Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Refexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Refexen

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. van 't Spijker

Vergeten Constantinopel?

Merkwaardig, zo stil als het gebleven is rond de herdenking van het 1600-jarig jubileum van het concilie van Constantinopel in 381. Van mei tot juli kwamen daar 150 bisschoppen bijeen. Weliswaar hield het Westen zich wat afzijdig. Maar de leerbeslissingen werden later wel overgenomen en met het Filioque uitgebreid. Zo kwam het tot een zekere afsluiting van de belijdenis van de triniteit. Nóg weer 50 jaren later werd in Ephese een grote oecumenische synode gehouden (431) waar een belangrijke christologische beslissing viel. Maria werd theotokos genoemd, moeder Gods. Daarmee werd niet zozeer over Maria iets gezegd. Veel meer ging het om de Godheid van Christus, die in deze uitspraak als belijdenis werd onderstreept. Zó heeft de Reformatie ook Ephese overgenomen en verstaan.

Interessant is het om te zien hoe de paus in de brief van 25 maart 1981 aan alle bisschoppen opriep om de beide concilies dankbaar te gedenken. Zijn brief bevat een theologische en pastorale aansporing, waarin vooral de betekenis van de Geest voor het leven van de kerk wordt genoemd: „De Heilige Geest namelijk blijft voortdurend leven schenken aan de Kerk, die Hij voortstuwt op de weg van heiligheid en liefde'. De paus schuwt daarbij de moeilijke woorden niet. Hij wijst er op, dat in de eerste eeuwen bij de steeds toenemende menigte van gelovigen 'de noodzaak werd gevoeld om in de belijdenis van de kerk op de juiste wijze het ondoorgrondelijke mysterie van God in diens absolute transcendentie te begrijpen en uit te spreken: het mysterie van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest'.

Moeilijke woorden? 'Absolute transcendentie', te 'begrijpen' en 'uit te spreken'. Waren het alleen maar moeilijke woorden! Moeilijke zaken! Althans voor de moderne mens. Wanneer ik 'transcenderend' weergeef met: alle categorieën te bovengaand, of: buiten elke ervaring vallend, boven-, of buitenzintuiglijk, of zelfs: onkenbaar, onvatbaar, dan durft de paus nog al wat te zeggen! De drieënige God gaat al onze categorieën te boven. Hij is niet ervaarbaar, Hij is onkenbaar of zelfs onvatbaar: is dat niet, als men tenminste niet over een woord valt, bijna reformatorisch? Zou Luther of ook Calvijn niet in die richting hebben kunnen spreken? Wat de eerste betreft: men kan God slechts kennen wanneer Hij is voorbijgegaan, aposteriori, of op de manier van het nakijken. En

wat Calvijn aangaat: we mogen nooit vragen, wie God is 'op Zichzelf' (quoad se), maar slechts Wie Hij is 'voor ons' (quoadnos). Wat doet Johannes Paulus II moeilijk, als hij in zijn oproep tot herdenken van het concilie van Constantinopel (381) de aandacht vraagt voor het ondoorgrondelijk mysterie van God in diens 'absolute transcendentie'.

