Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PNEUMATOLOGIE EN PASTORAAT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PNEUMATOLOGIE EN PASTORAAT

35 minuten leestijd

Jac. J. Rebel

Pneuma en humanum

In Pastoraat in pneumatologisch perspektief' hebben we een poging gedaan om tegenover, maar deels ook als brug tussen de 'kerygmatische' en de 'psycho-therapeutische' zielszorg een nieuw concept te ontwikkelen. Tegenover de 'psychotherapeutische client-en relationship-centered' zielszorg van S. HUtner es. (met daarachter P. Tillich) en de 'kerygmatische christocentrische' zielszorg van E. Thumeysen c.s. (waarachter K. Barth) stellen we de 'pneumatische pastorant-centraaï-stellende zielszorg' (vanuit het theologisch denken van A. A. van Ruler)'.

We pleiten voor een bijbels en reformatorisch verantwoord en aldus beschermd pastoraat in verband met de vragen, die de invloed van de Amerikaanse zielszorgbeweging en in het algemeen van de psychotherapeutische zielszorg oproept. Daarin dringen 'pastoral counseling' - kort geformuleerd: de poging van de pastor om de pastorant te helpen zichzelf te helpen' - en in het algemeen de communikatieleer tot herbezinning op de plaats van de mens in het heilshandelen van God. Meer nog dan ministeriologische en ecclesiologische vragen in verband met de zielszorg roept de vraag naar de antropologische vooronderstellingen om een helder antwoord. Van Thumeysen is het vaker geciteerde woord: 'Sage mir, wie du über den Menschen denkst, und ich will dir sagen, was für ein Seelsorger du bist'.''

Overigens, in een meer kerygmatische zielszorg dreigt, ter wille van de eenzijdige nadruk op de verkondiging in gesprek en zielszorg, het mens-zijn te wéinig aandacht te krijgen. We pleiten voor die aandacht, zodanig, dat enerzijds vastgehouden wordt aan de oerposities van de Reformatie ter bewaking van een bijbelse antropologie, tegenover een humanistische mens-visie.

maar tevens de vraag beantwoord wordt, of juist een voluit bijbelse mens-beschouwing toch niet meer ruimte geeft aan het humanum dan tot dusver in de ontwikkeling van de gereformeerde theologie bleek.

Moet niet, in verband met de uitdaging, waarvoor de pastorale psychologie en de psychotherapeutische zielszorg, met hun vaak evidente resultaten, ons plaatsen, doorgedacht worden over de plaats van de mens vanuit de pneumatologie, als noodzakelijke overgang van christologie naar antropologie? 1^ juist een pastorale psychologie niet mogelijk geworden vanwege een ontbreken van een pneumatologie, die, in plaats van zich alleen te richten op de heilsbemiddeling, zich óók bezig hield met de plaats en de functionering van de mens zélf in deze bemiddeling? Ontbreekt het ons niet aan een pneumatologie, die de lijnen van de Reformatie - hoe krijg ik déél aan het heil? - en van de Nadere Reformatie - hoe krijg ik er deel aan? - doortrekt naar een bijbels gefundeerd verstaan van categorieën als 'communicatie', 'zelf-realisering', 'zelfbeaming', 'creativiteit', 'mondigheid', 'autonomie', etc?

Met een slechts psychologisch verstaan van deze begrippen en processen zijn we er niet. Met een afwijzing van de pastorale psychologie en een psychotherapeutische zielszorg zonder méér, evenmin. We worden gedrongen tot een pneumatologische bezinning, die de resultaten van een psychotherapeutisch georiënteerd pastoraat serieus neemt, maar het tevens zuivert en voortstuwt tot een voluit theologisch verantwoord pastoraat.

Betekenis van Van Ruler

We menen nu, dat het theologisch denken van Van Ruler een belangrijke bijdrage levert voor een zodanig pastoraat, in theorievorming en praxis, in onze tijd, juist omdat we bij deze theoloog een nieuwe en brede pneumatologische doordenking vinden van de realisering van het heil aan en in en door de mens. Van Ruler is het met name, die de reformatorische traditie - wij moeten door de Geest déél krijgen aan het heil Gods in Christus - noodzakelijkerwijs aangevuld ziet in de beweging van de Nadere Reformatie - hoe ik krachtens de Geest deel krijg aan het heil - maar nu ook vervolgens completeert met een pneumatologisch verantwoord spreken over de menselijke mondigheid en 'autonomie'. De mens zelf komt aan bod in zijn denken op een heel eigen wijze.

Wie eenzijdig christologisch denkt in pastoraal opzicht, komt óf in het gesprek, gehinderd door een eenzijdige 'Objektbezogenheit', te vroeg aan een grens, waarachter men zijn gesprekspartner niet meer volgt en deze het gevoel krijgt niet serieus te worden genomen - het bezwaar tegen de 'kerygmatische' zielszorg - óf, vanwege het verwaarlozen van de pneumatologie, tot een (wat W. Krusche noemt) 'Inkarnations-Humanismus'', waarbij de incarna-

tio verbi dient als oermodel en bron van communicatie en tevens een ernstige verpsychologisering van bijbelse noties optreedt - het gevaar van de 'therapeutische' zielszorg.

Wie echter categorieën als 'zelf-beaming' en 'mondigheid' in pneumatologisch verband ziet, kan volledig recht doen aan de humaniteit in al zijn potentialiteit en creativiteit, zonder in humanisme te vervallen. De gereformeerde theologie zal de moed moeten opbrengen om in onze tijd de lijnen van Reformatie en Nadere Reformatie ten aanzien van de antropologie door te trekken, zoals Van Ruler dat - vaak in grote eenzaamheid en niet ten einde toe beluisterd en derhalve niet begrepen - gedaan en gedurfd heeft. We kunnen ons niet aan de indruk onttrekken - en die indruk is uit reacties op Pastoraat eerder versterkt dan verminderd - dat het theologisch denken van Van Ruler te snel wordt afgedaan met 'speculatieve' theologie - al is men dan nog wel zo elegant het 'sierlijke speculatie'" te noemen - en dat achter deze kritiek toch wel eens meer eigen traditionele denkpatronen een rol kunnen spelen dan werkelijk bijbelse en reformatorische gedachtengangen. Het is ook opvallend, dat Van Ruler zo weinig beoordeeld wordt vanuit de bedoeling van zijn theologie. We willen daarmee uiteraard geen norm aangeven voor toetsing, maar wèl aandacht vragen voor de relevantie van theologisch denken. En die is bij Van Ruler als bijzonder geëngageerd theoloog, die in een uiterste sensitiviteit verwoording geeft van eigentijds denken en levensgevoel, wel degelijk aanwezig. Daarbij doet hij een poging om op het totale vraagstuk van de verhouding van openbaring en existentie een gereformeerd èn tegelijk universeel-christelijk antwoord te geven, door uit te gaan van en voortdurend vast te blijven houden aan de oerposities van de reformatorische traditie, maar tevens deze traditie voort te stuwen tot haar inherente konsekwenties en zo te brengen op het niveau van een katholiek-christelijke theologie. Van Ruler laat zich daarbij niet verstrikken in een (zichzelf) als absoluut en 'af' geponeerde gereformeerde theologie, maar evenmin in een alleen maar door een modieus engagement gedicteerde moderne theologie.'

