Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PREDIKING ALS OVERDRACHT*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PREDIKING ALS OVERDRACHT*

31 minuten leestijd

A. de Reuver

Reformatorische terreinverkenning

Preken is iets anders dan ideeën ten beste geven en gemeenplaatsen uitstrooien. Een prediker reikt een boodschap uit. Immers 'de preek is geen strooibiljet, geworpen uit een vliegtuig, dwarrelend op de wind, in de hoop dat waar het neerkomt het ergens door een voorbijganger opgeraapt wordt'.' Prediking is overdracht van het Godswoord: het overbrengen van de boodschap die ons in het Evangelie is toebetrouwd; niet toebetrouwd om haar slechts te conserveren, maar om haar te distribueren. Het Evangelie wil 'im Schwang gehen', om met Luther te spreken.^

Luther heeft er een sterk besef van gehad, dat zich in de prediking niets minder voltrekt dan de komst, de intocht v£in Christus zelf. 'Denn Evangeli predigen ist nichts anders denn Christum tzu uns komen (lassen) odder uns tzu yhm bringen'.' Diep ligt deze overtuiging in Luthers theologie verankerd en zij trekt markante sporen. Op enkele momenten wil ik wijzen.

In de eerste plaats hierop, dat de kerk voor Luther in haar diepste wezen koorkerk is. 'Si Ecclesia non audit non est Ecclesia', Als de kerk niet hoort, is zij geen kerk."* De kerk, de christenheid leeft van de adem van Gods mond. Daaraan heeft zij haar leven, bestaansrecht en vruchtbaarheid te danken. Daardoor alleen kan en zal zij overleven.

Als tweede moment valt te noemen het motief dat Luther beweegt om dit Woord-en-hoor-karakter van de kerk zo sterk te profileren. Het is eigenlijk een heel eenvoudig motief: Alles wat van mensen-beneden is, wankelt, alleen de hoge God geeft houvast. Er is er maar Eén ten volle te vertrouwen!' En deze Betrouw-

bare reikt ons in zijn Woord de hand. 'Alle schijn vergaat. Wij kunnen van onze schoonschijnende werken na de dood niets met ons meenemen (...) Daarom moeten wij iets eeuwigs hebben, waaraan wij houvast hebben, dat ons rechtvaardigt en waardoor de ziel wordt gevoed; iets dat niet vergaat. En dat is God alleen. Hem ontvang ik, als ik het Woord van Hem hoor (...) Waar dat stand houdt, daar houd ook ik stand. Deze grond nu blijft eeuwig staan. En zo word ik mèt dat Woord behouden, want dat alleen is het eeuwige goed'.' Wie aan het Woord ligt vastgehecht, is in dit Woord geborgen, en is creatura verbi Dei, schepping van Gods Woord. H. J. Iwand geeft Luthers gedachten trefzeker weer als hij schrijft: Geloof is niet slechts gehoorzaamheid, niet slechts vertrouwen, maar is de nieuwe geboorte van mijn leven door het Woord (Jak. 1:18)'.^ Geloof is dan ook geen eigenmachtige acte van de mens, maar veeleer pasi/o die hem wordt aangedaan; niet omdat hij geloven kan, maar zodat hij niet anders kan.** De prediker is voor Luther daarom niet de virtuoos op de kansel die het Woord zou kunnen levend maken, maar louter instrument waardoor het levende Woord zijn scheppend werk verricht. Instrument! Niets meer, maar ook niets minder! In dit kader veroorlooft hij zich de uitspraak, dat de prediker wanneer hij van de kansel komt, geen vergeving hoeft te vragen voor wat hij heeft verkondigd. Hij mag en moet met Jeremia zeggen: Heere, Gij weet dat wat uit mijn mond is gegaan, recht en U behaaglijk is (...) Ik ben een apostel en profeet van Jezus Christus geweest in deze preek (...) Want het is het Woord van God en niet het mijne (...) Wie zo van zijn preken niet roemen kan, die schorte het preken op'.' Zozeer is Luther ervan overtuigd dat in de prediking de eeuwige God zelf op ons toekomt!

