Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE THEOLOGIE VAN HULDRYCH ZWINGLI*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE THEOLOGIE VAN HULDRYCH ZWINGLI*

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. A. Tukker

Inleiding

Ik ben het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond dankbaar, dat het op deze predikantenconferentie ruimte heeft gemaakt voor de betekenis en de theologie van Zwingli. In ons land hebben bij mijn weten enkele theologische faculteiten, waaronder die van Utrecht en Leiden, expliciet aandacht aan hem besteed en de Kirchenrat van het kanton Zurich heeft een Feier rond zijn 500ste geboortedag georganiseerd van 27 januari tot 29 januari. Er zal mij best een en ander ontgaan zijn, maar zeker is dat er aan Zwingli rond de herdenking van zijn geboortedag lang niet die aandacht geschonken wordt, die voor Luther in 1983 werd gereserveerd. Toen ik onlangs in Amerika informeerde of er belangstelling bestond voor de uitgave van een herdenkingsboekje in het engels, keek een gerenommeerd uitgever mij verbaasd aan. Als de nederlandse tekst van een te verschijnen boekje klaar was, wilde hij eventueel inzien wat het geworden was, maar hij kon geen enkele garantie bieden.

Dat Luther zoveel aandacht heeft gekregen, komt uiteraard door de invloed van Luthers geestelijke erfenis, die onder andere in ons land in kerken ook van gereformeerde signatuur zeer groot is. Calvijn heeft mede een grote plaats verkregen, doordat het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden en de inhoud van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis en andere belijdenisgeschriften en de beslissingen van Dordrecht 1618-19 niet zonder hem denkbaar zijn. Maar dat Zwingli iets met de wordingsgeschiedenis van de Reformatie in ons land zou hebben uit te staan, is voor velen abakadabra. Men verbindt door toedoen van Walter Köhlers humanistenbeeld Zwingli op een of andere wijze met het vrijzinnige protestantisme en komt dan onder andere aandragen met plaatsen waar hij heidenen in de hemel ziet en uitspraken over Christus als Voorbeeld. Maar de geschiedenis van de Reformatie in onze landen in de

* Lezing gehouden op de predikantenconferentie van de Geref. Bond op 4 januari 1984 in het Dunanthuis te Zeist.

eerste helft van de zestiende eeuw, toen van calvinisme nog nauwelijks sprake was, is voor velen een gesloten boek. Toch heeft zich in die tijd de beweging van de sacramentariërs en later nationaal-gereformeerden ontwikkeld, die op verschillende punten de invloed van Zwingli en Heinrich BuUinger sr. vertoont. Wanneer later het calvinisme in ons land zich voor het recht van verzet tegen een tirannieke overheid uitspreekt, kan de filosofie die ertoe leidde, nauwelijks worden afgeleid uit Calvijn en Beza, Zwingli is een veel waarschijnlijker wortel van dit alles.

Daarom en om nog meer faktoren verdient Zwingli als reformator onze aandacht. Ik zeg nadrukkelijk: als reformator. Want sinds Adolf von Hamack in zijn dogmengeschiedenis aan Zwingli het recht op de titel reformator ontzegde en uitsprak dat men binnen de algemeen-historische beschouwing van de dogmengeschiedenis van Zwingli mag afzien — wat wezenlijk is bij hem, heeft Luther ook, en inzoverre hij tot volle helderheid gekomen is in reformatorische begrippen, dankt hij dat aan Luther — heeft menigeen zich bij die mening aangesloten. En zo is langzamerhand de gedachte ontstaan dat Zwingli een slechte lutheraan of de vader van het vrijzinnig protestantisme is. Geen van beide is waar. Zwingli is reformator. K. M. Witteveen heeft geschreven dat we met hem aan de wieg van het gereformeerd protestantisme staan, en in ons land signaleert hij een zwinglio-calvinisme.

Het voorgaande moge genoeg apologie zijn. We stappen over van het polemische naar het thetische. Waarin is Zwingli dan reformator? En wat is het belangwekkende van zijn theologische standpunten en beslissingen?

Ik wil eerst iets zeggen over zijn achtergrond in het scholastiek realisme en de gevolgen daarvan voor zijn Avondmaalsleer. Ten tweede wil ik ingaan op zijn spiritualistische Schriftleer. Ten derde wil ik aandacht schenken aan de Verhouding van Wet en Evangelie bij Zwingli. Daaruit vloeit voort de positie van Christus als Middelaar én Voorbeeld. Ten vierde zien we deze positie doorwerken in Zwingli's pedagogische opvattingen. Tenslotte schenken we aandacht aan zijn politieke aspiraties en vragen we ons af of wat Zwingli als bibliocratie nastreefde, te rangschikken is onder wat wij bedoelen met een politiek evangelie of een poUtieke prediking.

