DE NEDERLANDSE GEREFORMEERDEN EN BUNYAN IN DE 18e EEUW*
C. Graafland
Bunyan en Nederland
Het ligt voor de hand, dat wij in Nederland bijzondere aandacht schenken aan de 300-ste sterfdag van John Bunyan, die op 31 aug. 1688 is overleden. Want al is met name zijn De Christenreis naar de eeuwigheid na Thomas a Kempis' Navolging van Christus het door christenen meest gelezen devotionele boek ter wereld, na Engeland heeft toch vooral in Nederland dit werk het eerst en de grootste bekendheid gekregen. Kenmerkend daarvoor mag wellicht zijn, dat Bunyans Christenreis uit het Engels het eerst in het Nederlands is vertaald, in 1682, nadat het in 1678 in Engeland was uitgekomen. Niet alleen was Nederland het eerste land, dat kennis nam van Bunyans beroemd geworden boek, maar de grote populariteit die het boek kreeg, nam direct daarna een hoge vlucht. Als wij de periode van ons onderzoek beperken vanaf het begin van verschijning tot aan het eind van de 18e eeuw, tellen wij 21 uitgaven. Dat aantal wordt door geen enkel ander stichtelijk boek gehaald, zowel uit Nederland zelf als vanuit het Engels vertaald. Het dichtst benaderd of misschien geëvenaard wordt het door De Redelyke Godtsdienst van Wilhelmus a Brakel, dat in deze zelfde eeuw, vanaf 1700, minstens 19 edities
heeft gekend. Maar 'vader Brakel' was dan ook voor heel gereformeerd Nederland in de 18e eeuw een begrip.
Al spant De Christenreis de kroon als het gaat om bekendheid en geliefd zijn bij het volk, het blijkt, dat spoedig na de eerste uitgave van De Christenreis ook andere werken van Bunyan in het Nederlands worden vertaald. De bekende uitgever Johannes Boekholt kwam in 1683 reeds met een vertaling van Bunyans The Life and Death of Mr. Badman, dat in Engeland in 1680 het licht zag, en gaf het de titel mee van Het leven en sterven van Mr. Quaadt. Daarna volgde in 1685 Den heyligen oorlogh. Maar dit was slechts het begin van een steeds meer toenemend aantal uitgaven niet alleen van ook andere geschriften van Bunyan maar ook van andere uitgevers. Zo werd door de Groningse uitgever Seerp Brandsma in 1723 het tweede deel van De Christenreis, De Christinnereis uitgegeven, en ook dit boekje nam een hoge vlucht. J. van der Haar telt in de 18e eeuw zeven uitgaven, maar zelfs dit aantal is nog niet volledig. Daarnaast krijgt ook het boek Genade verheerlijkt aan den voornaamsten der zondaren, waarin Bunyan zijn levensverhaal vertelt, grote bekendheid. Maar ook talrijke preken en verhandelingen van zijn hand worden in de loop van de 18e eeuw onder de ogen van het Nederlandse stichtelijke publiek gebracht. In totaal komt het aantal van Bunyans boeken, die vanaf het begin tot aan het eind van de 18e eeuw in Nederland zijn uitgegeven op 72. Opmerkelijk is echter, dat na ongeveer 1780 het vertalen en uitgeven van Bunyans boeken in Nederland ophoudt . Dat duurt tot ongeveer 1840. Dan volgt er opnieuw een stortvloed van vertalingen, uitgaven en heruitgaven, die vrijwel tot op heden voortduurt, al blijkt wel dat de decennia na 1840 een hoogtepunt geweest zijn. Dat laatste kan wellicht worden verklaard als een teken van de geestelijke opwekking in de jaren 30 en 40 van de vorige eeuw na de magere jaren rondom de voorafgaande eeuwwisseling. Eind 18e en begin 19e eeuw was er voor de bevindelijke lectuur weinig animo, hetgeen o.a. tot uiting komt in het wegval-
len van de belangstelling niet alleen voor Bunyan maar voor alle devotionele lectuur uit de Nadere Reformatie.
Alleen geliefd onder gereformeerden?
Uit deze eerste verkenning wordt het ons al duidelijk, dat de Nederlandse Gereformeerden in de 18e eeuw extensief en intensief van Bunyans geschriften hebben kennis genomen. Voordat wij echter meer reliëf in dit gegeven aanbrengen, moet eerst de vraag worden gesteld, of dit betekent, dat het alleen de Nederlandse Gereformeerden zijn geweest, die zich met Bunyan in die eeuw hebben beziggehouden. Men heeft dat wel tot nu toe gemeend, maar de dissertatie van Clasina Manusov over Pelgrims en Profeten, met als ondertitel Bunyan's The Pilgrim's Progress in de mystieke denkwereld van Jacob Böhme, heeft daarover heel andere informatie gegeven. Zij tracht aan te tonen, dat Bunyans lezerspubliek in het 17e-en 18e-eeuwse Nederland vooral gezocht moet worden in de in die tijd als dissident beschouwde kringen van de mystici J. Böhme en J.G. Gichtel, die in ons land een niet onbeduidende groep vormden. Volgens haar zou de eerste uitgever van Bunyans werken J. Boekholt sympathieën in die richting gehad hebben en vooral de beroemde Jan Luyken, die op verzoek van Boekholt vanaf de vierde editie van Bunyans Christenreis de illustraties verzorgde.
Op zich is de door Manusov aangereikte suggestie de overdenking zeker waard, maar de gegevens, die zij als bewijs aanvoert, zijn historisch zwak te noemen. Er zijn dan ook door meerdere auteurs klemmende bezwaren ingebracht. W.J. op 't Hof komt tot de Conclusie, dat wat Manusov als specifiek böhmistisch ziet, namelijk het pelgrimsmotief, in feite puriteins blijkt te zijn. Progress is The Puritan's Progress. The Pilgrim's Dit inhoudelijke gegeven is van grotere betekenis dan het feit, dat in Nederland de namen van Boekholt en Luyken met Bunyan worden verbonden. Trouwens, het is onjuist om Boekholt in de hoek van de Böhmisten te zetten. Er is veel meer reden, juist ook op grond van de door hem 12 uitgegeven boeken, hem in de kring van de Nadere Reformatie te plaatsen. Daaraan kan nog worden toegevoegd, dat Boekholt wel de eerste is geweest, maar
lang niet de enige is gebleven, die Nederlandse vertalingen van Bunyan heeft uitgegeven. Juist in dit verband bezien lijkt me de opmerking van Op 't Hof dichter bij de waarheid te zijn, als hij schrijft: 'Een nog belangrijker kwantitatief onderzoek, namelijk naar de lezers van Eens Christens Reyse, zal volgens mij aantonen dat de grote meerderheid hiervan werd gevormd door personen die zich in het ge-13 reformeerde Piëtisme konden vinden'.
