Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

reflexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

reflexen

30 minuten leestijd

H. Jonker

Persoonlijke kroniek

Dit zijn de laatste Reflexen die ik schrijf. Er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan. Vele jaren heb ik deze rubriek met plezier mogen verzorgen. In alle vrijheid, ik ben daar zeer dankbaar voor. Ook voor de vrijgevigheid. De oplettende lezer zal hebben opgemerkt, dat ik tweemaal per jaar deze Reflexen schreef, andere redactieleden eenmaal per jaar. Ik heb er niet om gevraagd, er is op de redactievergaderingen nooit over gediscussieerd, het werd mij toegeschoven. Voor deze vrijgevigheid hartelijk dank!

De onderdelen van de Reflexen worden nooit in dezelfde volgorde geschreven als ze worden gepubliceerd, althans bij mij niet. Ditmaal was ik begonnen bij de genealogie. Dit stuk liep uit en verslond alle de voor mij beschikbare ruimte. Andere punten, die ik had willen bespreken konden niet meer uitgewerkt worden. Toch had ik een aantal zaken op mijn hart, die ik aan de orde had willen stellen. Daarom doe ik het nu maar puntsgewijs in enkele zinnen.

1. Ik had willen schrijven over de Reflexen, die mij als theoloog dwongen vanuit het Woord bezig te zijn met de werkelijkheid van de tijd, de geschiedenis, de kerk, de politiek, de theologische studie, de faculteit, de mens. Ze dwongen mij tot echte praktische theologie. Gepromoveerd in de godsdienstwijsbegeerte werd ik Providentia Dei in Utrecht met mijn neus gedrukt op de pastorale theologie en de praxis. In de afgelopen jaren heb ik geleerd dat de theologie dan pas zinvol is als ze praktisch is. Ik had met mijn vak in de afgelopen jaren de tijd en de cultuurbeweging mee. De universiteit en faculteit werden met alle democratische woelingen genoopt zich te oriënteren op de maatschappij. Zo werd de praktische theologie een belangrijk vak. Dat was niet zo toen ik als hoogleraar aankwam in 1959. Bij een kennismakingsbezoek maakte een collega in een theologisch onderdeel grapjes over het vak praktische theologie, dat aan mij was toevertrouwd. Zijn vak was veel 'wetenschappelijker'. Hij vergat dat Schleiermacher, de belangrijkste theoloog in de negentiende eeuw, praktisch theoloog was. Een wetenschappelijke fundering van het vak was noodzakelijk, ik vond deze, anders dan bij Schleiermacher, in de 'Waarheidsverwerkelijking van de heilsopenbaring'. Daarmee kun je vele kanten op, ook in de vijf sub-vakken. En ook in de wetenschap, wat is deze

met de verschillende methoden, denkwijzen en categorieën anders dan een onderzoek naar de waarheid? Op den duur ga je het theologiseren ook wat relativeren: denken over God betekent nog niet altijd bezig zijn met de ene ware God, wij geven geen absolute waarheden, slechts peilingen en benaderingen. Relativeren tenslotte - en dat tegen de theologische studenten! - kun je alleen als je eerst een flinke duik in de theologie hebt gedaan!

2. Onder het opschrift Ach Amsterdam had ik iets over Amsterdam willen schrijven. Ik kwam er toe na het beluisteren van het ontroerend concert van de pianist Louis van Dijk voor de N.C.R.V.-televisie in de Adventtijd 1987. Hij speelde begeleid door een orkest christelijke liederen als 'Beveel gerust uw wegen', De dag door uwe gunst ontvangen', 'Blijf bij mij Heer', 'Een vaste burcht is onze God' enz. Als je dat speelt gaat er wat door je heen, zegt Louis. Ik heb zijn ouders gekend, zijn vader als trouwe koster van de Prinsessekerk, zijn moeder, die over de gehouden preek steeds een praatje maakte. Ik preekte graag in de Prinsessekerk, mijn vrouw ging ook altijd graag mee naar die kerk in de wat saaie arbeiderswijk van Amsterdam-West, het was een eenvoudige harmonieuze kerk met laat-gotische ramen en een uitstekend orgel, waar Piet van Egmond vaak concerten gaf. De jonge Louis heb ik toen in de jaren vijftig niet ontmoet, hij was toen nog klein. Deze kerk is afgebroken, evenals de Koepelkerk, die architectonisch zo prachtig harmonieerde met het Leidseplein. En de Nieuwe Kerk op de Dam tot glorie maximo Deo gesticht is nu tot een tempel van de maatschappij verworden.

Op een zaterdagavond zomer 1987 liep ik door die kerk. In het koor was een tentoonstelling met veel bezoekers. In de kerkruimte waren de stoelen alle gericht op het orgel boven de uitgang naar de Nieuwe Zijds Voorburgwal. Maar met de rugleuning gekeerd naar het koor, waar eens in de Middeleeuwen de eucharistie werd gevierd, met de rugleuning gekeerd naar de kansel, waar het Woord Gods sinds de Reformatie werd verkondigd. Er gaat wel iets door je heen als je bedenkt dat je op die kansel hebt gestaan om het Evangelie te brengen en aan de voet er van kinderen hebt gedoopt en in het koor tientallen huwelijken hebt ingezegend. Waar vroeger de hymnen werden aangeheven en psalmen werden gezongen, klinkt nu de Internationale. Maar de gotische ramen blijven naar de hemel wijzen en de kansel blijft onhoorbaar getuigen. Ach Amsterdam.