Pneumatologisch doorgedacht valt er over de mens bijvoorbeeld meer te zeggen dan sinds de Reformatie reeds werd gevonden èn dan in de huidige psychologische antropologie wordt geboden. Pneumatologisch gezien gaan we dingen ontdekken over de mens en zijn mogelijkheden, waarvan de reformatoren zelfs niet gedroomd hebben - om met Van Ruler te spreken - en gaan we ten aanzien van het mens-zijn ontdekkingen doen, waarbij de vondsten van de psychologische antropologie nog maar kinderspel zijn, waarmee we intussen deze vondsten in het algemeen genomen geenszins willen diskwalificeren. Een pneumatologie, doorgedacht en uitgewerkt naar de plaats, de functionering en de inschakeling van de mens in het heilsproces, brengt uit zichzelf

voort de noties van mondigheid, autonomie en synergie. Méér dan wie ook heeft Van Ruler gezien, dat we met een - terecht! - christologische afwijzing van humanisme en synergisme er niet zijn. Het is teleurstellend te merken, dat critici van een pastoraat in een dusdanig door Van Rulers verbrede pneumatologie geopend perspectief, niet een eerste theologische schrikreactie - vanwege hun 'overweldigend sterke neiging'' tot een christologische antropologie - te boven komen. Naar onze diepe overtuiging is dat, om werkelijk antwoord te kunnen geven in pastoraat en prediking op de vragen van de (mede)mens in deze tijd, brood-en broodnodig. We dienen gewoonweg een intellectuele 'metanoia' te ondergaan om aan de pneumatische mens-visie ons gewonnen te geven en gewend te raken". Juist een 'Pneumatisch pastoraat' neemt namelijk de pastorant pas werkelijk serieus; en tegelijk niet ten koste van het voluit theologisch-kerygmatisch karakter van de zielszorg.

'Pneumatisch pastoraat'

De uitdrukking is van Van Ruler". Hij verstaat er onder een zielszorg, waarin de mens door de Geest tot zijn recht komt, maar werkt dat voor de zielszorg verder niet uit; Van Ruler was ook geen praktisch-theoloog.

Wij verstaan er onder die wijze van pastoraat, waarbij de pastor zich onder de leiding van de Heilige Geest laat ontwikkelen, vormen en toerusten met al zijn/haar mogelijkheden en met allerlei middelen ten dienste van de pastorant; en anderzijds, waardoor gepoogd wordt de pastorant te leren ontdekken hoe de Heilige Geest niet alleen vernieuwt, maar ook onder Zijn leiding de mens als mens inschakelt, zichzelf doet ontdekken, toerust en brengt tot zijn bestemming: ens Gods (2 Timotheus 3:17)".

Wat dat praktisch-feitelijk betekent, vraagt om een nadere uitwerking. We gaven in Pastoraat heel bewust een f/ieore(wc/!-theologische onderbouwing van moderne zielszorg en gingen dus allereerst in op achtergrondvragen in de huidige pastoraatstheologie. Daar werd op gewacht. Het is verheugend te merken, dat - ter ondersteuning en ook correctie van een al sterk naar de praxis uitgewerkt modern pastoraat - nadere theologische bezinning en onderbouwing

en derhalve studies juist op het pastoraatstheologisch terrein welkom zijn'-.

Intussen hebben we bij het aanreiken van een dogmatisch-theoretische grondslag voor 'pneumatisch pastoraat' wel degelijk aanzetten gegeven naar een praktische toepassing van een 'pneumatische-de-pastorant-serieus-nemende' zielszorg.

We hebben - naar aanleiding van onze voorkeur voor een antropocentrisch pastoraat - bijvoorbeeld benadrukt de noodzaak van een goed zicht op startpunt en standpunt in de praktische zielszorg. Wil de pastor de pastorant allereerst op zijn - of wel het bijbelse - standpunt krijgen om pas daarna met hem op weg te gaan? Dat is de vaak verhulde en onbewuste, maar wel degelijk funest werkende houding bij veel pastores. Of vindt de pastor zijn startpunt om te beginnen in het standpunt van de ander om van ddaruit samen op weg te gaan naar en met het evangelie? We hebben dat met vele Schriftgegevens toegelicht".

In verband met onze bezwaren tegen een eenzijdig-christocentrisch pastoraat wezen we op de praktische situatie, dat pastores zoveel kramp tegenkomen, omdat men voortdurend het héle leven verchristelijken en soteriologiseren wil en men niet weet hoe dat te doen en zo aan het beleven van het mens-zijn voor Gods aangezicht in ongeremde ontplooiing niet toekomt en zelfs met allerlei schuldgevoelens blijft omtobben. Te denken valt hier aan de 'ecclesiogene neurosen'", juist vanwege een verkerkelijking en verchristelijking van het leven, waardoor het leven onnodig wordt verkrampt en versmald. Wie als pastor weet te luisteren, hoort keer op keer hoevelen binnen de kerk èn (inmiddels) daarbuiten (vanwege deze opgedane kerkelijke neurosen) hieronder gebukt gaan! Het heeft onzes inziens alles te maken met een eenzijdig christologische benadering van de werkelijkheid. Men heeft niet léren leven (vanuit een pneumatische zielszorg) in de ruimte, die de Géést de mens geeft en laat. noch leren zien hoe de Géést het menselijke juist serieus neemt, inschakelt, heiligt en aan bod laat komen.