Het derde moment dat wij naar voren willen brengen is de samenhang van de prediking en de rechtvaardiging door genade-alleen. De rechtvaardiging is immers verklaring Gods, in het Woord ons toegesproken en in het geloof ontvangen. Terecht merkt C. Trimp op: 'De diepste inhoud van het Evangelie vraagt om deze dienst van de prediking. Dat is de weg van God naar de mensen. En het monologische karakter van de preek hangt blijkbaar samen met haar inhoud. De monoloog geeft expressie aan het 'door het geioof alleen'. Juist als monoloog is de preek middel van genade-alleen'.'" Zo wordt de goddeloze gerechtvaardigd: zonder enige inbreng en tegemoetkoming van hemzelf, geheel van Bovenaf, door en in het Woord van de gekruiste Christus. De rechtvaardiging door het geloof

betekent niets anders dan: de rechtvaardiging door het gehoor (-de Evangelie). Het sola fide zou volledig vertekend worden, wanneer het niet verstaan werd als sola gratia Christi, alleen door de genade van Christus. Want, zegt Luther, 'fides nihil valet per se, sed illud est fides, quae involvit Christum opprehensum', het geloof heeft geen waarde in zichzelf, maar dat is geloof, dat zich bergt in de omhelsde Christus." En de gekruiste Christus komt op geen andere wijze tot ons dan op de wagen van het Woord. 'Het eenmaal aan het Kruis volbrachte werk van Christus moet in het Woord worden aangeboden'.'^

Zonder accentverschillen te ontkennen, meen ik dat het met de zaak der prediking voor Calvijn niet anders is gelegen dan voor Luther. Zijn Institutie bevat een paragraaf die ons in kort bestek veel inzicht geeft. Het betreft Institutie IV, 11, 1. Ook volgens Calvijn bevinden wij ons met de prediking direct in het vitale centrum van de kerkelijke opdracht. 'Want wat is de hoofdinhoud van het Evangelie anders dan dat wij allen, die dienstknechten zijn van zonde en dood, ontbonden en bevrijd worden door de verlossing die in Christus Jezus is? ' Dit te boodschappen droeg Christus zijn apostelen op. Aan de verkondiging van dit Evangelie is werkelijk alles gelegen. Daaruit is het geloof!

Nu hangt aan deze boodschap het zegel van autoriteit en authenticiteit. Niets is zekerder en geloofwaardiger dan het Woord en de dienst des Woords. 'Het was van belang dat de apostelen een vaste en onwrikbare zekerheid van hun prediking hadden, die ze niet alleen met oneindige moeiten, zorgen, zwarigheden en gevaren zouden bedienen, maar tenslotte ook met hun bloed zouden bezegelen. Opdat zij zouden weten, zeg ik, dat zij niet ijdel en ledig was, maar vol van kracht en macht, was het van belang, dat ze in zo grote benauwdheid en gevaren ervan overtuigd waren, dat ze Gods zaak behartigden, dat ze, terwijl de hele wereld hun tegen was en bestreed, wisten dat God aan hun zijde stond, dat ze inzagen, dat Christus, de Auteur van hun leer, hoewel ze Hem niet op aarde voor het oog aanwezig hadden, in de hemel was, om de waarheid te bevestigen van de leer die Hij hun gegeven had'. Calvijn voegt hieraan toe, dat het anderzijds ook de hoorders volstrekt zeker moest zijn, dat die leer van het Evangelie niet het woord van de apostelen was, maar van God zelf; niet een stem geboren op aarde, maar neergedaald uit de hemel. In de prediking van het Evangelie was niets van de apostelen zelf, behalve 'de dienst'! Christus zelf was het Die door hun mond als zijn instrument sprak.