Misschien is hij er zelf van geschrokken. Hij stapt haastig af van Constantinopel I, en begeeft zich in zijn brief aan de bisschoppen zonder bedenken naar Ephese (431). 'Wij willen toch niet voorbijgaan aan een andere belangrijke herdenking die ook in dit jaar 1981 valt'. Dat is 1550 jaar geleden. Maar het bood aan de paus wel de mogelijkheid om van de transcendentie weer over te schakelen op een vorm van immanentie. De paus greep de gelegenheid aan om naast de christologische betekenis van de belijdenis van Ephese en de soteriologische waarde ervan, te wijzen op de plaats van Maria. Had voor de Reformatie het theotokos vooral christologische waarde, de paus onderstreepte op een in het oog vallende wijze de Mariologie. Het loflied op Christus is ook een doxologie op Maria: 'Dat alles kon niet geschieden zonder tot eer van de moeder van God te strekken, de eerste namelijk die samenwerkte met de kracht van de Allerhoogste, die haar ten tijde van de boodschap overschaduwde door de lichtende komst van de Geest. .. Het lijkt ons derhalve alleszins passend dat ook dat oude derde Concilie in de geschiedenis van de kerk door ons naar zijn volle theologische en kerkelijke inhoud wordt herdacht. Want de allerheiligste maagd is door de overschaduwing van de kracht van de Drieëenheid met het werk van het heil van alle mensen ten nauwste verbonden. De menswording van het Woord geschiedde door de werking van de Heilige Geest in haar hart. In haar lichtte bovendien de dageraad van de nieuwe mensheid op, de mensheid namelijk die samen met Christus in de gemeenschap der mensen binnentrad om het oude plan van het verbond met God dat door de ongehoorzaamheid van de eerste mens was geschonden weer te herstellen. 'Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de maagd Maria'.

De paus plaatst in zijn brief aan de bisschoppen het dogma van Maria in verband met de leer en belijdenis van de kerk omtrent de triniteit: 'Bovendien staat in dit licht ook de verering van de maagd Maria. Want zij is door haar instemming met het Woord van God de moeder van Jezus geworden. Met heel haar hart en door geen enkele zonde weerhouden heeft zij de goddelijke heilswil aanvaard. Als dienstmaagd van de Heer heeft zij zich geheel en al aan de persoon en aan het werk van haar Zoon gewijd. Daarom zijn de heilige vaders dus van mening dat God Maria geenszins als een louter passief werktuig heeft gebruikt, maar dat zij in vrijwillig geloof en gehoorzaamheid aan het verlossingsmysterie meewerkt. Zo is het derhalve iets moois dat Maria, zoals zij met geloof de komst van de Heer afwachtte, zo ook, nu het tweede millennium ten einde loopt, eveneens aanwezig is om ons geloof te verlichten in die staat en dat licht van de advent'.

De paus nodigde de bisschoppen uit om afgezanten te sturen naar twee bijeenkomsten in Rome. De eerste in de Pieterskerk zou vooral gewijd zijn aan de

herdenking van Constantinopel. De tweede bijeenkomst diende in het teken te staan van Ephese. Zij zou gehouden worden in de basiliek van Maria de Meerdere. Daar zou de moeder van God, tevens de moeder van de kerk, zoals de paus het uitdrukte 'de kracht van haar tussenkomst naar de moederkerk zenden en zo de apostolische impuls in stand houden waaruit de kerk ook nu nog leeft'.

Het komt allemaal nogal ouderwets rooms-katholiek over. We dachten al bijna, dat de hele Mariologie met de beelden uit de kerken verwijderd was. En opeens is daar - misschien sterker dan te voren een uitspraak over Maria, die ons moet helpen in de advent van 2000. Vertrouwend op haar wordt de kerk en de wereld zowel van nu als van de toekomst aan de Geest overgegeven. De paus heeft de plechtige herdenking niet kunnen meemaken. Maar in het laatste nummer van de Reformierte Kirchenzeitung (15 sept. 1981) vinden we een impressie van het oecumenisch jubileum van de hand van Gottfried W. Locher uit Bern. Hij bezocht de twee uren durende dienst in de St.-Pieter op Pinksterzondag en daarna een dienst van drie uur in de basiliek van Maria de Meerdere. En hier was alles inderdaad mariologisch getoonzet. Voor het koor een ikoonachtig Mariabeeld, salus populi Romani, versierd met glinsterende kroon. De liturgie volledig met Maria in het midden. De menigte compleet in vervoering. Geestdrift sloeg om in hartstocht 'Zoals de ogen aan het beeld hingen'! Het onderscheid van de roomse dogmatiek tussen verering en aanbidding zijn me bekend, aldus Locher; 'hier vertel ik wat ik gezien en gehoord heb: hier sloegen de harten, hier riepen de stemmen, hier klemde de hoop zich vast'. De moeder Gods werd voor de processie uitgedragen, ieder, ook de gasten, kreeg een kaars, een grote. Ze deden allen mee, ook de Lutheranen, de methodist en 'Mr. Pentecost'. Het 'Corpus Reformatorum' brak stuk. En daar stond Gottfried Locher alleen: 'Ik geef toe, ik was in die uren niet oecumenisch gezind, maar eerst vol van een stevige Calvinistenwoede; vervolgens had ik medelijden met het volk, de kudde en de herders ... Voor het portaal liet de luidspreker over de terugkerende bonte menigte een andere lange pauselijke preek klinken, ditmaal m.i. niet slechts een intelligente, maar een geraffineerde. Maria is type van de kerk (dat hebben we al vaak gehoord). Zij is met haar 'fiat' ook voorbeeld van de kerk...' Daarop klonken door elkaar en in elkaar aanroepingen van de Heilige Geest en van de Moeder Gods. Het was verschrikkelijk.

