MAN EN VROUW IN BIJBELSE ORDE
C. van Sliedregt
In een tijd van vrouwenemancipatie S feministische theologie en feministische herziening van de Bijbel' is het geen overbodige luxe ons te bezinnen op de bijbelse plaats van man en vrouw in kerk en samenleving.
Vanuit het praesidiaat van het Leidse dispuut 'Panoplia', uitgaande van de Civitas Studiosorum in Fundamento Reformato, werd mij als vraag voorgelegd of de algemene uitspraak uit 1 Kor. 11:3 'de man het hoofd der vrouw' een algemeen geldende verhouding met zich meebrengt, welke startpunt is voor de verhouding van man en vrouw in huwelijk, ambt, kerk en samenleving.
Tegen de achtergrond van die vraagstelling leek het me zinvol de eerste helft van 1 Kor. 11 te lezen en te herlezen.
1 Korinthe 11
Waarom is Paulus uitvoerig, als het zo op het eerste gehoor gaat over de wat splinterig aandoende kwestie van de hoofdbedekking? Omdat er blijkbaar vrouwen in de gemeente waren, die een gelijkschakeling van man en vrouw voorstonden. Er was sprake van een emancipatie-mentaliteit! Het hellenisme had een humaniserende en nivellerende invloed op het gemeenteleven. Tevens dachten vrouwen er een goede grond voor te hebben in wat we kunnen samenvatten met een woord uit Gal. 5: 'in Christus is geen man en vrouw'. In emancipatietaai gesproken: in de gemeente van Korinthe werd een begin gemaakt met de rolverwisseling van man en vrouw. Het was alleszins begrijpelijk, dat dit Paulus te ver ging. Daarmee verkeerde Gods Scheppingsorde in wanorde. Het is dan niet overbodig, dat vrouwen en mannen tot de orde geroepen worden.
Calvijn en 1 Korinthe 11
De hervormer Calvijn noemt in zijn verklaring van 1 Kor. 11 : 3 ook Gal. 3 : 28.' We lezen bij hem: de man wordt hier gesteld in het midden
tussen Christus en de vrouw, alzo dat Christus niet het hoofd der vrouw is. En dezelfde apostel leert op een andere plaats, dat in Christus noch man noch vrouw is: waarom stelt hij dan hier een onderscheid, dat hij elders wegneemt? '
De oplossing van die vraag ziet Calvijn in het feit dat het in Gal. 3 over het geestelijke rijk van Christus gaat. Tegenover die geestelijke regering ziet Calvijn de uitwendige, burgerlijke orde: zoveel de, uitwendige orde en burgerlijke welgevoegelijkheid aangaat volgt de man Christus en de vrouw de man, zodat daar niet dezelfde trap is, maar deze ongelijkheid plaats heeft'.' Calvijn spreekt in zijn verklaring over de heerschappij van de man en de onderworpenheid van de vrouw (1 Kor. 11:4, 5). Dat wordt zichtbaar in de gemeentesamenkomst, als de man een ongedekt hoofd en de vrouw een gedekt hoofd heeft. In het zevende vers van 1 Kor. 11 spreekt Paulus, volgens Calvijn, van 'het beeld' naar de orde van het huwelijk. Er mag overigens geen misverstand ontstaan over het gegeven, dat man en vrouw beiden naar Gods beeld geschapen zijn. In het verband van 1 Kor. 11 gaat het om 'de uitnemendheid, die God aan de man gegeven heeft, om boven de vrouw te zijn'. Verwezen kan worden naar Gen. 3 : 16. We komen op dat Schriftgegeven terug. Calvijn vervolgt: Het is een grote eer, dat God de vrouw voor de man heeft verordend tot een levensgezellin en een hulpe, en haar hem onderworpen heeft, gelijk het lichaam aan het hoofd'. Salomo's woord uit Spreuken 12:3, dat bijzonder op de huisvrouw van toepassing is — zij wordt de kroon van de man genoemd —, wil Calvijn op het hele vrouwengeslacht betrekken: e vrouw als 'kroon van de man'. De ordening van God laat volgens Calvijn zien dat de vrouw geschapen is om een uitnemende versiering van de man te zijn. Niet zijn hoofd, maar wel zijn kroon!
Bij het achtste vers van 1 Kor. 11 tekent Calvijn aan, dat Paulus de uitnemendheid van de mannen boven de vrouwen met twee argumenten bevestigt:1. de vrouw heeft haar oorsprong uit de man en is dus de latere in orde — denk aan Gen. 2 : 23 — èn 2. de vrouw is geschapen om de man ... zij is hem onderworpen. Volgens Calvijn ziet Paulus op 'de eeuwige wet Gods, waardoor het vrouwelijk geslacht aan de heerschappij van de mannen onderworpen is'. Calvijn doet zelfs de krasse (te krasse? ) uitspraak: zo zijn dan alle vrouwen daartoe geboren, dat zij voor uitnemendheid der mannelijke sekse wijken'.'
Weliswaar worden, aldus Calvijn, mannen beteugeld en vrouwen vertroost door Paulus' woord in vers elf: 'Doch de man is niet zonder de vrouw'. Opdat de onderworpenheid de vrouw niet zwaar valt... 'De mannelijke sekse, zo bekennen de godzaligen, is slechts het halve deel van het menselijk geslacht'. Nee... geen hoofd kan zonder lichaam en geen lichaam kan zonder hoofd: 'de vrouw zal de man de plicht eens Uchaams bewijzen om hem te helpen: en dit niet alleen in het huwelijk, maar ook buiten het huwelijk'. Calvijn onderstreept nog eens: 'ik spreek hier niet van de huwelijksbijwoning, maar van burgerlijke werken, welke ook buiten het huwelijk plaats hebben'.
Bij het twaalfde vers van 1 Kor. 11 tekent Calvijn bij 'Doch alle ding uit
God...' aan: 'De man gebruike zijn heerschappij matig, en verachte noch bespotte zijn vrouw, die hem tot een gezellin is gegeven. De vrouw zij tevreden met haar onderworpenheid, en neme het niet onwaardig, dat zij aan het mannelijk geslacht als het uitnemendste onderworpen is: anders zullen zij aan beide zijden het juk Gods afwerpen. God heeft niet zonder reden deze graden onderscheiden'.' Man en vrouw onder het juk Gods in onderwerping en dienst!
Wanneer we de gedachten van Calvijn vanuit 1 Kor. 11 op ons laten inwerken, dan brengt hij ons tot een verder nadenken over de door hem gemaakte onderscheiding tussen geestelijk rijk (regering) en burgerlijke orde (inclusief burgerlijke werken). We denken Calvijn juist te interpreteren, als we zeggen dat hij bedoelt dat man en vrouw inwendig in hun geloofsband aan de Heere Jezus Christus geheel gelijk zijn. Inderdaad: In Christus is geen man en vrouw'. Uitwendig in de burgerlijke orde — die kerk en samenleving raakt en ook de ambten in kerk en samenleving (het woord 'ambten' noemt Calvijn) — is er een onderscheid tussen man en vrouw vanwege de verschillende plaats in de orde van de schepping. Met betrekking tot de man wordt 'heerschappij' gebruikt en met betrekking tot de vrouw 'onderworpenheid'. De verhouding tussen man en vrouw wordt gekenmerkt door Heerschappij en onderworpenheid. Dit hangt nauw samen met de oorsprong van de vrouw uit de man (Gen. 2:23 en 1 Kor. 11:8). De vrouw is van een latere orde. Zij zou er om de man zijn ... en hij is de uitnemendste.
