Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN KRITISCHE TOETSING VAN HET MODERNE BIJBELONDERZOEK*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN KRITISCHE TOETSING VAN HET MODERNE BIJBELONDERZOEK*

35 minuten leestijd

A. Noordegraaf

Wegwijzer of doolhof

Enkele jaren geleden gaf de Amsterdamse oudtestamenticus M. A. Beek een boeiend overzicht over de ontwikkeling van de oudtestamentische wetenschap gedurende de laatste 50 jaari. De verschillende methoden van exegetisch en archeologisch onderzoek, de problemen rondom de bijbelvertaling, de relatie tot het godsdiensthistorisch onderzoek en de bijbels-theologische ontwikkelingen passeerden de revue. Als wegwijzers en wegbereiders hebben vele geleerden hun kennis en inzicht dienstbaar gemaakt aan de bedoeling, ons in te leiden in de rijkdom van de bijbelse boodschap. Beek wees er op, dat de bijbelwetenschap geen intellectuele vrijetijdsbesteding is, maar een worsteling om inzicht2. Het woord worsteling moge wat pathetisch klinken, het is niet te sterk uitgedrukt. Het onderzoek van de Schrift stelt ons immers menigmaal voor vragen, waar geen pasklaar antwoord op te geven is.

De opmerkingen van Beek met betrekking tot het Oude Testament gelden ook voor de nieuwtestamentische bijbelwetenschap^. Ook op dat terrein komen we in aanraking met een stroom van literatuur die ons wil helpen, de weg te vinden in het landschap van de Bijbel.

Nu is bijbelonderzoek geen neutrale aangelegenheid. Van beslissende betekenis is, welk standpunt de onderzoeker inneemt ten aanzien van het object van onderzoek, in dit geval de Heilige Schrift. De reformatorische belijdenis inzake de Schrift, zoals deze o.a. verwoord is in art. 3-7 van de Confessio Belgica, spreekt op duidelijke wijze over het gezag van de Schrift als het Woord van God en getuigt van de boeken waarin de Heilige Schrift vervat is, dat wij ze ontvangen als heilig en canoniek.

Deze belijdenis is niet onaangevochten. Met name sinds de Aufklarung brak een ander verstaan van de Schrift zich baan. Het vertrouwen op de menselijke rede, die als kritische instantie ging fungeren ten opzichte van de goddelijke openbaring, had gevolgen voor de visie op de Bijbel. De Schrift

werd hoe langer hoe meer betrokken in het steeds wisselende historische proces en op een lijn gesteld met andere religieuze documenten*.

Het behoeft geen betoog dat het bijbelonderzoek de laatste twee eeuwen onder invloed van het denken van de Aufklarung heeft gestaan. Een historisch-kritisch lezen van de Schrift, waarbij men afrekende, of meende af te rekenen met kerkelijke en dogmatische bevoogding, kwam hoe langer hoe meer in zwang. Ongetwijfeld heeft dit wetenschappelijk onderzoek op verschillende punten bijgedragen tot een beter verstaan van de teksten. En geen enkele exegeet kan aan de resultaten van de moderne bijbelwetenschap voorbijgaan. In die zin kan men stellig spreken van wegwijzers en wegbereidersS.

Maar deze medaille heeft ook een keerzijde. Het historisch-kritisch onderzoek bleek in menig geval zo weinig kritisch. Een schriftkritisch onderzoek, dat zich boven de Schrift stelde, eigen vooronderstellingen van filosofische of dogmatische aard liet heersen over de boodschap van profeten en apostelen, heeft menigeen de weg versperd tot een zuiver verstaan van de Schrift.

Een van de kwalijke gevolgen was dat menigmaal voor resultaat werd uitgegeven wat in feite puur hypothese was. Hypothesen die soms bruikbaar bleken, maar dikwijls geen steun vonden in de Schrift. Wat de ene geleerde verdedigde, werd door de ander even fel afgewezen.

Ik noem als voorbeeld het onderzoek naar de historische Jezus. Met behulp van allerlei methoden heeft men geprobeerd scheiding te maken tussen 'echt' en 'onecht' in de nieuwtestamentische overlevering, tussen woorden die op Jezus teruggingen en woorden die op rekening van de z.g. 'gemeente-theologie' kwamen te staan. Op deze wijze wilde men doordringen tot de historische Jezus, maar het leidde tot een grenzeloze willekeur. Een Duits geleerde sprak spottend van de 'Professoren-Christus', die er op de ene universiteit totaal anders uitzag dan op de andere en die men toch aan den volke verkondigde als het ideale voorbeeld, als de weg, de waarheid en het leven^.

Dit ene voorbeeld zou met verschillende andere te vermeerderen zijn. Ik denk aan het Pentateuch-onderzoek, met zijn vaak willekeurige bronnensplitsing'^, aan de invloed die velen toekenden aan de hellenistische godsdiensten op de prediking van Paulus^, aan het onderzoek met betrekking tot de Handelingen der Apostelen^, om niet meer te noemen.

De vraag kwam boven of het moderne bijbelonderzoek in vele gevallen er niet toe leidde, dat men in een doolhof van elkaar weersprekende meningen terecht kwam? Werden de 'resultaten' van het historisch-kritisch onderzoek niet grenzeloos overschat? Werd de Bijbel op die wijze niet op de snijtafel onder het ontleedmes gelegd? En groeide er op die wijze niet een steeds grotere kloof tussen de kansel en de katheder?

Wegwijzer of doolhof? Wellicht is het 'of-of' hier misplaatst en doen we zo geen recht aan de respectabele arbeid van zovelen. Maar een feit is, dat in onze tijd de stemmen die zich afvragen of de gangbare wetenschappelijke methoden ons niet in een doolhof leiden, sterker worden.

Op zoek naar een nieuwe weg

Een van degenen die omtrent die methoden vragen stellen is dr. C. J. den Heyer, wetenschappelijk medewerker aan de Theologische Hogeschool te Kampen. In zijn dissertatie, gewijd aan een gedeelte van het Marcusevangelie, gaat hij uit van de vraag of de historische kritiek de tekst volledig recht doet, of dat ze aangevuld of vervangen moet worden door andere benaderingswijzen.