3. De bevinding. In het Reformatorisch Dagblad een discussie tussen ir. Van der Graaf en dr. Janse over het isolement en de 'bevindelijk gereformeerden'. Ir. Van der Graaf heeft 100% gelijk. Dr. Janse 100% ongelijk. Van der Graaf stelt dat de bevinding naar binnen verbonden moet blijven met de confessio, naar buiten open voor de wereld. Terecht. De bevinding bloeit slechts als bloemen op de ruïne van de wereld. In het isolement 'van ons beginsel' ligt onze kracht, zegt Groen van Prinsterer met de openheid naar buiten. In de broeikas van geïsoleerde organisatie is het altijd broeierig, je snakt naar adem.

De opzet van Abraham Kuyper met zijn kerkelijke antithetische hergroepering is toch na 100 jaar mislukt? Janse schijnt Kuyper nog weer eens over te willen doen en beroept zich op sociologisch onderzoek als een menselijk middel van God. De profeet spreekt over de mens 'die vlees tot zijn arm stelt' (Jeremia 17 : 5). Hij komt in de woestijn terecht en merkt niet als er iets goeds komt. Secularisatie schijnt ook binnen de kring der 'bevindelijk gereformeerden' voor te komen.

En ds. K. Exalto toont t.a.v. het piëtisme scherpzinnig in zeven punten aan hoe fout het is de drie stukken van de Heidelbergse Catechismus (ellende, verlossing en dankbaarheid) in een chronologische volgorde te willen plaatsen (Waarheidsvriend, 17 december 1987).

4. En Jojada Verrips schrijft in NRC-Handelsblad (23 januari 1988) over 'Door Gods hand verpletterd', 'moord en doodslag in orthodoxe kringen' naar aanleiding van de gruwelijke moord op een jongeman in Meerkerk op 2 februari 1944. Toen dat gebeurde was ik net een maand predikant in Molenaarsgraaf in de buurt van Meerkerk. Ik herinner mij nog hoe die lugubere moord het gesprek van de dag was in de gemeente. Twee kanttekeningen. Het heeft niets te maken met 'de orthodoxie' maar met verziekte bevindelijkheid, die als 'böse Gespenster' het geloofsleven van de gemeente kan bedreigen. Van doorslaggevend belang is ook niet het onvermogen der hoofdrolspelers 'om te voldoen aan de strenge eisen van de calvinistische seksuele moraal'. De zaak ligt veel dieper: het gaat om de waan van religieuze openbaringen en ervaringen, van een keiharde, terroriserende bevindelijkheidshovaardij. Laat Jojada Verrips het pas verschenen boek van dr. H. W. de Knijff Venus aan de leiband (Kok, Kampen) maar eens bestuderen, dan krijgt ze een andere visie op 'de seksuele moraal van het calvinisme'.

5. Daarom is het ook beter niet meer te spreken van 'religieuze ervaring', maar van 'geloofservaring'.

In 1979 pleegden 900 volgelingen van de 'Peoples Temple' in Guyana religieuze zelfmoord op grond van hemelse en goddelijke bespiegelingen van een zekere predikant Jim Jones. Religie kan levensgevaarlijk zijn, kan omslaan in demonie met moord en doodslag.

6. In Woord en Dienst van 23 januari 1988 bespreekt drs. E. R. H. van Dijk haar eigen scriptie voor het doctoraal examen theologie Groningen over Omhulling onthuld, een onderzoek naar de liturgische kleding.

De zwarte toga met witte bef is niet meer vanzelfsprekend, zo schrijft de doctoranda, er zijn tal van alternatieven in omloop: wit gekleurde gewaden of beige, grijs of camel, enz.

Bij dit alles blijven wij trouw aan de zwarte toga met witte bef omdat:

a. wij tegen het individualisme zijn, waarbij iedereen maar doet wat goed en schoon is in zijn (haar) ogen,

b. wij voor de eenheid in presentatie naar buiten opkomen evenals de universiteiten (met bef in Utrecht, zonder bef in Leiden), de rechterlijke macht en de advokaten,

c. omdat de toga niet wordt geassocieerd 'met geleerdheid, rechtspraak en deftigheid', maar met Schriftuitleg en Schriftverkondiging, met waarheid en gerechtigheid, vandaar de zwarte-toga-traditie in Nederland in universiteit en rechtszaal.

d. omdat de predikant geen priester is in de 'vierende en sacrale liturgie'. Maarten Luther trok zijn priesterkleding uit en trok de tabberd aan, in de kerk van Duitsland langzamerhand overgegaan in 'der Talar'.

Achter die onschuldig lijkende verandering in liturgische kleding ligt een dogmatische beslissing op het gebied van de eredienst. De 'viering' is in de reformatie omgezet in de predikdienst van Woord en Sacrament.

En voorts vind ik esthetisch al die gekleurde gewaden in een gezamenlijke dienst een potsierlijk gezicht, een maf gedoe.