Barth en 1 Korinthe 11
Wanneer Barth schrijft over de leer van de schepping, dan heeft hij het in zijn tiende hoofdstuk 'Het schepsel' over de mens, die bestemd is Gods bondgenoot te zijn. We hebben de indruk dat sommige leerlingen van Barth verder gaan dan 'de meester', als zij in plaats van bondgenoot gaan spreken over partner. We willen nu niet over een woord van Barth vallen, maar in dit opzicht zijn bijbelse intentie recht doen. Als Barth over medemenselijkheid spreekt, dan komt dat bij hem op vanuit Immanuël. Na geschreven te hebben in zijn genoemde tiende hoofdstuk over 'Jezus, de mens voor de mensen', 'De grondvorm van de menselijkheid' schrijft Barth over 'Menselijkheid als gelijkenis en hoop'. In dat verband ziet Barth de man-vrouwverhouding in relatie met humaniteit en medemenselijkheid, welke in het horizontale vlak niet los is te maken van de verticale lijn naar God. Barth heeft het dan uitvoerig over 1 Kor. 11.'
Evenals Calvijn ziet Barth in 1 Kor. 11 geen tegenstelling met Gal. 3 : 28. Integendeel, juist het laatstgenoemde Schriftgedeelte functioneert in 1 Kor. 11, ook al werd het in de gemeente van Korinthe verkeerd uitgespeeld en was er sprake van een poging om tot een nivellering te komen.
Barth wil de perikoop — 1 Kor. 11 : 1-16 — geheel overzien vanuit de verzen elf en twaalf. Misschien is het goed nog even terug te denken aan de
aantekeningen van Calvijn bij die verzen. Hij vond hier een teugel voor de man en een troost voor de vrouw. Calvijn sprak van een juk voor man èn vrouw. Hij onderstreepte, dat evenmin een hoofd zonder lichaam kan als een lichaam zonder hoofd. De man kan niet zonder de vrouw en de vrouw niet zonder de man.
Wanneer Barth de hele perikoop vanuit de verzen elf en twaalf wil overzien, dan is dat omdat hij anders vreest dat in de man-vrouwverhouding heerschappij en onderworpenheid een zondig leven gaan leiden.
Barth schroomt niet — en waarom zou hij in bijbels spoor? — te spreken over een absolute en goddelijke ordening inzake de man-vrouwverhouding. Hij benadrukt een samenhang tussen de absolute, goddelijke ordening en de relatieve, menselijke ordening. De engelen, als representanten van het goddelijke heilswerk, blijken er in 1 Kor. 11 bij betrokken te zijn!
Wanneer Barth over het derde vers van 1 Kor. 11 nadenkt, dan acht hij de daar aangegeven volgorde van groot belang. De volgorde is niet: God Hoofd van Christus — Christus Hoofd van de man — man hoofd van de vrouw. Ook niet: man hoofd van de vrouw — Christus Hoofd van de man — God Hoofd van Christus. De volgorde is volgens het derde vers: Christus het Hoofd van de man (een christologische uitspraak) — de man het hoofd van de vrouw — God het Hoofd van Christus (een christologische uitspraak). Barth benadrukt dat de man als hoofd van de vrouw staat ingeklemd tussen twee christologische uitspraken. Er is geen deductie van boven naar beneden (God-Christus-man) en ook geen inductie van beneden naar boven (man-Christus-God). Barth ziet 'Überordnung und Unterordnung' in Christus. Christus is het Hoofd van de man. Niet alleen de vrouw heeft een hoofd boven zich, maar ook de man heeft zijn Hoofd! En Christus heeft God als Hoofd en daarmee ziet Barth Hem in de 'Unterordnung' op de plaats van de vrouw staan, in navolgende zin...: de plaats die de vrouw ten opzichte van de man iimeemt, die plaats neemt Christus ten opzichte van God in.
In ieder geval is het goed dat Barth de nadruk legt op het exegetisch verband, waarin over de man als hoofd van de vrouw gesproken wordt. Daar, waar de man Christus tot Hoofd heeft. En zó alleen zal de man zijn hoofd-zijn in de genade van Christus recht vervullen! Zonder Christus is er zonde-heerschappij. In Hem is er genade-heerschappij.
Ook Calvijn was beducht voor een zondige uitwerking van de volgens hem aangegeven bijbelse orde van heerschappij en onderworpenheid. Hij waakte voor een misbruik van de heerschappij en zag zowel man als vrouw onder een juk in de orde Gods. Onzes inziens bedoelde Calvijn een juk dat alleen licht en draagbaar is achter Christus aan.
We kregen de indruk dat Barth nog meer dan Calvijn bevreesd is voor een zondige uitwerking van de scheppingsorde aangaande man en vrouw. Hij verwees dan ook meerdere keren — overigens deed Calvijn dat in meerdere verbanden ook — naar Fil. 2. Barth zet een streep onder de deemoed — ootmoed — van Christus, waar Hij in dienende liefde heerschappij voert. Barth ziet
Christus zo diep afdalen en zich zo diep vernederen, dat Hij dieper dan de vrouw onder de man komt.
In het verband van Christus' heerschappij en dienst geeft Barth aan dat het voor de man niet gering is in de verhouding tot de vrouw hoofd (xe< paX-ic) te zijn: Eerste, leidinggevende, gezagdrager en representant van de hen beiden omvattende orde. Voor de vrouw is het evenmin gering de in de verhouding tot de man aangewezen plaats in te nemen en zo niet het hoofd te zijn: zich door hem te laten leiden, zijn gezag te laten gelden, in de man en vrouw omvattende orde de man als vertegenwoordiger, representant, te erkennen.'
In de verzen zeven tot en met negen van 1 Kor. 11 dacht Paulus terug aan de orde van de schepping. Barth zou Barth niet zijn, als hij niet de in Christus gegronde bestemming en begrenzing van de man-vrouwverhouding reeds in het werk van de schepping zou zien. Schepping en verlossing worden bij hem zo nauw op elkaar betrokken, dat een zelfstandig spreken over schepping en herschepping moeilijk, zo niet onmogelijk wordt. Dat is echter een ander onderwerp en hier terloops aan de orde. Barth ziet de grondorde van man en vrouw aangegeven in heerschappij en dienst, als eerste en laatste woord. Ons valt dus op dat hij de heerschappij een plaats geeft in de dienst. Bijbels heerschappij voeren mag en kan alleen in de dienende liefde van Christus. Wij kunnen de kritische vraag stellen of deze heerschappij niet in dienst opgaat en door dienst vervangen wordt. Dit is Barth's bedoeling niet, maar het gevaar is wel aanwezig. Wij kunnen ook de kritische vraag aan Calvijn en aan onszelf stellen of een al te vlot spreken over heerschappij en onderworpenheid inzake de man-vrouwverhouding, niet al te zeer de zondige uitleving heeft bevorderd. Ook al geloven we dat Calvijn Fil. 2 wil toepassen op het heersen en onderwerpen.