In de inleiding van zijn boek vertelt de auteur hoe hij tot zijn onderwerp kwam. Enerzijds bracht de verwarrende hoeveelheid visies en meningen van de historisch-kritisch geschoolde exegeten inzake Marcus 13 hem tot de vraag, of het niet noodzakelijk was een nieuwe weg in te slaan en een andere methode van exegese te volgen dan de gangbare. Anderzijds was het de kennisname van het werk van drs. F. H. Breukelman en zijn volgelingen die hem stimuleerde tot de analyse van Marcus 10 : 46-13 : 37io.

Den Heyer laat het niet bij een analyse van de genoemde pericopen. Een groot deel van het boek is gewijd aan de bespreking van verschillende exegetische methoden. De schrijver stelde zich als doel enerzijds het raadsel van Marcus 13 op te lossen en anderzijds de vraag te beantwoorden of zijn wijze van exegetiseren soms een nieuwe weg kan betekenen in het slop van vastgelopen posities. Deze dubbele doelstelling, hoe boeiend ook, geeft aan dit boek iets tweeslachtigs. Al moet de auteur worden toegegeven, dat men een bepaalde methode het best kan toetsen aan een concreet onderwerp, in dit geval de woorden van Jezus over de toekomst en de plaats van deze rede in het Marcusevangelie.

Verkenningstocht in het land der exegetische methoden

We memoreren in dit artikel de fasen van de verkenningstocht die dr. den Heyer onderneemt in het landschap van de exegese^.

De christelijke gemeente heeft het de eeuwen door moeilijk gehad met Jezus' woorden over de tekenen der tijden, de komst van de Zoon des mensen, het einde van de wereld. Hoe moeten we deze profetische woorden lezen? Kunnen we die grote toekomst berekenen? Of moeten we dit apocalyptisch geheimschrift anders vertalen?

De berekeningen van sektarische kringen en apocalyptici bleken niet te kloppen. Van de weeromstuit kregen anderen een felle afkeer van de apocalyptiek. Maar de vraag dient dan wel te worden gesteld, of men op die wijze niet te kort doet aan de eschatologische verwachting.

Wie de gang van het onderzoek nagaat, ontdekt dat Marcus 13 de christenheid nooit met rust gelaten heeft. Het aantal publicaties over dit hoofdstuk is legio.

De traditionele uitleg van Marcus 13 legt nadruk op het profetisch karakter van dit hoofdstuk, in continuïteit met het Oude Testament en de prediking van Jezus in zijn totaliteit. De herkomst van Marcus 13 is niet de bonte wereld van de joodse apocalyptiek uit de periode tussen het Oude en Nieuwe Testament, maar de profetische prediking van het Oude Testamenti2.

Twee motieven vallen samen; de ondergang van de tempel en de nood van het Joodse volk, èn het eschatologisch gezichtspunt van de laatste dingen en de grote toekomst. Naar de aard van de profetie liggen de verschillende gebeurtenissen in dit profetisch toekomstbeeld vlak naast of achter elkaar, terwijl zij bij de vervulling door eeuwen gescheiden zijn. Dit profetisch toekomstperspectief biedt ons geen 'blauwdruk' van de toekomst, maar betuigt ons wel de zekerheid der toekomende dingen. In Jezus Christus is het heil van Gods Koninkrijk gekomen en dat heil omsluit mede de toekomst. Vanuit de realiteit van het tegenwoordige rijk moet de nabijheid van het komende rijk worden benaderdi^. Door die zekerheid worden Jezus' uitspraken in Marcus 13 beheerst. Marcus 13 dient gelezen te worden in het licht van dit profetisch perspectief waarbij de op korte termijn te verwachten gebeurtenissen met betrekking tot stad en tempel zich verbinden met de eind-verlossing en het eind-gericht. In dit licht is de z.g. 'termijnuitspraak' (Mare. 13 : 30) te verstaan, alsmede de gelijkenissen die oproepen tot waakzaamheidi4.

Het historisch-kritisch onderzoek heeft de traditionele opvatting bestreden. Gemeenschappelijk uitgangspunt van de verschillende methoden in deze visie is toch dat de bijbel gezien moet worden als historisch document, dat in die tijd en in de wereld, waarin de geschriften ontstaan zijn, zijn plaats heeft en niet in onze wereld. Ten aanzien van Marcus 13 leidt dit tot de kritische vraag: heeft Jezus deze rede wel zo uitgesproken? Want Marcus 13

is in het geheel van het Evangelie een 'Fremdkörper'; en de rede zelf is volgens velen geen eenheid, maar opgebouwd uit allerlei materiaalis.

De literaire kritiek, die op zoek ging naar de bronnen, waaruit de bijbelse geschriften zijn opgebouwd, beschouwde Marcus 13 : 5-31 als een interpolatie, een 'apokalyptisch Flugblatt' dat onmogelijk van Jezus kon zijn. Waaruit stamde deze hypothese? Zeer beslist niet uit een nauwkeurig onderzoek van de tekst. De eigenlijke reden ligt elders. Men wilde Jezus 'redden' uit de handen van radicale critici als D. F. Strauss, die meende dat Jezus zich vergist had in Zijn verwachting van het spoedig op handen zijnde wereldeinde. Gesteld voor het dilemma of Jezus heeft zich vergist, óf Marcus 13 is niet van Jezus, kiest bijv. Colani voor het laatste, teneinde Jezus te vrijwaren van menselijke vergissingen en van apocalyptische 'Schwarmerei'i^.

De 'Leben-Jesu Forschung' kent talloze Jezus-beelden. Maar voor Jezus als apocalypticus, als eschatologische brenger van het heil, was geen plaats^''. Het is Albert Schweitzer geweest die dit onderzoek naar het leven van Jezus scherp heeft gekritiseerd en daarmee tevens het manco heeft aangetoond van het literair-kritisch onderzoek van de 19e eeuw, dat in de optimistische mening verkeerde langs literaire weg tot de oudste bron te kunnen doorstoten en zo de echte, historische Jezus op het spoor te kunnen komen^s.

Jezus was voor Schweitzer geen optimistisch profeet van de vooruitgang, zoals het negentiende-eeuwse cultuurprotestantisme meende, maar een apocalypticus, die leefde in de verwachting van het Rijk van God. Terecht wijst Den Heyer erop, dat men zou verwachten dat in deze consequent-eschatologische visie Marcus 13 een belangrijke rol zou spelen^". Maar dat is niet het geval. Ook Schweitzer weet vanuit zijn praemissen geen raad met Marcus 13, dat naar zijn mening niet van Jezus kan zijn.