7. Ds. C. A. van der Sluijs uit Veenendaal promoveerde op Spurgeon. Hartelijk gelukgewenst!

En nu gaan we snel over naar het onderdeel 'van genealogie naar theologie'.

Genealogie in Mastenbroek

Voor de tweede maal reed ik met mijn auto over de smalle landweg langs de Oude Wetering in de polder Mastenbroek, een driehoekig deltagebied tussen Zwolle, Kampen en Genemuiden. Het was een mistige dag in de maand november 1987. Genealogisch onderzoek had mij naar deze polder verwezen. De vorige keer had de dominee bereidwillig de consistoriekamer van het vriendelijk kerkje midden in de polder ontsloten, de kluis geopend, waarin doop-, diakonie-en kerkeraadsboeken, eeuwen oud, werden bewaard en die voor mij op de tafel gelegd. Dat was twee weken geleden, ik wilde de gegevens nog eens bekijken en er foto's van nemen.

Genealogisch onderzoek is een interessante bezigheid. Je komt voor verrassingen te staan. Nooit had ik geweten dat mijn voorgeslacht uit Mastenbroek afkomstig was en in de achttiende eeuw boer was geweest aan de Bisschopswetering. Onderzoekingen in de gemeentearchieven van Kampen, Zwolle, het bevolkingsregister van IJsselmuiden en het rijksarchief van Zwolle, waarin alle gegevens van de geslachten in de dorpen en steden van Overijssel zijn verzameld, brachten mij op het spoor. Ik wist niet dat de familiegegevens keurig in boeken en catalogi in deze archieven worden bewaard, gerubriceerd naar geboorte, huwelijk en overlijden. Zelfs de huwelijksactes en geboorteaangiften waren op microfilm opgenomen en konden met een apparaat rustig worden bekeken. Ambtenaren waren je bij alles behulpzaam. Het enige wat van je gevraagd werd was een verslag van de onderzoekingen in twee exem-

plaren naar het archief op te zenden. In het rijksarchief waren de gegevens aanwezig vanaf het heden tot het jaar 1812, toen het bevolkingsregister op last van Napoleon in Nederland werd ingesteld. Je treft dan ook veel Frans aan in de jaren 1812 tot 1815. De genealogische gegevens van vóór 1812 zijn slechts te vinden in de doop-, diakonie-en kerkeraadsboeken, die door kerkelijke gemeenten zelf worden beheerd, terwijl aanwijzingen hiervoor en ook notariële akten weer zijn terug te vinden in de jaarboeken van de gemeente-archieven.

Genealogisch onderzoek is een zinvol stuk werk voor gepensioneerden en baanlozen, want het kort veel tijd. Mensen bezig in het arbeidsproces komen er niet aan toe, ook niet in de vacantie, want je kunt dan beter in de natuur en in de zon verblijven dan in muffige onderzoekzalen. Je ziet daarom ook alleen oudere, bezadigde dames en heren met het onderzoek aan de gang en een enkel fanatiek jongmens.

De onderzoekingen hadden mij van zoon op vader gebracht tot het tiende geslacht gerekend vanaf mijn kleinzoon Frederik Hendrik Willem. Deze voorvader Hendrik Jans Jonker en zijn echtgenote Aaltje Egberts lieten op 17 juni 1731 hun zoon Egbert Hendriks dopen in Genemuiden, maar de dopeling werd door de dominee Jacobus Mooyen toch ingeschreven in het doopboek van Mastenbroek waar de familie woonde, met de toevoeging dat de dopeling in Genemuiden gedoopt was. Waarom in Genemuiden gedoopt? vroeg ik aan de dominee. Misschien omdat de Mastenbroekse dominee toen modem was, opperde hij. Jacobus Mooyen was als candidaat in 1728 gekomen en bleef Mastenbroek trouw tot zijn dood in oktober 1765. In de predikantenlijst zag ik dat nog veel meer predikanten tot hun dood in Mastenbroek bleven, althans tot 1850, na dat jaartal zie je meerdere predikanten verhuizen naar andere gemeenten.

De zoon Egbert Hendriks (= Hendrikzoon) interesseerde mij, ik ben van hem meer gegevens te weten gekomen dan van de vader, wiens geboorte op ± 1700 is te stellen. Hij, de zoon, trouwde in Mastenbroek voor de tweede maal op 5 februari 1758 met Berentje Jans Schierholt uit Wilsum en hij liet zijn zoon Harmen Egberts dopen op 8 januari 1764, zes dagen na diens geboorte op 2 januari 1764. In die tijd had men dus de vroegdoop. Deze doop had wel in Mastenbroek plaats, evenals zijn benoeming tot ouderling van de Mastenbroekse gemeente met ingang van 1 januari 1765. In het notulenboek van de kerkeraad staat de achternaam Jonker reeds vermeld, een bijzonderheid, met de woonplaats: 'wonende aan de Bisschopswetering'. Of de doop van Egbert zelf in 1731 in Genemuiden vanwege een richtingskwestie heeft plaatsgevonden is nu weer de vraag, omdat Egbert zijn dominee Mooyen trouw bleef tot diens overlijden in oktober 1765, tien maanden na zijn bevestiging tot ouderling in januari van dat jaar.