Tussendoor kunnen we vragen: Waarmee zijn we nu bezig? Om Calvijn naar Barth toe te praten en Barth naar Calvijn? Dat zou weinig zinvol zijn. Wel om van beiden te leren, waar zij zich ook op dit punt in de Schrift hebben verdiept. Is het niet zo, dat we geroepen worden allerlei falen in een onbijbels omgaan met de man-vrouwverhouding in kerk en samenleving te erkennen en om de bijbelse orde van man en vrouw nauwgezet na te gaan?
Waarom benadrukt Barth — wanneer hij de man als eerste, leidinggevende, gezagsdrager en representant noemt — dat de heerschappij zich in dienen realiseert? Omdat er dan geen plaats is voor de zelfverheffing van de man!
Toch laat Barth niet na te stellen dat de aangegeven orde, met een vaststaande verhouding van man en vrouw, onverbroken blijft. Wie hier progressief meent een conservatief standpunt te moeten bestrijden, die maakt zich belachelijk (uitdrukking van Barth!). Wie in deze verhouding iets verandert en zo vooruitgang denkt te boeken, die doet een stap terug. Barth noemt dit een teruggaan in de oude Aon. Hij noemt überhaupt de wereld, waarin een 'vrouwenvraag' kan ontstaan, de wereld van de oude Aon.'
In Christus is de nieuwe schepping gegeven. In Hem is de 'Begriindung, Bestimmung und Begrenzung' in de man-vrouwverhouding niet een wettische aangelegenheid, maar een evangelische.
Nog duidelijker gaat Barth in op de orde van de schepping in een ander deel van zijn Kirchliche Dogmatik.^ God de Schepper geeft de orde aan voor kerk en samenleving. Het gaat daarbij om een vaststaande orde. De plaats van man en vrouw is niet te verwisselen en te vermengen. Ook niet te scheiden of tegen elkaar uit te spelen. Het gaat om een verstaan en realiseren van elkaar, in wederzijdse betrokkenheid. De plaatsen in de man-vrouwverhouding zijn niet aan elkaar gelijk te stellen. De verhouding is onomkeerbaar. Man en vrouw staan in een volgorde. De man heeft zijn plaats en de vrouw de hare. Daarin zijn ze op elkaar gericht. Daarin zijn ze ieder voor zich en juist daarom samen de door God geschapen mens. Man en vrouw zijn niet een A en een andere A (als twee helften van een zandloper — gelijk en omkeerbaar), maar man en vrouw zijn een A en een B. Ze zijn niet eenvoudig gelijk te stellen. Barth benadrukt dat A niets op B voor heeft, betreffende mensenwaarde of mensenrecht. Wie A zegt moet met dezelfde nadruk ook B zeggen en wie B zegt moet met dezelfde nadruk A gezegd hebben. Er is gelijkheid, maar inzoverre niet een eenvoudige gelijkheid, omdat tegelijk ieder voor zich en ieder in de verhouding tot de ander een plaats van God gekregen heeft. A is en blijft A. B is en blijft B. Barth ziet in 1 Kor. 11 de goddelijke orde van Gen. 2.
Wanneer we Barth laten 'uitspreken', dan is dat omdat hij probeert Paulus' uitspraken met het oog op de man-vrouwverhouding in alle verbanden van het leven, in verbinding met Genesis, te verwerken. Hij ziet dat Paulus in 1 Kor. 11 een algemene regel aangeeft, die binnen en buiten liefde en huwelijk geldt.
We denken even terug aan Calvijn, die sprak over 'de eeuwige wet Gods'. Terecht wijst Barth erop dat elk woord in deze delicate (ja meest delicate ...) aangelegenheid gesproken ... gevaar loopt misverstaan te worden. Alle misverstanden ten spijt, toch mag de vaste orde van God niet verzwegen worden! Want geen orde, zoals van God is gegeven, is wanorde. Een derde is er niet!
Over die orde denkt Barth na. A gaat voor B en B komt na A. Ingevuld: de man gaat voor de vrouw en de vrouw komt na de man. Orde houdt immers ook volgorde in. Wie orde zegt, die heeft het tegelijkertijd over de eerste in de orde en de laatste in de orde, over 'Überordnung und Unterordnung'. Daarmee zijn volgens Barth de gevaarlijkste woorden uitgesproken. Zij zijn evenwel onvermijdelijk ter weergave van dat waarom het in 'zijn en samenzijn' van man en vrouw gaat. Tegelijk voegt Barth er als meest noodzakelijke verklaring aan toe dat er geen sprake is van een innerlijke ongelijkheid — ook Calvijn wees op het geestelijke rijk ... de innerlijke gelijkheid —, want onder-
werping en gehoorzaamheid treffen op gelijke wijze man en vrouw.
Barth ziet zo man en vrouw in een vaste orde en volgorde. Deze orde en volgorde verschaft volgens hem geen voorrecht aan de één ten koste van de ander, doet geen onrecht, zet een ieder in zijn of haar plicht, geeft een ieder recht en eer. De man neemt zijn plaats dan in, als hij initiatiefnemer, leider en verwekker is. Hij kan dat alleen zijn in een samenzijn met de vrouw. Slechts zo kan hij de eerste zijn. Barth spreekt van een primaat van dienst, als de man voorgaat in dienende liefde. Zo heeft de man zijn plaats te verstaan, want anders is er de opening voor wanorde. Wanneer de man zich als heer en meester verheft om te onderdrukken en te vernederen, dan is dat allerminst naar de orde van God. De man staat in de opdracht van het dienend initiatief. Daartegen mag hij geen protest aantekenen. Daarin heeft hij zijn mannetje te staan. De vrouw mag evenmin protesteren en rebelleren tegen haar van God gegeven plaats. Zij verdringt de man niet en zij doet ook geen poging hem te vervangen. Zij is blij met het 'dienstprimaat' van de man en is hem gewillig, naar Gods orde, onderworpen. In gehoorzaamheid. Barth ziet alleen in deze man-vrouwverhouding een verwerkelijking van mensheid en medemenselijkheid. We tekenen daarbij aan dat de verwerping van deze bijbelse orde als keerzijde in zich draagt een te gronde richten van mensheid en medemenselijkheid!