Terecht merkt Locher op dat dit Mariagebeuren niet maar een apart verschilpunt vormt, maar dat het de gehele tegenstelling in het kerkbegrip, in de verhouding van Christus, Geest en Kerk, in de leer van de sacramenten en van de rechtvaardiging bloot legt. Het raakt inderdaad de totale conceptie van het heil. Misschien is het juist daarom ook zo merkwaardig dat het globaal gesproken zo stil is gebleven rond deze oecumenische jubilea. De geweldige belijdenis van Constantinopel zegt: Ik geloof ook in de Heilige Geest die Heer is en het leven geeft, die voortkomt uit de Vader en de Zoon, die met de Vader en de Zoon tesamen wordt aanbeden en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten'.

De majesteit van deze doxologie kan men niet zien van een absolute trans-

cendentie uit. Maar men mag de verlegenheid niet verbergen door een vlucht in het absolute synergisme, zoals dit in de moderne Mariologie geschiedt. De Geest is de Geest van de Vader én van de Zoon. Hij alleen effectueert verkiezing en verzoening. Waar de Geest zijn werk doet wordt alleen de Zoon van Maria verheerlijkt.

Filioque

Daarom is de (latere) Westerse toevoeging geheel terecht. De Geest gaat uit van de Vader en de Zoon. Daarmee heeft de westerse theologie het werk van de Geest ook sterk op Christus betrokken, de pneumatologie aan de christologie verbonden. Zijn uitgaan ook uit de Zoon is de 'transcendente' achtergrond van het heil, dat daarin bestaat, dat Christus de levendmakende Geest verworven heeft. Zo komt de pneumatologie te staan in het voorteken van de christologie. Het werk van de Geest gaat van Christus uit en voert tot Christus terug. Het is eenvoudig om te zeggen, dat het westen daarmee alle vormen van valse mystiek heeft weten af te snijden. Dat het in werkelijkheid niet zo eenvoudig ligt blijkt uit het feit dat niet minder dan in het oosten de kerkgeschiedenis voorbeelden geeft van mystiek, die de schepping en het kruis vér achter zich hebben gelaten, zó ver dat alleen God en de ziel overbleven. Is het filioque inderdaad een symptoom van een veel dieper liggend onderscheid tussen Oost en West in het verstaan van de Triniteit, in het beleven van de vroomheid en liturgie, in de dogmatische uitspraken over de tegenwoordigheid van Christus bij zijn gemeente? Op zijn minst even diep-ingrijpend zijn de verschillen in het Westen zelf met betrekking tot de zaken die hier aan de orde zijn. Men behoeft slechts naar de varianten te kijken in de opvatting van de filioque binnen de lutherse, de gereformeerde en de anglicaanse traditie. Een bijdrage tot verheldering der verschillende posities leverde een consultatie op twee congressen waarvan de referaten verschenen in de serie Faith and Order Papers (No. 103). Het is van belang kennis te nemen van critiek, die b.v. ook binnen de gereformeerde traditie wel op het filioque werd uitgeoefend. In de leer van de Drieëenheid zou het een gevaar kunnen betekenen van unitarische gedachten over God. In de christologie zou het een subordinatie meebrengen van de Geest ten opzichte van Christus: Hij waait niet meer waarheen Hij wil. Maar Hij gaat daarheen, waar Hij gezonden wordt. De soevereine vrijheid van de Geest zou daarmee zijn aangetast. In de soteriologie zou daarmee alles worden teruggebracht tot het kruis van Christus, waarbij de schepping en de vernieuwing van de kosmos zonder perspectief zouden raken. In de ekklesiologie wordt alles op de noemer gebracht van het instituut, het gezag van ambt en bijbel ten koste van het charismatisch karakter van de gemeente.