Belangrijk is, dat hier de aandacht gericht wordt op de lezers. Want die zijn het vooral, die de Nederlandse uitgaven van Bunyans boeken hebben gestimuleerd. In één van de voorwoorden, die Boekholt met zijn Nederlandse uitgaven van Bunyan meegeeft, laat hij door de lezers bepalen, of er nog meerdere uitgaven zullen volgen. Tegelijk maakt hij duidelijk, dat door de grote en gretige afname van Bunyans Christenreis hij ertoe gekomen is om ook andere werken van hem in het Nederlands te vertalen en uit te geven. De lezers hebben dus bepaald hoeveel en hoe velerlei uitgaven van Bunyan er zijn gekomen. Want telkens weer wordt in latere en bij andere uitgevers verschenen boeken van Bunyan ditzelfde argument genoemd. Uiteraard is dit een voor de hand liggend gegeven, dat altijd bij uitgevers een beslissende rol speelt, maar we zullen zo dadelijk zien, dat dit gegeven in dit verband toch een eigen betekenis heeft.
Wat ook opvalt, en direct met het voorafgaande samenhangt, is, dat door de uitgevers gespeculeerd wordt op de populariteit van Bunyan onder het lezersvolk. In een uitgave van Christinnereis in 1787 wordt aan de 'bescheyden leeser' voorgehouden, dat het niet nodig is om Bunyan bij de lezers aan te bevelen, omdat' 't selve even so veel soude zyn, als of men de heldere middag Sonneschyn, met het swalkagtige schynsel van een Lamp wilde verligten'. Bunyan was voor de 18eeeuwse gereformeerde reeds een unieke naam. Wat door hem geschreven was, vond zonder meer een brede belangstelling.
Bunyan en de 'oude schrijvers'
Toch is het mogelijk om wat meer schakering aan te brengen onder Bunyans lezers, ofte wel die Nederlandse Gereformeerden in de 18e eeuw, die bij voorkeur in Bunyans geschriften waren geïnteresseerd. Om daarop enig zicht te krijgen, wiUen we beginnen bij de afwezigen. Het zou immers voor de hand gelegen hebben, dat die theologische en practische schrijvers uit de 18e eeuw, die in de kring van de Gereformeerden gelezen werden, ook een weergave leveren van de genoemde populariteit van Bunyan. Toch is dat niet het geval. Een, zij het niet op
volledigheid berustend, onderzoekje in die richting leverde mij het resultaat op, dat Bunyan slechts zelden wordt genoemd. Wij vinden zijn naam een enkele keer vermeld door A. Comrie en Th. van der Groe, maar daarmee houdt het ongeveer op. Als uitzondering moet Wilhelmus Schortinghuis worden genoemd, die in zijn Het innige Christendom Bunyan 6 keer aanhaalt. Op dat gegeven komen wij zo dadelijk nog terug. De afwezigheid van Bunyan bij de anderen is opmerkelijk. Temeer omdat de Engelse Puriteinen toch bij hen zeer geliefd waren en in groten getale en vele malen met instemming worden genoemd en geciteerd. Hoe zou het te verklaren zijn, dat Bunyan hierbij nagenoeg geheel ontbreekt, terwijl 17 hun lezers zo op hem waren gesteld?
Een expliciete verklaring hiervan is voorzover ik zien kan moeilijk te geven. Veronderstellenderwijs kunnen wij echter wel op enkele zaken wijzen. Het is mogelijk, dat het feit dat Bunyan baptist was, voor de gereformeerde theologen en predikanten een hinderpaal heeft gevormd. Vooral als wij eraan denken, dat in de hele 18e eeuw de Gereformeerden het Labadisme als een dreiging boven het hoofd hing. Vooral de door hen aangehangen opvatting over de (kinder-)doop, die zij practisch ontkenden, kan bij hen hebben meegespeeld.
Toch moeten wij niet al te groot gewicht hieraan toekennen. Als het om het citeren van Puriteinen ging, keken de meeste 'oude schrijvers' niet zo krap. Of zij nu tot de episcopale staatskerk of tot de independentistische kerken van Engeland behoorden deerde hen niet zoveel. Als zij maar recht in de leer waren, werden zij graag geciteerd, zeker ook, omdat zij graag door het Nederlandse gereformeerde volk werden gelezen.
Wel is het zo, dat Bunyans opvattingen over kerk en sacramenten zeer ruim waren. In die zin, dat hij eigenlijk er niet zo'n grote betekenis aan toekende. Het is dan ook opvallend, dat zowel de kerk als de beide sacramenten in zijn Christenreis niet voorkomen, en dus kennelijk in het levensverhaal van Christen geen belangrijke rol hebben gespeeld. Deze indifferentie kan een rol gespeeld hebben bij de Nederlandse gereformeerde theologen. En dat ook weer om dezelfde reden als bovengenoemd. Het Labadisme heeft als reactie daarop weer alle aandacht voor de empirische, grote Nederlandse kerk en voor haar sacramenten doen opleven.
De voornaamste reden zal echter wellicht zijn, dat Bunyan niet is geinteres-
seerd geweest in de schooltheologie. Hij was een puriteinse practicus van het zuiverste soort. In de gesprekken tussen Christen en Mondchristen komt dat wel duidelijk naar voren, als ook in het aandacht hebben voor de 'weg' van de christen en niet zozeer voor de 'leer'. Nu hadden de 18e-eeuwse 'oude schrijvers' ook alle aandacht voor de practische, met name bevindelijke kant van het individuele christenleven. Nog meer zelfs dan hun 17e-eeuwse voorgangers. Maar de trant, waarin dit innerlijke geloofsleven werd beschreven, was bij hen toch veel meer beheerst door een leerstellige achtergrond. Wat zij in de school leerden, en ook menigmaal op de kansel, vooral als het om de uitleg van de Heid. Catechismus ging, dat werd door hen toegepast op het innerlijke beleven van het hart. Leer en leven waren nauw verbonden. En die leer was de gereformeerde, orthodoxe, d.w.z. sterk scholastisch georiënteerde leer. Dat gaf ook aan hun practisch-bevin-delijke geschriften toch een wat ander klimaat dan zij bij Bunyan aantroffen. 18 Daarom kon de verbinding niet zo gemakkelijk met hem worden gelegd.
Opvallend is b.v. dat wel iemand als John Owen talloze malen wordt aangehaald. Ook hij was een puritein, zelfs een bevindelijke puritein. Maar tegelijk was hij een theoloog van formaat, hetgeen ook in zijn practische geschriften tot uiting kwam. Het is dus te begrijpen, dat de Nederlandse gereformeerde schrijvers bij hem veel gemakkelijker aansluiting vonden.
Bunyan als analogie van Schortinghuis
Om diezelfde reden is het, dat een schrijver als Wilhelmus Schortinghuis juist wel met Bunyan voor de dag komt. Zijn boek Het innige Christendom wordt uitgegeven in Groningen, dat in die tijd steeds meer een centrum ging worden van piëtistische uitgevers. Met name de uitgever Pieter Brandsma brengt vele piëtistische wericen op de markt, zoals de Bevindelyke Godtgeleertheit van J. Ver-
schuir, een werk dat grote overeenkomst vertoont met Schortinghuis' Het innige Christendom en vrijwel gelijktijdig ermee werd uitgegeven. Tot dezelfde reeks behoort ook Bunyans Komst en Welkomst tot Christus' , naast andere Engelse puriteinen als R. Baxter, Matthew Mead en S. Rutherford. 21 Vooral in dit klimaat van het z.g. Groningse Piëtisme blijkt men voor Bunyan ontvankelijk te zijn, ook als het om de predikanten gaat die aan dit Piëtisme stem geven.
