Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OBJECTIVITEIT EN EXISTENTIALITEIT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OBJECTIVITEIT EN EXISTENTIALITEIT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

S. Meijers, OBJECTIVITEIT EN EXISTENTIALITEIT. Een on­ derzoek naar hun verhouding in de theologie van Herman Bavinck en in door hem beïnvloede concepties, Kok Kampen, 452 blz.

De terminologie in de titel van deze dissertatie gebruikt, stamt van H. Jonker, die haar hanteerde om op eigentijdse wijze de aansluiting aan het existentiële denken te voltrekken, met inschakeling van datgene wat binnen de gereformeerde traditie geleefd heeft en bewaard is

gebleven (blz. 5). Meijers wil de genoemde begrippen gebruiken om de spanning tussen openbaring en kennis te verwoorden. Hij past daartoe het eerste begrip toe op de openbaring en het tweede op de geloofskennis. De gehele zaak wordt nu een kwestie van de schriftleer: het tot Schrift geworden Woord Gods als de centrale gestalte van zijn openbaring. Wij bevinden ons hier, zoals uit heel de studie blijkt in het hart van de vragen rondom de verhouding van geloof en openbaring, vragen die telkens weer in de prolegomena opduiken. Of althans behandeld worden bij de kwestie of er van een 'Vorverstandnis' sprake kan zijn in de gereformeerde theologie. In dit opzicht is de studie buitengewoon actueel. Na een tijd waarin vrijwel alleen losse dogmatische studies het licht zagen en weinig aanbod was van gesloten theologische concepties, is het tij gekeerd. Met de dogmatieken komen ook de vragen rondom de mogelijkheid van het christelijke denken. Bavinck heeft zich zeer uitvoerig en expres met deze kwesties bezig gehouden. En mocht het al lijken dat Berkouwer de prolegomena niet nodig had omdat zijn aanpak zuiver zakelijk van aard was, wel terdege lagen er aan zijn methode van theologiseren principia ten grondslag. Kuitert beweegt zich van de ethiek hoe langer hoe meer in de richting van deze kwesties en ook bij van Ruler, de vierde theoloog, die door Meijers wordt onderzocht blijkt dat het bedrijven van theologie niet plaats heeft in een neutraal veld. Een buitengewoon actuele thematiek snijdt de schrijver aan en hij blijkt dit ook te kunnen doen.

Wil men enigszins adequaat op deze problematiek ingaan, dan is een referaat niet voldoende, dan is systematiek vereist. Zo wordt inderdaad de materie aan de orde gesteld door iemand die ook durft te denken en die weet te formuleren. Hij treedt niet alleen op de pro­ blematiek af. Hij gaat er ook op in en hij doet dit, op een manier die recht wil blijven doen aan hetgeen binnen de gereformeerde traditie aan waardevols nog steeds op tafel ligt. 'De openbaring als acte van God kan als onafhankelijk van ons gedacht worden — objectief —, maar tegelijkertijd is zij er slechts omdat en in zoverre mensen haar in geloof opmerken — existentialiteit —. Wie de openbaring als werkelijkheid erkent, erkent daarmee tegelijkertijd dat ook hijzelf, als mens, werkelijkheid is.' Scherp formuleert Meijers: 'Daarmee is uitgesproken, dat op deze lijn aan een zekere dualiteit van God en mens nooit geheel te ontkomen valt, en de aanvaarding van deze dualiteit stelt ons voor een probleem èn voor een opdracht, n.l. om de gedachte dat God niet alleen de openbaring poneert, maar met de openbaring ook de existerende mens, bij voorkeur ook af te grenzen tegen dualisme. Wij betogen niet, dat gereformeerd denken altijd aan dualisme ontkomen is — het ontstaan ervan schijnt haast onvermijdelijk te zijn — maar wel dat het weigert om dualisme te postuleren'.