Albert Schweitzer heeft niet veel echte navolgers gekregen. De theologische wetenschap kwam al spoedig onder de invloed van de z.g. vormhistorische methode, die zich afvraagt welke vormen in de Evangeliën kunnen worden onderscheiden, hoe deze vormen zich in het proces van de mondelinge overlevering hebben ontwikkeld en wat de 'Sitz im Leben' van de vormen is. Tussen de redactionele arbeid van de evangelisten en de verschillende tradities moet worden onderscheiden^o. Niet ongeestig zegt Den Heyer dat in deze visie de evangelieverhalen te vergelijken zijn met parels waarvan het snoer gebroken is. De evangelisten regen met een nieuw snoer de verhalen over Jezus aaneen2i.

Met name Rudolf Bultmann is op het terrein van het vormhistorisch onderzoek de grootmeester geweest gedurende vele jaren. Naar Bultmanns oordeel zijn de Evangeliën geen historische documenten, maar de neerslag van het geloof van de eerste gemeente. Met behulp van een aantal methodische criteria zoekt Bultmann nu de verkondiging van Jezus op het spoor te komen en zo 'echt' en 'onecht' van elkaar te scheiden.

Bultmanns analyse van Marcus 13 levert als resultaat op een uiterst ingewikkelde, conglomeraat-achtige rede, welke Jezus door de gemeente in de mond is gelegd22. Welk criterium van echtheid hanteert Bultmann? Zijn these is: alleen dat is een authentiek Jezus-woord wat niet kan worden afgeleid uit het joodse denken, noch uit de voorstellingen van de latere christelijke gemeente. Alle teksten die dus maar een spoor vertonen van joodsapocalyptisch denken worden door Bultmann onecht verklaard. Het is duidelijk dat hier vooreerst een volstrekt vooringenomen criterium wordt gehanteerd, maar bovendien dat het ook zakelijk onjuist is. Waarom zouden woorden van Jezus die overeenkomen met uitspraken van zijn joodse tijdgenoten a priori onecht zijnP^s

Bultmanns negatieve kijk op de apocalyptiek, die we ook bij de meeste van zijn leerlingen^* vinden, bepaalt de analyse van Marcus 13.

Ontstond de Formgeschichte tengevolge van het onbehagen over de bronnensplitsing, de redactiehistorische methode kwam op als uiting van ontevredenheid over de resultaten van het vormhistorisch onderzoek. De vertegenwoordigers van deze methode^s zijn van oordeel dat de vormhistorische methode te veel nadruk legde op het proces van de overlevering van de kleine eenheden en te weinig aandacht besteedde aan de arbeid van de evangelist, en aan diens theologie. Evangelisten zijn meer dan verzamelaars, zij zijn schrijvers die een bepaald doel nastreven. Ten aanzien van Marcus 13 poogde men traditie en redactie te onderscheiden en zocht men een antwoord op de vraag: waarom heeft Marcus zo'n gedeelte als Marcus 13 opgenomen? Met name Rudolf Pesch^e heeft zich hier diepgaand mee bezig gehouden, en als conclusie van een uitgebreid onderzoek de these geponeerd dat de theoloog Marcus in hoofdstuk 13 strijdt tegen apocalyptische Naherwartung door opname van het eerder genoemde 'Flugblatt', door hem een 'pamflet' genoemd, en door een kritisch commentaar daarop.

Den Heyer schetst uitvoerig hoe ook de laatste tien jaren menige studie over Marcus 13 verschenen is waarbij men, gebruik makend van de metho-

den van het historisch-kritisch onderzoek, tot tegenstrijdige 'resultaten' komt. Over enkele kwesties bestaat intussen wel een consensus; de onderzoekers zijn het er n.l. over eens dat Marcus 13 geen eenheid vormt, en dat de apocalyptische gedeelten een vreemd element vormen in de eschatologische verkondiging van Jezus en van de evangelist^^.

Kritische stemmen

Wie kennis neemt van de veelheid van studies over Marcus 13 zou gemakkelijk tot wanhoop kunnen geraken, bij het onoverzichtelijk geheel van theorieën. Het historisch-kritisch onderzoek dat de strijd wilde aanbinden tegen kerkelijke of dogmatische vooringenomenheid, bleek uit te lopen op een nieuwe gebondenheid, n.l. de gebondenheid aan een school of richting in het wetenschappelijk onderzoek^s. Zoveel onderzoekers, zoveel meningen en hypothesen! De geschiedenis van het onderzoek van Marcus 13 lijkt te verworden tot een geschiedenis van hypothesen.

Geen wonder, dat allerlei kritische stemmen zich laten horen. Niet alleen van de zijde van de bijbelgetrouwe exegeten die de historische kritiek zonder meer afwijzen, maar ook van de kant van hen die op zich niet negatief staan tegenover een literair-kritische benadering van de Schrift. De vraag die men stelt is: is het resultaat, of liever het gebrek aan resultaat, niet van dien aard dat men moet omzien naar een andere, betere methode van uitleg? De inspanningen van zovelen, neergelegd in dikke commentaren en nog dikkere monografieën leiden immers nauwelijks tot een beter verstaan van de tekst, maar bevorderen alleen maar de kloof tussen de gemeente en de wetenschap, de kansel en de katheder. De exegetische wetenschap dreigt een specialisten-aangelegenheid te worden, goed voor liefhebbers en hobbyisten, maar niet voor de doorsnee-predikant die geroepen is het Woord Gods door te geven.

Den Heyer laat in het derde hoofdstuk van zijn dissertatie een aantal exegeten, zowel oud-als nieuwtestamentici, dogmatici, homileten en taalgeleerden aan het woord, die zich kritisch hebben uitgelaten over de huidige kritische methoden^s.