Zo zijn uit dorre jaartallen merkwaardige conclusies te trekken. Ook dat de dood in de achttiende en negentiende eeuw een veel grotere rol speelde in het leven van mensen en geslachten dan thans in onze medisch beschermde samenleving. Een door de overheid gesubsidieerde gezondheidszorg was er toen niet.

In die eeuwen overleefde de man de vrouw en ging meestal een tweede huwelijk aan na het overlijden van de eerste vrouw (in het kraambed? ). Die tweede huwelijken kwam ik veel bij de voorvaderen tegen. Een enkele keer kwam je ook een langlevende sterke voor-'moeder' - in Van Dale staat wel voorvader, niet voormoeder vermeld, een tip voor de feministen! - tegen, o.m. Margje Lindeboom, die de hele negentiende eeuw meemaakte en leefde van 1808 tot 1903, dus vijfennegentig jaar! Ze was mijn bet-overgrootmoeder. Wat mij ook opviel was het feit dat men in de achttiende en negentiende eeuw tamelijk laat trouwde. De geboorten van de zonen vonden in die tijd plaats in de leeftijdsopbouw van 30 tot 34 jaar van de vaders:1731, 1764, 1798, 1831, 1863 en 1897.

Harmen, de zoon van Egbert, trok van Mastenbroek naar IJsselmuiden, waar hij in 1844 op tachtigjarige leeftijd overleed. Het geslacht waaiert dan in de loop der jaren uit naar Genemuiden, Kampen, Zwolle, Haarlem en de vaderen gingen langzamerhand over tot de 'burgerlijke stand'. Eén conclusie is gewettigd: het voorgeslacht was typisch kerkelijk en wel nederlands hervormd. Opvallend is ook hoe men in de naamgeving trouw bleef aan zijn geslacht meer dan tegenwoordig. De vaders en de zonen wisselden van voornaam van Harmen Hendrikzoon tot Hendrik Harmenzoon. Helaas is de voornaam Egbert verdwenen, wat ik een mooie naam vind, afgeleid van Egbertus, de naam van een Angelsaksische monnik uit Ierland (t 729), die tevergeeft probeerde de heidense Germanen, onze verre voorouders, te bekeren, wat zijn leerling Willibrord wel gelukte.

Van de dominee had ik een boekje gekregen, waarin de preek van zijn voorganger was opgenomen bij het in gebruik nemen van de gerestaureerde kerk in 1981. Nu, de kerk is een juweeltje geworden, keurig onderhouden en smaakvol ingericht. Ook historische gegevens worden vermeld. Daarover mijmerde ik toen ik in mijn auto voor de tweede maal reed naar het centrum midden in de polder met de kerk, de pastorie, de school, het wijkgebouw en de meerstersen de kosterswoning. Een kleine theocratie in het wijde grasland.

Vroeger was de polder een moerassig en onbewoond gebied, een moerasdelta. Pas in 1364 werd deze streek ingedijkt op last van de bisschop van Utrecht, vandaar de naam Bisschopswetering. Een groot deel van Nederland behoorde toentertijd tot het bisdom Utrecht. De bisschop Jan van Arkel, één der voorgangers van kardinaal Simonis, liet de dijken aanbrengen langs het Zwarte Water, de IJssel en de Zuiderzee (Kamperzeedijk) en stichtte het kerkgebouw tussen 1364 en 1369, een éénbeukig gebouw met koor in laat-gotische stijl, wat je nog aan de ramen kunt zien. Vóór de reformatie was de kerk gewijd aan O.L. Vrouwe ter Zon. Ook moet er een klooster gestaan hebben van de Karthuizers, Sint-Maartensklooster, dat een kwijnend bestaan heeft geleid en ten tijde van de reformatie in 1580 te gronde ging. Sindsdien was de gemeente ge-re-formeerd.

Vele malen werd de polder door overstromingen geteisterd. Op de rampdag 7 oktober 1756 werd de polder in een zee veranderd. Egbert Hendrikzoon was

toen 25 jaar en moet die ramp als jongeman in zijn boerderij hebben meegemaakt. Evenals de overstroming in 1777 en 1779. De laatste overstroming was in 1825 en die is wel lang in de herinnering van de bevolking blijven voortleven, het water stond in de kerk 1, 64 m. hoog, het waterpeil staat nu nog aangegeven bij de ingang van de consistorie naar de kerk. Tijdens die stormvloed (4 en 5 februari) redde Hendrik Timmerman en zijn gezin, wonende bij de kerk, met een tweetal knechten het vege lijf door op één van de balken in de kerk te klimmen. Vermeld moet ook nog worden dat de polder in september 1944 door de Duitsers onder water werd gezet om een landing van Engelse parachutisten te voorkomen.

De Kamperzeedijk was vroeger de beschermdijk tegen de woeste baren van de toenmalige Zuiderzee. Die dijk heeft vele grillige bochten, natuurlijk door de vele dijkdoorbraken in de loop der eeuwen. In de negentiende eeuw werden daar twee stoomgemalen gesticht, om het water in de polder op peil te houden, het oude en het nieuwe stoomgemaal. Op beide gemalen is mijn grootvader Hendrik hoofdmachinist geweest van 1888 tot 1925. Beide gemalen zijn thans vervangen door een electrisch gemaal. Het nieuwe stoomgemaal is afgebroken, maar het oude staat er nog met zijn machtig vliegwiel van ongeveer zes diameter, een typisch staaltje van technisch kunnen in metaalarbeid, en is nu tot historisch monument verklaard. In het logboek vind je nog de aantekeningen van het waterpeil en de handtekening van mijn grootvader terug.