Als steeds terugkerend begrip in de verhouding van man en vrouw noemt Barth 'vni; oTa? Ti' en 'OTtoxao-o-Eodai'.' In onze vertaling komen we het tegen als 'onderdanigheid', 'onderworpen zijn'. Het zal inmiddels duidelijk zijn dat Barth niet wil weten van een denken, waarbij de een ondergeschikt is aan de ander. Hij ziet man en vrouw beiden onder dezelfde 'xa^i? ' gesteld. Mannen worden niet opgeroepen om hun vrouwen te onderwerpen, maar wel om ze lief te hebben (Kol. 3 : 19 en Ef. 5 : 25 w.), om met inzicht en verstand bij haar te wonen (1 Petr. 3 : 7), om te bidden (1 Tim. 2:8). Ook is er sprake van een samen onderdanig zijn en een elkaar onderdanig zijn (Ef. 5 : 21 en 1 Petr. 5 : 5). Barth verwijst meerdere keren naar de onderdanige Christus.
Tenslotte laten we niet na te vermelden dat Barth een verband legt tussen 1 Kor. 11 en Ef. 5. Ook daar wordt de man het hoofd van de vrouw genoemd. Met dit verschil, dat de apostel zich in 1 Kor. 11 meer tot de vrouwen richt en in Ef. 5 : 23 meer tot de mannen. Toch verbindt Barth 1 Kor. 11 met Ef. 5, omdat de orde van het huwelijk hèt voorbeeld is voor de algehele verhouding van man en vrouw. Nieuw is in Ef. 5 de nadrukkelijke parallel tussen de plaats van de vrouw ten opzichte van de man en de plaats van de gemeente ten opzichte van Jezus Christus.
Het is de bedoeling in alle voorzichtigheid, zonder onduidelijk te zijn, enige Bijbelse leefregels aan te geven voor het staan van man en vrouw in de verbanden van kerk en samenleving. Met het oog daarop laten we vooral op ons
inwerken wat ons geopenbaard is in Gen. 3:16 en 17. In beknopte vorm willen we het commentaar van Calvijn en Barth in onze overwegingen over Gen. 3 : 16, 17 betrekken.'
Genesis 3 : 16, 17
We worden bepaald bij de straf — kastijding — op de zondeval. Deze komt over vrouw en man en strekt zich uit over alle nakomelingen. Calvijn ziet Eva, en in haar alle vrouwen, geplaatst voor Gods rechterstoel. God spreekt dan met weglating van Eva's uitvluchten het vonnis uit. De eerste kastijding, in verband met het voortbrengen van kinderen: 'Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart...'. Dat ziet op de kwalen bij het zwanger worden, aldus Calvijn, en dan ook op de bijzondere smart in het baren. Respectievelijk noemt hij: afkeer van spijs, lust, vermoeidheid, vele andere dingen èn tenslotte de vreselijkste kwellingen bij en in het baren. Het is geloofwaardig dat de vrouw zonder zonde geen smart in het baren had gekend. De tweede en derde kastijding: 'tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben'. De straf van onderwerping. Calvijn zegt letterlijk: 'Het betekent hetzelfde, alsof God haar ontzegde vrij te zijn en eigen recht te hebben, maar beval onder de heerschappij van haar man te staan, om van zijn wil af te hangen. Het is alsof God zei: voor u vrouw zal geen ander verlangen zijn, dan wat de man wil. Zo brengt God de vrouw, die onbeschaamd buiten haar perken gegaan was, tot haar orde terug. Vroeger was zij wel aan haar man onderworpen geweest, maar de onderwerping was vrijwillig en in het geheel niet hard, maar nu wordt zij tot slavernij gebracht'.
Barth gaat nauwelijks op Gen. 3 : 16 in. Tengevolge van de zondeval kwam de vloek over de vrouw, wat inhield dat de man haar heer werd. Nu gaat Barth een onderscheid maken tussen de scheppingsorde en de goddelijke orde nè de zondeval. Hij ziet daar een wezenlijk verschil. (Calvijn zag wel een verschil, maar geen wezenlijk verschil: et gedwongen onderworpen zijn kwam in de plaats van het vrijwillig onderworpen zijn). Hier wordt de man heer van de vrouw met alle consequenties vandien voor de wereldgeschiedenis. In Gen. 2 : 18 wordt de vrouw hulp van de man ('Gehilfin') genoemd, in Gen. 2 : 21 en volgende wordt meegedeeld dat de vrouw uit de rib van de man geschapen is. Nü wordt de man heer over de vrouw. Barth haalt hier 1 Kor. 11:8 en volgende aan(!). Hij zegt dat Paulus daar niet met het oog op de scheppingsorde, maar slechts — en dat is volgens Barth iets anders — met het oog op de na de zondeval gegeven goddelijke orde over 'Überordnung und Unterordnung' sprak. De man als heer is de mens van ongehoorzaamheid. Daarom kan deze man zijn plaats niet innemen als het Woord vlees wordt. De man is, als mens van zonde, uitgeschakeld in de kerstgeschiedenis. Christus zou als zoon van de man een zondaar zijn. God schept iets nieuws: et wonder van de vleeswording uit de maagd Maria!
In dit verband zegt Barth, ziende op het zondige voorrangsstreven van de man, dat — wanneer vrouwen ooit een argument tot rechtvaardiging en rehabilitatie willen aanvoeren — zij dit in het 'tegen-teken' vinden (de man noemt Earth in dit verband 'teken van de menswording Gods'). God gaf een 'tegenteken'!
Calvijn benadrukt, ingaande op Genesis 3 : 17, dat God elke gelegenheid tot murmureren of verontschuldigen afsneed. Adam had zijn Maker trouweloos verloochend. De aarde wordt nu om hem — de man... Adam — vervloekt. Zegening van de aarde is vruchtbaarheid. Vervloeking is beroving, als God Zijn gunst onttrekt. Adam valt en met hem vallen alle schepselen, die om hem geschapen en aan hem onderworpen waren. Letterlijk zegt Calvijn: Overigens wilde de Heere Zijn toorn gelijk een stroom uitstorten op alle delen der wereld, opdat waarheen de mens het oog richtte, de zwaarte der zonde zich aan zijn blikken zou vertonen'. Wij zien, aldus Calvijn, in alle delen der natuur onze vervloeking: Alleen opdat de droefheid en de vrees ons niet zouden verteren, strooit God overal tekenen Zijner goedheid uit'. Nergens wordt de zuivere en onvervalste zegening Gods gezien, nochtans roept David uit dat de aarde vol is van de goedertierenheid Gods! Met smart evenwel zal Adam eten, al de dagen van het leven. Smart: nspanning en moeite. De genotvolle arbeid, welke als een spel was in het bebouwen en bewaren van de stof, wordt thans slaafs werk: och wordt ook van deze straf de hardheid verzacht door de barmhartigheid Gods, zodat met de arbeid der mensen enige blijdschap wordt vermengd'.
Barth wijst op de ellende van de mens, die is gelegen in de verwijdering van de heerlijkheid van het paradijs. Wat in Gen. 3:17 staat behoort tot het leven ver van het paradijs. Barth legt het verband tussen dit Schriftgedeelte en het boek Prediker, dat spreekt over de moeite en het vergeefs arbeiden van de mens (Pred. 1 : 1-3).