Zwingli's achtergrond in de Scholastiek in verband met zijn Avondmaalsleer

Na vier jaren verblijf (met onderbreking) aan de universiteit van Wenen, kwam Zwingli te Bazel om er vrije kunsten en theologie te studeren. Met name Thomas Wyttenbach werd er zijn leermeester, een man die later tot de Reformatie overging, maar in de jaren toen Zwingli bij hem studeerde (1502-1506), nog tot de rooms-katholieke kerk behoorde. Aan Wyttenbach heeft Zwingli zijn kennis van de via antiqua, het realisme te danken, maar ook het inzicht in het bedrog van de aflaathandel en van de aflaat als theologoumenon, en eveneens de overtuiging dat Christus' dood alleen de prijs voor de vergeving der zonden is, waarmee uiteraard de sleutelmacht van de kerk een gevoelige

klap kreeg, inzoverre Rome pretendeerde, dat de kerk zonden kon vergeven vanuit het depositum fidei van de kerk. In dezelfde tijd komt Zwingli onder de bekoring van de hoogleraar homiletiek en liturgiek, tevens stadspredikant Johann Ulrich Surgant, die openlijk leerde dat alle mensen leugenaars zijn, maar de leer van de heilige Schrift berust op de Waarheid Gods, welke onbedriegelijk is.

De jonge Zwingli raakte goed thuis in Thoma Aquinas, in Duns Scotus en met name ook in Petrus Lombardus, de magister sententiarum, uit wiens werk Wyttenbach een deel van zijn colleges moest voorbereiden en die als de grote compilator en ontwerper van hét dogmatische handboek in de Middeleeuwen bekend stond. Naast de sententiën van Lombardus vormde de Brief aan de Romeinen collegestof voor Wyttenbach, wat niet helemaal verwonderlijk is, wanneer wij bedenken hoe die Brief de eeuwen door gediend heeft als een soort gids in de geloofsleer. Naast elkaar stonden dus in dit onderwijs het realisme van de Parijse scholastiek en de leer van de rechtvaardiging door het geloof en andere reformatorische inzichten. Naast elkaar treffen we in de Reformatie een Luther aan, die als nominalist en ockamist te boek staat, en een Zwingli die volgens velen in zijn denken een realist is gebleven.

Een van de punten, waarop dat zou zijn gebleken, is dan de Avondmaalscontroverse. Zwingli nam rond Marburg het standpunt in, dat wat hun wezen betreft Christus' goddelijke en Zijn menselijke natuur van elkaar te scheiden zijn, en dat uit de Godheid van Christus niet de alomtegenwoordigheid van Christus' lichaam mag worden gepostuleerd. Maar Luther waagt het rustig te zeggen: De sofisten hebben Christus geschilderd, hoe Hij mens en God is, tellen Zijn benen en armen, mengen Zijn beide naturen wonderlijk dooreen, wat slechts een sofistische belijdenis van de Heere Christus is. Want Christus is niet daarom Christus geheten, dat Hij twee naturen heeft. Wat gaat mij dat aan? Maar Hij draagt deze heerlijke en troostrijke Naam vanwege het ambt en werk dat Hij op Zich genomen heeft... En hij stelt het zo voor: Dat Christus van nature mens en God is, dat is Zijn zaak.

Op het godsdienstgesprek van Marburg spitst de tegenstelling zich toe, wanneer Zwingli's vriend Johannes Oecolampadius tegen Luther zegt: Leg toch niet teveel nadruk op Christus' menselijkheid en Zijn vlees, maar hef uw gedachten omhoog tot de Godheid van Christus. Een uitspraak die vergelijkbaar is met het sursum corda, zoals het in ons klassieke avondmaalsformulier omschreven wordt: Laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en de wijn blijven hangen, maar onze harten opwaarts in de hemel verheffen, waar Jezus Christus is... Luther antwoordt daarop: Ik ken geen God dan de Ene Die mens werd, en ik wil ook geen andere hebben. Volgens G. W. Locher vertegenwoordigden Zwingli en Luther te Marburg de twee grote 'wegen' in de Scholastiek, de via antiqua en de via moderna. Het is de vraag, of dat wel zo duidelijk blijkt. Zeker, de realist Duns Scotus heeft geprobeerd de transsubstantiatie te verbinden met de gedachte dat Christus toch in de hemel op één plaats is en blijft. Maar de nominalist William van Ockam kan men zelfs

op grond van zijn beklemtoning van de communicatio idiomatum niet uitspraken als van Luther over de twee naturen in de schoenen schuiven. Mijns inziens heeft Luther de nominalistische afwijzing van universalia als bestaande zaken gebruikt om zijn bijna monophysitische christologie te ontwikkelen. Een christologie die de leer der verlossing ten goede kwam, zoals ik heb trachten aan te tonen in Luther en het gereformeerd protestantisme. Wat Zwingli bewoog om het met deze christologie niet eens te zijn, was niet zijn stellingname t.o.v. de scholen van de Scholastiek, want ergens schrijft hij betrekkelijk vroeg, dat hij deelt in Luthers consubstantiatiestandpunt. Het was in wezen heel wat anders dat Zwingli bewoog, namelijk zijn inzicht in wat de Schrift zegt over het Avondmaal.

En voor ons, die zich gereformeerd noemen, is het de vraag of wij op grond van Zwingli's nadruk op de goddelijke natuur van Christus naast de roomskatholieke transsubstantiatieleer niet ook de lutherse consubstantiatieleer afwijzen en daarmee in principe ook het lutherse ubiquitisme en Luthers semimonophysitisme. Regels uit Ein feste Burg als: Fragstu wer er ist? Er heisst Jesus Christ, der Herr Sebaoth, und ist kein ander Gott, mogen indrukwekkend zijn als geloofstaal, dogmatisch werpen zij toch in de richting van de tweenaturenleer én van de triniteitsleer vragen op.