We hebben, naar de pastor toe, ook gewezen op het feit, dat een modern pastoraat, dat zijn fundering vindt in de incarnatio verbi als model en bron van communicatief handelen, in de praktijk de pastor wel erg overvraagt. Ik moet als pastor niet worden als Jezus noch dat wensen te zijn. Een pneumatológisch pastoraat is daar een garantie tegen en werkt ontkrampend, omdat de

pastor dan zélf met zijn eigen mogelijkheden ingeschakeld en dienstbaar wordt'^.

Het is overigens hoogst merkwaardig - en kenmerkend? - dat aan dergelijke - we noemden er slechts een paar - noties wordt voorbij gelezen. De critici blijven meestal binnen een ? /ieore< wc/i-theologische beoordeling. Daar is aanleiding en reden en recht toe en - nogmaals - onze conceptie voor een pneumatische zielszorg vraagt nadere uitwerking, maar de gesignaleerde praktijksituaties in de zielszorg zullen toch voor ieder, die weet heeft van praktisch pastoraat, herkenbaar zijn? Onze bedoeling is geweest een antwoord daarop te zoeken juist in een pneumatologisch perspectief. Als een pastorant tegen haar pastor zegt: 'mijn psychiater heeft me de bijbel leren lezen', hoe vangt men dat dan op? De ogen werden kennelijk geopend voor psychische en pneumatische realiteiten en processen in de bijbel, die men eerst niet gezien had en waarop in pastoraat en prediking niet werd gewezen. Het ontbrak kennelijk aan een pneumatisch gerichte zielszorg.

Het is ontstellend te moeten merken hoe - ook in gereformeerd-orthodoxe kring, maar daar niet alleen - óver de mensen heen gepreekt en georeerd wordt en langs de mensen heen gepastoreerd wordt met 'een verborgen agenda', zodat de pastorant eigenlijk nauwelijks of niet aan bod komt. Geen wonder, dat pastores zelf, die zich hun falen bewust worden, dikwijls uit 'nood' een pastoraal-psychologische leergang (zoals bijvoorbeeld aan de Rijksuniversiteit in Utrecht) en/of een Klinische Pastorale Vorming gaan volgen om juist voor de praktijk des te beter toegerust te worden. Het is alleen maar te betreuren, dat men in sommige gereformeerde kringen zo afwijzend staat tegenover deze praktisch-pastorale vormingen, terwijl tegelijk de pastorale verlegenheid met bovengenoemde situaties zich beklemmend manifesteert. Komt het voort uit angst voor humanistische konsekwenties van huidige pastoraal-psychologische opvattingen? Die konsekwenties zijn er, helaas. Maar heeft die afwijzing niet veel meer te maken met gebrek aan moed om pneumatologisch konsekwenties te trekken en zó te komen tot een verantwoord functioneren van een modem pastoraat?

Overigens betekent ons pleiten voor het pneumatisch pastoraatsmodel niet, dat dat een geheel nieuwe pastorale methodiek of iets van die aard met zich mee moet brengen. We kunnen veel van wat de psychotherapeutische zielszorg met name gebracht heeft aan pastorale praktijk-vorming - bijvoorbeeld de pastorale counseling - dankbaar gebruiken in een pneumatisch pastoraat. We denken, dat dat ook geldt voor andere therapieën, zoals bijvoorbeeld de logo-therapie van Victor E. FrankP», om maar iets te noemen. Het is ook terecht, wanneer gesteld wordt dat bijvoorbeeld Heitinks model van 'pastoraat als hulpverlening' en ons model, ondanks theologische verschillen, in de

praktijk niet veel verschillen, omdat beide praktisch hetzelfde bedoelen.

We wijzen tenslotte - als het gaat om de praktijk van onze conceptie - op de door Van Rulers theologie geïnspireerde pneumatische mensvisie, waarin de mens duidelijker verschijnt dan over het algemeen in de gereformeerde traditie het geval is. We bedoelen een pneumatische autonomie en synergie en komen daarmee tegelijk toe aan een nadere verantwoording van wat we daarmee op het oog hebben en van onze keuze voor Van Rulers theologie.

We menen, dat een dergelijke mensvisie uitermate belangrijk is voor de pastorale praktijk, waarin de pastorant ernstig genomen wordt. Wie in de juiste pastorale attitude zielszorg geeft, stuit maar al te vaak op een pijnlijk gemis aan 'basic trust': ik mag er niet zijn', of 'ik moet mijzelf slechts verloochenen', hetgeen voor het besef van velen neerkomt op 'Selbstverneinung'. Men is en wordt zichzelf daardoor niet (meer). De pastor, die pneumatisch leiding geeft, zal hier - tegenover een moderne autonomie, die tot anarchie en monomanie kan leiden - begeleiden tot pneumatofoor menszijn (Joh. 3:8, 7:37-39; 1 Joh. 2:20), waarbij de mens in al zijn mogelijkheden zich leert ontplooien, voor zichzelf, als medemens en naar God toe.

Vanwege de beperking en de aard van dit artikel gaan we nu niet verder met een praktische applicatie van wat we voorstaan. Ons laatste hoofdstuk van Pastoraat is er overigens van doortrokken, waarbij we ook voortdurend Schriftverwijzing geven. Het bevreemdt daarom zeer, dat sommige critici zeggen beide te missen. We hebben bij de toetsing van Rulers theologie volstaan met voornamelijk te verwijzen naar reformatorische bronnen; Van Ru-Ier zegt immers zich daarop te beroepen. Het is dan methodisch juist om zich daartoe te beperken. Maar in ons slothoofdstuk wordt wel degelijk vanuit de Schrift een pneumatisch pastoraat gefundeerd en perspectief geopend naar de praktijk.

We keren terug naar de theologische onderbouwing van een pneumatisch pastoraat, waarom het ons in eerste instantie te doen was en waarvoor we met name Van Rulers Relatief-zelfstandige pneumatologie te hulp geroepen hebben. Juist deze pneumatologie roept telkens weer vragen op.

Eschatologisch'trinitarische rijkstheologie

De leer van de Heilige Geest bij Van Ruler heeft duidelijk te maken met de grondstructuur van Van Rulers theologie. We hebben deze getypeerd als eschatologisch-trinitarische rijkstheologie. Dat wil zeggen: het gaat Van Ruler om de vraag, hoe de drieënige God vanuit het einde, waarop alles gericht staat, deze éne en énige aardse werkelijkheid vormt tot zijn rijk". We moeten daarbij verschillende facetten goed onderscheiden.