Wij kunnen niet nalaten zijdelings op te merken dat de veroordeling van vrouw en man — in die volgorde — ingeklemd staat tussen de moederbelofte en de naamgeving van de vrouw (Gen. 3 : 16-19 tussen Gen. 3 : 15 en Gen. 3 : 20). Smart over vrouw en man, maar niet zonder uitzicht vanwege de Man van Smarten!
Voordat we ter afsluiting de aangekondigde bijbelse leefregels aangeven is het zinvol een en ander toe te spitsen op 'scheppingsorde' en 'heerschappij en onderworpenheid'.
Scheppingsorde
Barth maakte een onderscheid tussen de scheppingsorde en de goddelijke orde nè de zondeval. Een onderscheid tussen Gen. 2:7, 8, 20-25 èn Gen. 3:16. Uit het laatstgenoemde Schriftgedeelte leidt Barth uit 'hij zal heerschappij over u hebben' af dat de man heer van de vrouw is geworden. We menen hem goed te verstaan, als hij hier de zondige oorsprong vindt van de
mogelijke zelfverheffing van de man oftewel het 'voorrangdenken'. Vanaf dat ogenblik was er sprake van 'Überordnung und Unterordnung' onder de direkte invloedssfeer van zonde en verderf. We menen Barth recht te doen, als we begrepen hebben dat deze 'Überordnung und Unterordnung' in de scheppingsorde niet als probleem aanwezig was. Ze was er wel, maar in harmonie. Vandaar dat Barth meent dat de mens alleen op een rechte wijze in Christus over 'Überordnung und Unterordnung' inzake de man-vrouwverhouding kan spreken. Barth beklemtoont de goddelijke orde, waarin man en vrouw als A en B in orde en volgorde zijn geplaatst. Ze zijn niet omkeerbaar en verwisselbaar als de twee helften van een zandloper.
Calvijn zag in feite Gen. 3 : 16 als een noodzakelijke correctie in de richting van de oorspronkelijke scheppingsorde. God brengt de vrouw, die buiten de perken is gegaan, tot haar orde terug. Vroeger was daar een vrijwillige onderwerping.
In dit verband is het leerzaam wat we elders lazen: Dat de man de leidinggevende persoon is in de samenleving en dus met gezag over de vrouw is bekleed, is niet een gevolg van de zonde, zoals men vaak uit Gen. 3 : 16 wil afleiden. Dit gezag volgt uit het feit, dat de vrouw later geschapen is dan de man (1 Tim. 2:13). Deze kwestie is van belang voor de bepaling van de plaats van de vrouw in het samenlevingsverband. Paulus leidt dit niet af uit de zonde, maar uit het scheppingsbeeld'."
Barth — en daarin kwam het gewicht uit dat hij toekende aan de scheppingsorde — sprak van de man als eerste leidinggevende, gezagsdrager, verwekker en representant en van de vrouw als degene die haar plaats zonder hoofd te zijn inneemt, die zich laat leiden en die gezag, verwekking en representatie erkent.
Zelf willen we onderstrepen wat we hier vlak boven van Barth aanhaalden. We sluiten ons aan bij Calvijn betreffende de correctie in de richting van de scheppingsorde.
Heerschappij en onderworpenheid
Het aloude huwelijksformulier" — dat sommige predikanten niet meer lezen in de trouwdienst — bevat de volgende woorden: 'Ten andere zult gij, vrouw, weten, hoe gij u naar het Woord van God houden zult jegens uw man. Gij zult uw wettige man liefhebben, eren en vrezen, ook hem gehoorzaam zijn in alle dingen, die recht en billijk zijn, als uw heer; gelijkerwijs het
lichaam aan het hoofd en de Gemeente aan Christus onderdanig is (Ef. 5!). Gij zult geen heerschappij gebruiken over uw man, maar stille zijn (1 Kor. 14 : 34, 35); want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva, Adam tot hulp (Gen. 2). En na de val heeft God tot Eva en in haar persoon tot het ganse vrouwelijke geslacht gesproken: w man zal over u heerschappij hebben (Gen. 3 : 16). Deze ordinantie van God zult gij niet wederstaan, maar veel meer het gebod van God en het voorbeeld der heilige vrouwen navolgen, welke op God vertrouwden en haar mannen onderdanig waren; gelijkerwijs Sara Abraham gehoorzaam geweest is, hem noemende haar heer (1 Petr. 3 : 6)'.
Is deze passage niet door en door bijbels? Het geen heerschappij gebruiken van de vrouw over de man — in Korinthe vond dat wel plaats; vandaar de zwijgteksten om 'wildgroei' tegen te gaan — wortelt blijkens bovengegeven aanhaling in Gen. 2 én 3. Het zestiende vers van Gen. 3 is in feite een terechtwijzing in de richting van Gen. 2. De ordinantie van God aangaande de orde van man en vrouw blijkt in Gen. 2 en in Gen. 3 gegeven. De onderdanigheid van Sara wordt dan ten voorbeeld gesteld. Zij noemde Abraham haar heer. Zoals we gezien hebben verbindt Barth het heer zijn van de man met de orde na de zondeval, ook al houdt Barth wel vast aan de man als eerste en leidinggevende in de orde van de schepping. Calvijn ziet het heer zijn van Abraham niet slechts geworteld in een cultureel bepaald patriarchaat, maar geworteld in de orde van de schepping, die principieel na de zondeval ongewijzigd bleef, zij het dat het dwangmatige zijn intrede deed. De disharmonie overstemde de harmonie.
Onderworpenheid van de vrouw houdt onderdanigheid in, welke bestaat in liefhebben, eren en vrezen, kortom gehoorzamen aan de wettige man als heer van de vrouw. Het huwelijksformulier weet van het zondige gebruik en misbruik, waar de man geen liefdesheerschappij maar een egocentrische heerschappij uitoefent. Vandaar de beperking 'in alle dingen, die recht en billijk zijn'. Dat dit voor de vrouw een hoogst eervolle plaats is tegenover en naast haar man blijkt uit de gemaakte vergelijking 'gelijk het lichaam aan het hoofd en de Gemeente aan Christus onderdanig is (Ef. 5)'.
En we trekken de lijn terug: an Ef. 5 naar 1 Kor. 11:5... 'de man het hoofd der vrouw'. De bijbelse orde in de man-vrouwverhouding heeft zijn gevolgen voor huwelijk, ambt, kerk en samenleving.
Bijbelse leefregels
Zonder te vervallen in een casuïstiek geven we in een niet afgeronde en voortgaande bezinning de navolgende bijbelse leefregels, die onzes inziens voortvloeien uit de bijbelse orde aangaande de verhouding van man en vrouw. Daarbij bedenken we dat de scheppingsorde aangeeft dat de man het hoofd is van de vrouw. Hij is de eerste, leidinggevende, gezagsdrager, verwekker en representant. De vrouw neemt haar plaats als van God gegeven 'hulp' (Mijn hulp is van de Heere! Hulp in een God-verheerlijkende betekenis!) zó in, dat de man haar hoofd kan zijn en ook is, dat hij leiding geeft, gezag oefent, ver-
wekt en representeert. We bedenken daarbij ook dat de smart na de zondeval een gegeven is, dat doorwerkt tot aan Jezus' wederkomst. Smart over de vrouw in vrouw-en moeder-zijn, smart over de man in het man-en vader-zijn.