Zwingli's spiritualistische Schriftleer

Is Zwingli een humanist (ad fontes) of een bijbels humanist (philosophia Christi)? Geen van beide is waarschijnlijk. Wyttenbach had de jonge Zwingli in de geheimen van de Brief aan de Romeinen en de verdienste van Christus alleen tot verzoening van zonden ingewijd. En het beste bewijs dat Zwingli het in het gezelschap van de zgn. humanisten niet houden kon, is zijn verwijdering van Erasmus, die hij bewonderde om zijn uitgave van het griekse Nieuw Testament (1516), maar niet om zijn aanhangen van een allegorische exegese die in Zwingli's ogen de letterlijke betekenis van de Schrift niet ernstig nam. Daarom zijn dubbele nadruk op de tekst van de Bijbel als foutloze, door God gegeven oorkonde over Christus, en tegelijk op de Heilige Geest als de grote interpres van de Schriften.

Toen Zwingli tot helderheid kwam, zag hij wat het rechte verstaan van de Schriften is: e moet de bedoeling van God uit Zijn eenvoudig Woord leren. Toen begon ik God te bidden om Zijn licht, en de Schrift begon mij duidelijker te worden, hoewel ik haar slechts las. De letterlijke betekenis is de geestelijke betekenis. Wat hield dat lezen in? Wanneer hij op het godsdienstgesprek te Marburg Pil 2 : 6 en volgende citeert, zegt Luther: ees het in het duits of in het latijn en niet in het grieks. Daarop antwoordt Zwingli: ergeving daarvoor dat ik het griekse Testament benut. Ik gebruik het reeds twaalf jaren en ik heb het latijnse Testament slechts eenmaal gelezen. Hoe hij dat deed, verklaart hij op een andere plaats aldus: hristus geeft de helderheid der Schrift aan hem die zich van de gemakkelijkere naar de moeilijker teksten leiden laat. Een

methodisch principe van de bijbels-humanistische Schriftbeschouwing wordt christologisch ingevuld en vervolgens voor theologische doeleinden gebruikt. Om deze reden zie ik Zwingli niet als humanist, maar als reformatorisch theoloog, die methoden van zijn tijd gebruikt om tot geheel eigen doelstellingen te komen.

Hoe dit Schriftprincipe doorwerkt bewijzen de stellingen van 1523. Zij begiimen in de eerste stelling gelijk al met deze Schriftleer, wanneer Zwingli zegt: llen die zeggen dat het Evangelie niets is zonder de bevestiging van de kerk, dwalen en smaden God. In zijn eigen uitleg van deze stellingen schrijft hij op grond van een aantal teksten uit Johannes: et is Gods uitleg en het trekken van de Vader, dat ons de dingen van de Geest van God doet aannemen en verstaan. Zie, zegt hij op grond van Joh. 5 : 39-41, hier wijst Christus het de Heilige Schrift toe en niet mensen, om de Schrift te beoordelen. De Schrift zal zelf getuigenis van Hem geven. In zijn uitleg van stelling 14 over de prediking van het Evangelie alleen, zegt hij bij de woorden Mat. 3 : 17 en 17 : 5 — deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welgevallen heb: Hij zegt niet: oort een ander, hoort de (kerk)vaders, hoort de filosofen, maar: oort Hem'. Maar wat is nu het spiritualistische of beter, het spirituele in deze Schriftleer? Wat is de specifieke plaats van de Heilige Geest in dit alles?

In zijn geschrift Von Klarheit und Gewiszheit des Wortes Gottes van 1522, van oorsprong een uitgewerkte preek, zegt Zwingli dit: Ieder mens draagt het verlangen naar God als gevolg van ons geschapen-zijn naar Zijn beeld, in zich. Maar deze natuurlijke aanleg is door de zonde teniet gedaan en de mens is bedriegelijk geworden. De kracht en betrouwbaarheid van Gods Woord kan de ziel weer beter maken. Zwingli geeft dan tal van teksten uit Oud en Nieuw Testament en zegt vervolgens dat de evangelische prediking met deze teksten op één lijn staat. Het Evangelie is een 'gegenwürtige leystung'. Hetzelfde vinden we in zijn uitleg van zijn tweede stelling, over de inhoud van het Evangelie. Daar noemt hij als voorbeelden van samenvatting van die inhoud de engelenboodschap in Luk. 2 en Paulus' woorden in Ef. 1. En dan voegt hij eraan toe: 'En dat alles heb ik nu in nog minder woorden (hij bedoelt zijn tweede Schlussrede) samengevat en ik deel deze woorden mee als de helderste en kortste in deze zaak'. Is dat een soort concurrentie tusen Zwingli en evangelisten en apostelen? Allerminst natuurlijk. Maar net als met de term wiedergedechtnusz bij het Avondmaal wil Zwingli duidelijk maken dat het Evangelie er ook thans is, en wel door Gods Geest. Daarom heb ik zo straks gezegd dat zijn Avondmaalsleer niet in de eerste plaats tegen de achtergrond van zijn realisme maar van zijn Schriftleer moet worden verstaan. Dezelfde Geest Die evangelisten en apostelen inspireerde, leidt de predikanten thans in de prediking van dat Evangelie, want het is een 'gegenwürtige leystung'.