Dat deze volmacht niet tot de apostolische tijd beperkt is gebleven, maar de eeuwen door dezelfde blijft, lijdt voor Calvijn geen twijfel. 'Deze betuiging is aan

alle eeuwen gegeven en blijft vast, om ons allen te verwittigen en er zeker van te maken, dat het Woord van het Evangelie, door welke mens het ook gepredikt wordt, de eigen uitspraak van God is, afgekondigd in de hoogste vierschaar, in het boek des levens geschreven, in de hemel bevestigd, vast en zeker'. De sleutelmacht is geen menselijke capaciteit of waardigheid, maar veeleer dienst, bediening. 'Want Christus heeft deze macht eigenlijk niet aan mensen gegeven, maar aan Zijn Woord, tot welks dienaren Hij mensen gemaakt heeft'.

Tenslotte, ook voor Calvijn ligt er een directe verbinding tussen prediking en rechtvaardiging. Want als hij de inhoud van de prediking omschrijft, dan doet hij dat met deze woorden: de vergeving der zonden, de belofte van het eeuwige leven, kortom de boodschap van de zaligheid. In een van zijn preken luidt het, in opmerkelijke analogie met Luther, dat de Heere Jezus Christus tevergeefs zou geboren zijn en wij er geen vrucht van zouden hebben, zonder de prediking van het Evangelie. 'Leren wij dan dat Gods Zoon, gelijk Hij eenmaal voor de mensheid geboren en toen als Verlosser verschenen is en hier beneden verkerend alles volbracht heeft wat vereist werd tot onze zaligheid, ons nu nabij is door middel van zijn Evangelie'.'' 'Het is dus het ambt van de predikers, ons de vrucht van Christus' dood toe te eigenen'.'"

In de prediking vindt de goddelijke dienst der verzoening plaats en biedt God ons zijn gemeenschap. Bekend en onvergetelijk is het woord van Calvijn, dat tegelijk met de stem van de prediker het heilig bloed van Christus op ons neerdrupt." Heel de toeëigening van het heil voltrekt de Heilige Geest door de prediking. Daar gaat en staat de poort van het paradijs voor ons open.'* Dat is het middel waardoor God ons wederbaart, en tegelijk ook het voedsel waardoor Hij ons onderhoudt. 'Dat het Woord deze heerlijke functie vervult komt omdat Jezus Christus, die alleen ons leven is, ons in dat Woord wordt geschonken en toebediend (donné et administré)'."

Vanwaar toch deze hoge waardering van de prediking bij de reformatoren? Is de sleutelpositie die de prediking in hun theologie inneemt slechts een eigenzinnige accentuering, die in de context van de versacramentaliseerde Romana wel begrijpelijk is, maar toch als een toevallig tijdsverschijnsel moet worden gerelativeerd? Of ligt hun visie regelrecht verworteld in de Schriften zelf en is ook deze

opvatting vrucht van het herontdekte Evangelie der genade? Naar onze stellige overtuiging is het laatste het geval en hadden de reformatoren hun zeg maar kèrugmatische passie van geen vreemde: van niemand minder dan van de profeten en de apostelen. Allerwegen in de Heilige Schrift komt immers de hoge herkomst en diepe zin van de prediking op ons toe. Het zou niet moeilijk vallen om dit met een veelvoud van Schrift-passages te illustreren. Wij doen dat echter niet. Liever kiezen we één klein fragment uit Paulus' 2^ Korinthe-brief, met als kern het 14" en 17" vers van hoofdstuk 2, "* om het thema van de prediking-als-overdracht te adstrueren. Wij doen dat aan de hand van een viertal trefwoorden: deze overdracht geschiedt nl. in onmacht, in opdracht, in volmacht en in overmacht.