Maar men mag wel vragen, of deze eenzijdigheden te wijten zijn aan het filioque, als het tenminste eenzijdigheden genoemd moeten worden. Wijst het filioque op zichzelf niet reeds naar een orde, die altijd op zijn minst duplex is? Over de Geest moet men immers altijd met twee woorden spreken. Vader én Zoon komen door Hem tot ons. Te denken valt aan Van Rulers opvattingen,

dat men steeds onder beide gezichtspunten over het christelijke heil moet spreken. In pneumatologisch opzicht is het niet hetzelfde als in christologisch opzicht.

Maar voor Van Ruler, zou men kunnen zeggen, staat dit alles niet zo zeer met het filioque in verband. 'Men bedenke, dat het filioque een immament-trinitarisch vraagstuk is. Dit is niet zonder meer te vereenzelvigen met de heilshistorische vraag. De heilshistorische verhouding tussen de messias (de Zoon-in-het - vlees) en het pneuma (de Heilige Geest-in-zijn-uitstorting-en-inwoning) moet op de aangegeven wijze in haar wederkerigheid vanuit de Heilige Schrift beschreven worden. Daar heeft het filioque niet aanstonds en dan eenzijdig op te treden. Heilshistorisch is er in ieder geval veel grotere wederkerigheid tussen de messias en het pneuma dan door het filioque op het eerste gezicht in de verhouding van de Zoon en de Geest geponeerd wordt'. Terecht waarschuwt Van Ruler voor een opvatting, die zou uitlopen op een verstaan van het filioque in de zin van ex filio solo: 'God is veel afgrondelijker dan in een dergelijk ex filio solo verondersteld zou worden. Veel spreken over de Heilige Geest in de tegenwoordige theologie schijnt naar het mij voorkomt, dit te vergeten. Alsof de Geest alleen de Geest des Zoons ware! Alsof Hij ook niet, en zelfs in de eerste plaats de Geest des Vaders ware'!

Voor Van Ruler was het filioque, historisch gezien een noodzakelijke afweer van de Arianen in Spanje. Maar overigens niet meer dan een - zij het gewichtig en moeilijk - schoolvraagstuk (Theol. Werk, VI, 18w.). Daarin kon Van Ruler wel eens gelijk hebben. Anselmus en Thomas van Aquino hebben er zich nog al mee bezig gehouden. Maar Calvijn liet er zich zeer terughoudend over uit. 'Dat Calvijn hier niet systematisch verder ging, zou een aanwijzing kunnen zijn, dat wij hem op dit punt ook niet meer moeten vragen, omdat mogelijk voor hem deze vraag reeds op het gebied ligt van ijdele speculaties, waarvan hij zo'n afkeer had' (Krusche).

Daarom nemen wij er nu ook snel afscheid van. Dat ik de kwestie hier reflecterenderwijs ter sprake bracht geschiedde uit reverentie voor de twee oecumenische jubilea van dit jaar. Om het verwijt te vermijden dat mijn reflexen, die immers een losser toon mogen hebben te veel zouden overgaan in een strakkere dogmatische reflectie laat ik het thema los. Maar niet omdat het onbelangrijk zou zijn. Op de een of andere manier keert het immers als hoogst-actueel in de theologie terug vandaag. Het hangt samen met de omslag in de theologie uit de jaren zestig en daarna. Overal bespeuren we de tendens om de ervaring op een totaal nieuwe manier in de fundamentele vragen van de theologie in te bouwen.