En zo peinsde ik in mijn auto rijdend over de smalle landweg met boerderijen op terpen aan weerszijden van de wetering. Geen verkeer, alleen maar de stilte. Een merkwaardig gezicht moet het toentertijd geweest zijn bij de overstromingen toen in die wijde zee de boerderijen met de stallen en hooibergen boven het water uitstaken. Hoe hebben de mensen zich bij die natuurkatastrofes kunnen redden?

Ik dacht ook terug aan mijn jeugd in de jaren dertig, nu vijftig jaar geleden. Vanuit Zwolle, waar wij toen woonden, bracht ik voor mijn vader, die een agentschap had, stichtelijke boeken per fiets rond bij de boeren in Mastenbroek. In je eentje beleefde je dan de natuur in alle intensiteit, vooral in de lente. Kieviten, grutto's en andere weidevogels scharrelden rond in het groene gras, in de verte liet een koekoek zich horen en aan de overkant van de wetering vol gele lissen stond een reiger je brutaal aan te kijken. Wat doe jij hier? Dit is óns terrein!

Op zomeravonden moest je soms van je fiets afstappen. Je kwam dan een hooiwagen tegen. Getrokken door twee paarden en opgetast met geurig hooi ging deze knarsend en piepend aan je voorbij op de smalle weg. Voorop zat de boer, die de paarden mende, en boven op het hooi lagen de knechts, die grapjes over je maakte, die zo braaf met de fiets op de talud stond te wachten tot de wagen voorbijgetrokken was. En als dan op de late zomeravond de duisternis viel, veranderde de polder in de wereld van het sprookje van duizend-en-éénnacht. De boerderijen verdwenen in de donkerte, alleen het grauwe lint van de wetering was te zien en wees de weg aan die je moest gaan. Er was geen

straatverlichting, slechts de carbidlantaarn van je fiets gaf een spaarzaam licht. Maar boven de polder strekte zich als een machtige kerkboog tot aan de horizonten het hemelgewelf uit met sterren, die flonkeren als diamanten. En in de verte bewoog zich als een vurige slang het treintje van Zwolle naar Kampen met de verlichte raampjes, geruisloos, de stilte werd niet verstoord.

Er was niet veel veranderd in die vijftig jaar. De horizon had nog dezelfde contouren. Naar het noordwesten de Bovenkerk van Kampen, in het oosten de toren van Hasselt en in het noordoosten de torenspits van Genemuiden. Toch had ik nu een ander gevoel over mij dan toen in mijn jeugd. Nu werd de weg afgelegd met de auto, toen per fiets. Maar de afstanden betekenden toen niets voor je, vrolijk en opgewekt reed je van de ene boerderij naar de andere. Je had de tijd, de mensen hadden de tijd en maakten allen een praatje met je.

Waarom nu zo somber gestemd? Toen als jongen op de fiets met weinig geld op zak, nu door de welvaartsmaatschappij in een Volvo middenklasse! Natuurlijk, je bent ouder geworden en het leven heeft je wel met het een en ander geconfronteerd, waarvan je in je jeugd niet het minste vermoeden had. Natuurlijk, de fiets verbindt je met de natuur, de auto maakt je los van de natuur. Turend in de verte om bij de rechthoekige kruispunten niet met auto en al in het water van de wetering terecht te komen leef je volkomen aan de natuur voorbij. Natuurlijk, in het nevelig herfstweer van november drukt het wolkendek zwaar op de polder, en ook op je gemoedstoestand.

Alleen in de consistorie

De koster stond mij in de consistoriekamer reeds op te wachten. Hij was telefonisch van mijn komst op de hoogte gesteld. Gastvrij ontving hij mij met een kop koffie uit het koffiezetapparaat. De boeken waren al uit de kluis gehaald en weer werden de gegevens bekeken en overgenomen. Foto's werden er gemaakt van de bladzijden uit eeuwenoude boeken met perkamenten omslagen en wel op een stoel bij het raam in verband met de belichting. De koster was mij in alles behulpzaam, met liefde sprak hij over de gemeente en over zijn kerk.

Toch week bij al deze gastvrijheid het trieste, sombere gevoel niet. Waarom zo neerslachtig? Ineens begreep ik het. Met dit genealogisch onderzoek was je bezig met leven en dood. Genoteerd werden de namen, de geboortedata, de huwelijksdata en de overlijdensdata met de plaatsen van deze streek. Wat betekent het menselijk leven eigenlijk? Bestaat het leven van een mens alleen maar uit de drieslag: geboorte, huwelijk en dood? Is daarmee het leven van ieder mens tot zijn eenvoudigste essentie teruggebracht? Machteloos als we staan tegenover deze drieslag.