Terecht wijst hij op het dubbelleven, dat velen leiden: in de exegese wordt gebruik gemaakt van historisch-kritische methoden, maar in de prediking kan men met de resultaten niets beginnen, overgeleverd als men is aan allerlei hypothesen, vage vermoedens, scherpzinnige reconstructies inzake de ontstaansgeschiedenis van de tekst enz. enz. 'De produktie van het historischkritisch onderzoek is ook op dit gebied indrukwekkend, in het streven naar wetenschappelijkheid en volledigheid worden de moderne commentaren steeds omvangrijker, uitvoerig wordt ingegaan op de onoverzienbare hoe-

veelheid literatuur over elke tekst, maar steeds vaker worden stemmen gehoord — van studenten en predikanten — die zeggen, dat zij er niet mee kunnen werken'so. Dat dit alles tot grote schade van de gemeente is, behoeft geen betoog. Wat de gemeente immers moet bouwen is de verkondiging van het Woord. Maar het is een griezelige zaak als het wetenschappelijk bijbelonderzoek die verkondiging in een doolhof van meningen laat terecht komen. De huidige crisis in de prediking kan voor een deel, aldus Den Heyer, op rekening van het historisch-kritisch onderzoek worden geschreven^i. Een scherp oordeel! Maar het is naar mijn mening niet te scherp, als we letten op de inderdaad wankele basis van vele producten van het moderne bijbelonderzoek32.

Kritische vragen van niet-theologen

Het loont de moeite een moment te luisteren naar wat niet-theologen, vooral de moderne filologen, over ons onderwerp te berde brengen.

Roland Mushat Frye, hoogleraar in de Engelse literatuur, heeft in een lezing de historisch-kritische methode in de bijbelwetenschap onder de loep genomen. Het doel van elke exegese — of deze zich nu bezig houdt met de Bijbel, of met Shakespeare — moet z.i. zijn de tekst uit te leggen en tot leven te brengen. Fundamenteel uitgangspunt moet zijn, dat de exegeet niet de vrijheid heeft naar eigen inzichten en wensen in deze tekst wijzigingen aan te brengen of zelfs gedeelten te schrappen, dat mag alleen gebeuren op grond van objectieve textuele en historische aanwijzingen. De exegese heeft niet tot taak de tekst te herschrijven maar moet de belemmeringen opruimen die het verstaan in de weg kunnen staan^^ (cursivering van mij, A.N.).

En aan herschrijving, eisegese, in plaats van exegese maken vele exegeten van de Schrift zich volgens Frye schuldig. Omdat de exegeet bepaalde passages niet kan gebruiken, worden ze via literaire analysen 'weggewerkt'. De interpretatie beoordeelt de tekst, terwijl in werkelijkheid de tekst steeds weer onze interpretatie moet beoordelen.

Het is in dit verband interessant wat Frye als niet-theoloog opmerkt over de exegese van Marcus 13. Niet de literaire analyse van de tekst zelf, maar het moderne wereldbeeld, waarin geen plaats is voor apocalyptische voorstellingen, profetische gaven, wonderen enz., leidt naar zijn mening tot bronnensplitsing en tot ontzegging van dit hoofdstuk aan Jezus. Frye spreekt hier van 'textual anarchy'34. De moderne mens, wie wat dat dan ook mag

zijn, sluit zich op een dergelijke wijze af voor wat de tekst in al haar vreemdheid hem te zeggen heeft en maakt zichzelf tot maat aller dingen.

En Frye beveelt de bijbelwetenschappers aan om zich niet bezig te houden met onvruchtbare speculaties over de analyse van bronnen en stadia vóór de schriftelijke fixatie van de overlevering in de evangeliën, maar om zich te concentreren op de tekst zelf, zoals deze ons gegeven is. Een aanbeveling die alle aandacht verdient. Wij hebben met opzet deze stem van een niet-theoloog wat aandacht gegeven omdat hier in alle duidelijkheid de vinger gelegd wordt bij de kwaal waar menig specimen van modern Schriftonderzoek aan lijdt. De teksten van de Schrift worden aangepast aan wat de moderne exegeet nog geloven kan.

Een andere filoloog. Helmut Saake, heeft zijn kritiek op de gangbare historisch-kritische bijbelwetenschap aldus onder woorden gebracht, dat hij de tekst de aangeklaagde noemt, die zolang als schuldig, d.w.z. onecht, onhistorisch wordt beschouwd, tot het tegendeel blijkt. Volgens Saake is de historisch-kritische bijbelwetenschap in de ban van het existentialisme, maar vooral van een verouderd, negentiende-eeuws natuurwetenschappelijk causaliteitsdenkenSS.

Den Heyer komt tot de voor theologen beschamende conclusie: de moderne filoloog gaat veel behoedzamer met teksten uit het verleden om dan de theoloog36.

Structuur-analyse

Terwijl de historisch-kritische exegese de kloof tussen historisch onderzoek en de vraag naar de actuele betekenis van de bijbeltekst bijna onoverbrugbaar heeft gemaakt, gaan er daarnaast steeds meer stemmen op die pleiten voor een andere aanpak, waarbij de hermeneutische vraag centraal staat: welke betekenis heeft de bijbel voor deze tijd? Met name in Frankrijk kwam een stroming op van exegeten die exegese vooral zien als de poging de taal, waarin de gebeurtenissen in de Schrift zijn overgeleverd, te begrijpen en te 'vertalen' in een taal die verstaanbaar is voor de mens van vandaag.

Nu is dat ongetwijfeld een indringende en belangrijke zaak. Op welke wijze kan de brug geslagen worden van het Woord naar de mens van nu? Hoe vertolken we de boodschap van het Evangelie^''?

De vraag blijft intussen wel gewettigd: laat men de tekst zoals die voor ons ligt recht wedervaren? Wanneer men zegt: 'Het gaat niet om de vraag: wat is er toen gebeurd? maar: wat is de betekenis voor ons? ', loopt men gevaar dat op een andere wijze dan bij de historische kritiek eigentijdse overwegingen de boodschap van de Schrift gaan overwoekeren. Exegese en hermeneutiek worden dan met elkaar verward.

Uitgangspunt voor alle exegese is: wat heeft de tekst die voor ons ligt, te zeggen? Wat staat er?

Den Heyer is van oordeel dat de z.g. structuuranalyse, zoals die met name in Frankrijk erg populair geworden is, ons kan helpen om de tekst in zijn eigenheid te verstaan. Ook de moeilijke tekst van Marcus 13. Hij spreekt bescheiden van 'een aanzet voor verdere doordenking en discussie'37a.