Nieuwe ervaringstheologie?

Een bijzonder helder voorbeeld daarvan is de omslag waarvan Berkhof gewaagt in zijn autobiografische schets. Op 4 september j.l. hield hij zijn afscheidscollege over hetzelfde thema waarmee hij op 7 oktober 1960 was begonnen: 'God voorwerp van wetenschap'? In 1960 wordt de vraag geplaatst binnen de dialec-

tiek van beschouwing en ontmoeting. Het subject-object-schema wordt doorbroken. De positie van de orthodoxie wordt opgegeven. Maar niet voetstoots wordt het ontmoetingsdenken overgenomen. In een permanente spanning van beschouwing én ontmoeting, van ontmoeting én beschouwing blijft de doctrina overeind als de gestalte waarin de Heer zelf tot ons komt. Zó is God voorwerp van wetenschap, een zeer uniek voorwerp van een zeer unieke wetenschap weliswaar, maar dan toch een échte wetenschap temidden van de andere wetenschappen. Fraai is de omschrijving van de terminus a quo en de terminus ad quem. Ik wil graag bekennen dat ik nog altijd met veel plezier deze materie behandel bij de inleiding in de Theologie, omdat er in doorklonk wat ik bij de Reformatie over doctrina als een dynamische aangelegenheid heb gezien en gehoord. Het is niet dat starre begrip van de leer, die zonder leven is, maar die discipelen kan kweken. De openbaring van God blijft hier staan en kan haar zegenend werk doen.

Maar in 'God voorwerp van wetenschap II'? is er niet zo veel meer van terug te vinden. Wetenschap kan zich slechts richten op menselijke ervaring of ervaarbaarheid: datgene wat algemeen geldend kan zijn. Zo is het met God niet en zeker niet met de God van het christelijk geloof. En zo blijft er na twintig jaar het grote probleem van openbaring en ervaring. Van de eerste zijn sporen te vinden in de geschiedenis, die Israël met God meemaakte en veel geconcentreerder in de universele ervaring van en met Jezus als bode van God. Het onderscheid tussen detailervaringen en totaliteitservaringen is vloeiend en kan ook moeilijk anders dan subjectief worden aangeduid. In feite schuiven openbaring en ervaring in elkaar over. Gezag van de Openbaring en van het Woord Gods wordt bepaald door wie het als zodanig ervaart en zich er naar schikt.

Hoe kwam het tot deze radicale verschuiving? Berkhof vertelt van de student, aan wie zijn mening gevraagd werd over Schleiermachers 'schlechthinniges Abhangigkeitsgefühl' en die antwoordde: hoe weet ik eigenlijk, dat wij van iets absoluuts afhankelijk zijn? Sindsdien veranderden de manier van denken en verschoof het accent zo radicaal in de richting van algemeen menselijke ervaarbaarheid, dat zelfs de duplex ordo het begeven moet om plaats te maken voor een 'multiplex ordo', waarin het recht tot thematisering van de wereldgodsdiensten tot uitdrukking dient te komen.

Het is een lange weg van de overwinning van het dilemma tussen ontmoeting en beschouwing naar de ervaring-an-sich, van de waarheid als ontmoeting én beschouwing naar de waarheid als ervaring. Maar zou het op die weg niet blijken dat het filioque misschien toch niet alleen een stukje schooltheologie is? Christus is dé Waarheid. De Geest leidt in de volle waarheid, omdat Hij de Geest der waarheid, de Geest van Christus, de Geest van het Woord is.

Maar die lange weg is een veelbetreden pad. Ook in de school van Berkouwer gaat het om een soortgelijke ontwikkeling. Aan het begin staat daar een stevig openbaringsbegrip. Openbaring in de nieuwere Duitse theologie was het thema van Berkouwers dissertatie. Hier reeds klinkt het thema van de correlatie van Openbaring en geloof. De eerste kan alleen door het laatste worden verstaan.