Overdracht in onmacht

Wat is een goede prediker van het Woord? Luther moet eens gezegd hebben, dat hij die zich ertoe bekwaam en waardig acht, het ambt van prediker onwaardig is, maar dat zij de allerbeste predikers zijn, die als ze goed gepreekt hebben, belijden: dat heb ik niet gedaan, maar Gód! Preken is niet meer en niet minder dan het Woord van God uitspreken. Een prediker is een boodschappenjongen, die zijn boodschap niet zelf verzint, maar haar op een 'briefje' krijgt aangereikt en zorgvuldig door moet geven. Dat is de armoe ten top! Want als dit waar is, komt het in de prediking primair volstrekt niet aan op onze deskundigheid, originaliteit en creativiteit, maar louter op de werkzaamheid, waarde en waarheid van de boodschap. De rol van de overdrager is dus zeer bescheiden te noemen. Preken is geen eigen stuk opvoeren, maar het Godswoord vertolken; niet de gevoelens van het eigen hart verwoorden - al spreken die een woordje mee - , maar de gedachten en daden van Gods hart. Hoezeer wij er als predikers ook met hart en ziel bij betrokken zijn (immers de boodschapper is tevens getuige, die er weet van heeft en spreekt uit ondervinding!), ten diepste zijn niet wij het die preken, maar is het God in Christus die door zijn Heilige Geest het Woord voert. De prediker is geen mondige meester, maar onmondige leerling. Zijn 'titel' is geen andere dan Verhi Divini Minister. Hij is het Woord niet meester, maar het Woord is hem, de horige, meester. De dienaar dient en bedient, het Woord werkt en geschiedt.

Dit zet ons als prediker voor iedere te voltrekken prediking op de plaats. Het is de plaats van de onmachtige. Slechts dié heraut heeft wat te zeggen, die zich als een onmondige horige gezeggen laat. Wij hebben hart en stem volledig ter beschikking te stellen als een instrument aan de lippen en de adem van de Heilige

Geest. Alleen de deemoed mag de moed tot prediken hebben. Want wij zijn niet geschikt, wij wórden geschikt, heeft Miskotte eens puntig gezegd.'"^ Wij zullen niet meer willen zijn dan een aarden vat, dat het Evangelie van Gods genade in zich draagt als een schat.

Paulus hanteert een zeer drastisch beeld om de geringheid van het instrument te karakteriseren. Hij zegt in 2 Kor. 2:14 dat God ons doet triomferen in Christus, of, zoals er eigenlijk staat, meevoert in Zijn triomftocht in Christus. Evenals een Romeins imperator na een overwinning Rome binnentrok en daarbij de overwonnen gevangenen geboeid aan zijn zegekar liet meelopen in zijn luisterrijke optocht, zo trekt het Evangelie van Christus zegevierend door de wereld. Paulus ziet zich als een onderworpen krijgsgevangene mee optrekken naast de zegekar van zijn Koning. En toch, ondanks zijn ontluisterde positie deelt de apostel in de triomf van zijn Soeverein! Zo is hij namelijk een goede reuk van Christus...

Hiermee is de prediker in één woord geprezen, en is hij gekenschetst zowel in zijn onbeduidendheid als ook in zijn betekenis: hij is een geur die de kennis van Christus verspreidt, hetzij ten leven, hetzij ten dode. Niet meer, niet minder. Waarop het derhalve helemaal voor hem aankomt, is, doorademd te zijn van de Heilige Geest, zelf doorgeurd en doorgloeid van de kennis van Christus, bewoond en beheerst door Gods Woord.

Vandaar die onvoorwaardelijke roeping voor de dienaar des Woords om geen woorden van menselijke wijsheid te spreken, geen zelfbedachte fraaiigheden aan de man te brengen, maar het Woord des Heeren te dragen in zijn vat en het over te dragen aan anderen als het kostbaarste kleinood in leven en sterven.

Hier luistert alles uitzonderlijk nauw! Wij verspreiden of deze goede geur der waarheid, of de waardeloze walm van de leugen hangt om ons heen. En het zal duidelijk zijn, dat deze waarheidsvertolking niet behoort tot de faculteiten die ons van huis uit ter beschikking staan. Het gaat hier veeleer om het hoge geheim van Gods Geesteswerk.

Vandaar dat wij Paulus' exclamatie 'Wie is tot deze dingen bekwaam? ' ook niet voor een retorische vraag, niet voor een stijlfiguur moeten verslijten. Deze uitroep getuigt werkelijk van diepe verlegenheid. Paulus wil zeggen: wie kan dit, wie staat hier niet in grote onbeholpenheid en onmacht tegenover, om zo van top tot teen instrument te zijn, om zo zonder reserve en restrictie mond van Christus te zijn!? Immers dit vergt niet slechts toewijding, horigheid, gehoorzaamheid, maar dit kost het offer van ons algehele zelf. Heel onze zelfbepaling en eigen-

machtigheid komen op het altaar. Het is niet gering om het eigen ik, het eigen 'zelf' - 'die grootste vijand van de prediker'^" te verloochenen! Het houdt niet minder in dan een sterfgeval! En wie is zó - offergewijs! - tot prediken in staat?