Wat is structuur-analyse? R. Zuurmond noemt het — sterk vereenvoudigd — een uitbreiding van de redekundige ontleding, zoals die ons van de schoolbanken bekend is (onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, enz.). Wat we op school met zinnen deden, doet de structuuranalist met verhalen. Zoals zinsondeding ons wil helpen bij het begrijpen van een zin, zo helpt de structuuranalyse ons bij het begrijpen van een verhaal^s. Elk verhaal zit op een bepaalde manier in elkaar. 'De volgorde van woorden en zinnen is niet toevallig of omkeerbaar, met elkaar vormen ze een netwerk van relaties'39. Waarom heeft de schrijver deze ordening gekozen? Waarom heeft hij zijn gedachten op deze wijze onder woorden gebracht?

Op het voetspoor van J. P. Louw onderscheidt Den Heyer tussen een oppervlaktestructuur, die we bij eerste lezing ontdekken, en een dieptestructuur, die we via een analyse van de structuur op het spoor moeten komen. Hoe loopt de weg van de oorspronkelijke bedoelingen van de schrijver, de dieptestructuur, naar de tekst zelf ? 40

Wat betekent dit alles nu voor de wijze waarop Den Heyer de onderhavige pericoop benadert?

Vooreerst isoleert hij Marcus 13 niet van de omgeving, maar plaatst hij, in tegenstelling tot de meeste exegeten, dit hoofdstuk in een brede context. Uitgangspunt is, dat het evangelie van Marcus een eenheid is. Binnen die eenheid heeft Marcus 13 zijn plaats. De proloog, Marcus 1 : 1-15 bevat in nuce het gehele evangelie en bepaalt de opbouw van het evangelie. Marcus 10 : 45, het woord over de losprijs van Hem die gekomen is om te dienen, neemt Marcus 1 : 13 weer op: ij die gediend wordt door engelen, wordt verzocht door de Satan. Hij die gediend moet worden, gaat zijn leven geven als losprijs. In het daarop volgende lijdensverhaal wordt die paradoxale spanning woord voor woord voelbaar. Daarom begint na Mare. 10 : 45 een nieuw gedeelte, het verhaal van Jezus' lijden en sterven. In die context staat Marcus IS^i.

Den Heyer gaat nu als volgt te werk^s;

Eerst volgt een verdeling van de te onderzoeken pericoop in een aantal 'kola', 'een zinsstuk met een afgeronde betekenis, uitgesproken tussen twee

ademhaHngen'43^ aldus de definitie van de auteur.

Vervolgens wordt de oppervlaktestructuur afgebakend: welke partijen spelen een rol in het verhaal? Welke gebeurtenissen komen we tegen? Welke geografische aanduidingen spelen een rol? Uit welke scènes is het verhaal opgebouwd? Rondom welke motiefwoorden speelt het zich af?

Tenslotte wordt in een detailanalyse de dieptestructuur opgebouwd en nagegaan wat de evangelist met zijn verhaal bedoelt te zeggen en te vertellen.

Tot welke conclusies komt Den Heyer nu?

Het centrum van Marcus 10 : 46-13 : 37 is z.i. Marcus 11 : 12-27a (vijgeboom en tempelreiniging). Rondom die beslissende confrontatie tussen Jezus en de tempel vinden we als omraming de contrastverhalen van enerzijds de intocht in Jeruzalem en anderzijds de verlegenheid van de leiders, de genezing van Bartimeüs die Jezus gaat volgen, en de blindheid van de leiders die Jezus venijnige vragen stellen. In Marcus 10 ; 45 is sprake van de dienende Zoon des mensen en in hoofdstuk 13 de toekomst van de Zoon des mensen.

Marcus 13, dat een eenheid vormt, is geen 'Fremdkörper' in dit geheel. Het gehele onderzochte deel vormt de inleiding op het lijden en sterven, dat de evangelist vanaf hoofdstuk 14 gaat vertellen. In het 'voorspel' op Zijn hjden spreekt Jezus over het lijden van Zijn leerlingen, als gevolg van hun volgeling-zijn. De lijdende Messias en de lijdende gemeente horen bijeen. Maar het lijden heeft niet het laatste woord. De Zoon des mensen zal komen in heerlijkheid, zo zeker op Zijn lijden aan het kruis de opstanding is gevolgd44. 'De hoop die de gemeente ondanks alle verschrikkingen levend houdt en die haar waakzaam doet zijn is gegrondvest op het lijden, sterven èn opstaan van haar Heer, de lijdende en komende Zoon des mensen'^s.

Wanneer de schrijver dan voorts wijst op de actualiteit van het waakzaam zijn en een lezing van Marcus 13 afwijst die dit hoofdstuk beschouwt als reportage van de laatste fase van de wereldgeschiedenis*^^ heeft hij t.a.v. het eerste — de waakzaamheid en de verwachting — gelijk. Wat betreft de afwijzing van de reportage-gedachte menen we te begrijpen wat de auteur bedoelt: een afwijzing van een sectarisch bijbellezen. Maar we vragen ons toch af, of hij hier niet het slachtoffer is van een reactiedenken, dat op zijn minst te weinig recht doet aan het eigen karakter en het gezag van de apocalyptische uitspraken. Wij zijn toch op weg naar de toekomst van Christus. En het einde van de wereldgeschiedenis zal toch komen! Zeker, de toekomstverwachting wordt bepaald door kruis en opstanding. Maar men kan de futuristische elementen in die verwachting toch niet ontkennen? 47 Het wil me voorkomen dat Den Heyer hier op een te gemakkelijke

wijze zich afmaakt van de problemen die door de apocalyptiek worden gesteld.

Een waardevolle bijdrage

Niettemin zijn we van oordeel, dat de schrijver met zijn boek een waardevolle bijdrage geleverd heeft. In zijn analyse van Marcus 10 : 46-13 : 37 laat hij de tekst zelf spreken. De wijze waarop hij de eenheid van de Evangeliepericopen, de samenhang tussen de verschillende delen laat zien, steekt weldadig af bij de vaak atomiserende wijze van exegetiseren van met name de Bultmannschool.