In grote omzichtigheid en uitvoerigheid wordt het thema in de algemene inleiding omschreven. De schrijver heeft zich daarbij geen beperkingen opgelegd, evenmin trouwens in de uiteenzetting in het gehele boek. Nu nodigt de stof daartoe ook wel. Maar ik meen me niet te vergissen, dat de breedheid die aan de beschrijving eigen is mede in verband staat met de wens om aan de beschreven theologen en aan de complexe thematiek recht te doen.

Bavinck heeft zonder twijfel het hart van de schrijver gestolen. Bij hem treft men een sterke nadruk aan op de objectiviteit van de schriftopenbaring. Op deze berust voor hem de existentialiteit. Bavincks schriftopvatting is niet gestructureerd vanuit een voorgegeven mensontwerp. Wel meent Meijers dat er enig

gevaar is dat de objectiviteit overbelast raakt, maar hij constateert een grote mate van getrouwheid aan het uitgangspunt bij Bavinck. Vanuit het poneren van de existentialiteit kon Bavinck de ethischen vergaand tegemoet treden, vanwege de objejctiviteit moest hij wel onontkoombaar de scholastiek in de armen vallen. Maar Meijers geeft toe, dat wie met Bavincks grondstelling instemt, zal moeten leren leven met een theologische dubbelheid, die wel eens uit de hand kan lopen.

In deel II wordt het inzicht van Berkouwer op het onderhavige punt uiteengezet. Zij verloopt precies andersom als bij Bavinck: hier gaat het van existentialiteit naar objectiviteit; Berkouwer bepleit niet een beperking van het objectieve maar een benadering van het objectieve langs de weg van het existentiële. De objectiviteit kan men alleen op de rechte wijze benaderen, wanneer men tegelijkertijd de aard van die objectiviteit in rekening brengt en niet als een gegeven-op-zichzelf beschouwt. Maar, zo vraagt Meijers, heeft nu de gekozen methode niet als met terugwerkende kracht effect op het inhoudelijke gehalte van het uitgangspunt? Meijers geeft daarvoor de term kerugmamorf en hij vindt terecht, dat de schriftopenbaring zowel het anthropomorfe als het kerugmamorfe te boven gaat. Inderdaad is de openbaring meer dan haar kerugma.

In het derde deel wordt betoogd dat bij Kuitert zowel als bij Van Ruler sprake is van beïnvloeding door Bavinck. Over Berkouwer loopt een lijn van Bavinck naar Kuitert, maar de zaak is intussen geworden tot een niet-objectiverende wijze van interpretatie terwille van het heil. Bij Van Ruler is sprake van een 'relationeel waarheidsbegrip', waardoor hij in staat is zowel met de ethischen als met Bavinck te accorderen. Met name in dit laatste deel heeft Meijers het zichzelf niet eenvoudig ge­ maakt. Ik schrijf dit niet om op een verkapte manier aan te duiden dat de lezer moeite ervaart onder het lezen. Die heeft men zich te getroosten. Ik meen vooral dat de vergelijkingen over en weer inspanning vereisen. Maar hier komen ook verrassende regels, b.v. over de betekenis van Van Rulers ambtsleer, die men hier zo niet direct zou zoeken. Wat dit betreft biedt het boek veel en zal men er ook telkens weer naar grijpen om dogmatische posities duidelijk te onderkennen.

Actueel, zo kenmerkte ik boven deze studie. Kundig, zo wil ik tenslotte zeggen, en blijk gevend van het vermogen om systematisch moeilijk te benaderen kwesties te omschrijven en er mee aan het werk te gaan. Een gereformeerd mens moet op zijn tijd durven denken. Dr. Meijers heeft het vermogen én de moed, daarbij de bewuste wil om gereformeerd te denken. Dat laatste is niet alledaags tegenwoordig. Misschien daarom zijn we nog wel het meest dankbaar voor dit boek.

A.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's

OBJECTIVITEIT EN EXISTENTIALITEIT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's