Zo werd de neo-scholastiek van het neo-calvinisme verbroken. Maar wat bij Berkouwer correlatie was en bleef, principieel toch vanuit de Openbaring bepaald, vanuit het: Deus dixit, dat in het geloof wordt gehoord én gehoorzaamd, dat is tot relatie vervaagd bij Kuitert. Bij de laatste functioneert het subjectieve zó overmachtig, dat het christelijk geloof nog slechts een zoek-ontwerp is, om de waarheid te vinden. In onze gehele ervaringswereld en - werkelijkheid bevindt zich heel wat openbaring - tot in de cultuur toe. Vanuit het oude cultuuridealisme, hoe groot de verschrikkingen van die cultuur ook mogen zijn; vanuit de oude opvatting van de algemene openbaring leidt hier de weg naar een algemene religieuze werkelijkheidservaring, vanwaar uit dan het bijzondere van het christelijk geloof moet worden opgespeurd. Ervaring en geschiedenis zijn theologische 'Leitmotive' geworden. Ook hier zou men willen vragen: is het filioque slechts een vorm van schools denken? Of wijst het tóch een weg, om ervaring te werken en te toetsen en te verifiëren aan het Woord, aan Christus, door de Geest die in alle waarheid leidt?

Wie Luther leest over: e Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn Naam (Joh. 14:26) kan zich verbazen over de overvloed van ervaring die hij er bij tekent. Het loopt over de randen heen. De duivel met al zijn aanvechtingen ontbreekt niet. Maar machtiger dan al dié ervaringen is de experientia van de christelijke troost. Eén stuk werkelijkheidservaring vanuit het Woord en door de Geest. De duivel heeft twee wapenen waarmee hij de christenen bestormt in hun ambt of in hun persoon. Die wapenen zijn de zonde en de straf op de zonde. De terreur van de zonde is verschrikkelijk. De duivel zit er ons mee na en hij kan zelfs het goede en de beste werken transformeren in zonde, zodat we er niet over durven spreken. Maar tegenover die intensieve schrik staat de Trooster, die met zijn werk oneindig veel machtiger is. De duivel is een meester, een excellent theoloog in het verdraaien van de feiten. Maar de Geest fluistert: eb goede moed en vrees niet. God wil je niet verwerpen, want Christus stierf voor jou! Waarom laat je toe dat je zonden zó worden uitgemeten? Christus is jouw gerechtigheid. Zijn leven en zijn troost zijn sterker en machtiger dan dood en hel.

Hier, bij Luther is een stuk werkelijkheidservaring die zo geladen is, zo diep ingrijpend dat het overtuigend present is. Lees Calvijn, b.v. over de Psalmen, waar de ervaring een geenszins geringere rol speelt. Laat het bij Luther meer apokalyptisch gevuld zijn, en bij Calvijn verstild in meditatie - het is springlevend, nieuwe experientia, die daarin nieuw is, en alle algemene religieusiteit overstijgt, omdat het ervaring van het Woord, van Christus, van het heil en de genade is. Hier boort zich de Openbaring zo overtuigend in mijn werkelijkheidsbeleven in, dat het bestaan er vol van is. Een vernieuwing van de pneumatologie mag die elementen nooit achter zich laten. Hier kan de Reformatie krachtbron én toetssteen zijn en blijven, waarbij kerk en wereld niet uit het blikveld verdwijnen. Ze ontvangen hier pas goed hun plaats. Evenals de theologie, die daarom niet krampachtig een middenpositie heeft te zoeken, maar haar eigen weg mag gaan.