De structuur-en stijlanalyse is menigmaal zeer overtuigend, legt samenhangen bloot, en wijst ons op sleutelwoorden en motiefverbindingen die het verstaan van het Evangelie ten goede komen. Ik denk aan de analyse van Marcus 13, dat een doorzichtige structuur vertoont, zodat de relatie van de rede tot de vraag van de discipelen duidelijk wordt: het einde is nabij, maar het tijdstip is onbekend. En als een rode draad loopt door Marcus 13 de waarschuwing: Waakt!

Ik denk voorts aan de exegese van de Bartimeüs-pericoop met de motiefwoorden: zitten langs de weg en volgen op de weg*8.

Het sympathieke van dit boek is, dat de schrijver bij het signaleren van oneffenheden en onduidelijke overgangen niet zijn toevlucht neemt tot onechtheidsverklaringen, latere invoegingen etc, maar net zo lang geduldig luistert naar de tekst, tot de samenhang en de betekenis in het verband van de pericoop hem duidelijk worden. Dat kan alleen wanneer men er consequent van uitgaat dat we geen reden hebben om tegen de bedoeling van de evangelist in, bepaalde passages die ons niet 'liggen' te degraderen tot interpolaties.

We mogen de methode niet verabsoluteren — de schrijver wil dat ook niet, getuige zijn woorden op de laatste bladzijden.

Maar een methode van uitleg die uitgaat van de bijbeltekst zoals die voor ons ligt, doet meer recht aan de eigen aard van de Schrift dan een wijze van uitleg die langs allerlei kritische operaties hypothese op hypothese stapelt en ons het zicht op de bedoelingen van de bijbelschrijvers verspert.

Enkele vragen

Toch roept dit boek ook een aantal vragen op. Dat is ongetwijfeld ook de bedoeling van de auteur die immers een eerste aanzet wilde geven op het terrein van de structuur-analyse. Ik stel ze maar puntsgewijs:

Allereerst kan de vraag worden gesteld, welke criteria de schrijver aanlegt bij de indeling van een pericoop in kola en bij het aangeven van de motief-

•woorden. Dat is me na lezing en herlezing niet duidelijk geworden. Zit hier toch niet iets willekeurigs, ja gekunstelds in?

Dreigt niet het gevaar dat de structuuranalysen elkaar zullen weerspreken en dat we op die wijze evenmin zullen ontkomen aan elkaar weersprekende interpretaties?

Vervolgens: prof. Beek heeft in een bespreking van deze methode ten aanzien van het Oude Testament eens de opmerking gemaakt: 'De exegeet die bereid bleek de weg van de analyse te gaan en zich door het struikgewas van de terminologie heen te werken, kon aan het einde uitroepen, dat hij niet meer geleerd had, dan wat zijn grootmoeder ook al wist'*^. Den Heyer bestrijdt dit verwijt. Toch heb ik me afgevraagd: heeft Beek helemaal ongelijk? Zien de structuuranalisten soms niet op al te diepzinnige en spitsvondige wijze samenhangen en motiefverbindingen, terwijl men in feite niet meer doet dan nauwkeurig lezen, wat er staat. Wie de bepaald niet vaktechnische commentaar van prof. dr. Berkelbach van der Sprenkel op het evangelie van Lucas bestudeert, ontdekt hoe ook Berkelbach, zonder dat hij ingewikkelde structuuranalysen toepast, de pericopen in hun onderlinge samenhang en eenheid uitlegt en evenals Den Heyer niet anders doet dan de evangelist zijn verhaal te laten vertellen^o.

Dr. den Heyer wil een nieuwe weg wijzen, naast en tegenover de z.i. in vele opzichten vastgelopen pogingen van het historisch-kritisch onderzoek. Daarbij maakt hij gebruik van een hem door de taalwetenschap aangereikte methode, n.l. de structurele analyse.

Aan het slot van zijn boek lezen we: 'Het evangelieverhaal dat Marcus lang geleden vertelde, vraagt van mij als lezer ook nu daaraan geloof te schenken en de schrijver het vertrouwen te geven dat zijn verhaal waar is. De structuuranalyse bevestigt dit uitdrukkelijk'. Met andere woorden: uitgangspunt mag niet zijn of de tekst wel waar of betrouwbaar zou zijn, neen, wanneer mijn waarheid botst met die van de evangelist, heb ik me over te geven in geloof en vertrouwen aan het mij vreemde verhaal.

Dat lijkt me een goed uitgangspunt. Alleen, ik vrees dat zij die door de Aufklarung zijn heengegaan en zich op historisch-kritisch standpunt stellen, allerminst overtuigd zullen zijn. Is het waar, dat de structuuranalyse dit uitgangspunt bevestigt? Of is het niet veeleer omgekeerd, dat het theologisch a priori, zo u wilt het Schriftgeloof, de uitkomst van de structuuranalyse steunt? 5i

Gaat het in de tegenstelling tussen de door Den Heyer bekritiseerde methoden en zijn wijze van werken ten diepste niet om de visie die men a priori heeft op de Schrift?

Ik meen daarom dat het niet helemaal waar is, als R. Frye poneert, dat het voor het doel van de exegese weinig verschil maakt of men een tekst uit de Evangeliën behandelt of bijv. een toneelstuk van Shakespeare^s. In een artikel over het hypothetisch karakter van de moderne bijbelwetenschap heeft dr. de Ru er terecht op gewezen dat de historisch-kritische methoden methoden zijn, wier toepassing ook geldt voor andere gebieden dan de bijbeltekst. De Ru zegt dan: 'Dat is op zichzelf geen bezwaar. De vraag is dan echter wel of bij toepassing van die methoden voldoende rekening wordt gehouden met de onvergelijkbare vreemdheid, het volstrekt eigen karakter van het bijbels Getuigenis aangaande de éne Naam'^^ (cursivering van mij, A.N.).

Dat eigen karakter van de Schrift bepaalt de toepassing van de exegetische methoden. En dat geldt m.i. ook voor de structuuranalyse. De eenheid die dr. den Heyer aantoont is niet alleen het resultaat van een literaire analyse, maar hangt samen met de voorgegeven visie op de Schrift. Het is jammer dat de auteur dit theologisch aspect van het Schriftgezag te weinig verdisconteert. Om nogmaals De Ru te citeren: 'De ene Naam, de ene Geest, de ene Schrift, de gehele Schrift (tota Scriptura) en de Schrift alleen (sola scriptura) — als deze eenheid als openbaringseenheid niet meer wordt gezien en erkend, loopt het pas goed mis met het lezen en verstaan van de bijbel in de theologie en in de gemeente'^*.

