de pastorale relatie.
In 6 komt ter sprake: pastoraat als hulpverlening. Eerst: Plaatsbepaling op het terrein van de hulpverlening (6.1.). Daarna pastoraat en psychotherapie (6.2.). Dit hoofdstuk bevat eigenlijk opnieuw een beschrijving van een stuk (contemporaine) geschiedenis, nadat dit in de oriëntatie (2) en ook — met betrekking tot Thurneysen — in 4.1. reeds was gegeven.
Het overzicht van de geschiedenis laat ons met een probleem zitten. Hoe verhouden zich pastoraat en psychotherapie? De uitweg wordt in 6.3. gewezen: het therapeutisch moment in de pastorale relatie; het evangelisch moment in de therapeutische relatie, en tenslotte: de verhouding van therapie en religie.
In 7 ontmoeten we dan 'het zoeken van een weg' waarbij het onderscheid wordt gemaakt tussen de weg, theologisch gezien; en de weg, agogisch gezien. Resultaat van dit deel (7.1.) is, dat in 7.2. de functies van het pastoraat als hulpverlening worden omschreven. Heitink wijst op vier functies: helen, bijstaan, begeleiden, verzoenen. Daaraan wordt in 7.3. toegevoegd: leren voor pastor.
In 8 wordt tenslotte gesproken over 'In verbondenheid met de gemeente van Christus', waarbij de plaats van de gemeente in de pastorale theologie uitvoerig aan de orde komt; verder ook de verhouding van kerk en samenleving, geschetst aan de hand van vijf modellen. De schrijver pleit voor een combinatie van het model: Kerk voor de wereld èn kerk als partijganger der armen (8.1.). Daarna komt 'de pastor zelf in het pastoraat' aan de orde. Onderscheiden wordt dan tussen het ambt van pastor en het beroep van pastor (S2.).
Deze weergave was vrij breed, en tegelijk bijzonder summier. Ik heb dit zo gedaan om de lezer enig inzicht te geven in de structuur van dit boek. Met behulp van getekende schema's en de ge bruikte cijfers is het niet al te moeilijk in dit dikke boek een structuur te ontdekken.
Welke is die grondstructuur? De schrijver zelf spreekt over bipolariteit. Hij bedoelt daarmee de categorie van het verbond zoals deze in de dogmatiek van Berkhof fungeert. Diens dogmatiek biedt eigenlijk de basis voor het hele proefschrift. Bipolariteit wil zeggen dat er een wederkerige relatie is tussen twee polen. De polen zijn afwisselend: God-mens; subject-object, theologie en psychologie, pastoraat en welke andere vorm van hulpverlening ook, theorie en praxis, woord en daad.
Bipolariteit betekent dat de ene pool niet zonder de andere kan. De een wordt aan de ander zichzelf.
Dat is nogal wat, vooral als men dit toepast op de verhouding van God en mens. Het wekt geen verwondering dat termen als wording, ontwikkeling, groei, dynamiek, continuïteit (naast ook discontinuïteit) steeds voorkomen. Het betekent in feite dat we God niet alleen uit Zijn woord kunnen kennen, maar ook uit de veranderingen in de geschiedenis, uit de vooruitgang van de wetenschap en uit politieke en sociale veranderingen (biz. 348).
Het knappe van dit boek is, dat het deze grondstelling over de hele linie van het pastoraat heeft doorgevoerd; en dat uitermate consequent. Het is niet alleen God, maar ook de wereld; het is niet alleen theologie, maar ook psychologie, het is niet alleen het woord van de verkondiging, maar ook de daad in welke vorm van hulpverlening ook. Beide polen zijn constitutief voor het pastorale gebeuren, voor de pastorale hulpverlening. Men zie de stelling: Gods nabijheid is niet te ervaren buiten die van de medemens om (294).
De schrijver vindt een aanpak vanuit de verhouding schepping-verlossing een reductie van het bijbelse spreken. Hij wil uitgaan van de mens als schepsel, van de
aandacht voor de mens Jezus, en voor de vernieuwing van de Geest, waarbij inbegrepen de humaniteit. De centrale vraag in dit schema is: welke plaats heeft de Here Jezus Christus? Is Hij de voleinder van de schepping, waarvoor onvolkomenheid typerend is? 0£ is Hij de Verlosser door het dragen van de schuld? De schrijver wil beide elementen verdisconteren, maar kan er niet aan ontkomen dat Jezus als model voor ons mens-zijn overheerst. Vernieuwing is binnen dit kader dan ook vooral voleinding, voltooiing. Wat te kort komt is de zwaarte van de zonde; en dat wezenlijk voor de verlossing is de verzoening van de schuld. Geen wonder dat — vragenderwijs — als kritiek op het Herderlijk schrijven van de Gereformeerde Synode gezegd wordt, dat het niet pastoraal genoeg was (blz. 126). Met dit (nieuwe) schema is het wezen van het heil en de structuur van de bijbelse boodschap in het geding. Het is een theologie waarin de geëmancipeerde mens ook zijn woordje mag meespreken. Dit model lijkt mij op gespannen voet te staan met het sola scriptura van de Reformatie.