Déze wereld

Het gaat, aldus Van Ruler, allereerst 'om het rijk van God en dat dat op-

gericht wordt op aarde'". Dat betekent, 'dat de wereld en het leven dus niet zinloos zijn, dat we daarom geroepen zijn tot heiligheid en gerechtigheid al de dagen van ons leven en dat onze bestemming niet ligt in de hemel of in God, maar in onszelf en in de wereld als het rijk der heerlijkheid'". Dat is terecht 'het allereigenlijkste van Van Rulers theologie'^". Van hieruit komt Van Ruler dan tot een positieve waardering van de wereld en het aardse en en krijgt de schepping prioriteit boven de verlossing. Want uiteindelijk gaat het in de verlossing om datgene, wat verlost wordt^'. Uiteindelijk gaat het om deze stoffelijke wereld als de volle, eigenlijke en goede werkelijkheid, waarbij Van Ruler zelfs komt tot de forse uitspraak: 'Aan de stof moet dan ook niets veranderd worden'. 'De stof is heilig !'^^. Van Ruler heeft dan ook kritiek op de augustiniaanse (en calvinistische) traditie, die 'sinds Augustinus op de formule gebracht (is), dat men de wereld, de geschapen werkelijkheid alleen mag gebruiken (uti) en dat men alleen God zelf mag genieten (frui)'^". Hij constateert 'een zekere tweeslachtigheid'^^, waarbinnen het calvinisme altijd gevangen gebleven is als het gaat om de verhouding van het natuurlijke en geestelijke leven. 'Het christendom leert ons ... alleen maar Weltbejahung en ... zelf-beaming.. .'^^. Daarom mag het leven genoten worden (fruitio mundi et sui). In verband hiermee kan Van Ruler zelfs spreken over 'zonnigheden in de zonde'*'.

Nu is hierop telkens gereageerd met: spreekt Van Ruler niet te optimistisch over de stof en de wereld? Is er bij Calvijn en in de gereformeerde traditie toch niet meer gebrokenheid dan bij Van Ruler? Kan men zo 'zonnig' over de zonde spreken?

Men bedenke allereerst tegen welke fronten Van Ruler streed in zijn nadruk op een positieve waardering van de wereld en ons mens-zijn: tegenover het na-oorlogse existentialistische denken dat een sterke verachting en walging van het bestaan van en in deze wereld verkondigde èn tegenover een - niet geheel ten onrechte op Calvijn te herleiden" - gedachtengang in de gereformeerde traditie, die suggereerde een afwending van het aardse leven, omdat het zo zondig is. Van Ruler gaf terecht een ruk naar de andere kant. En men leze Van Ruler toch integraal: Wat de 'gebrokenheid' betreft valt het in het oeuvre

van Van Ruler op, met wat een klemmende rust hij spreekt over de werkelijkheid van de zonde^', juist ook wanneer hij - en waarlijk niet maar met een zekere ludiciteit alleen - spreekt over de 'zonnigheden van de zonde'! We geven in dit verband één citaat: 'Alsof de christelijke positiviteit van de aanvaarding van het aardse leven in de wereld hetzelfde zou zijn als een zonnig jubelen over alléén maar de schoonheid van het bestaan! Alsof deze positiviteit niet juist ook daarin haar positiviteit bewees, dat zij de zonde en het kwaad scherp ziet en daarop juist positief ingaat! Dan alleen beseft men de innerlijke noodzakelijkheid van de eschatologische verwachting: deze wereld is Gods wereld en God is heilig en goed, daarom kan de wereld niet in de toestand blijven waarin ze nu is! Dat is de ware israëlietische, christelijke eschatologie: moed en verwachting vóór deze wereld!'".

Eschatologisch-trinitarische denkwijze

We komen daarmee bij een ander facet: de eschatologisch-trinitarische structuur van Van Rulers theologie, die ten nauwste verband houdt met en voortvloeit uit de toch bijbels juiste gedachte van het komen van het rijk Gods. Wie eenmaal dit laatste heeft ontdekt en daardoor geboeid is geraakt, kan onzes inziens niet anders dan komen tot een eschatologisch-trinitarische denkwijze. Van Ruler stelt onzes inziens terecht, dat het bijbelonderzoek van deze eeuw de notie van het koninkrijk Gods heeft doen herontdekken'" als een zo alles bepalende en de betekenis van de kerk bijvoorbeeld overstijgende werkelijkheid, dat we de hele dogmatiek en theologie moeten vereschatologiseren. Een werkelijk trinitarische theologie kan dan alleen maar eschatologisch zijn". We vallen hem daarin van harte bij, omdat het bijbels kerygma in Oude en Nieuwe Testament aangaande het koninkrijk Gods zo duidelijk is, dat het geen nadere verwijzing behoeft.

We stellen in dit verband de vraag of een te eenzijdig-historische binding aan de Reformatie, waarin toch een bezinning op het kerk-zijn - begrijpelijkerwijs in de confrontatie van die tijd - veel sterker was dan op het koninkrijk Gods (dat nauwelijks aandacht kreeg), niet belet om de 'herontdekking' van de bijbelse koninkrijk-Gods-gedachte (met alle konsekwenties van dien!) mee te verdisconteren en verhindert om eschatologisch-trinitarisch te denken? Men kan dan ook niet mee met Van Rulers accent op het patro-céntrische en het christo-en pneumatológische.

Overigens, zijn deze laatste accentverschillen, afgedacht van een triniteitsopvatting beheerst door de eschatologie (God, de Drieënige is de komende), niet bijbels en reformatorisch verantwoord? In de reformatorische theo-logie is, tot in de praxis piëtatis toe, toch altijd terecht erop gewezen, dat we door

m het werk van de Geest in de gemeenschap met Christus komen tot het 'Abba, Vader'? Daarin rust de christen, de door de Geest geleide mens, toch uiteindehjk: in het kindschap Gods? We moeten toch niet in Jesu-Iatrie noch spiritualisme vervallen, maar 'opklimmen' tot de Vader? We hebben daarvoor bijbelse gronden (!) aangegeven en op de konsekwenties van deze triniteitsleer voor de praktijk(!) nadrukkelijk gewezen'^, en gesteld, dat zonder nog de konsekwenties door te trekken naar een beëindigd worden van incarnatio verbi en inhabitatio Spiritus Sancti - zoals Van Ruler doet en waarbij ook wij onze vragen hebben - het onderscheid van patrocéntrisch en christo-en pneumatológisch onzes inziens theologisch verantwoord (God de Vader als fons deïtatis heeft een originele prioriteit op de Zoon en de Heilige Geest)^' en praktisch vruchtbaar is. Maar ook, wanneer men wèl pleit voor het ophouden van incarnatio en inhabitatio, behoeft dat toch niet te kort te doen aan een evenwichtige triniteitsleer? Er kan toch óók sprake zijn van een zuivere triniteit vóór de heilsfeitelijkheid van incarnatio en inhabitatio? Een theologie, die het messiaanse en de inwoning van de Geest een intermezzo vindt, tast daarmee toch het zuiver trinitarische niet aan?