Het is dan ook niet ten onrechte, wanneer M.J.A. de Vrijer Bunyan rekent tot de 17e-eeuwse analogieën van Schortinghuis, naast R. Baxter en de puriteinse 22 mysticus Fr. Rous. In dit verband wijst De Vrijer op het gebmik van de z.g. tale Kanaans, die Christen bezigt en in de Stad IJdelheid zo'n negatieve opschudding veroorzaakt. 23 Lodenstein kent deze taal ook, en in zijn voetspoor niet minder Schortinghuis, die niet alleen aan de bevindelijke geloofsbeleving maar ook aan haar uitingen in woord en gewaad een eigen vorm gaf, die alleen door de ingewijden werd verstaan en voorgestaan.
Maar het zal vooral de aard van de geloofsbeleving zelf zijn, waarin Schortinghuis zich met Bunyan verwant heeft gevoeld. Zoals wij even temg opmerkten, dat in Bunyans Christenreis de kerk en de sacramenten niet voorkomen, zo kan ditzelfde ook worden gezegd van Schortinghuis' Het innige Christendom. Ook daarin is de vroomheid zo individueel en innerlijk gericht, dat de bredere omtrekken van het christenleven in gemeente, kerk en cultuur er niet in gevonden worden. Ook de diepe kloof tussen de christen en de wereldling, die voor Bunyans Christenreis zo kenmerkend is, vinden wij bij Schortinghuis terug. Wat later voor J.H. Gunning juist het enige grote bezwaar is, dat hij tegen de Christenreis heeft in te brengen, namelijk dat de wereld alleen wordt beschouwd 'van hare van God afgekeerde zijde, gelijk zij in het booze ligt, en ten verderve bestemd is', dat was het nu juist, dat Schortinghuis bijzonder moet hebben aangesproken. De wereld als zijnde 'ontvankelijk voor het goddelijke' en als voorwerp van Gods liefde, zoals Gunning haar toch vooral wil zien, komt bij Bunyan niet voor evenmin als bij 25 Schortinghuis. Gunning noemt dit een 'gewichtige dwaling', maar deze 'dwaling'
was toch wel kenmerkend voor de verinnerlijkte en geïndividualiseerde vroomheid van de 18e-eeuwse bevindelijk gereformeerden.
Schortinghuis citeert Bunyan
Het is echter Schortinghuis zelf, die duidelijk aangeeft, op welke momenten hij zich het meest door Bunyan aangesproken wist. Zo verwijst hij naar Bunyan, als hij Kleyngelove een schets laat geven van die predikanten, die in alle opzichten 'wijs en schrander' zijn, maar 'kinderagtig/dwaas en blind spreken van het bevindelike werk der genade Gods in de Ziele!'. Zij worden door hem Letterkundige genoemd en vergelijkt ze dan met de Praesident Heer Blind Mensch uit Bunyans Christenreis, die Christen een ketter noemde. Omdat Schortinghuis met dit slag van predikanten zoveel te doen gehad heeft en na het verschijnen van zijn boek nog te doen zou krijgen, moet dit moment uit Bunyans Christenreis wel duidelijk door hem zijn herkend. Evengoed als wanneer Christen Mondchristen op zijn reis tegenkomt en met hem discussies voert, die veel weg hebben van de discussies, die Schortinghuis voerde met hen, die het geloof veel meer als een zaak van het verstand beschouwden en de noodzakelijkheid van een bevindelijke kennis ver Oft dacht maakten.
Wat bij Schortinghuis ook de parallel met Bunyan oproept, is de figuur van de naby-Christen, die 'enige conterfeytselen van bevindinge' heeft. Deze naby-Christen komt vooral voor in gemeenten, waar een 'emstige en onderscheydene Bedieninge' wordt gevonden. Schortinghuis vergelijkt hen mét hem, die 'op silve-ren muultjes wandelt/gelijk het J. Bunyan uitdmkt'. 27 Vooral het minitieus onderscheid aanbrengen tussen het ware en het waar schijnende maar in feite valse werk in de genade is voor Schortinghuis een punt van overeenkomst met Bunyan. Daarom wordt zijn naam opnieuw genoemd als het gaat om de z.g. 'gemeene overtuigde' te ontmaskeren. Schortinghuis noemt ze 'ellendelingen' ... 'welker harte niet waarlik vernieuwt en verandert' zijn. Zij moeten niets hebben van de poel 'mistrouwen', waar Christen in terecht komt, en daarom keren zij halverwege weer terug naar hun vorige staat. Zij aanvaarden niet de diepten van de aanvechting en de moedeloosheid, die juist kenmerkend zijn voor het oprechte geloof. Want 'Blydschap komt na veel smearten - Allen opregten herten'. 28
Het zijn juist die aanvechtingen, waardoor de Christen in Bunyans Christenreis zo vaak en fel wordt bestreden. Bij Schortinghuis is het vooral Kleyngelove, die daarvan weet mee te praten. Ook hij zit zo vaak gevangen in zijn 'slot van twy-
29 felmoedigheyd'. Met deze aanduiding verwijst Schortinghuis weer naar Bunyan, zonder echter zijn naam te noemen. Maar juist dit niet noemen van Bunyans naam wijst erop, hoezeer hij ervan uitgaat, dat zijn lezers met hem vertrouwd zijn.
Wellicht mogen wij op grond van het genoemde de conclusie trekken, dat als er sprake is van bekend - en geliefd zijn van Bunyan bij de Nederlandse Gereformeerden in de 18e eeuw, wij dan vooral moeten denken aan de stroming van de gereformeerde piëtisten, van wie Schortinghuis en ook J. Verschuir de vertolkers zijn geweest.
Wanneer wij dan ook de figuren uit Bunyans Christenreis vergelijken met de deelnemers aan de samenspraken in Het innige Christendom, ontdekken wij een vrij grote overeenkomst. Zo kende ook Bunyan al zijn Kleingeloof, die in de stad Oprecht woont. Een gelijke typering vinden wij bij Schortinghuis. Kleyngelove heeft wel veel te worstelen met zijn geringheid in kennis en vertrouwen, maar wat hem siert is zijn oprechtheid. Zo'n klein geloof is èn voor Bunyan èn voor Schortinghuis oneindig veel meer waard dan de grote woorden van de mondchristen. Bunyan kent ook zijn Onkunde, die hij tegelijk omschrijft als een 'zeer schranderen jongen kwant', en wij troffen eenzelfde omschrijving ook aan bij Schortinghuis. Zo hebben ook Christen en Begenadigde grote overeenkomst met elkaar evenals dit geldt van Groote Genade en Geoefende. We kunnen niet zover gaan, dat wij stellen, dat Schortinghuis de gesprekspartners uit zijn samenspraken aan Bunyans Christenreis heeft ontleend, maar dat zij veel op elkaar lijken is duidelijk. Toch is er ook een belangrijk verschil. Maar daar komen wij nog nader op terug.