Na de zondeval is het onmogelijk zuiver te spreken over de man-vrouwverhouding als een verhouding van heerschappij en onderworpenheid. Alleen door het geloof in Christus ontvangen we de rechte in-en uitleving daarvan. Dienst en gehoorzaamheid ontvangen in de man-vrouwverhouding een bijzondere nadruk, maar dit gaat niet ten koste van het aangegeven gezag en leidinggeven. We blijven bedenken bij de aangegeven leefregels, dat de plaats van man en vrouw niet te verwisselen en te vermengen is. Ook niet te scheiden of tegen elkaar uit te spelen. De man-vrouwverhouding is onomkeerbaar.
Leefregel huwelijk
De man-vrouwverhouding is ten diepste een liefdesverhouding oftewel een huwelijksverhouding. De oorsprong van het monogame huwelijk vinden we in Gen. 2. Man en vrouw zijn heteroseksueel geschapen. De verbintenis van man en vrouw is zo nauw, dat de mogelijkheid tot het verwekken van nageslacht en het dragen van kinderen in de scheppingsorde meegegeven is.
Het moederschap krijgt afzonderlijk aandacht, waar Eva de moeder van al wat leeft genoemd wordt (Gen. 3 : 20). Na de zondeval wordt de smart bij de vrouw verbonden aan het dragen en baren van kinderen (Gen. 3:16). Daarin lag blijkbaar vanuit de schepping bij uitstek het met vreugde vrouw zijn, gericht op de Schepper. De spanning tussen het vrouw en moeder zijn is daarmee gegeven.
De man zal met smart eten van de vervloekte aarde. Zo was het niet in de scheppingsmorgenstond. In vreugde was de arbeid gericht op het bebouwen en bewaren. Ook de vrouw mocht daarin betrokken zijn, als een hulpe tegenover de man. De smart kwam met betrekking tot het levensonderhoud zó over de man, dat het huwelijksformulier spreekt over 'de man, die in het zweet des aanschijns zijn brood eten zal...' (Gen. 3 : 19). In de oorspronkelijke huwelijksgemeenschap was het kinderen krijgen en het arbeiden vol vreugde en zonder smart. Verdriet en smart kwamen tussenbeide door de zondeval. In Zijn genade heeft God de moederbelofte gegeven en daarin de vreugde over de kinderzegen, temidden van smart. Gen. 3 : 16-19 staat tussen Gen. 3 : 15 en Gen. 3 : 20!
In de Bijbel is in de eerste plaats aandacht voor de man-vrouwverhouding in het huwelijk, inclusief de kinderzegen. Het gezin is als oercel niet alleen de meest oorspronkelijke leefgemeenschap, maar ook de meest oorspronkelijke kerkgemeenschap. Vandaar dat de uitspraak ontstond dat het gezin in feite een kerkje in de Kerk is.
Bijbelse aandacht voor man en vrouw is aandacht voor huweUjk en gezin. Dat staat voorop. Dat heeft voorrang. De hele Bijbel door. Dat is geen verstarde orthodoxe opvatting, maar een niet tijdgebonden schriftuurlijke opvatting.
Wie bijbels een huwelijk aangaat, zal openstaan voor de kinderzegen. In feite is dat één van de consequenties van het huwelijk. De vraag is legitiem: s het niet onbijbels te trouwen en geen kinderen te willen? Dat hier pastorale vragen liggen, ontken ik niet. Iets anders is het natuurlijk als er geen kinderen kunnen komen. In het verdriet over de kinderloosheid neemt het gebed een bijzondere plaats in. We hoeven maar te denken aan Hanna in 1 Samuel en we laten niet na te wijzen op Izak. Van hem lezen we: En hak bad den Heere zeer in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw; want zij was onvruchtbaar ...: (Gen. 25 : 21a). Trouwen en bewust geen kinderen willen ... bezien we het nog eens nader. Gezien vanuit de man. Wanneer hij domineert in deze beslissing, kan hij dit dan verantwoorden tegenover zijn hoofd Christus? Gezien vanuit de vrouw. Als zij domineert in deze beslissing, verdringt ze niet — denkend aan Eva en Maria — het ingeschapen verlangen naar het moederschap? Zou het in deze gevallen niet beter zijn niet te trouwen en alleen verder te gaan?
Niet dat we het alleen-zijn bagatelliseren. Er zijn er, die het heel goed kunnen. Toch zijn er, die er aan lijden, waarbij we ook denken aan een gefrustreerd seksueel leven. Het is mogelijk dat het probleem van de seksualiteit meer de ongehuwde man dwars zit dan de ongehuwde vrouw. We moeten zeggen, dat een en ander gecompenseerd en opgevangen kan worden. Het huwelijk blijft evenwel dè bedding voor een gaaf seksueel leven, waarbij we aantekenen dat de breuk van de zonde zich ook hier laat voelen. In onze dagen waar het samenwonen als alternatieve samenlevingsvorm het huwelijk verdringt, is het nodig te wijzen op de zondige achtergrond in de zichzelfbepalende mens. Het samenwonen laat zich dan ook alleen verstaan tegen de achtergrond van de lawine van veranderingen in de seksuele moraal.
We willen niet voorbijgaan aan de mogelijkheid van het ongehuwd zijn en blijven. Daartoe leze men 1 Kor. 7 : 25-38. Paulus signaleert voor gehuwden een verzwaring van het christenleven. Gehuwden kunnen immers door vele bijkomende zorgen in beslag genomen worden. Voor ongehuwden ziet de apostel een mooie taak weggelegd. Zeker tegen de achtergrond van de eschatologie.
Daarbij hebben we te bedenken dat het huwelijk in die zin gerelativeerd wordt, dat het behoort tot deze bedeling. In het licht van de eeuwigheid wordt alles, ook het huwelijk, betrekkelijk. Het advies van Paulus om ongehuwd te blijven — hij was zelf ook ongehuwd! — heeft een eschatologisch, een pastoraal-praktisch en misschien ook een ascetisch motief."
Het gaat hier echter niet om een celibatair motief, in de zin van 'hart en handen vrij hebben voor onze vriend Jezus Christus, om zo ongedeeld voor Hem beschikbaar te zijn' (Paus Johannes Paulus II).
Dit neemt niet weg dat iemand ongedeeld voor Jezus beschikbaar kan zijn, juist ook als ongehuwde.