Relatief-zelfstandige pneumatologie

Tenslotte komen we - in onze reactie op vragen, die door een pneumatisch pastoraatsmodel worden opgeroepen - bij 'des Pudels Kern': een relatief-zelfstandige pneumatologie.

Hoewel Van Ruler nadrukkelijk het adjectief 'relatief' bij 'zelfstandig' plaatst, veroorzaken voortdurend critici van Van Ruler op dit punt een heilloze verwarring en vertekening door het voor te stellen alsof er bij Van Ruler sprake zou zijn van een verzelfstandiging van het Pneuma en de pneumatologie ten opzichte van Christus en de christologie'^

Wanneer Van Ruler pleit voor een relatief-zelfstandige pneumatologie, houdt dat allereerst verband met de fijnzinnige onderscheidingen, die hij maakt in de triniteitsleer, wanneer hij zegt 'dat een echt trinitarische denkwijze gekenmerkt zal zijn door twee bewegingen. Typerend voor deze denkwijze is enerzijds de beweging van het op-elkaar-betrekken van de verschillende theologische gezichtspunten. Maar anderzijds is even belangrijk voor haar de beweging van het uit-elkaar-houden van deze gezichtspunten ... Juist om deze communio personarum divinarum vast te kunnen houden, komt er alles op aan de distinctio personarum divinarum vast te houden. ..' Dat betekent bijvoorbeeld: 'God is niet alleen 'in Christo'; Hij is ook 'en pneumati' en dat

is iets principieel anders, althans iets verschillends'". Wanneer Van Ruler dan spreekt over 'het lichte overwicht van de beweging van het uiteenhouden óver de beweging van het op-elkaar-betrekken''" achten wij, dat daardoor het evenwicht in Van Rulers leer der drieëenheid in gevaar kan komen. We kunnen deze voorkeur bij Van Ruler alleen maar verklaren als reactie op wat hij noemt de 'fout', wanneer 'de eenheid een ongepast overwicht krijgt op de drieheid'"'.

En dat is helaas maar al te vaak gebeurd in theologie en praktische geloofsbeleving. Daartegen is de nadruk op een relatief-zelfstandige pneumatologie, waarin de persoon en het werk van de Heilige Geest hun eigen plaats en zelfstandigheid hebben, terecht. Deze relatieve zelfstandigheid betekent bij Van Ruler intussen geenszins, dat dat de noodzakelijke innerlijke band tussen de goddelijke personen aantast. Maar: 'men moet zich tevens tot het uiterste hoeden voor alle overwoekeringen van deze bindingen en relaties''^. Daartegen trekt Van Ruler te velde!

Daarom blijft Van Ruler uiteraard ook spreken van de Geest als de Geest van Christus. Al valt er vanuit een trinitarische denkwijze meer te zeggen: de Geest poneert ook Christus en is ook de Geest van de Vader en rijks-gave. Daarom zal men de Heilige Geest 'nooit uitsluitend van Jezus Christus uit kunnen verstaan. Het is, ten volle althans, alleen vanuit de toekomst Gods te verstaan'". Maar: 'Men zal. .. de heils-historische bindingen van de Geest aan Christus en zijn immanent-trinitarische relaties tot de Zoon geen ogenblik mogen vergeten'".

Maar er is méér te zeggen van de Geest! Hij is 'meer-omvattend' dan de Messias. Mèt Van Ruler ervaren we het als 'vermoeiend', maar ook 'verwarrend en onzuiver'" in de discussie telkens weer alléén te moeten horen, dat de Geest toch de Geest van Christus is.

Vandaar dat Van Ruler het 'filioque' ter discussie stelt. Hij noemt het een 'schoolvraagstuk'. Maar men bedenke ook hier weer Van Rulers nuancerende spreekwijze: 'zij het gewichtig èn moeilijk'^*. En vooral, dat Van Ruler het filioque uiteraard niet negeert, maar relativeert, omdat het vaak is gaan functioneren in de zin van een 'ex filio solo'. 'Alsof de Geest alleen de Geest des Zoons ware! Alsof hij niet ook en zelfs in de eerste plaats de Geest des Vaders ware'*'. 'Wie van de Geest alleen maar weet, dat Hij de Geest van

Christus is, krijgt de Geest en zijn werk nooit zuiver en volledig in het gezichtsveld'".

We hebben in Pastoraat uitvoerig in het notenapparaat vanuit met name gereformeerde confessies geadstrueerd, dat deze belijdenisgeschriften aan de gedachte van een eenzyrfi^-christologische samenhang geen voet geven. Ook zij geven blijk van een relatieve zelfstandigheid van de Geest ten opzichte van Christus, althans van een gelijkwaardige nevenschikking van het werk van de Christus en de Geest in hun correlatie. Het is met de stukken aan te tonen - wat we dan ook gedaan hebben'"' - dat de Geest in de reformatorische belijdenisgeschriften niet alléén genoemd wordt de Geest van Christus, maar ook in zijn werking als een eigen zelfstandigheid naast die van Christus - nogmaals: zonder dat ooit de samenhang verbroken wordt, maar anderzijds niet voortdurend eenzijdig dependent - voorkomt. Het is merkwaardig, dat, kennelijk vanwege een onuitroeibare en voor ons besef door overaccentuering van het filioque ingewortelde traditie, men in de kritiek op een relatief-zelfstandige pneumatologie juist die delen van de confessie citeert, die spreken over de Geest van Christus, en de ogen sluit voor de door ons daarnaast geciteerde plaatsen. Datzelfde geldt ook voor Calvijn. Het is opvallend, dat de Catechismus van Geneve continu spreekt over de Heilige Geest als de Geest van God (de Vader), en de Heidelbergse Catechismus meest (maar ook vaak niet) over de Geest als de Geest van Christus. Er is een duidelijke variëteit, zo zelfs, dat over het algemeen genomen de Geest méér wordt genoemd de Geest van God (de Vader) dan van de Zoon. Van Ruler wist - vanuit de reformatorische bronnen - wat hij zei, toen hij sprak over "het constant gebruik van twéé gezichtspunten, het christologische en het pneumatologische' bij Calvijn, die daarmee 'ook de volwaardigheid en gelijkwaardigheid van beide gezichtspunten geponeerd' heeft^°. De hardnekkigheid, waarmee dit door sommigen wordt bestreden is des te merkwaardiger. In elk geval kan men onzes inziens niet stellen, 'dat het werk van de Geest slechts in termen van afhankelijkheid (namelijk ten opzichte van Christus, Re) beschreven (wordt)'"'.