Bunyan en de 18e-eeuwse conventikels
Eerst willen wij erop wijzen, dat Bunyan niet alleen onder de voorgangers van bovengenoemde piëtisten geliefd is geweest, maar ook onder deze piëtisten zelf. Dat mogen wij althans opmaken uit het reeds genoemde feit, dat vele uitgaven van Bunyans werken verschenen, en dus ook gelezen werden. We hebben echter een nog nauwkeuriger aanwijzing in het gegeven, dat Bunyan vooral gelezen werd in de 18e-eeuwse conventikels.
Het is namelijk bij de al genoemde Groningse uitgever Pieter Brandsma, waar in 1729 voor het eerst de bekende uitgave van de Christenreis werd uitgegeven, die voorzien was met verklarende aantekeningen van de Hoomse predikant Lam-30 bertus de Beveren. Het boek is tot in onze tijd herdrukt en heeft de jaren door zijn afzetgebied vooral gevonden onder de bevindelijk gereformeerden. Eén van
de retorische vraag: Wie is er onder Gods volk, die niet Bunyan kent en zijn boek:31 ' 'Eens Christens reize naar de eeuwigheid"? ' In de Voorafspraak van De Beveren zelf wijst deze erop, waaruit zijn bewerking van dit boek is ontstaan. Hij heeft het namelijk behandeld 'in samenspraken' 'met goed gezelschap'. Hij bereidde deze gesprekken voor, door wat verklarende aantekeningen te maken. Dat beviel hem en de anderen kennelijk zo goed, dat een Godvrezende deelnemer hem vroeg 32 om deze met het boek zelf uit te geven. En zo gebeiu-de het.
Wij mogen hieruit opmaken, dat Bunyans Christenreis vooral in de gezelschappen van de bevindelijke vromen besproken werd. Van die gezelschappen waren er in de 18e eeuw niet weinige, niet alleen in Groningen, maar zoals wij zien ook in Hoom en in het gehele land. Dat deze conventikels bij velen onder verdenking stonden, kunnen wij ook uit deze Voorafspraak opmaken. De Beveren merkt op, dat hun 'samenspraken ' 'over Bunyan" reeds voorlang gehekeld en bespot zijn'. Hij brengt deze verachting in relatie tot Bunyans boek zelf, waarvan hij zegt, dat het 'een zoo slecht en bij velen veracht boekje' is. Hieruit zouden wij kunnen opmaken, dat De Beveren de lectuur van Bunyans Christenreis vooral ziet plaatsvinden in de bevindelijke conventikelkringen. Want dat het daarin vooral om bevindelijke christenen gaat, kunnen wij opmaken uit wat De Beveren het waardevolle van Bunyans beschrijving vindt, namelijk, 'dat zoo vele waarheden en onderscheidene gestalten der ziel' daarin te vinden zijn tot 'leering, waarschuwing, opwekking en vertroosting'. De tegenstand die ervaren wordt zoekt De Beveren dan ook in de hoek 'van Tijdgeloovigen of Burger-Christenen', van wie hij zegt: 'wij beklagen die winderige wetenschap, en willen liever voor bekeerlijken of bekeerden nuttig wezen, dan aangenaam zijn in het oordeel der verkeerde wereldlingen'. De aanduiding 'winderige wetenschap' vinden wij ook bij Schortinghuis en verder terug bij A. Hellenbroek. Het was de typisch piëtistische opvatting over de wijze waarop vooral in modem coccejaanse kringen aan theolo-33 giebeoefening werd gedaan.
Dat de uitgave van De Beveren vooral voor de conventikels bestemd was, blijkt ook uit het feit, dat de erin voorkomende gedichten of liederen zo zijn vertaald, dat zij op bekende melodieën gezongen kunnen worden. De Beveren heeft daarbij een overduidelijke voorkeur voor de psalmwijzen. Verreweg de meeste
liederen zijn op de wijze van psalmen getoonzet. Uiteraard met de bedoeling, dat zij door de aanwezigen gemakkelijk konden worden gezongen. Zo paste de gezamenlijke lectuur van Bunyans Christenreis goed binnen de liturgische vormgeving van het conventikel, waar inderdaad ook veel gezongen werd, zoals wij o.a. kunnen opmaken uit de uitgave van Jacob Groenewegens De Lofzangen 35 die speciaal voor conventikel-gebruik bestemd was. Israels,
Van belang is natuurlijk de vraag, hoe deze verklarende aantekeningen van L. de Beveren eruit zien. Uit zijn Voorafspraak is duidelijk, dat ook hij het van grote betekenis acht, dat het boek radicaal onderscheid maakt tussen ware en valse genade. We zagen, dat ook Schortinghuis op dit punt vooral gericht was. Als het over de verklaring van Bunyan zelf gaat, schrijft De Beveren dat hij deze gegeven heeft 'zonder eenig ander hulpmiddel, dan Gods Woord en de ondervinding'. Deze combinatie van Schrift en bevinding is typerend voor de gereformeerde piëtisten van de 18e eeuw. Gaan wij echter de aantekeningen zelf na, dan moeten wij concluderen, dat een directe verwijzing naar Bijbelteksten duidelijk overheerst en niet de bevinding der vromen. Het piëtistisch karakter van De Beverens verklaring komt ook daarin uit, dat hij zijn lezers (en hoorders) duidelijk classificeert tussen bekeerden en onbekeerden, terwijl er dan in de verdere uitwerking nog weer allerlei onderverdelingen worden gemaakt.
De Christinnereis
Nu wij met de verklaring van De Beveren bezig zijn, is het interessant om nog een tweetal punten aan te snijden. In de eerste plaats bespreekt hij de betekenis van het tweede deel. De Christinnereis voor de verklaring van het eerste deel De Christenreis. Het blijkt dan, dat hij De Christinnereis niet zo hoog aanslaat. Hij betwijfelt zelfs op grond van stijl en datum van uitgave de authenticiteit ervan en heeft het dus niet gebruikt als leidraad bij zijn verklaring. Deze negatieve waardering van De Christinnereis is ook later gebleven. Zo spreekt A.G. Wolf van een mislukking. Dat moest het volgens hem wel worden, omdat het verschil tussen man en vrouw niet zo groot is, 'dat het een afzonderlijke beschrijving van de verlossingsweg wettigt of noodzakelijk maakt'. Het kon dan ook slechts een 'matte copie van de eerste' uitgave worden.
Toch waren er in de 18e eeuw, die hierover anders dachten. In de voorrede van een uitgave van De Christinnereis in 1787 wordt de overtuiging uitgedragen, dat
als men eerst het eerste deel leest, men dan juist oog krijgt voor de waarde van het tweede deel. Het blijkt dan namelijk, dat in dit laatste deel 'eens Christens wandel, veel vermakelijker, als in 't eerste Deel, wordt voorgestelt'. In het eerste deel kent de man Christen angst, vervult hem vrees en beving. 'Daar en tegen, so maken haar, in dit tweede Deel, de zwakke Werktuigen op, als Vrouwen, Kinderen, en allerhande Gebrekkelyke, dewelke niet alleen door een Christen verlies verstandig worden, vele gevaren ontgaan, en te ligter voort komen: Maar nog daar en boven, de HALCYONIA en ruste, die God, na de Bestormingen der Vervolgingen, schenkt, genieten; en 't geen het troostelykste is, hoe zwakker zy zyn, hoe zy met dies te groter genade en kragt begaafd worden. So laat God niemand versogt wor-38 den, boven vermogen.'