Christus, zo gaat Zwingli in Von Klarheit verder, is de zekerheid en tegelijk de helderheid van Gods Woord en ook de inhoud van de verkondiging. Het Woord van God brengt zijn eigen licht met zich mee en verlicht degene die het hoort. De helderheid en zekerheid van de Schrift en haar verkondiging zijn

werkingen van de Heilige Geest in ons, en Schriftprincipe en Geestprincipe zijn één. 'Onder Gods Woord moet alleen verstaan worden wat van de Geest van God komt', zo zegt hij aan het eind. 'Want dat is zeker, het kan niet missen; het is helder, laat ons niet in de duisternis dwalen; het onderwijst zichzelf, verklaart zichzelf en verlicht de menselijke ziel met alle heil en genade, maakt haar getroost in God, verootmoedigt haar, opdat zij zichzelf verliest, ja wegwerpt en daarvoor (in de plaats) God in zich neemt'. Die laatste woorden zijn typerend voor Zwingli. God in zich opnemen, Christus in zich opnemen, zich Christus eigen maken: men zou het zijn bevindelijke taal kunnen noemen, een taal die tegelijk zijn nadruk op heihging bevat.

Luther en Kohlbrugge hebben ten onzent de laatste decennia de bevindelijke taal en de geloofsbeleving in het algemeen sterk beïnvloed. Zij hebben in zekere zin het getij meegehad, onder andere doordat hun bevindelijke taal zo aktueel en existentieel is. Dat heeft Zwingli zo niet. Hoe krachtig zijn taalgebruik ook is, het is niet gemakkelijk en direct toegankelijk. Maar niemand kan ontkennen, dat de kracht der godzaligheid erin doorklinkt. Bijvoorbeeld in de twaalf punten, waarmee Zwingli dit geschrift Von Klarheit Besluit. Het is opvallend, zo zegt hij, dat het Woord van God altijd hoogmoedigen en geweldigen vernedert en hen aan de deemoedigen gelijkmaakt om hen te kunnen begenadigen. 'In alle gevallen trekt het Woord van God de armen voor, helpt hen en troost de troostelozen en vertwijfelden, en het bestrijdt hen die op zichzelf vertrouwen. Getuige daarvoor is Christus.' Wie de vraag stelt, of het alleen om geestelijk armen gaat, krijgt daar geen rechtstreeks antwoord op. Dat antwoord zullen we nog uit Zwingli's zogenaamde politieke instelling aflezen.

Schriftprincipe is tegelijk Geestesprincipe en Christusprincipe. "Voelt gij dat Gods Woord u vernieuwt, dat God begint u liever te worden dan tevoren, toen gij naar mensenleer luisterdet, wees dan daarvan zeker dat God dit in u gewerkt heeft. Voelt gij dat het u van de genade van God en van het eeuwige leven zeker maakt, dan komt dat van God. Voelt gij dat het u klein en gering maakt, daarvoor (in de plaats) echter God groot in u, dan is dat een werking van God. Voelt gij dat de vreze Gods begint u meer vrolijk dan treurig te maken, dan is dat een zekere werking van het Woord en de Geest van God. Dit wille God ons geven! Amen.'

Niet alleen in de Avondmaalsleer heeft dit Schriftprincipe doorgewerkt, maar ook in de symboliek. Bijvoorbeeld daar waar het voorbehoud van beter onderwijs door de Schrift in gereformeerde belijdenisgeschriften doorklinkt. Wat geleerd wordt, is de waarheid, maar wanneer de Schrift ons klaarder opengaat, en we het anders moeten formuleren, dan komen we erop terug. Zulke formuleringen, die Locher meent aan te treffen in tal van gereformeerde belijdenisgeschriften, gaan terug op Zwingli's pneumatische en tegelijk christologische Schriftleer. Daarnaast is Zwingli de vader van de gereformeerde theologische opleiding te noemen, die in de plaats komt van het middeleeuwse oefeninstituut voor de a.s. priesters, hetzij aan de universiteiten hetzij in ordeverband of anderszins. Zwingli's Prophezei, waarin hij volgens zijn bio-

grafen vanaf 1525 elke dag met predikanten, scholieren en geïnteresseerde 'leken' bezig was een uur lang te lezen en te exegetiseren vanuit de grondtalen, heeft een complete commentaar op het Oude Testament opgeleverd, waar o.a. Calvijn gebruik van heeft gemaakt bij de samenstelling van zijn eigen commentaren. De Prophezei heeft geleid tot de uitgave van de Zürcher Bibel, een vertaalwerk dat o.a. in ons eigen land van invloed is geweest via Emden, naast de Lutherbibel. En vooral ook zijn er in allerlei landen van West-en soms zelfs Oost-Europa oefeninstituten ontstaan die in bepaalde gevallen naast de universitaire theologische faculteiten functioneerden, en hen af en toe vervingen. Uit Ostfriesland wordt duidelijk dat deze Prophezeien of oefeninstituten steunden op het geestelijk draagvlak van de gemeente, want daar bestond een Prophezeikring van Bijbelonderzoek en gebed rond het oefeninstituut. De verbinding van theologiebeoefening en geestelijk leven in de gemeente is afkomstig van Zwingli, althans door hem herontdekt.