Dan zal ook de structurele analyse ons niet uit het slop kunnen helpen. Gaat de theologie leentjebuur spelen bij de algemene taalwetenschap, zonder ernst te maken met de openbaringseenheid van de Schrift en het bijzondere karakter van de Schrift als Woord Gods dat de Geest tot de gemeente spreekt, dan loopt de exegese opnieuw gevaar gekoppeld te worden aan een methode, die de Schrift degradeert tot een stuk literatuur zonder meer.

Een vierde opmerking zou ik willen maken ten aanzien van het historisch karakter van de Evangeliën. Op blz. 67 wijst de schrijver erop, dat de structuralisten in de exegese van de Schrift boven de historische vraagstelling willen uitkomen en vooral de hermeneutische vraagstelling aan de orde stellen^s, In de slotoverwegingen komt Den Heyer daarop terug. De kritiek van de structuuranalyse zou zich z.i. richten op de voorrang van het historisch aspect in de methode van het historisch-kritisch onderzoek dat op een naieve wijze objectief historisch onderzoek mogelijk acht, alsof de

onderzoeker zelf niet bepaalde i.e. 19e/20e eeuwse opvattingen zou hebben van wat historisch-waar gebeurd is. De structuuranalyse luistert naar het verhaal dat Marcus op zijn wijze vertelt aangaande Jezus, een verhaal wat waar gebeurd is^s.

Mijn vraag aan Den Heyer is: heeft dat dan niet te maken met de historie? Gaat het in het kerygma niet om wat de Here in Christus in de feitelijkheid van het historisch gebeuren gezegd en gedaan heeft? Ligt in het apostolisch getuigenis het historische en het kerygmatische niet zozeer verstrengeld, dat wie het een van het ander losmaakt, beide denatureert^'!'?

Het is mij niet duidelijk hoe Den Heyer aan de ene kant bezwaar maakt tegen het historisch aspect en tegelijk spreekt over een verhaal dat 'waar' gebeurd is, met als uitgangspunt dat het verhaal wat verteld wordt, zich inderdaad zo heeft afgespeeld. Wie daarvan uitgaat, zit toch middenin de historische vraagstelling. Het gaat in de Schrift om werkelijke geschiedenis, maar de Bijbel heeft wel een eigen wijze van geschiedschrijving waarbij het onjuist is de criteria aan te leggen die in de moderne geschiedschrijving gelden.

Het bezwaar tegen het historisch-kritisch onderzoek is niet, dat men in dit onderzoek vroeg naar het historisch karakter van wat wordt verteld, maar een historiebegrip hanteerde dat onder invloed van het denken van de Aufklarung vreemd was aan het beeld dat de Bijbel zelf geeft inzake de geschiedenisSS. En wanneer dr. den Heyer aan het slot van zijn boek schrijft dat Marcus zijn verhaal over Jezus op zijn wijze vertelt en Mattheüs, Johannes en Lucas op hun manier^s, dan zit in dit 'op hun manier' de problematiek die ook in de overleveringsgeschiedenis en de redactiehistorie naar voren komt.

Wij komen daarom met de boeiende poging die de auteur onderneemt, van de vragen die het historisch onderzoek ons stelt naar overlevering en redactie, naar het eigene van elk van de Evangeliën, naar eenheid en ver-

scheidenheid binnen het Nieuwe Testament, niet zo gemakkelijk af. Ze blijven ons vergezellen, ook bij de grondigste structuuranalyse.

In het zoeken naar een antwoord zullen we ons niet moeten laten leiden door een methode die geen rekening houdt met de eigen aard van het bijbels getuigenis, het gezaghebbend Woord van Gk)d. Want dergelijke methoden voeren ons — zoals Den Heyer uitvoerig aantoont — in een doolhof van meningen en hypothesen. Wij hebben uit te gaan van wat de Schrift van zichzelf getuigt, hoe vreemd dit zelfgetuigenis van de Schrift ook de moderne mens in de oren klinkt^o. Dat betekent geen miskenning van de waarde van wetenschappelijk bijbelonderzoek, dat wil ook niet zeggen dat we geen oog zouden hebben voor wat met een minder gelukkige term vaak genoemd wordt de 'menselijke factor'. Het betekent wel dat wij voor alle dingen ernst willen maken met het openbaringskarakter van de Schrift, waarvan ten diepste de Geest de Auteur is. Die Geest is ook zijn enig-legitieme uitlegger. Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeente zegt!


• Naar aanleiding van dr. C. J. den Heyer, Exegetische methoden in discussie, Een analyse van Markus 10.46-13, 37, 222 biz. ƒ24, 50. Kok, Kampen 1978.

^ M. A. Beek, Wegwijzers en wegbereiders, een halve eeuw oudtestamentische wetenschap, Baarn 1975.

' M. A. Beek, a.w., bIz. 108.

' Zie b.v. St. Neill, The Interpretation of the New Testament, 1861-1961, London 1966.

* Vgl. B. J. Oosterhoff, Schriftgezag en modern bijbelonderzoek in Het Hoge Woord, Amsterdam 1976, blz. 93w. G P Hartveld, Schrift kritiek en Schriftgezag in de 17e en 18e eeuw in Rondom het Woord 10 (1968), blz. 219.

' Illustratief is de wijze waarop H. Bavinck enerzijds de ontwikkeling van het historisch-kritisch onderzoek nauwlettend volgde en anderzijds de filosofische, onbijbelse wortels in alle scherpte blootlegde. Vgl. J. Veenhof, Revelatie en inspiratie, Amsterdam 1968, 524vv.

^ J. Veenhof, a.w., blz. 535.

'' Vgl. Beek, a.w., blz. 36vv; Oosterhoff a.w., blz. 94.

* Zie het overzicht van H.N. Ridderbos, Paulus, Kampen 1966, blz. .5w.

* Zie het instructieve boek van W. Ward Gasque, A History of the criticism of the Acts of the Apostles, Tubingen 1975.

•"* Den Heyer, a.w., blz. 3. Over Breukelman en zijn 'school' zie men het artikel Een geschil over de uitleg van het Oude Testament in Kerk en Theologie (27) 1976, blz. 90.

^^ Den Heyer, a.tv., blz. 4-45.