In dit verband is het interessant te vermelden, dat J. P. Versteeg het opmerkelijk vindt, 'dat een direkte verbinding in de vorm van een genitiefverbinding tussen Christus en de Geest slechts vier maal voorkomt in het corpus paulinum', wat natuurlijk niet betekent, dat er niet 'een onlosmakelijke verbondenheid tussen de opgestane Christus en de Geest (is)"". We willen met deze verwijzing alleen maar zeggen, dat de relatie Geest-Christus complexer is dan men gewoonlijk voorstelt.

Pneumatische antropologie

Met Van Ruler pleiten we voor een re/ane/-zelfstandige pneumatologie, omdat 'het er om gaat te verstaan, hoe ik als enkele mens in het heden deel krijg aan het heil van God in Christus''". Van Ruler stelt in zijn dissertatie zelfs tot drie maal toe de volgorde christologie-pneumatologie aan de orde^°. De traditionele rangschikking 'zou ook anders kunnen!', namelijk 'om door de poort van de pneumatologie in het Christusgeheimenis binnen te dringen'*', al acht hij deze omkering te gewaagd^^. Intussen is daarmee de geweldige importantie van de pneumatologie aangegeven". Hier ligt voor ons o.a. de reden waarom we een antropologie niet vanuit de schepping, noch vanuit de christologie, maar pas ten volle vanuit de pneumatologie kunnen opbouwen. Men denke ook aan de opmerkingen van Calvijn: 'uit de wederoprichting van de verdorven natuur' en 'Uit het herstel moet geoordeeld worden, hoedanig het (beeld Gods) geweest is'**.

Vanwege de 'corruptio totaUs' zijn, volgens Calvijn, de 'residua' alleen vanuit het werk van de Géést te verstaan. 'De zekerste en gemakkelijkste oplossing' is 'dat die gaven... geen algemene gaven der natuur zijn, maar bijzondere genadegiften Gods', die door Calvijn dan nader aangeduid worden als 'gaven des Geestes', 'zeer voortreffelijke gaven... van de goddelijke Geest', 'merktekenen van de Geest'**.

Maar ook christologisch komen we niet tot een zuivere en voUedig-verantwoorde antropologie. Met Van Ruler blijven we het - tegenover andere christologieën*' - de juiste bijbelse visie vinden, dat we niet aan Jezus Christus kunnen ontdekken wie de mens is. Het Woord is vlees geworden. Dat wil zeggen: 'Er is nooit een 'meneer Jezus' geweest, maar altijd alleen maar Godde-Zoon-in-het-menselijk-vlees'*'. De gedachte van de plaatsvervanging is over de hele linie van het christologische zo doorslaggevend, waarbij de mens juist wordt uitgeschakeld, dat vanuit de christologie uiteindelijk geen antropologie valt op te bouwen.

We moeten daarvoor naar de pneumatologie. In de pneumatologie komt het er op aan, dat ik, door de inwoning van de Geest in mij, mij zelf ben èn blijf. Dat is het grote verschil met de christologie. De Heilige Geest wordt zelf geen mens, maar stelt hèm weer tegenover God. Dat was kenmerkend voor

zijn schepsel-zijn. Van Ruler acht dat terecht 'van geen geringe importantie met betrekking tot het levensgevoel, dat de kerk de mensen wil leren'"^.

Pneumatológisch krijgt het mens-zijn weer alle recht en reden en rehabilitatie en kunnen we zelfs spreken van pneumatische autonomie en pneumatonome synergie.

En juist hier rijzen de vragen. Heeft een christologische onderbouwing van de antropologie toch ook geen legitieme aspecten? Het 'bijna goddelijk' van psalm 8 wordt toch in Hebr. 2 betrokken op Christus? Bestaat de ware menselijkheid dan niet in de 'gelijkvormigheid aan het beeld van Christus' (Rom. 8:29)? Komt het er niet op aan 'de gezindheid van Christus' te vertonen (Philipp. 2:5)? Is het geheim van de echte humaniteit niet: het leven is mij Christus' (Philipp. 1:21)? We kunnen wijzen op het johanneïsche woord: gelijk Hij is, zijn ook wij in deze wereld' (1 Joh. 4:17) en op teksten, die spreken over Christus als voorbeeld (Joh. 13:15; 1 Petr. 2:21) en de vele 'en kyriooi' en 'en christooi'-teksten.

Uiteraard doen wij van al deze gegevenheden en realiteiten niets af. Men leze in dit verband vooral Van Rulers 'Hoofdlijnen van een pneumatologie'", die hij van plan was uit te werken tot een boek, maar waartoe hij helaas niet meer heeft kunnen komen"». Wanneer Van Ruler sterk wijst op het satisfactorisch karakter van Christus en Zijn werk en op het feit, dat de incarnatio louter reactie is op de zonde, betekent dat niet dat Christus slechts terug te brengen zou zijn tot een 'historisch factum', noch dat het intermezzo van het messiaanse en van het christen-zijn zo ongeveer 'quantité négligeable' zouden zijn. Kritische vragen hieromtrent suggereren soms bijna in deze richting.

De 'unio mystica cum christo' is 'de kern van de christelijke religie'. Daar draait het wel degelijk om; en dus ook om het christen-zijn. 'Het is niet genoeg, dat de mens deelt in de vruchten en de verdiensten van Christus'. Maar ook, 'dat wij gemeenschap krijgen aan Christus zelf en dan gelijkmatig aan de historische en de hemelse Christus, aan hem naar zijn menselijke en goddelijke natuur, aan hem, waarachtig God en mens'. 'Daarom is de unio mystica cum Christo het onmisbare middel'"*.