Leefregel kerk
Hierin willen we beknopt zijn en verwijzen naar het boekje Vrouwen in de kerk." Daarin wordt aangegeven hoe veelzijdig de plaats en de taak van de vrouw in de kerk is, naast en tegenover de man. Wanneer we daar weergeven, waarom we tegenstander menen te moeten zijn van de vrouw in het geordende ambt, dan vindt dat zijn oorsprong in de scheppingsorde van man en vrouw. In een tijd van emancipatieprocessen en feministische theologie dient de bijbelse grondlijn duidelijk naar voren te komen. Wij menen dat dit zichtbaar wordt gemaakt waar de officiële leidinggevende ambten en regeerambten in de kerk door mannen bekleed worden. De ambtsdragers vertegenwoordigen Christus: Christusrepresentatie. Het ambt staat aan de kant van Christus en in een 'tegenover' met de gemeente. Het ambt is erkend charisma én vertegenwoordiging van de Heere in de gemeente."
Daarbij bedenken we dat de gemeente vrouwelijk is. De kerk is vrouwelijk. Zonder me te bezondigen aan vergaande allegorie, meen ik dat Christus Zelf de kerkbruid vrouwelijk aan ons heeft voorgesteld, toen hij deze gelijkenis in eschatologisch licht uitsprak: Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden...' De zichtbare kerkbruid in het laatste der dagen van deze wereld! (Matth. 25 : 1-13).
In het algemene ambt van gelovigen staan man èn vrouw: In Christus is geen man en vrouw. Man en vrouw vertegenwoordigen hierin Christus tegenover de wereld."
Moeten we als kerk niet veel meer ruimte geven aan vrouwelijk dienstbetoon? Wat een dienende taken liggen er nog onbenut. Laten we de nadruk vooral leggen ... niet op georganiseerd dienstbetoon, maar op spontane dienstverlening. Spontane hulp is zo vrouwelijk. Misschien maken we nog al te weinig gebruik van het zusterlijke helpen. In een sterke betrokkenheid op de gemeente zouden kerkeraden, meer dan tot nu toe gedaan werd, vrouwen moeten activeren en consulteren. Is er ook geen signalerende functie, van de vrouw(en) of van een vrouwenvereniging naar de kerkeraad?
Voor de kerk en voor de toekomst van de kerk blijft de invloed die de vrouw heeft in het gezin van groot belang. Alles wat we onder 'leefregel huwelijk' gezegd hebben, dient gericht te zijn op de kerk. We verwijzen daarnaar.
We zouden nader kunnen ingaan op 'de man in de kerk.' Of op "het kind in de kerk'. We moeten ons beperken en halen nog het volgende van mevrouw Van Ruler aan over 'de vrouw in de kerk': 'De vrouw neemt in de kerk een belangrijke plaats in. Dat is gewoon zo en zal wel niemand willen ontkennen, maar met dankbaarheid beamen. Als leden konden zij best eens in de meerderheid zijn en in de kerkgang zijn zij, zeker in de grote steden, trouwer dan de mannen. Ook wat betreft werkzaamheden door de kerkeraad opgedragen,
zijn zij altijd erg actief. lic denk hierbij aan het bezoeken van nieuw-ingekomenen, bejaarden, zieken, eenzamen en randkerkelijken en aan het organiseren van allerlei. In het werk van zending en evangelisatie hebben vrouwen van oudsher een uitstekende naam door haar grote inzet, trouw en deskundigheid ..." ... de gehuwde vrouw in haar gezin ... 'Spreuken 31:10-31 is niet niks! De wijze waarop de moeder haar geloof uitdraagt in woorden en daden (!) kan bepalend zijn voor de betrokkenheid waarmee de kinderen in het opgroeien in de christelijke gemeente staan'."
Leefregel samenleving
We verwijzen naar het boek Vrouw in kerk en samenleving}^ Ook in de samenleving dient de bijbelse orde uit te komen. De plaats van de man is een andere dan die van de vrouw. Laat de man maar de eerste zijn. Hij mag vooropgaan. Dat is niet alleen een mogen, maar ook een moeten. Naar goddelijke orde.
Moeten de leidinggevende en gezagsdragende functies en arbeidsplaatsen niet door mannen bezet worden?
Met die vraagstelling zijn we terechtgekomen bij de taakverdeling van man en vrouw in de samenleving.
Wanneer we met Calvijn en Barth vaststellen dat er sprake is van een goddelijke orde, die niet alleen de man-vrouwverhouding binnen het huwelijk betreft, maar ook die daarbuiten, dan zal dat ook uit de taakverdeling blijken.
Tijdens onze bespreking met de studenten in Leiden bleek hier het knooppunt te zitten. Het bijbels-theologisch overzicht werd in een eerste lezing aanvaard, maar de consequenties ervan... daar kwamen voor een aantal studenten de problemen. Laten we zeggen, dat het ook werkelijk moeilijke problemen zijn. En toch... dienen we ook niet deze vraagstukken juist nu te doordenken?
Als grondprobleem kwam naar voren of je de man-vrouwverhouding van binnen het huwelijk kunt overdragen naar de samenleving. Een studente verzuchtte: 'Als je getrouwd bent, dan ben je één man onderdanig ... houdt het daar dan niet mee op? ' Een student stelde: 'Het bijbels-theologisch gedeelte is goed gefundeerd, maar hoe kun je daar vandaag mee uit de voeten? Is dat niet veel te idealistisch en weinig of helemaal niet realistisch? ' Een uitermate boeiende vraag. Mijn tegenvraag is dan of — wanneer inderdaad van een steekhoudende bijbels-theologische fundering sprake is — we niet de opdracht hebben het bijbels realisme over te dragen op de samenleving. Niet de samenleving, in haar verwording, heerst over ons, maar de Schrift wil gezag uitoefenen over de samenleving. In een tijd, waarin sprake is van een rolverwisseling van man en vrouw, hebben we vanuit de christelijke kerk de taakverdeling van man en vrouw bijbels bespreekbaar te maken. Of moet de kerk
zwijgen en de ontwrichting van huwelijk en gezin oogluikend toelaten?
De werkende vrouw neemt ongetwijfeld een grote plaats in. De studerende vrouw ook. Vrouwen hebben evengoed als mannen recht op werk en studie. Dat is niet in het geding. Dit alles mag echter niet gaan ten koste van het vrouw en moeder zijn. Er is ruimte voor de ongehuwde, maar de Schrift ruimt in deze bedeling de grootste plaats in voor de gehuwde vrouw en moeder, voor de man en vader, voor de kinderen als het nageslacht.
Een en ander stelt ons voor vragen. Is het terecht als een vrouw evenveel rechten heeft als de man, wanneer zij solliciteert naar een baan, waarin het leidinggeven en gezagdragen sterk aanwezig is? Of mag je die vraag zo niet stellen?
Mevr. Van Ruler heeft met dergelijke vragen moeite, ook al begrijpt ze wel dat sommigen ze stellen vanuit hun zicht op de bijbelse orde van man en vrouw. Zij reageert kritisch: 'De ongehuwde vrouwen kunnen toch niet allemaal in de verzorgende beroepen haar bestemming vinden of in het onderwijs! Trouwens, daar bestaan natuurlijk ook verschillen in positie en zodra je een leidende functie krijgt, bijvoorbeeld directrice van een ziekenhuis, is het ook 'regeren' over de man die als verpleegkundige onder je staat. Hier kun je als vrouw weinig mee beginnen in déze tijd en in déze samenleving. De taakverdeling van man en vrouw is ook niet iets absoluuts, maar verschuift steeds naar tijd en volk. Dit alles lijkt me meer bepaald door een cultureelhistorisch beeld van de vrouw en van de maatschappij. Niemand voert dit ook door. En denk eens aan de vrouwelijke koning! Als er iemand regeert, dan is zij het wel, maar daar wordt nooit over gerept'."