^ H. N. Ridderbos, De Komst van het Koninkrijk, Kampen, blz. 402-406.

" H. N. Ridderbos, a.w., blz. 442w.

" H. N. Ridderbos, a.w., blz. 420vv.

^^ Den Heyer, a.w., blz. 12.

^* Den Heyer, a.w., blz. 18.

^' Zie het beroemde boek van A. Schweitzer, Geschichle der Leben-Jesu Forschung, Tubingen 19335 Miinchen-Hamburg 1966 (Siebenstern-Taschenbücher, 77/78) passim.

^^ Den Heyer, a.w., blz. 23vv. Vgl. ook H. N. Ridderbos, a.w., passim.

^* Den Heyer, a.w, , blz. 25.

^^ Vgl. voor de formgeschichtliche Methode H. Zimmermann, Neutestamentliche Methodenlehre, Stuttgart 1970, blz. 129ff.

^^ Den Heyer, a.w., blz. 29.

^ R. Bultmann, Die Geschichte der synoptischen Tradition, Göttingen 1957*, S. 129ff.

*^ Voor een indringende kritiek op de wijze waarop Bultmann allerlei criteria hanteert zie men J. N. Sevenster, Bultmanniana, Wageningen 1969, blz. 24vv.

^* Met als uitzondering E. Kasemann. Vgl. over hem de opmerkingen van Den Heyer, a.w., blz. 33.

*^ Voortreffelijk beschreven in J. Rohde, Die redaktionsgeschichtliche Methode, Hamburg 1966.

** R. Pesch, Naherwartungen, Traditionen und Redaktion in Mark 13, Düsseldorf 1968.

*'' Den Heyer, a.w., blz. 44.

** Den Heyer, a.w., blz. 46.

29 Den Heyer, a.w., blz. 45-69.

^° Den Heyer, a.w., blz. 49.

^1 Den Heyer, a.w., blz. 50.

^ Zie ook G. de Ru, Moderne Bijbelwetenschap, resultaten of hypothesen? in Herv. Weekblad van 1-9-1977, blz. 324-325.

'^ R. M. Frye, A Literary perspective for the criticism of the Gospels in: Jesus and men's hope II, Pittsburg 1971, p. 193-221. Vgl. de bespreking van dit artikel bij Den Heyer, a.w., blz. 51v.

»* Frye, a.w., p. 196.

^^ Vgl. de weergave bij Den Heyer, a.w., blz. 52-54.

38 A.W., blz. 54.

^'' Voor de problematiek van de vertolking, de hermeneuse, vgl. H. Jonker, En toch preken, Nijkerk 1973, met name hoofdstuk V en VI.

^•'a Den Heyer, a.w., blz. 80.

** R. Zuurmond, De Bijbel onder het ontleedmes in Hervormd Nederland van 1-4-78.

^8 Den Heyer, a.w., blz. 81.

< o ^.«; ., blz. 81.

< i Den Heyer, a.iv., blz. 87-88.

^ Zie het uitvoerige hoofdstuk 5, blz. 83-20, ').

*8 Den Heyer, a.w., blz. 82.

** Den Heyer, a.w., blz. 202-205. Men zie ook het schema op blz. 203.

« A.W., blz. 205.

« A.W., blz. 205.

^'' Zie voor deze aspecten C. Graafland, Schriftgezag en toekomst in: Het hoge Woord, blz. 125w.

** Over de betekenis van 'de weg' in het Marcusevangelie zie R. Schippers, Jezus Christus in het historisch onderzoek I, Kampen 1969, blz. 56w.

*» M. A. Beek, a.w., blz. 48.

"" S. F. H. J. Berkelbach van der Sprenkel, Het evangelie van Lukas, 's-Gravenhage 1964. Bij de voorbereiding van een preek over Lucas 11 : 28 trof mij de zorgvuldige wijze waarop Berkelbach het 'horen en bewaren van het Woord Gods' uitlegt in de samenhang en de structuur van Lucas 11 : 14w enerzijds en vers 29-32 anderzijds.

^1 Dr. H. M. Matter spreekt in een bespreking van Den Heyers dissertatie in het Geref. Weekblad, jaargang 33, blz. 509, over een stukje apologetiek en hij vraagt zich af, of dit in een dissertatie op zijn plaats is.

*2 Zie Den Heyer, a.w., blz. 50.

53 De Ru, a.art., blz. 325.

M De Ru, a.art., blz. 325.

^5 De Duitse vertaling van de acta van het congres waarop deze kwesties behandeld werden had als titel: Exegese im Methodenkonjlikt. Zwischen Geschichte und Struktur.

"* Den Heyer, a.w., blz. 204-205.

*'' Aldus formuleert m.i. terecht H. N. Ridderbos het feitelijk karakter van het kerygma in Het Woord, het Rijk en onze verlegenheid, blz. 66. Zie ook Ridderbos' opmerkingen over de historische Jezus en de kerygmatische Christus, a.w., blz. 88w. H. Baarlink laat in zijn boek Anfdngliches Evangelium, Kampen 1977, zien hoe behoedzaam Marcus omgaat met de traditie. De relevantie van de historische dimensie voor het kerygma kan daarin niet worden verwaarloosd, ook al was de evangelist geen modern historicus (blz. 288). Zie ook blz. 69, waar Baarlink erop wijst dat er bij Marcus geen 'unzumutbaren Spannung zwischen Geschichte und Eschatologie, zwischen 'historein und kerysein' te bespeuren is. Marcus' evangelie is verkondiging van wat in Jezus Christus, in zijn daden en woorden geschied is.

"^ Vgl. B. J. Oosterhoff, a.w., blz. 103: 'Men liet zich in de beoordeling van de bijbelse geschiedenis leiden door een aan de bijbel vreemde eigentijdse rationalistische en deïstische geschiedbeschouwing, waarin voor openbaring Gods van buitenaf geen plaats kon worden ingeruimd'.

"«• Den Heyer, a.w., blz. 205.

Zie G. de Ru, Spreekt God zelf of spreken slechts mensen over God? in Herv. Weekblad van 8-9-1977, blz. 333.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

Theologia Reformata | 96 Pagina's

EEN KRITISCHE TOETSING VAN HET MODERNE BIJBELONDERZOEK*

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

Theologia Reformata | 96 Pagina's