Maar - al draait het daarom wel degelijk - daar gaat het uiteindelijk niet om. Deze unio mystica is niet het laatste èn eigenlijke, het doel, waar het om gaat. Het doel is het rijk van God en de beleving van de wereld als rijk. Het gaat er dus om om dóór de unio mystica cum Christo te komen tót de unio mystica met de Drieënige God zelf en tot de beleving van de volle humaniteit voor Gods aangezicht en naar zijn wil. Dat is méér dan christen-zijn.

En daarvoor is de Geest nodig. 'Zonder de waarheid van de inhabitatio

moet de waarheid van de unio mystica verzinken hetzij in sacramentalisme hetzij in spiritualisme'**. Verhelderend zijn ook Van Rulers opmerkingen: 'De Geest néémt echter alles uit wat van Jezus Christus is. Dan blijft het dus niet in hem. Hij verkondigt het aan ons. Daarin krijgt Jezus Christus ook gestalte in ons. Wij worden dus ook door de Geest omvat en niet alleen wij, maar alles wat - van Jezus Christus uit - in ons en onze wereld geschiedt'". Opdat God zij alles in allen en de strikte dualiteit God-mens weer op z'n zuiverst wordt hersteld.

Zo komt de mens - pneumatológisch! - in een 'tegenover' met God te staan en in een pneumatonome synergie. Men denke aan 1 Cor. 3:9 ('synergoi') en 2 Cor. 6:1 ('synergountes'). Maar uiteraard niet - om met de Formula Concordiae te spreken - , dat in een verkeerd gehanteerd synergisme de bekeerde mens naast de Heilige Geest zou meewerken 'als twee paarden, die samen één wagen trekken'"*, en ook niet dat, wanneer wij met de Dordtse Leerregels ter verdediging van een pneumatonome synergie stellen, dat de mens 'a Dea acta agit et ipsa'^^ en de 'divina regenerationis gratia non agit in hominibus tanquam truncis et stipitibus'", dat alles ook maar enigermate zou bedoelen af te zwakken een regeneratio 'quam Deus sine nobis in nobis operatur'".

Maar we hebben met een keur van citaten uit de confessies willen aantonen, hoe door de Geest de mens zelf tot mondigheid, 'autonomie' en medewerking komt. 'Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn' (Rom. 8:16) en dat betekent dan nogal wat: Gij hebt de zalving van de Heilige en gij weet dat allen' (of 'alle dingen'; 1 Joh. 2:20). En via Hebr. 2 komen we dan toch weer terecht bij psalm 8: bijna goddelijk', al blijft er dualiteit! Daarbij is een psychologische antropologie nog maar kinderspel!

Wij zijn van mening, dat dit, naar het woord van Van Ruler, van geen geringe importantie is met betrekking tot het levensgevoel, dat de kerk de mensen wil leren via verkondiging en pastoraat. Deze importantie wordt nog veel te weinig beseft in een wereld, waarin kerkleden vaak in een heilloze schizofrenie van mens-en christen-zijn leven; buiten het christelijk en kerkelijk leven modem-autonoom en er binnen geen raad wetend met hun eigen levensontplooiing, omdat voortdurend slechts op de ene pool van het 'alles

genade' wordt gewezen, maar men pneumatisch en komt. niet vérder geleid wordt

We vinden Van Rulers eschatologisch-trinitarische rijkstheologie met een relatief-zelfstandige pneumatologie, waarin de mens de krachtens Gods bedoeling gegeven plaats ontvangt, ook van eminent belang tegenover het zogenaamde huidige doemdenken. Wij mogen mensen begeleiden naar een pneumatische mondigheid en toekomstverwachting en in elk geval levensvreugde"*.

Slotopmerkingen

De omvang van dit artikel laat het niet meer toe nader in te gaan op de belangrijke vragen van de verhouding van het werk van de Heilige Geest met bijvoorbeeld de betekenis van de psychotherapie. We zien de pastorale psychologie als 'katalysator' voor de pastoraatstheologie"'. Maar daar zitten nogal wat vragen aan vast. Mogelijk kunnen die in een ander artikel nog eens nader aan de orde komen, vooral ook in verband met de 'bijzondere gaven van de Geest' buiten het christelijk geloof (Calvijn) en Van Rulers katholiekverbrede pneumatologie tot diverse 'gestalten' van de Geest.

Overigens kunnen we ook weer niet al te lang bezig zijn met theologische grondvragen op straffe van het uitblijven van het doortrekken van de verhouding pneumatologie en pastoraat naar wat dat nu werkelijk betekent voor de praxis van de zielszorg.


' Jac. J. Rebel, Pastoraat in pneumatologisch perspektief. Een theologische verantwoording vanuit het denken van A. A. van Ruler, Dissertationes Neerlandicae, Series Theologica 4, Kampen, 1981 (afgekort Pastoraat).

2 Pastoraat, 248. We kiezen voor de benaming 'pastorant', omdat 'gemeentelid' of 'parochiaan', gezien vanuit gespecialiseerde zielszorg als bijv. ziekenhuispastoraat, te beperkt is, en 'gesprekspartner' of 'confident', e.d. het pastorale karakter niet uitdrukt. Zie hierover Pastoraat, 19 en 271 (noot 143).

' Vgl. S. Hiltner, Pastoral Counseling, New York, 1949, 80: 'the attempt by a pastor to help a parishioner help himself.

* E. Thurneysen, Die Lehre von der Seelsorge, 2e Aufl., Zurich, 1957, 56.

' W. Krusche, 'Missie - Prasenz oder Bekehrung', in Schritte und Markierungen Aufsatze und Vortrage zum Weg der Kirche, Göttingen, (1971), 182 (geciteerd bij C. Trimp, Communicatie en ambtelijke dienst, Kamper bijdragen XVIII, Groningen, 1976, 38.

" C. Trimp, in 'Boekbespreking' van Pastoraat, in De Reformatie, 57e jrg., nr 37, 19 juni 1982.

' Zie uitvoeriger Pa5/oraa/, 21-33.

' A. A. van Ruler, Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome, Hilversum, 1965, 97.

(In het vervolg laten we bij verwijzing naar geschriften van Van Ruler auteursnaam weg en verkorten we lange titels. De Vervulling van de Wet wordt afgekort met VW; Theologisch Werk met TW; Verwachting en Voltooiing met VenV. Men zie voor de meest volledige bibliografie van Van Ruler: Pastoraat, 375-382).

» De relatie Pneuma-humanum heeft merkwaardig genoeg in de theologie van het pastoraat nog nauwelijks de aandacht gekregen. Men zie voor een korte speurtocht daarnaar: Pastoraat, 10-14.

'» Ref.opm., 107, 141.