Verhouding van Wet en Evangelie

Na dit alles over Zwingli's Schriftleer gehoord te hebben, ontkomen wij uiteraard niet aan een korte beschouwing over de verhouding van Wet en Evangelie in zijn theologie. De tweede van zijn stellingen luidt: De samenvatting van het Evangelie is, dat onze Heere Jezus Christus, de ware Zoon van God, de wil van Zijn hemelse Vader ons heeft geopenbaard en met Zijn onschuld van de dood heeft verlost en ons weer met God heeft verzoend.

Opvallend is in de eerste plaats de volgorde waarin Zwingli de dingen stelt. Eerst de verkondiging van Gods wil en dan verlossing en verzoening. We mogen aannemen dat hij met Gods wil Gods Wet bedoelt, en we vragen ons af of dit wel een juiste volgorde is. Kun je op deze manier het Evangelie op de Wet laten volgen? Zwingli heeft van deze vragen weinig last gehad. Hij zegt in zijn kommentaar: Dit artikel staat zo vast bij alle gelovigen dat het geen bewijs behoeft, als daar niet de antichristussen waren, die zich huichelachtig voor christenen uitgeven, maar Zijn Woord weerstreven. En wat betreft die verhouding van Wet en Evangelie, zegt hij dan als in het voorbijgaan: Met dit punt heb ik willen aantonen dat Christus niet alleen gekomen is om ons te verlossen, maar ook om te leren de echte liefde van God en het werk dat God van ons eist, opdat wij van Hem, Die de goddelijke wijsheid is, leren en niet uit onszelf, wat God welbehagelijk is en wat Hij van ons eist.

Het zit dus op de christologie vast, dat Zwingli zo spreekt. Christus is de Middelaar én het Voorbeeld, zoals we bij pedagogiek nog zullen horen. Ofwel: het zit op de betekenis van Evangelie vast. Het Evangelie zou voor Zwingli niet de kracht der verlossing zijn, wanneer het niet ook de kracht tot overgave aan God en tot vervulling van Zijn wil bevatte, waardoor tegelijk de menselijke ordening en levensontplooiing verwerkelijkt wordt. Locher heeft het zo samengevat: Uitwendige geboden zijn door Christus buiten werking gesteld, met name de ceremoniële. Maar Christus als de goddelijke Wetgever heeft het liefdegebod

tot eeuwige geldigheid verheven en de natuurwet wijst reeds naar dit liefdegebod heen. De Wet van Christus behoort niet minder tot ons heil dan de vergeving. Die door de liefde vervuld wordt, verheugt zich over deze Wet. Daarmee verliest de Wet haar wettisch karakter en wordt zij een kant van het Evangelie. Ik denk dat hier iets heel wezenlijks gezegd wordt, dat niet slechts Zwingli kenmerkt, maar ook nu en in ons midden een heel belangrijk thema is. Mensen als Van Ruler hebben het in ons midden neergelegd en uitgewerkt. Is het juist om zo over Wet en Evangelie te spreken? Keert de verloren zondaar door de justificatie heen in de heiligmaking — in Christus — tot de Wet terug? Is Christus dan bij de vervulling der Wet alleen zijn Borg of ook zijn Voorbeeld? Heeft hij dan meer met Christus als Wetgever te maken en dus met de Vader Die degenen liefheeft, die Zijn Wet liefhebben? Heel de orde van het heil, maar ook het verstaan van Christus en zelfs de eschatologie is hier in het geding. Locher ziet duidelijk een antithese met Luther in de woorden: Das gsatzt ist dem gotshulder ein euangelium. En met deze opvatting van Wet en Evangelie is een en ander verbonden. Bijvoorbeeld dat de drieslag van de Heidelberger duidelijk reeds bij Zwingli doorklinkt (en dus niet, zoals sommigen willen, althans ten dele bij Luther vandaan de Heidelberger is binnengeslopen). Rond 1524-1525 heeft hij de volgorde Wet-Evangelie omgekeerd. In 1524 zegt hij nog als advies aan predikanten: Eerst de Wet, want als iemand zijn ziekte niet (er)kent, kan hij geen medicijn innemen. In 1525 zegt hij: Op het fundament van het geloof moet de Wet worden opgebouwd, want waar geen geloof is, zult ge tevergeefs het liedje van de Wet zingen.

Zwingli's pedagogische opvattingen

Het meest duidelijk wordt de verhouding van Wet en Evangelie in zijn theologie op het punt van zijn pedagogiek en zijn politieke aspiraties.

Aan zijn stiefzoon Gerold Meyer von Knonau droeg Zwingli in 1523 een boekje als Badenschenke (geschenk aan iemand die terugkeerde van een kuur in Baden) op, dat als titel droeg: 'Hoe men edele jongelingen vormen moet'. Het eerste deel handelt over het onderrichten van een teer gemoed van een edel mens in de godzaligheid, het tweede over de zelfzucht en het derde over de verhouding ten opzichte van de medemens. Zwingli kiest zijn begin bij die leeftijd waar een mens zonder toezicht begint zijn weg te gaan. Hij gaat er vanuit dat menselijke kracht geen mens tot het geloof in de ene God kan trekken, maar alleen de hemelse Vader, Die ons tot Zich trekt, daarmee aangevende in welk verhouding hij tot zijn stiefzoon staat en wenst te staan. De prediking van het Woord, Christus' Woord, zoals hij er met klem aan toevoegt, kan ons alleen het geloof schenken, 'wenn der inwendig mitschwingende Geist treibt'.