Ik kreeg hetzelfde nare gevoel over me als toen ik, jaren geleden, liep in de gangen van de catacomben van Parijs. De grootste Franse begraafplaats, waar de beenderen van 5 a 6 miljoen mensen liggen, bevindt zich onder de grond in de zuidelijke steengroeve van Parijs. Sinds de Franse revolutie in 1789 werden de beenderen van Franse kerkhoven, die begonnen te ruiken, naar die onder-

aardse steengroeven getransporteerd en keurig bot bij bot en schedel bij schedel tegen de wanden van de gangen opgetast. Naamloos. Allen gelijk, de bankier, de burgemeester, de adel, de burgers, de armen, de bedelaars. Hier triumfeert de 'égalité'! Sommige beenderen hebben behoord aan mensen, die slechts in de herinnering voortleven in geschiedenisboekjes: Danton, Camille Desmoulins, Robespierre, eerst begraven na hun guillotine-terechtstelling in 1793-94 op het voormalige kerkhof 'Les Errancis', maar dan ook getransporteerd naar deze lugubere gangen. Wat betekent hun naam nu eigenlijk? 'Egalité des morts'!

Even 'égal' en zonder inhoud waren de namen der voorvaderen en voormoeders in mijn geslachtslijst. Slechts van Egbert had ik uit de vergetelheid enkele gegevens aan het verleden weten te ontfutselen. Maar verder die immer terugkerende drieslag: geboorte, huwelijk, overlijden. En het eind? De veengrond in.

'Zou 't mensdom dan vergeefs op aarde zijn geschapen? Wie leeft er, die de slaap des doods niet eens zal slapen? Wie redt zijn ziel van 't graf? '

Berijmde regels uit Psalm 89, waarin ook gezongen wordt 'wij zullen d'eerkroon dragen!' Hoi, hoi, hoi.

'Ach', zei mijn leermeester dr. Van der Gulden, een Heideggeriaan, bij wie ik in mijn Amsterdamse tijd zaterdagsavonds particuliere colleges in de filosofie liep, 'het menselijk leven is een moment in de tijd'. Met zijn vinger maakte hij een boog boven de rand van de tafel. 'Die rand is de tijd. Door geboorte duik je in de tijd, de boog is het mensenleven, die weer verdwijnt onder de rand van de tijd.' Voordat ik de consistorie binnenging, had ik ook nog even op het kerkhof rondom het kerkje gelopen. Daar liggen ook zij, in de zwarte veengrond, met de anderen, een aantal voorvaderen. Naamloos.

De koster ging een ogenblik weg en liet mij in de consistoriekamer alleen. Op tafel lagen voor mij de kerkboeken, ook het doopboek met de leren veters. Zorgvuldig had de koster het weer dichtgeknoopt.

Ik keek er naar, het boek met de honderden namen, ook van de Jonkerbaby's, allen gedoopt.

Ik nam het oude boek in mijn hand en betastte het perkament. Toen begon het boek tot mij te spreken, een bijzondere taal te spreken. Elk boek spreekt door zijn inhoud. Sommige boeken ook als boek. Het bijbeltje van je overleden moeder, dat ze 's zondags in haar tasje meenam naar de kerk, zet je zomaar niet in je kast naast de commentaren en andere boeken. Het krijgt ergens een bijzondere plaats omdat er een mythische glans op ligt, een glans van herinnering en liefde. Het spreekt als boek een eigen taal.

Ook het doopboek sprak tot mij zijn eigen taal. Het zei: hierin staan de namen van mensenkinderen, die water op het hoofd hebben gekregen en waarbij woorden zijn gesproken, eeuwig blijvende woorden. Water en woorden horen bij elkaar. Alle dominees, dienaren van het Woord, hebben ze uitgesproken, ook wanneer de gemeente in de zondagmiddagdienst er maar met

een half oor naar luisterde. Maar van geslacht op geslacht, van jaar op jaar, van eeuw op eeuw werden de woorden gezegd, onweerstaanbaar. Dat God een eeuwig verbond der genade opricht, dat het water op het voorhoofd der dopelingen nu niet als waswater, nu niet als drinkwater voor mens, plant en dier wordt gebruikt, maar afgezonderd 'geheiligd' wordt voor Gods koninkrijk, als teken van het bloed der verzoening, als teken van het water van de Rode Zee met al haar ellende van watersnood, lijden en verdriet, de zee 'waardoor uw volk Israël droogvoets werd geleid, door hetwelk de doop beduid werd', als teken van het water van de Jordaandood en de begrafenis van Christus 'om met Hem op te staan tot een nieuw leven'...

Zo sprak het oude boek zijn eigen taal van Gods trouw van eeuw tot eeuw. Sinds de reformatie hadden dominees gedoopt en de namen opgeschreven. Een veertigtal. De huidige predikant is nummer 40 op de predikantenlijst.

Het boek zei nog meer, het sprak mij in mijn familie aan.

'Je hebt het maar steeds over Egbert, die hier ouderling is geweest, maar er zijn meer ouderlingen in jouw familie geweest...'

'Ja, mijn vader was ouderling in Haarlem-Noord in de Sionskerk en mijn grootvader, de hoofdmachinist, 45 jaar lang in IJsselmuiden.'