" Pastoraat, 209.

'2 Vgl. G. Heitink, in 'Boekbespreking' van Pastoraat, in Gereformeerd Weekblad, 33e jrg., nr 13, 6 nov. 1981: dat 'de theologische doordenking van het pastoraat aanmerkelijk bij de voortgeschreden praktijk is achtergebleven'. Vgl. ook "Nieuwe vragen na vijftien jaren'. TW VI, 149: 'In deze opleidingen (nl. o.a. pastorale psychologie, Re) wordt men bovendien merkwaardig genoeg, door de aard van de vragen steeds meer op de theologie teruggedrongen'.

»' Pastoraat, 228-229.

" Idem, 239. Vgl. G. Heitink, Pastoraat als hulpverlening. Inleiding tot de pastorale theologie en psychologie. Kampen, 1977, 225, en diens stelling bij dit proefschrift: 'Binnen de gereformeerde gezindt verdient het verschijnsel van de 'ekklesiogene neurosen' alle aandacht'.

'5 Pastoraat, 241-242.

'' Vgl. Viktor E. Frankl, Man's Search for Meaning. An Introduction to Logotherapy. New York, 1963.

" Zie uitvoeriger Pastoraat, 37-48.

18 'Na 100 jaar Kromstaf, TW IH, 189.

" Ref. opm., 132.

*" P. W. J. van Hoof, Intermezzo, Kontinuïteit en diskontinuiteit in de theologie van A. A. Van Ruler, Eschatologie en Kuituur, Amsterdam, 1974, 62; vgl. ook Ibidem, 37, 80.

" 'Ultra-gereformeerd', TW III, 142-143.

22 'Hoe waardeert men de stof', TW V, 10, 11, 16, 18, Vgl. ook De dood wordt overwonnen, 134; Ref. opm., 227.

23 'De waardering van het aardse leven', TW V, 30.

2* Blij zijn, 30; vgl. ook Ibidem, 183 en 'Ultra-gereformeerd', TW Hl, 142-143. Vgl. ook W. H. Velema, Ethiek en pelgrimage. Over de bijbelse vreemdelingschap, Amsterdam, 1974, 27-35.

25 TW V, 27.

2« Blij zijn, 89.

2' Men zie hiervoor Pastoraat, 169.

^ TW V, 11, 13, 27; Reidans, 29-30.

29 Tw\, 18.

3» Het koninkrijk Gods, 7, 10-11. Zie verder Pastoraat, 278 (noot 69) en 286 (noot 118).

'' VW, 30; Theologie en apostolaat, 17.

'* Pastoraat, 76.

»s Vgl. VW, 25, 26.

" Zo W. H. Velema, Confrontatie met Van Ruler, Denken vanuit het einde. Kampen, 1962, 100: '...hij verzelfstandigt de pneiunatologie ten opzichte van de christologie'; Van Hoof, Ibidem, 185: christologie en pneumatologie 'twee zelfstandige grootheden na elkaar'; W. van 't Spijker, in boekbespreking van Pastoraat in De Wekker, 90e jrg., 1981, tot drie a vier keer toe (in nrs van 18 en 25 Sept., 2 en 9 okt.).

35 'De noodzakelijkheid van een trinitarische theologie', VenV, 9-10. (Cursivering van Van Ruler).

^ Ibidem, 11. (idem).

37 TWVI, 26.

»8 Ref. opm., 207.

"9 VW, 121. Vgl. ook Ibidem, 130, 132, 141, 166; Ref. opm., 207, 225; TW VI, 20.

" Ref. opm., 207.

" Ibidem, 98.

42 TWVl, 21.

*' Ibidem.

" Ref.opm., n.

< » Pastoraat, 191-192 en vooral 339-340 (noten 257-260)!

*« 'De bevinding', rw III, 44-45 en 46.

" Zo W. van 't Spijker in De Wekker, 25 sept. 1981. (Cursivering van mij, Re).

** J. P. Versteeg, Het heden van de toekomst, Rede bij aanvaarding hoogleraarschap. Kampen, 1969, 19 (noot 75).

4» TWyi, 9.

5» VW, 79-81, 121, 165.

" Ibidem, 19.

«2 Ibidem, 80.

*' Vgl. R. Bohren, Dass Gott schön werde, Praktische Theologie als theologische Aesthetik, München, 1975, 14, die heel de praktische theologie niet ten onrechte noemt: 'ausgeführte und angewandte Pneumatologie'.

** Joh. Calvijn, Institutie, I, XV, 4; Comm. op Gen. 1:26. (Cursivering van mij. Re).

M InsV. II, II, 15, 16; II, III, 3; Comm. op Ps. 138:8.

** Zie voor onze kritiek op bijvoorbeeld H. Berkhofs christologie: Pastoraat, ZiS-lil.

" 'Structuurverschillen' in De Spiritu Sancto, Bijdragen tot de leer van de Heilige Geest, Utrecht, 1964, 208-209.

58 Ibidem, 209.

»» TW VI, 9-40.

«» Ibidem, 7.

•' Ibidem, 13-14; zie ook 20. (Cursivering van mij. Re).

«2 Ibidem, 13-14.

*' Ibidem, 19. (Cursivering van mij, Re).

"•• Formula Concordiae, Solida Declaratio, II, II, 66. (Geciteerd uit Die Bekenntnisschriften der evangelisch-lutherischen Kirche, Herausgegeben im Gedenkjahr der Augsburgischen Konfession 1930, 2e. verb. Aufl., Göttingen, 1952).

'5 Dordtse Leerregels, III-IV, 12 (Geciteerd uit J. N. Bakhuizen van den Brink, De Nederlandsche Belijdenisgeschriften, Vergelijkende teksten, Amsterdam, 1940) (Cursivering van mij. Re).

«* Ibidem, III-IV, 16. (Cursivering van mij. Re).

«' Ibidem, III-IV, 12. Vgl. TW VI, 17. (idem).

°* Vgl. D. J. Louw, Pastoraat en lyding, Kaapstad, 1982 en Idem, 'Pastoraat as oorwinningsorg - oor die pastorale waarde van vreugde en humor in lyding' in D. W. Villiers en J. A. S. Anthonissen, Dominee en dokter by die sieicbed, Kaapstad, 1982, 178-199.

«" Pastoraat, 259-261.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1982

Theologia Reformata | 348 Pagina's

PNEUMATOLOGIE EN PASTORAAT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1982

Theologia Reformata | 348 Pagina's