Bij dat Woord van Christus past het, dat het ook door wat zichtbaar is, tot de kennis van God voert. Wij zouden spreken over de twee bronnen van Openbaring uit NGB art. 2. Zwingli noemt dan als voorbeeld het heelal dat

geordend is. Bij ons is het al erg, wanneer een mens niet op zijn huishouden let. Hoeveel temeer ordent God dat heelal en vergeet Hij niets. Van hieruit moet de jongeman leren, dat Gods voorzienigheid voor alles zorg draagt, alles ordent en ook alles behoedt. Wie dat leert, kan nooit angstig worden. God is niet alleen de Heere, maar ook de Vader van al Zijn gelovigen die op Hem vertrouwen. Het tweede gedeelte gaat over de zelfzucht en daartegenin over de zorg voor het eigen innerlijk. Ook nu is de beste zorg de oefening in Gods Woord dag en nacht, overeenkomstig Psalm 1. Dat gaat goed, wanneer de jongeling het hebreeuws en grieks beheerst. Zo komt de jongeling met verlangend hart tot de poort van de hemelse wijsheid en zo gaat hij ook door die poort. Christus is hem daar het grote Voorbeeld van alle deugd. En op grond van Christus' woorden zal hij zich Christus zo eigen maken, dat hij bij alles wat hij denkt en doet, iets van Christus' deugd zoekt te verwezenlijken. Van Christus leert hij op het rechte moment te spreken en te zwijgen. Hij zal geen onrijpe dingen aanpakken of beweren, daar Christus eerst op Zijn dertigste jaar aan Zijn openbare optreden begon. Bij leraars moet de jongeman erop toezien dat hij de fouten en gebreken van de leraars niet overneemt. Hij moet zijn lichaam onderwerpen, bijvoorbeeld in het geval van de welsprekendheid, want uiterlijke feilen corresponderen vaak met innerlijke onreinheid. Daarom moet allereerst het hart rein gemaakt worden. En die reiniging zal dan matigheid met zich meebrengen. Overmaat aan wijn moet men mijden als vergif. Het voedsel moet eenvoudig zijn. Zo ook de kleding. Een dandy of verwijfd persoon is geen discipel van Christus, want hij laat intussen de armen van koude en honger omkomen. In de liefde moet de jongeman de ridderlijkheid van zijn hart tonen. De zucht naar geld en roem verbiedt Zwingli heftig, en die heftigheid kennen we zo goed uit zijn Schlussreden die hij in hetzelfde jaar waarin hij dit schrijft, verdedigd heeft op het stadhuis van Zurich. Toen was zijn grootste verwijt aan de rooms-katholieke geestelijkheid zucht naar geld en roem. Die zucht, zo gaat hij hier verder, is slechts door Christus te vernietigen, wanneer wij Zijn getrouwe volgelingen worden.

Wiskunde en muziek moet men niet gering achten, maar ook niet te hoog aanslaan. Het vechten veroordeelt Zwingli niet, maar een christen moet met wapenen niets van doen hebben, zolang het (vredes)bestand en de rust van de staat het toelaten. Woorden die wij kennen uit zijn politieke ambities: we zullen er nog van horen. Zwingli wilde tenslotte wel dat in ieder geval alle toekomstige predikers van Gods Woord — zijn stiefzoon zou later theologisch verdienstelijk werk doen — meenden dat ze in Marseille zouden gaan wonen, waar men immers het burgerrecht niet verkrijgen kan, tenzij men een handwerk uitoefent; dit tegen lediggaan.

Het derde gedeelte van het boekje gaat over de verhouding van de christenjongere tot de medemens. Uit het feit dat Christus Zich voor ons in de dood gegeven heeft, moet nu het hart besluiten dat wij niet onszelf toebehoren, maar ons voor elkander moeten overgeven. Wij zijn geboren om allen alles te worden. Daarom moet de jongeman van kindsbeen af slechts naar gerechtigheid, trouw

en karaktervastheid streven, waardoor hij de christenheid, het vaderland, allen en een ieder van nut kan zijn. Zwakke harten streven slechts naar een behaaglijk leven. Men vermijde eigenbelang, ook in de meest altruïstischschijnende levensinstelling. Het 'Gemeinwesen', het algemeen belang en wat wij het gemenebest noemen, moet men als een eenheid, als een gezin en familie, als een lichaam met ledematen zien. Zwingli erkent geen scheiding tussen kerk en staat.