'Nou dan, dat zijn toch ook geweldige zaken? '

'Zeker.' Bij mijn genealogisch onderzoek kreeg ik een fotocopie van een aantekening in het notulenboek van de kerkeraad der Ned. Hervormde Gemeente IJsselmuiden dat 'op 11 januari 1954 Hk. Jonker stierf, die ruim 45 jaar in grote getrouwheid en met onverdroten ijver de gemeente van Usselmuiden-Grafhorst mocht dienen als ouderling'.

'Dat is toch wel een eervolle onderscheiding, belangrijker dan een lintje van de koningin!'

'Ongetwijfeld, en dat van een man, die mij eens vertelde, dat hij, hoewel gedoopt, als jongeman in dienst van de Rijnvaart naar Bazel midden in de wereld leefde. Hij wist toen niet, en dat vond hij heel erg, of de psalmen in het Oude of Nieuwe Testament stonden ...'

'Hoe kwam hij tot het geloof? '

'Hij werd krachtdadig bekeerd door de prediking van ds. Hupkes in Genemuiden en door zijn tweede vrouw, mijn grootmoeder, die hem catechisatieles gaf.'

'Hoe heette zij? '

'Haar naam was Maria.'

Zo werkte en werkt Gods trouw. Zijn daden en Zijn heil zijn niet afhankelijk van ons geloof, maar ons geloof van Zijn daden. God werkt door in alle eeuwen. Ook in de eeuwen vóór de reformatie, toen het Evangelie in 1369 vanuit Utrecht naar Mastenbroek kwam. En Utrecht ontving het weer van Willibrord, de leerling van Egbertus. Hij stichtte in Utrecht de kerk en overleed in 739 en volgend jaar gedenken wij, naast de Franse Revolutie, zijn 1250-jarige sterfdag.

En Willibrord kwam uit Engeland en Engeland kreeg het van de missiona-

rissen uit Rome. En Rome kreeg het van Paulus. En Paulus uit de stam Levi van zijn joodse opvoeding in Tarsen en zijn ontmoeting met Christus, Davids grote Zoon, bij de muren van Damaskus. En Israël door overlevering op overlevering van Abraham, ook ónze voorvader.

"t Verbond met Abraham, Zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind.' (Ps. 105 : 5). En al kunnen onze kinderen niet worden toegelaten tot het Maimonides Lyceum in Amsterdam, zo we dat al wensten, we laten het ons niet ontzeggen: ij zijn óók nageslacht van Abraham, onze voorvader, niet naar het vlees, wel door inenting van de gojim der heidense Germanen op de vruchtbare olijfboom Israël (Romeinen 9 : 24).

Neen, ons leven is niet armzalig en zonder uitzicht als een ronde boog opkomend boven de tafelrand van de tijd en weer ondergaand. Het is een gotisch raam, opgetrokken door God zelf naar de hemel tot glorie maximo Deo, de allerhoogste God.

De koster kwam weer binnen. Ik was klaar. Voorzichtig legde hij de boeken in de dozen en borg deze op in de kluis.

We namen hartelijk afscheid van elkaar en opgemonterd vertrok ik weer naar Bilthoven.

Coda

In het concertgebouw speelt het filharmonisch orkest. Het loopt tegen het eind. Allen zetten zich nogmaals in en nu voor het laatst, de strijkers, de blazers, de slagwerkers. Nog eenmaal worden de thema's, de fuga's of de melodieën aangeslagen, nog eens en nog eens, het is alsof de orkestleden in artistieke ontroering geen afscheid van hun muzikale figuren kunnen nemen. Alles wordt herhaald totdat het slotaccoord met rommelend slagwerk dit muzikaal résumé definitief in een climax afsluit. De coda. Een zucht van ontspanning vaart door de zaal, overgaand in klaterend applaus.

Geen klaterend appalus, maar wel een ontroerend, samenvattend résumé van het voorgaande op de zondag na Kerst, Kerstcoda 1987.

De ouderling van Mastenbroek had mij opgebeld of ik op die zondagmorgen in de gemeente wilde preken, een beurt was nl. opengevallen. De koster had verteld dat ik daartoe wel eens bereid was. Met graagte nam ik deze dienst aan, ik had nog nooit in Mastenbroek gepreekt. Een oud-catechisante van Amsterdam, woonachtig in Bilthoven, zou mij rijden. Gelukkig, die zondag geen sneeuw en geen regen, wel nevelig als in november tijdens mijn twee vorige reizen. Dit werd mijn derde pelgrimage.

Gezeten op de kansel keek ik de gemeente, die goed was opgekomen, aan. Allen zonder onderscheid donker en sober gekleed. Dat was vijftig jaar geleden wel anders. Toen had ik vanuit Zwolle wel eens een zondagmorgendienst meegemaakt. Boerinnen met gouden oorijzers, die als een kap onder witte kanten mutsen het hoofd bedekten, vielen toen op en buiten stonden de

tilbury's en tentwagens rondom de kerk. Nu zag ik slechts één oude vrouw met een ouderwetse, witte schoudermuts op, geen oorijzers en bij de kerk slechts fietsen en democratische auto's. De democratie had in die afgelopen vijftig jaar kleding en vervoermiddel wel danig geëgaliseerd.

Natuurlijk gaf ik in deze voor mij toch wel merkwaardige dienst bij de aanvang Psalm 105 : 5 op:

'God zal zijn waarheid nimmer krenken maar eeuwig zijn verbond gedenken. Zijn woord wordt altijd trouw volbracht tot in het duizendste geslacht.'