Hier wordt dus kennelijk een onderscheid gemaakt tussen de 'weg' van de man Christen en die van zijn vrouw en kinderen en alle andere 'gebrekkelyken'. De eerste is meer getekend door het oordeel en de gevaarlijke afdwalingen met al de moeilijke ervaringen die dit met zich meebrengt. De andere 'weg' is liefelijker en gemakkelijker. Kennelijk past de Heilige Geest zich aan bij wat voor de gelovige mogelijk en wenselijk is, waarbij ook het man of vrouw, oud of jong, sterk of zwak zijn een rol spelen. En als in dit voorwoord gewezen wordt op de samenhang van beide delen, wil men ermee aangeven, dat beide 'wegen' volledig legitiem zijn.
De allegorie aanvaard
Een tweede punt, dat wij aan de bespreking van de uitgave van De Beveren willen verbinden, is gericht op zijn opmerking over de beeldspraak en afbeeldingen, die Bunyans boek kenmerken, m.a.w. de allegorische inkleding van zijn verhaal. C. Manusov heeft daarvan gezegd, dat hieruit juist kan worden opgemaakt, dat Bunyans Christenreis niet thuis hoort in het calvinistisch, maar veeleer in het 39 mystiek-humanistisch klimaat van Böhme c.s. Dat ook de Nederlandse Gereformeerden er enige moeiten mee hebben gehad om deze manier van beschrijving als legitiem te erkennen, kan misschien daaruit blijken, dat de 'oude schrijvers', zelfs W. Schortinghuis, deze stijlvorm niet hebben overgenomen. Ook komt het daarin uit, dat het gegeven in ieder geval ter sprake wordt gebracht en de redenen tot aanvaarding ervan expliciet worden vermeld. Zo grondt De Beveren de aanvaardbaarheid ervan op het feit, dat deze methode 'het nuttige en aangename onder elkander mengt', en hij meent, dat het gebruik is voortgekomen 'uit de gewoonte der Egyptenaars, en hare voortplanting niet alleen tot de Grieken, Ethiopiërs en Tartaren, maar zelfs tot de Japanneezen, Chineezen en Peruvianen in Zuid-Ame-
rika' is uitgebreid. Het belangrijke van deze methode is, dat 'vermaak en onderwijs' erin samengaan, vooral, 'wanneer de zinnebeelden net en natuurlijk zijn aaneengeschakeld, en van het meeste nut, wanneer de godzaligheid en zaligheid daarin bedoeld worden'. De methode is dus acceptabel, op mondiale cultuurgronden aangetoond! Dat dit uit de mond van een 18e-eeuwse gereformeerde piëtist komt, is toch wel opmerkelijk. Voetius zou er waarschijnlijk, als hij nog leefde, anders over gedacht hebben. Wellicht blijkt hieruit, dat de invloed van de Coccejanen, die juist gevoelig waren voor het zinnebeeldige, met name in de Schrift, ook onder de piëtisten groter was, dan zij zelfwaar wilden hebben. De natuur blijkt ook bij hen sterker te zijn dan de genade. Dat geldt zelfs van de cultuur, omdat de emblematica in die tijd een bekend en geliefd cultureel gegeven was.
Later merict A.G. Wolf op, dat het juist de allegorie is geweest, die Bunyans boek beroemd heeft gemaakt. 'Wie heeft de gave van het clair-obscure met zooveel succes voor godsdienstige doeleinden aangewend en zoo radicaal in dienst van de zielszorg gesteld, als hij? '
Het zal ook om die reden zijn, waarom de uitgaven van Bunyan sinds de vierde druk met platen zijn voorzien. Boekholt had al in de gaten, dat dit de verkoop zou stimuleren en verzocht daarom Jan Luyken om zijn medewerking. In Engeland had men eigen illustraties, maar deze werden later voor een deel door die van Luyken vervangen. Maar het omgekeerde vond ook plaats. In veel Nederlandse uitgaven vinden wij platen, die aangediend worden als 'oorsponkelijke teekeningen van Harold Copping'. Wat echter vooral tekenend is, is dat het aantal illustraties steeds toeneemt. Begon Luyken met acht illustraties, in de negentiendeeeuwse uitgave van J.H. Gurming is dit aantal al uitgegroeid tot 68. Deze uitgave wordt weer gevolgd door die van CS. Adama van Scheltema, die zelfs 100 platen toevoegt, die waarschijnlijk alle van Engelse herkomst zijn. Bunyans Christenreis wordt dan een platenboek, lijkend op populaire kinderbijbels. Wat de bedoeling hiervan is, kan duidelijk zijn. De platen maakten de allegorische inkleding van het verhaal nog visueler en dus aantrekkelijker. Adama van Scheltema weet te vertellen, dat toen zijn oorspronkelijke uitgave in Engeland werd aangekondigd, in de eerste week er al 100.000 intekenaren waren. Men wilde, om het met eigen-
tijdse beelden uit te drukken. De Christenreis graag verfilmd zien om de dramatiek nog beter te kunnen meemaken.
Toch hadden de bevindelijk gereformeerden in de 18e eeuw er nog een andere en legitiemere bedoeling mee. 7jt komt tot uitdrukking in de voorrede van Boekholt al bij de eerste uitgave. Voorop staat het zoeken naar een bijbelse fundering. Die vonden zij in de beeldende taal van de profeten en vooral in het gebruik maken van gelijkenissen door Jezus zelf. Deze argumentatie was trouwens door Banyan zelf al aangevoerd, omdat hij zelf oorspronkelijk ook twijfelde aan de legitimiteit van deze stijl. Maar in de tweede plaats heeft deze zinnebeeldige voorstelling een wat wij zouden noemen missionair motief. Bunyan is ertoe gekomen om zijn boek aan de dmkker te geven omdat hij het 'als een lokaas, (toegeschikt om zielen te vangen) in de wereld wierp, of er nog hier of daar eene ziele geraakt, door een heilige list ingewonnen en Christi kooije toegevoegd mogt worden'. Dat het aan dit doel beantwoord heeft, is reeds spoedig door velen ingezien. Vandaar dat zijn stijl toch ook navolging kreeg bij anderen zoals ene T.H.A. I.C.B., die zijn verhaal uitgaf onder de titel Een hemelings voprtgangh, hoewel het feit, dat hij alleen zijn initialen kenbaar maakt en niet zijn volledige naam noemt in dit verband veelzeggend kan zijn.