De jongeman mag zich gerust begeven tot openbare samenkomsten en bruiloften, waar immers Christus Zelf hoofdpersoon is geweest te Kana. Daar te komen is beter dan te verkeren in een 'Lasterhaus'. De menigte der aanwezige ooggetuigen houdt menigeen sterker terug van verkeerde woorden en daden dan het eigen hart dat kan doen. In die bijeenkomsten moet hij het voorbeeld der eerbaren zien en navolgen, de schaamtelozen daarentegen verachten. Men moet zijn ouders eren, ook die ouders die zich niet houden aan de mening van Christus. Men mag als kind in dat geval met zachtmoedigheid het nodige zeggen, maar als ze daar niet naar luisteren, is het beter hen te verlaten dan hen te beschimpen. Men moet de toom vermijden, verstrooiing met leeftijdgenoten slechts zoeken waar het om onderwijzende afleiding of lichaamsoefening gaat. Rekenspelen en schaken worden hier door Zwingli aanbevolen. Vóór alle dingen moet men met zijn naaste in waarheid omgaan en de waarheid spreken, omdat Christus de Waarheid is. Het gaat er maar om dat wij Christus zo zuiver mogelijk in ons opnemen — de uitdrukking waar ik met name op doelde, toen ik sprak over de bevindelijke taal van Zwingli — en dan zal Christus onze regel zijn.

Het is dus duidelijk: Christus — Middelaar én Voorbeeld. Overigens valt ook in dit boekje, waar we het anders zouden verwachten, op hoe weinig Zwingli op het hoogtepunt van zijn werk, rond 1525, uit de klassieken overneemt, hoe weinig hij zich richt naar de bronnen van het humanisme van zijn dagen, en hoe hij bijna uitsluitend put uit de Schriften.

ZwingU's bibliocratie

De belangrijkste reden waarom velen Zwingli met argwaan beschouwen, is zijn aandacht voor en rol in de politiek van zijn dagen. Is die argwaan terecht en is het billijk om Zwingli een soort politiek evangelie in de schoenen te schuiven?

De verbondenheid van Zwingli met het wel en wee van Zwitserland en speciaal met dat van de Eidgenossenschaft, waarvan hij verscheidene jaren het hart is geweest, weegt bij de beschouwing van zijn hele theologie zwaar. Door het Pensionwesen en het systeem van de huursoldaten ronselden de vorsten van Europa, de paus voorop, de Zwitserse jongemannen voor vreemde legerdienst. Daardoor kwamen familieleden soms tegenover elkaar te staan. Ze werden geacht tegen elkaar te vechten, omdat ze nu eenmaal bij verschillende heren in dienst waren, die elkaar bevochten met behulp van jongens die eikaars buurt-

en volksgenoten waren. De paus en Frans I van Frankrijk bevochten elkaar met behulp van Zwitserse huurtroepen. De Zwitserse lijfgarde van de paus is een late herinnering aan deze zestiende-eeuwse wantoestanden. Daaruit ontstond niet alleen tweedracht onder volksgenoten, maar ook 'moorden om geld', zoals Zwingli het noemde. De magistraten streken het geld, de Pensionen, op en het volk verarmde. Echte gemotiveerdheid ontbrak uiteraard bij dit soort oorlogen. Bovendien kwam Zwitserland op deze manier economisch lam te liggen. Het koren kon door gebrek aan mankracht niet van het land gehaald worden en de industrie kon om diezelfde reden niet draaien. In Zwitserland heerste bijgevolg herhaaldelijk honger, de mentaliteit ging achteruit, het volk verpauperde naar ziel en lichaam.

Dit soort misbruiken nu vormde in Zwitserland een soortgelijke aanleiding tot reformatie als de aflaathandel in het Duitsland van Luther. Of moeten we zeggen dat Zwingli in dit alles toch op te actieve manier partij koos en erbij betrokken raakte? Hij geeft er zelf een antwoord op in de Uszlegen op Schlussrede 37: Aan de wereldlijke overheid zijn ook alle christenen, niemand uitgezonderd, gehoorzaamheid verschuldigd. Zwingli vertelt in dit verband zijn eigen levensgeschiedenis tussen 1517 en 1520, die voor een deel met de reformatiegeschiedenis van de stad Zurich samenvalt. Omdat ik weet, zegt hij, dat het bloed der schapen van mijn land geëist wordt, heb ik overeenkomstig wat mijn ambt (der Hirt!) van mij vraagt, altijd de vrede gepredikt. Ik heb gezien dat God door Zijn Woord gewerkt heeft en het gemoed der mensen tot vrede geneigd heeft. Maar dan zou ik wel een grote moordenaar der vromen geweest zijn, als ik niet telkens tot vrede en christelijk leven gevoerd en met ernst hiertoe vermaand had, daar ik toch het toenemen van het goede zo duidelijk zag. Tussen twee haakjes zij opgemerkt dat het tragisch te noemen is, dat Zwingli twee burgeroorlogen heeft uitgelokt, terwijl vrede zijn voornaamste doel was.

Uiteraard heeft 'vrede' hier meer dan één betekenis. Het is de vrede met God en tegelijk de vrede van het land, de vrede onder elkaar. Daarom zijn ook vrede en christelijk leven zo nauw bij Zwingli met elkaar verbonden.