Wie zich afvraagt hoe de verhouding ten principale is, mpet ik wijzen op de volgorde van de hoofdstukken 3 en 4, èn op de volgorde van de onderdelen binnen deze beide hoofdstukken. De schrijver begint met de mens, het mensbeeld van de huidige sociale wetenschappen. Eerst daarna komt de openbaring aan het woord. De schrijver tracht wel te luisteren naar de gegevens van de Schrift, maar zijn standpunt veroorlooft hem niet, eerst voluit naar de openbaring te luisteren. Dit klinkt scherp. Toch is het zo. Ik zou ter ondersteuning van deze conclusie willen wijzen op het feit dat de schrijver de religieuze instelling van de mens, dus des mensen religiositeit, zeer positief waardeert. Meer nog — in aansluiting bij Kuitert stelt hij dat eigenlijk elk mens religieus is. Het is dan ook geen wonder dat de mens en de mens wetenschappen vooropgaan. Daarin zit reeds een stuk — positief gewaardeerde — religiositeit ingebouwd. Het is opvallend dat de schrijver moeite heeft met het duidelijke onderscheid tussen diepste levensvragen (ultimate concern) en geloofsvragen. Eigenlijk zijn geloofsvragen weinig anders dan verbijzonderingen van de algemene levensvragen. De algemene levensvragen zijn immers per definitie geloofsvragen.
Vandaar dat de pastor wel een rol moet spelen in dit geheel. Doch die rol is er een van samenwerking, van ook een bijdrage, naast de andere bijdragen uit andere (vak) gebieden, die dezelfde kracht en betekenis hebben als de pastorale hulpverlening. Vandaar ook dat de pastor zich met de vragen van andere gebieden in een overlappingsveld ook mag bezig houden (men zie de figuur op blz. 282).
Wat is nu het doel van het pastoraat? We vinden dat duidelijk en tegelijk onthullend beschreven aan de hand van de termen helen, bijstaan, begeleiden, verzoenen. De ruimte ontbreekt om elk van de definities over te schrijven. Men zie blz. 289, 292, 294 en 300.
Ik moet hier gaan afsluiten. De schrijver bouwt zijn grondstelling op het positief verwerken van de leer van de algemene openbaring. Ik denk dat die in de gereformeerde theologie tot heden vooral fungeerde 'om alle onschuld te benemen'; niet om er een positief te waarderen aanknopingspunt in te vinden.
De schrijver meent dat deze aanpak en uitwerking in de lijn is 'van wat in Kampen' gedoceerd is (Bavinck schreef na 1911 geen theologisch-doch alleen nog psychologisch werk). Het komt me voor dat de schrijver fundamenteel voorbijziet aan de kloof tussen Bavinck (en Kuyper) en de zogenaamde Vermittlungstheologie. De laatste waren van een andere geest dan de eerste. Dit boek maakt op mij de indruk van een herleving van de Vermittlungstheologie. Het is mij een raadsel, dat deze bipolaire
aanpak als voortzetting van de theologie van Bavinck wordt gezien. Mijns inziens hadden de mens, de wereld, de ervaring een andere plaats bij Bavinck dan in dit model.
Ik ben over de formele opzet van het boek niet enthousiast. Een historische en systematische aanpak worstelen met elkaar, met als gevolg dat Thurneysen in verschillende hoofdstukken ter sprake komt. Hangt deze , mixture' samen met het sleutelwoord bipolariteit?
Ik heb tegen dit boek ernstige bezwaren. Niettemin is mij geen boek, zeker niet in het Nederlandse taalgebied, bekend, waarin de zaken zo op een rijtje worden gezet als in dit boek. De schrijver tracht de poimeniek te combineren met andere vormen van hulpverlening. Hij probeert 'technieken' van deze andere hulpverlening voor het pastoraat vruchtbaar te maken. Basis voor heel deze onderneming is het nieuwe theologische ontwerp van bipolariteit of het verbondsdenken.
A.
W.H.V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1978
Theologia Reformata | 84 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1978
Theologia Reformata | 84 Pagina's