Bunyan en het gereformeerd piëtisme: hun verwantschap en verschil
We komen nu tenslotte nog weer terug op de verwantschap tussen Bunyan en de gereformeerde piëtisten van de 18e eeuw. Wij hebben getracht aan te tonen, dat deze verwantschap inderdaad bestaat, en dat daaruit mag worden opgemaakt, dat Bunyan in de 18e eeuw voornamelijk door hen is gelezen. Dat sluit een breder lezerspubliek natuurlijk niet uit. W.J. op 't Hof maakt de opmerking, dat het Piëtisme zelf vóórreformatorische wortels en interconfessionele relaties kende, hetgeen hij in zijn proefschrift uitvoerig heeft aangetoond. Of dit echter van het 18eeeuwse Gereformeerd Piëtisme ook kan worden gezegd, is wel de vraag. Want hun isolement, zelfs binnen de eigen kerk, werd steeds groter. Het kan zijn, dat de
receptie van Bunyan daarin gedeeld heeft, al is dat niet helemaal zeker. Mij viel b.v. op, dat een uitgave van Bunyan over De ware vreeze Gods een lofdicht op 49 hem bevatte, waarin het 18e-en 19e-eeuwse moralisme welig vertolkt wordt. Maar dat de reikwijdte zo ver ging als J.H. Gunning Jr. in onze eeuw (1928) beoogde, toen hij zijn Blikken in Banyan's Pelgrimsreize opdroeg 'aan allen die de Una Sancta, Christus' ééne heilige algemeene Kerk van harte liefhebben', kan op goede gronden worden ontkend.
Toch is het anderzijds de vraag.of de Nederlandse Gereformeerde Piëtisten aan Bunyans Christenreis wel de juiste, laat staan de enig juiste vertolking hebben gegeven. J.B.H. Alblas en met hem anderen hebben opgemerkt, dat de titel van de Nederlandse vertaling van Bunyans Christenreis reeds laat zien, dat er behalve van een vertaling ook sprake is van een vervorming, en wel vanuit het Engels puriteinse naar het typisch Nederlandse gereformeerde denken. Een vergelijking van beide titelpagina's laat dit reeds duidelijk zien. De oorspronkelijke Engelse uitgave heeft als titel: The Pilgrims Progress from this world to That which is come... Daarnaast luidt de titel in het Nederlands: Eens Christens Reyse Na de eewigheyt. De verschillen bestaan daaruit, dat het woord pelgrim is vervangen door christen, het woord progress (voortgang) vervangen is door reis en de aanduiding van deze wereld naar die, welke komt is vervangen door de eeuwigheid. Deze verschillen zijn veelzeggend. De aanduiding Christenreis heeft niet die dynamische kracht als de woorden pilgrim en progress. Ook als is deze pelgrim een christen en voltrekt de voortgang zich op de manier van een reis. De laatste woorden wijzen toch veel meer op een voortgang en een gerichtheid naar de toekomst, die wordt weergegeven met de wereld, die komt. In de Nederlandse uitgave is daarvoor het woord eeuwigheid aangebracht, dat een veel meer tijdloos begrip is. Natuurlijk moeten wij hierbij denken aan de enorme betekenis, die het begrip eeuwigheid in de gereformeerde orthodoxie in de loop der eeuwen (met als hoogtepunt medio 18e eeuw A. Comrie) heeft gekregen, met name als gevolg van wat van eeuwigheid besloten en voor de eeuwigheid bestemd was. " Het gevolg hiervan was, dat de dynamiek van het christenleven in de geschiedenis daardoor onder steeds zwaardere druk kwam te staan. Zo zien wij reeds in de vertaling van de titel, dat het typisch Nederlands-gereformeerd-orthodoxe stempel erop wordt ge-53 drukt. Dat ook het gegeven, dat het om een droom gaat, op de Nederlandse titel-
pagina is weggelaten zou ook in dezelfde richting kunnen wijzen.
Dit verschil tussen wat we zouden kunnen noemen een meer dynamische en meer statische visie op het christenleven komt ook tot uiting in de wijze, waarop o.a. Schortinghuis zijn eigen versie geeft van het innige christendom. We wezen er al op, dat meerdere door hem in zijn samenspraken opgevoerde figuren, vrijwel direct uit Bunyans Christenreis zijn weggelopen. Toch is er ook een duidelijk verschil.
In Bunyans beschrijving is namelijk de progressie, in de voortgaande pelgrimage van de christen, een van de wezenlijke kenmerken. Christen wordt door zijn reis gevormd, hij groeit in het geloof, de hoop en de liefde. Zijn pelgrimsreis is inderdaad een voortgang, de typische Puritan Progress. Maar bij Schortinghuis blijven de diverse gesprekspartners door heel het boek heen dezelfden. Kleyngelove blijft kleingelovig. En hetzelfde geldt van Onbegenadigde, Begenadigde en Geoefende. TA] blijven die zij zijn. De voortgang, de dynamiek, ontbreekt. Dat kenmerkt het statische karakter van het gereformeerde Piëtisme van de 18e eeuw.
Natuurlijk heeft dit zijn redenen. De voornaamste ligt naar onze mening daarin, dat Bunyan het werkelijke, historisch-authentieke leven van de christen beschrijft en van de wereld om hem heen. Vandaar het grote aantal typen, dat hij tekent. Telkens weer anderen, zo bont als het leven zelf, ook het christelijke leven, is. Schortinghuis daarentegen kent veel minder typen, en zij blijven altijd dezelfden. Hij kent zoveel typen als de gereformeerde heilsorde kent, namelijk de onbekeerde, de bekommerde, de wedergeborene en de bevestigde christen. Zij beantwoorden aan het aantal stadia, dat de gereformeerde heilsorde toelaat: wedergeboorte-geloof-rechtvaardiging-heihging. Wat Schortinghuis in zijn Het innige Christendom doet is niet anders dan Bunyans tekening van de christen inpassen in zijn gereformeerd-piëtistisch schema.
Nu deed Schortinghuis nog moeite daartoe, omdat hij met zijn a-kerkelijke, op conventikel-vroomheid gerichte visie op het bevindelijke leven zich met Bunyan verwant voelde. Schortinghuis wilde geen leer, laat staan een dogmatisch systeem ontwikkelen, hij wilde de praktijk van het bevindelijke leven tekenen. Daarin stond hij dicht bij Bunyan. Naarmate andere gereformeerde schrijvers in die eeuw een meer dogmatisch gerichte beschrijving van het geloofsleven geven, naar diezelfde mate raakt Bunyan buiten de horizon. Maar ook bij piëtisten als Schortinghuis wordt het duidelijk, dat hij zijn Nederlands-gereformeerd-orthodoxe in-
slag niet kan en ook wellicht niet wil verloochenen. En wat van Schortinghuis gezegd moet worden, kan wellicht ook van al die Nederlandse Gereformeerden in de 18e eeuw worden gezegd, onder wie Bunyan een grote en beminde plaats heeft in-55 genomen.
Natuurlijk kan hierbij de vraag worden gesteld, of Bunyan zelf dan geen dogmatisch gehalte aan zijn beschrijving van de Christen heeft meegegeven. Het antwoord daarop is, dat dit met mate geschied is. Het komt vooral uit op het moment, dat Christen in het huis van Uitlegger vertoeft. Daar krijgt hij leerstellig-bevindelijk onderwijs, dat voornamelijk gekenmerkt wordt door de lutherse leer van wet en evangelie. De wet brengt het oordeel. Daaronder houdt de mens het niet uit. Het evangelie geeft ruimte en doet de mens opademen en herleven. Het is deze oorspronkelijk vooral lutherse visie op wet en evangelie, waardoor Bunyan sterk is beïnvloed. We zien echter ook bij de Nederlandse piëtisten van de 18e eeuw haar grote invloed, voornamelijk via het onderricht van de Heid. Catechismus. Voor Bunyan echter vormt dit onderwijs een moment in de pelgrimstocht, zij het een cruciaal moment. Maar bij de Nederlandse Gereformeerden is dit gegeven geïntegreerd in het totale heilsordelijke systeem en daarmee vrijwel allesbeheersend geworden. Zo is er opnieuw sprake van overeenkomst en verschil.