Hij gaat verder: Temidden van dit mijn doen kreeg toch de paus zijn zin en werden er jongelui voor zijn dienst geronseld. Maar niemand kan zeggen dat dit mijn schuld is. Want in die tijd was er tussen de papisten en mij een openbare vijandschap, die als volgt ontstaan was. Ik predikte in de stad Zurich drie jaren het Evangelie van Christus, en de pauselijke kardinalen, bisschoppen en afgezanten die zich in de stad bevonden, trachtten mij daarvan af te brengen met vriendelijkheid, verzoeken, afschrikmiddelen, beloften van grote gaven en rijke stipendia. Ik heb het hun nimmer gewonnen gegeven, maar ik heb een Pension, die zij mij jaarlijks gaven, van 50 gulden — ja, zij wilden mij nu 100 geven, maar ik wilde ze niet aannemen — in 1517 opgezegd. Toch wilden ze mij die drie jaren lang telkens weer uitbetalen. Ik heb er in 1520 schriftelijk een einde aan gemaakt.

Dat zeg ik daarom, opdat degenen die mij ervan beschuldigen dat ik bij de

veldtocht een oogje toegedaan en mij niet ernstig verzet heb, zien dat ik met de papisten volstrekt geen gemene zaak kon maken, maar het is zo dat ik tegen deze veldtocht net zo krachtig ben opgetreden als tegen elke andere. De wijze grote raad van Zurich wilde van deze veldtocht niets weten. Toen trad de sluwe vos (kardinaal Matthaus Schinner) op en stelde de zaak zo voor: wanneer de Eidgenossenschaft de paus overeenkomstig vroegere beloften niet toestond soldaten te ronselen, dan was dat een schande tegenover alle mensen. Want deze overeenkomst was lang vóór het verbond met de koning van Frankrijk gesloten. Het lag ook in de bedoeling van de paus om, wanneer hem niet werd toegestaan te ronselen, de tekst van het verbond in druk te doen verschijnen, zodat alle mensen zouden weten, hoe de Eidgenossenschaft zich tegenover hem gedragen had. En daarmee had Schinner zo'n haast dat hij, zoals ik van betrouwbare zijde hoorde, de zaak wilde afhandelen voordat 'der Pfaffe' (dat is Zwingli) weer op de kansel zou komen.

Zwingli besluit: 'Also ware ich ja ein Mörder an den frommen Menschen, wenn ich nicht immer wieder vor solchen Bündnissen mit fremden Herren warnte. Ich bin auch zu jeder Zeit bereit, betreffs meiner Lehre, meiner Schriften und meiner Handlungen mich gegenüber allen Menschen zu verantworten. Ich darf auch mit gutem Gewissen sagen: wenn ich allen Fleisz anwende um das Wort Gottes allen Menschen lauter zu verkündigen — was zu wirken aber nicht meine, sondern Gottes Sache ist — so tue ich es nur, weil mir das Wohl der löblichen Eidgenossenschaft gar sehr am Herzen liegt, und in der Hoffnung dasz die Eidgenossenschaft in ihrem guten Zustand bleibe zu einem ewigen Beispiel für die Frommen, dasz sie an ihr sehen, wozu ihre willkürliche Herrschaft schlieszlich führe'.

Vrede, christelijk leven en de welstand van de Eidgenossenschaft zijn regelrecht verbonden met de zuivere prediking van het Evangelie. Evangelie en Wet behoren zó bij elkaar dat de Wet van Christus een kant van het Evangelie is. Prediking en christelijke politiek zijn niet twee zaken, maar het is één zaak in een groter geheel: het bewaren van de samenleving bij het Woord van God (bibliocratie). Staan we ook met déze Zwingli aan de wieg van het gereformeerd protestantisme? In elk geval is het verzetsrecht, de theocratie, het covenantdenken in Schotland niet denkbaar zonder te lijnen die Zwingli getrokken heeft. Of het alles ten goede was, is een andere vraag. Maar het is evenzeer de vraag of wij in onze dagen geholpen zijn met de tweerijkenleer van Luther. De achtergrond van Zwingli's verzet tegen het Reislaufen en het Pensionwesen is verzet tegen afgoderij. Onder de jonge boeren en jagers in de Alpen bestonden vrije verenigingen, wier samenkomsten de sporen droegen van een dodencultus. Het verheerlijken van het soldaat-zijn bijvoorbeeld kwam uitstekend te pas bij de drang van allerlei heren om in Zwitserland soldaten te ronselen. Zelfs doodsverheerlijking ontbrak in die vrije verenigingen niet. Maar Zwingli ontdekte er heidens-demonische trekken in, die hij door zijn prediking van vrede in en door Christus, ten gunst van het 'Gemeinwesen' en de 'Eidgenossenschaft' bestreed. Ook zijn patriot-zijn is een bijstelling bij het feit dat hij vóór

alle dingen Schrifttheoloog en reformator is. Daar moeten zijn politieke ambities zo goed als zijn humanistische vorming aan onderworpen zijn. Al moet toegegeven worden dat geen aspekt van Zwingli's werk zozeer de tekenen van het onvoltooide draagt als dit aspekt.

Besluit

Ik heb misschien teveel in de toonaard van een apologeet gesproken. Zwingli heeft echter mijn verdediging niet nodig. De thema's die hij aan de orde stelt, zijn voor vriend en vijand zo actueel, dat zijn theologie en in ieder geval die thema's onze aandacht waard zijn. Mijns inziens zijn ze in zijn geval alle te herleiden tot de verhouding van Wet en Evangelie en van Woord en Schepping in de Openbaring van God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Theologia Reformata | 326 Pagina's

DE THEOLOGIE VAN HULDRYCH ZWINGLI*

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Theologia Reformata | 326 Pagina's