Geen extreme theologie

'Ik verwacht een verrechtsing van het predikantenbestand': dat was de blikvanger in Trouw boven de weergave van een interview met Prof. Berkof ter gelegenheid van zijn afscheid uit Leiden. Men behoeft dit niet te pareren met: Wij constateren een grandioze verlinksing van het predikantenbestand. De vraag is maar waar men staat, wanneer zo'n waarneming wordt gedaan. Men kan zowel het één als het ander vandaag reeds opmerken. Als verrechtsing simpelweg de zucht tot repristinatie is, dan is ze er reeds nu. Waarom kan het restloze terugvallen op wat alleen maar een oude traditie kan zijn zo 'in' zijn tegenwoordig? Is het een vorm van gemakzucht? Een gebrek aan innerlijke zekerheid? Is het de voor-de-hand-liggende neiging om na te praten, de zucht tot imitatie?

Maar dan kan er ook geen werkelijke kracht van het Woord en van het belijden uitgaan. Dan is het gevaar groot dat slechts een lege huls wordt doorgespeeld naar een ander, maar dat mag zelfs geen traditie heten. Het heeft iets van wat men in de tijd van geschenken geven een surprise noemt - een grote verpakking, die een totaal andere inhoud blijkt te hebben dan het uiterlijk deed vermoeden: men voelt zich genomen.

Zich gewonnen geven is beslist iets anders. Het is de verrassing van het Woord dat ons neemt door de kracht van de Geest. Daarbij moet gezegd worden dat verlinksing, op dit niveau beschouwd minstens zo erg is. Hier wordt, met volkomen veronachtzaming van elke vorm gesuggereerd dat het evangelie pas dan waar is, als er voor gedemonstreerd kan worden. Nu is het in het evangelie in de meeste gevallen een verkeerde boel, wanneer er een aanzienlijk aantal mensen op de been komt. Men zocht dan Jezus alleen om de broden. En Christus tekent hen dan als schapen, die geen herder hebben. Dat zou het best eens kunnen zijn: die demonstrerende massa's van vandaag: schapen zonder herder. Gebrek aan werkelijk pastoraat zou wel eens een van de kwaadste gevolgen kunnen zijn van een verlinksing van pastores en helpers. De schapen opdrijven, voortjagen zonder erbarmen, wijl zonder werkelijk evangelie, is een kwalijke zaak.

Toch is de via media niet vanzelf een via regia. De koninklijke weg is die van het Woord, dat wij hebben en dat ons moet vasthouden. Daarbij vergeleken is elke extreme theologie oppervlakkig. In het licht van de eschata zijn onze extremiteiten eenvoudig belachelijk. Ook zonder enige humor. De laatste ernst ontbreekt er immers aan. En daarom de mogelijkheid zelfs om ons zelf eens wat minder ernstig te nemen. Zou dat niet de oorzaak zijn van het eindeloos vermoeiende van vele procedures, van vele kwesties die wij maken, en waardoor de zaak, id quod res est, zegt Luther, onnoemelijk schade lijdt?

Ik eindig - zeg maar te weinig theologisch, of misschien beter: op de enig mogelijke theologische manier, met een gebed. Het is uit de voorlezingen van Calvijn over Hosea:

Geef, almachtig God, daar Gij U tot nu toe op zulk een vriendelijke wijze een Herder, ja zelfs een Vader jegens ons hebt betoond, en tevens zo ijverig

voor ons welzijn hebt gezorgd, geef, dat wij ons niet door onze ondankbaarheid van uw weldaden beroven, en dan ook uw hoogste wraak opwekken; maar dat wij ons daarentegen kalm laten regeren en ons in gehoorzaamheid aan U onderwerpen; en dat wij - daar uw eniggeboren Zoon door U als Herder over ons is aangesteld - naar zijn stem luisteren en Hem gewillig gehoorzamen, zodat wij er ons met uw profeet op mogen beroemen, dat uw staf voor ons genoeg is, zodat wij onbevreesd wandelen in de schaduw van de dood (Psalm 23 : 4), totdat wij eindelijk de zalige en eeuwige rust bereiken, die ons is verworven door het bloed van uw eniggeboren Zoon. Amen.

november 1981

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's

Refexen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's