Conclusie
Hiermee sluiten wij af. Onze hoofdconclusie is op grond van het bovenstaande, dat het voornamelijk de bevindelijk Gereformeerden zijn geweest, die in de 18e eeuw voor de positieve en populaire receptie van Bunyans boeken hebben gezorgd. Zij stonden in hun geestelijke beleving het dichtst bij hem. Zij beschouwden hem als hun conventikelgenoot. Maar tegelijk pasten zij zijn beschrijving van het christenleven aan bij hun typisch gereformeerde versie ervan, zodat we kunnen spreken van een eigen Nederlandse, Gereformeerd-piëtistische receptie van Bunyan in de 18e eeuw.
* In het onderstaande is een uitwerking te vinden van een door mij gehouden voordracht ter gelegenheid van de Bunyan-herdenking op 27 aug. j.l. aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Wij dragen dit artikel op aan onze leermeester S. van der Linde, die de grondlegger is geweest van de wetenschappelijke bestudering van de Nadere Reformatie in Nederland.
Wij zullen in dit artikel kortheidshalve Bunyans werk aanduiden als De Christenreis of Bunyans Christenreis. De oorspronkelijke Nederlandse titel luidt Eens Christens Reyse N de Eeuwigheyt (Amsterdam 1682).
2 Vgl. T.D. Smid, Een en ander over Nederlandsche vertalingen van John Bunyan' grim's Progress en over zijn betekenis als volksboek, in: Gereformeerd Theologisc schrift, 39, 1938, blz. 215-236.
Vgi. J. van der Haar, From Abbadie to Young, A Bibliography of English most Purit Works, translated ill Dutch Language, Veenendaal 1980, blz. 30 v.
Vgl. J. van der Haar, Schatkamer van de Gereformeerde Theologie in Nederland (c 1600-c. 1800) Bibliografisch onderzoek, Veenendaal 1987, blz 56 v. De laatste gedateerd 18e dr., is uit 1767, de 20ste is ongedateerd, de 22ste is uit 1854.
^ Vgl. J.B.H. Alblas, Johannes Boekholt (1656-1693), The first Dutch Publisher of Joh Bunyan and other English Authors, Nieuwkoop 1987, p. 88 s.
De oorspronkelijke Nederlandse titel luidt: Eens Christinne Reyse na de Eeuwigheyt, Tweede Deel, Vertonende onder verscheydene aardige Sinne-Beetden, Hoe de Vrou Kinderen, van de Christen. De gevaarlyke Reyse ook aangevaart, en het gewenschte L vergenoegt bereikt hebben. Ik gebruikte de editie van Amsterdam 1787.
J. van der Haar, From Abbadie to Young, o.c., p. 33. Van der Haar noemt als laatste uitgave in de 18e eeuw één van 1769. In mijn bibliotheek trof ik nog een editie uit 1787 aan, uitgegeven door 'de Erve van der Putte' in Amsterdam. Zie noot 6.
De miste in Van der Haars bibliografie een tractaat van Bunyan over De Ryke Man en Lazarus, waarvan een 6e dr. verscheen in 1756 bij Marinus de Vries in Deventer. Voor de periode rondom 1800 zie men T.D. Smid, a.w., blz. 228 v. en H.M. van Nes, John Bunyan, Nijkerk, z.j., blz. 140 v.v.
g C. Manusov, Pelgrims en Profeten, Banyan's The Pilgrim's Progress in de mystie denkwereld van Jacob Böhme, Utrecht 1985, biz 48 v.v.
W.J.op 't Hof bespreekt haar boek in Docume«/af/e Wad Nadere/? e/brmarie 11/2, 1987, blz. 69-72. H. van 't Veld wijst ook op bijbelse wortels van het pelgrimsmotief. Vgl. zijn 'Bunyan in het voetspoor van Böhme? ', in: Wapenveld 37/5, 1987, blz. 150.
Vgl. M. Furlong, Puritan's Progress, A Study of John Bunyan, London 1975, p. 23 s.s 203 s.s. R.L. Greaves heeft vooral onderzoek gedaan naar de leerstellige achtergronden van Bunyan. Hij wijst erop, dat Bunyan de onder Puriteinen gangbare calvijns-gereformeerde leer aanhing, maar met een sterke beïnvloeding door Luther. Vgl. zijn John Bunyan (Courtenay Studies in Reformation Theology, 2), Abingdon 1969, p. 153 s.s. Hij ziet de invloed van de Quakers op Bunyan alleen in negatieve zin, p. 158 s.
^^ Vgl. J.B.H. Alblas, o.c, p. 242 s.
'^W.J.op'tHof, a.w., blz.71.
Vgl. het voorwoord op Den Heyligen Oorlog. Ik gebruikte de uitgave van T.C. Hoffers, Rotterdam z.j.
A.W., zie noot 6.
Vgl. A. Comrie, Heidelbergsche Catechismus, Nijkerk 1856, blz. 80, en Missive... we gens de Regtvaardigmakinge, Amsterdam 1757, blz. 16: 'Bunyan is een Man wegens zyn Godvrugtig, diepzinnige en geleerd schryven, uit enige bevindinge der zaken by alle Godvrugtigen ten hoogste in achtinge, als een Man zonder weergaa'. Th. van der Groe, Brieven, tweede en laatste stuk, 's-Gravenhage 1839, blz. 47. Zie ook nog J.L. Gochenius, Bundeltje van Bibelstof, Groningen 1752, blz. 106 (noot) en J. van Tricht, Het heylig en sielsver rukkend liefdewerk van den Heere Jezus Christus in Zijn Uytverkoren Volk, Rotterd 1742, blz. 208. Ik maakte hierbij gebruik van een Werkstuk: Geref. Protestantisme van R Kwint, R.U. Utrecht 1988.