Wij zijn er niet uit. Graag stellen we nog wat vragen en we hopen dat u meedenkt. Wat mij betreft, kritisch meedenkt. Er is toch niet alleen sprake van een cultureel-historisch beeld, maar ook van een bijbels beeld? De mens als beelddrager beeldt het man en vrouw zijn toch af en stempelt daarmee niet alleen het huwelijk, maar ook de samenleving?
Nu begeef ik me op heel glad ijs: een directrice — met alle waardering voor het werk van directrices! — als vrouw over vrouwen (en mannen)... mag je een voorkeur uitspreken voor een directeur?
Nog gladder ijs: de vrouwelijke verpleegkundige en de mannelijke verpleegkundige kunnen elkaar aanvullen, maar zal de vrouw in dat beroep niet de grootste plaats dienen in te nemen vanuit haar vrouw zijn?
We zijn God dankbaar dat Hij in donkere tijden, waar geen mannelijke koning beschikbaar was, meerdere keren een koningin gegeven heeft. We hoeven maar te denken aan onze geëerbiedigde vorstinnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix. Maar is het bijbels ondenkbaar inzake de troonsopvolging een mannelijke voorkeur uit te spreken, juist vanuit de bijbelse orde?
Het probleem van de taakverdeling van man en vrouw is trouwens niet een binnenlandse aangelegenheid, maar een wereldwijde aangelegenheid. Tot in de derde wereld. Ze zijn daar niet gebaat met onze westerse ideeën, maar wel met onze bijbelse opvattingen. We verwijzen hier naar de bespreekbare bro-
chure Met het oog op elkaar." Uiteraard zullen we het gesprek niet zinvol kunnen voeren zonder de verwerking van de cultureel-historische achtergrond, de politieke, sociale en economische situatie.
Tenslotte
Het is niet onze bedoeling geweest om domweg een pleidooi te voeren voor een status quo. Ons past de bereidheid bestaande tradities te doorlichten en zo nodig te doorbreken. Een student uit Leiden reageerde later met: "We hebben vaak zelf niet door hoezeer we kinderen van onze tijd zijn'. We eindigen niet in een casuïstiek. We zouden geheel verstrikt raken in wetticismen.
De man-vrouwverhouding dient verder doordacht te worden vanuit en door de genade van onze Heere Jezus Christus.
We kunnen lang niet alles doorgronden. Dat mag blijken uit de bovengestelde vragen. In alles hebben we ons open te stellen voor de onmisbare leiding van de Heilige Geest. Dat houdt heden in dat de man-vrouwverhouding bijbelse aandacht verdient in prediking en pastoraat. Toerusting op dit punt is van belang.
Het diepste in de man-vrouwverhouding laat zich echter niet onder woorden brengen. De bijbelse orde is uiteindelijk een orde van het wonder, van het geheimenisvolle. Dat kan hooguit omschreven en bezongen worden. De Bijbel gebruikt dan het woord 'verborgenheid' — p, u(rTT)(piou —. De man-vrouwverhouding ligt verankerd in de verborgenheid van Christus en Zijn Gemeente, van Bruidegom en Bruid. In deze bruidsgemeenschap wordt dit Hooglied gezongen: 'Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen; en zij zullen tot één vlees wezen. Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de Gemeente'.
* C. van Sliedregt, Vrouw in kerk en samenleving. Kampen 1980.
* C. J. M. Halkes, D. Budding, Als vrouwen aan het Woord komen, aspecten van de feministische theologie, Kampen 1977. De nationale Raad van Kerken in de Verenigde Staten besloot elke verwijzing naar het mannelijk karakter van God uit de handleiding tot het lezen van de Bijbel te verwijderen.
* J. Calvijn, Uitleg eerste zendbrief van Paulus aan de Corinthiërs, Goudriaan 1972, 184-190.
< K. Barth, Kirchliche Dogmatik, ni/2, Zurich 1959, 372-377.
» K. Barth, K.D.. III/2, 375.
• K. Barth, Kirchliche Dogmatik. ra/2, 376.
' Ibid., K.D., m/4, 187-202; in het twaalfde hoofdstuk 'Het gebod van God, de Schepper', schrijft Barth over 'Vrijheid in de gemeenschap'. Hij begint in dat kader een uitvoerige uiteenzetting over man en vrouw te geven (een nadere studie zeker waard!).
8 K. Barth, Kirchliche Dogmatik, III/4, 192; als teksten noemt Barth 1 Kor. 14 : 34 - Kol. 3 : 18 - Ef. 5 : 22, 24 - 1 Tim. 2:11-Tit. 2 : 5 - 1 P. 3 : ].
» J. Calvijn, Genesis, Goudriaan 1970, 110-112.
K. Barth, Kirchliche Dogmatik, 1/2, 212 - HI/l, 317 - UVA, 541.
"• K. Dronkert, Het huwelijk in het Oude Testament, Leiden, 104, 105.
" Het huwelijksformulier (1533) uit de eerste Franse liturgie van Farel werd door Calvijn in Geneve in 1542 onveranderd overgenomen. De Vlaming Marten Micron (vluchtelingengemeente in Engeland) voegde er later (rond 1550? ) de sombere aanhef aan toe (Somber vanwege vlucht en vervolging!). De Pfalzische kerkorde nam dit formulier van Parel met de aanhef van Micron (rond 1563? ) over. Ons oude huwelijksformulier is de bijna letterlijke vertaling van het formulier uit de kerkorde van de Pfalz. Een vertaling van Datheen? Deze vraag kwam bij mij op. De eerder vermelde gegevens ontleend aan H. H. Barger, Ons Kerkboek, Rotterdam 1907.
" L. van Hartingsveld, Het huwelijk in het nieuwe testament, Den Haag, 1977, 114.
" C. van Sliedregt, Vrouwen in de kerk. Huizen 1978. In de tweede druk van 1981 werd een discussie-handreiking van Prof. Dr. A. J. Bronkhorst (voorstander van de vrouw in het ambt) opgenomen.
" J. A. van Ruler-Hamelink, De vrouw in de kerk, in 'Wapenveld', maart/mei 1980, 41-45.
" C. van Sliedregt, Vrouw in kerk en samenleving. Kampen 1980.
" Liesbeth Streefland, Met het oog op elkaar; Vrouwen in de derde wereld en hier bepalen hun plaats (o.a. onderwijs, voeding, geld, urbanisatie, technologie, polygamie, bruidschat); Allerwegen, no. 3, 1980; uitgave Nederlandse Zendingsraad, Amsterdam.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981
Theologia Reformata | 338 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981
Theologia Reformata | 338 Pagina's