De gemeente-en kerkeraadsleden zaten stil in de banken. Allen op vaste kussens. Na de restauratie in 1981, zo had de koster mij verteld, vonden de gemeenteleden de nieuwe eikehouten banken wel prachtig, maar ze zaten zo hard. Goed, zeiden de kerkvoogden, als jullie zorgen voor het geld, zullen wij zorgen voor vaste kussens. In één collecte was het geld bij elkaar. Zo zat de gemeente 'op het kussen' en de dominee op een houten zitbankje. Zo hoort het, sinds de reformatie 1580 had de gemeente het hier voor het zeggen en de dominee was aller dienaar!

Tijdens de gemeentezang dacht ik aan Egbert, mijn voorvader. Hij had met zijn bruid Berentje Jans hier voor de kansel gestaan in 1758, nu 230 jaar geleden, vóór de Franse Revolutie. Samen hadden ze Harmen Egberts in de winter van 1764 ten doop gehouden - of Egbert alleen? Vroegdoop! - en op 1 januari 1765 mocht Egbert in de ouderlingenbank hier rechts van de preekstoel plaats nemen.

Voor een 'terugblik op het gevierde Kerstfeest' had ik een mooie tekst gevonden. Jesaja 59 : 16: En God ontzette zich omdat niemand tussenbeide trad. Toen bracht zijn arm Hem hulp en zijn gerechtigheid ondersteunde Hem'. Ik tekende de samenleving vol schandelijk onrecht na de ballingschap van Israël, nu 25 eeuwen geleden, met de prachtige plastische beelden, die de profeet in joodse concreetheid mij in de mond legde: e handen met bloed bezoedeld, het bewandelen van kronkelpaden vol onrecht, leugen en ijdelheid, het vergieten van onschuldig bloed, eieren, die giftige slangen voortbrachten, spinnewebben waarvoor je schrikt, blinden, die langs de wand tastten, mensen, die struikelden in de schemering, grommende beren en droevig kirrende duiven enz. Een tafereel van de afval van Israels God. Dezelfde maatschappij als die Paulus in zijn leven tegenkwam in Romeinen 3, nu 19 eeuwen geleden, zo leraarde ik. In het heden is er niet veel veranderd, zo preekte ik. En niemand trad tussenbeide. Ook thans niet, maar niet te veel verwachten van de ontmoeting Reagan-Gorbatsjov, zo waarschuwde ik. God is verbijsterd. Hij is niet een verre, ongeïnteresseerde toeschouwer, maar Hij let er scherp op wat wij met zijn mensheid aan het doen zijn: e oorlog Iran-Irak, het Midden-Oosten, het Verre Oosten enz.

Toen bracht zijn arm Hem hulp en zijn gerechtigheid ondersteunde Hem: De Verlosser uit Sion, het Kind in de kribbe, de Man aan het kruis, de Paasvorst der opstanding.

'Zijn rechterhand vol sterkt' en ere Zijn heilig arm wrocht heil na leed' zong de gemeente uit Psalm 98.

Aan het eind van de preek kwam ook de doop ter sprake. Jesaja zegt aan het slot van het hoofdstuk, dat de woorden niet zullen wijken 'uit uw mond, noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost' d.w.z. de kleinkinderen.

Na de dienst zaten we nog een ogenblik in de consistorie met de mannenbroeders. Uit het mij bekende koffieapparaat werd door de koster een kop koffie geschonken voor de dominee en zijn begeleidster.

'Ook opvallend, ' zei één van de broeders, 'we hebben vanmiddag juist doop. De dominee doopt zijn eigen kind.' Het woord 'toevallig' werd terecht vermeden.

Plotseling ging de deur open, een oudere vrouw in eenvoudige, donkere kleding met een donkerblauwe omslagdoek om, een boerin, zoals later bleek, trad binnen.

Snel stiefelde ze op mij af. 'Kent u mij nog? ' 'Neen, ' moest ik bekennen.

'Ik ben de dochter van...' Ze noemde de mij bekende naam van haar vader.

'Ik ken oe wel, ie bint Enk Jonker, daarna dominee Jonker en daarna professor Jonker.'

'En nu weer dominee Jonker, ' zei ik, 'ik ben veel bij jullie op de boerderij geweest, maar dat is lang geleden, vijftig jaar!'

'Ja, ' beaamde ze, 'lang geleden, maar nu wij oud zijn geworden, mogen wij ons hoofd rustig neerleggen, want onze kinderen zijn gedoopt. God zal zijn belofte waar maken!'

Ze gaf mij een hand en even schielijk als ze gekomen was, was ze weer verdwenen.

De broeders zwegen, de Saks is minder praterig dan de Hollander. Een ontroerend, paradijselijk moment. De zegen van het Woord.

En de getuigende reactie van een gelovige. Ook 'applaus', maar wel anders dan in de concertzaal.

'Mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond, noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost, zegt de Heere van nu aan tot in eeuwigheid' (Jesaja 59 : 21).

Bilthoven

begin februari 1988

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1988

Theologia Reformata | 116 Pagina's

reflexen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1988

Theologia Reformata | 116 Pagina's