17 Vgl. M.J.A. de Vrijer Schortinghuis en zijn analogieën, Amsterdam 1942, blz. 136.
J.H. Gunning gaat in het voorwoord van zijn verklaring van Bunyans Christenreis op het verschil tussen Bunyan en de Nederlandse 'oude schrijvers' in. Van Bunyan en ook van andere Engelse schrijvers geldt volgens hem, dat 'hunne geschriften een karakter van frischheid en mannelijken emst "uitstralen", dat bij onze oude schrijvers vaak gemist wordt'. Gunning wijt dit aan het feit, dat de Engelsen hun positie midden in de strijd innamen en van daaruit schreven, terwijl van de Nederlandse 'oude schrijvers' geldt, dat ze zich 'bevinden in een tijdperk van betrekkelijke rust en ontzenuwing van het openbare leven'. 'De frischheid, de gezalfde soberheid van krachtiger dagen ontbreekt maar al te veel.' Opmerkelijk is in dit verband, dat Gunning zijn boek betitelt als Depelgrimstogt en niet als de pelgrimsreis. Wellicht vond hij het woord 'reis' ook te gezapig, en wilde hij in het woord 'togt' de dynamiek van het geloofsavontuur leggen. Vgl. zijn De Pelgrimstogt, Eerste deel, Amsterdam 1864, blz. IL S. van der Linde spreekt van 'de Icostelijke humor, die uitkomt in de wijze, waarop Bunyan zijn karakters weet te typeren'. Dit is een aspect, dat in de vroomheidsliteratuur van de Nadere Reformatie vrij zeldzaam is. Men lette op wat Van der Linde erop laat volgen: 'Is het geen ramp, dat juist onder christenen deze diepzinnigheid - in - schijnbaar - lustige vorm zo zeldzaam is? ' Vgl. S. van der Linde, Woord vooraf, in: John Bunyan, De Christenreis (Vert. ds. P. Visser), Kampen z j., blz. 6 v.
Tg Wij gebruikten de vierde druk, Groningen 1761.
20 Vgl. J. van der Haar, a.w., blz. 24. De uitgever Pieter Brandsma was de opvolger van de eerder genoemde Seerp Brandsma.
^' Vgl. J.B.H. Alblas. o.c, p. 94.
^^A.w., blz. 113.
^^ A.w., hlz. 136.
J.Chr. Kromsigt wijst in zijn dissertatie over Schortinghuis erop, dat zijn Het innige Christendom 'enigszins' herinnert 'aan Bunyan's Christenreize', en hem ook meermalen citeert. 'Echter wordt hier de symbolische verklaring geheel gemist.' Vgl. zijn Wilhelmus Schortinghuis, Een bladzijde uit de geschiedenis van het piëtisme in de Gereforme Kerk van Nederland, Groningen 1904, blz. 142.
^^Aw., blz.XLni.
W. Schortinghuis, Het innige Christendom, 2e dr. Uitgegeven door Jurjen Spandow in Groningen en door gebrs. Van Thol in 's-Gravenhage in 1740 (blz. 213, 9e samenspraak).
A.W., blz. 278 (1 Ie samenspraak).
'^ A.W., blz. 285 (12e samenspraak).
29 A.W., blz. 533 (21e samenspraak).
^^ Vgl. J.B.H. Albias, o.c. p. 94.
31 J. Bunyan, Eens Christenreize naar de eeuwigheid. Met ophelderende aanteeken vanLambertus de Beveren, heiden z.j., blz. 5. L. de Beveren leefde van 1673-1742, studee de in Groningen, terwijl zijn eerste gemeente Noordhom (1695-1708) in Groningen was. Zie A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden II, Haarlem 1853, s.v
^^A.M'., blz.6.
" A.W., blz. 7.
Vgl. C. Graafland, Gereformeerde Scholastiek IV, De invloed van de scholastiek o Nadere Reformatie (2), in: Theol. Reform. XXX, 4, 1987, blz. 329.
J. Groene wegen, De Lofzangen Israels, zijnde een nieuw geestelijk gezangboek, 's-Gravenhage 1755. We treffen ook van De Christinnereis zo'n voor conventikel-gebruik bestemde uitgave aan (1787). Zie noot 6. stemde uitgave aan (1787). Zie noot 6.
^*Aw., blz. 8.
^^ John Bunyan, De Christen-en Christinnereis, vertaald door A.G. Wolf, Delft 1928, blz. 16.
^*/l.w., blz.8.
39 C. Manusov, A.w., blz. 33.
*°A.w., bh..6.
Vgl. C. Graafland, De Nadere Reformatie en haar culturele context, in: Met het Woo in de tijd. Een bundel artikelen rondom het thema 'Evangelisatie en cultuur', 's-Grave ge 1985, blz. 128.
*^A.w., blz.9.
Ik trof ze aan in een uitgave van G.F. Callenbach uit de vorige eeuw, z.j.
Deze uitgave is uit 1868, in 1975 opnieuw uitgegeven door J.P. van der Tol in Dordrecht. Het is een vertaling van de uitgave van de Engelse predikant Robert Maguire, die haar met aantekeningen heeft voorzien. De illustraties zijn van H.C. Selons en M. Paolo Priolo.
J. Bunyan verwijst al op het titelblad naar Hoz. 12 : 10:1 have used Similitudes. Vgl. ook zijn The Author's Apology For His Book, p. A. 3 s.s. Deze verwijzing is in de meeste Nede landse vertalingen overgenomen. In zijn voorrede op de Nederlandse vertaling van Den Heyligen Oorlog, wijst Boekholt op de profeten en Jezus, a.w., blz. 6.
Aldus J. Boekholt in zijn voorwoord op de Nederlandse vertaling van De Christenreis. Wij troffen dit voorwoord aan in een uitgave van I.J. Malga, Nijkerk 1860. Citaat te vinden op blz. 3.
Vgl. J.B.H. Alblas, a.w., blz. 99. Zelfs tot in onze eeuw zijn er pogingen in die richtingen gedaan. Zo beleefde het boek van M.J. Kortenhoff Van stad Verderf naar Sion een derde druk (Utrecht 1979).
*^ W.J. op 't Hof, a.w., blz. 72. Zie ook zijn Engelse piëtistische geschriften in het Nede lands, 1598-1622, Rotterdam 1987, blz. 598 v.v.
49 J. Bunyan, Verhandeling van de ware Vreeze Gods, 4e dr. Ed. J. Campen, Sneek z.j., blz. 31 v.v.
J.H. Gunning J.Hz., Blikken in Bunyan's Pelgrimsreize. Kampen 1928, blz. 5.
^'A.w., blz. 88.
52 Vgl. o.a. C. Graafland, Van Calvijn tot Barth. Oorsprong en ontwikkeling van de leer der verkiezing in het Gereformeerd Protestantisme, 2e dr., 's-Gravenhage 1987, blz. 48, 232 v.v., 595.
53 In sommige latere Nederlandse uitgaven van de vorige en deze eeuw komt de oorspronkelijke titel, althans gedeeltelijk, weer terug. In plaats van 'de eeuwigheid' wordt weer vertaald met 'de toekomende wereld'. Zo b.v. in de uitgaven van Callenbach, Nijkerk. Misschien kan dit wijzen op een vervaging van het typisch gereformeerd-orthodoxe stem pel in die tijd.
^'^ Vgl. M.J.A. de Vrijer, a.w., blz. 144.
Vgl. S. van der Linde, De Godservaring bij W. Teellinck, D.G. d Brakel en A. Comrie, in: Opgang en voortgang der reformatie, Amsterdam 1976, blz. 170: 'De Nadere Reformatie is, Schortinghuis inbegrepen, helemaal niet ondogmatisch. Ze wil alleen maar dat dogma als Geest en leven zien beleefd'. Zie ook S. van der Linde, 'De prediking van de Nadere Reformatie' in: Theol. Ref. XIX (1976), p. 6 v.v.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1988
Theologia Reformata | 170 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1988
Theologia Reformata | 170 Pagina's