Het antwoord op deze vraag is even kort als klemmend: iemand! Niemand? En Paulus dan? Ook hij niet. Wie er bij hem navraag naar komt doen, krijgt te horen: Niet dat wij van onszelf bekwaam zijn..., maar onze bekwaamheid is uit God' (2 Kor. 3:5).

Ieder voelt aan hoezeer hiermee werkelijk het laatste restje roem in enig menselijk vermogen uitgesloten is. Want om te beginnen zijn de woorden die de prediker spreekt al niet de zijne, maar voorts is ook het feit dat hij louter instrument van het Godswoord is, geen eigen keus en kracht, maar die van God.

Wie is tot deze Evangelie-overdracht bekwaam? Niet ik, zegt een hart dat eerlijk is. Degraderend is deze bekentenis van onvermogen. Maar hoe heilzaam en veelbelovend is de tocht door deze dalengte. Want zij mondt uit in het weidse landschap waar het wonder van de prediking-in-acte zich voltrekt. De prediking en de voorbereiding ervan worden door de ootmoed bepaald. Kohlbrugge schreef eens: 'Dat is een goede prediker, die voor de Heere zijn zonde en ellende met een waarachtig hart belijdt, die voor Gods Woord en gebod wegzinkt, uit de diepte van zijn verlorenheid tot de Heere schreeuwt, lust heeft tot Gods Wet naar de inwendige mens, maar bij het bewustzijn (...) dat hij vleselijk is, zijn ganse hoop op Jezus Christus stelt'.'^'

Prediken geschiedt slechts vanuit de gestalte der gestage ontlediging en besnoeiing. 'De ware voorbereiding voor de prediking is daarom eigenlijk meer negatief dan positief-schrijft W. Aalders - . Zij bestaat in het afgebracht worden van de eigen gedachten en meningen, die ons in de weg staan om de gedachten en meningen des Geestes te horen en te verstaan. Is het niet de ervaring die in heel wat studeerkamers van pastorieën is opgedaan, dat het zwaarste en belangrijkste voorwerk voor de prediker het loslaten van geliefde denkbeelden en theorieën was? O, hoe moeilijk is het voor een mens, om alleen maar willig en onderworpen orgaan van de Geest te zijn! Hoeveel strijd moet er vaak gestreden worden om ontledigd te worden en het eigene prijs te geven! Maar zie, als dat gebeurd is, en het instrument louter voegzaamheid geworden is, dan is het meestal ook zo dat de preek niet meer 'gemaakt' hoeft te worden, doch zich in gehoorzaamheid laat dicteren, omdat men nu hoort wat de Geest tot de gemeente wil zeggen'.^^

Zo is de prediking geen mensenwerk, geen maakwerk, maar verborgenheid van meer dan menselijke afmeting, zij is tegenwoordigheid van God zelf.^'

Overdracht in opdracht

'Want wij dragen - schrijft Paulus voorts - het Woord van God niet gelijk velen te koop' (2 Kor. 1:17). Dit 'want' moeten wij het volle pond geven. Het geeft de reden aan van Paulus' ontboezeming: Wie is tot deze dingen bekwaam? ' Alsof hij zeggen wil: r is waarlijk wel aanleiding om onze onbekwaamheid te belijden, want onze Evangeliebediening is maar geen koopmanschap, maar van totaal andere orde. Kan dat dan, Gods Woord in de mond nemen en aan de man brengen uit winstbejag, alsof de prediking een koophandel was? Ja, dat kan helaas. Ze zijn er, zegt Paulus. En niet weinigen ook. Marskramers. Woordenkramers. Hun preken zijn handelswaar. Bedrijf in plaats van gedrevenheid. Bedreven uit jacht naar winst in plaats van uit liefde tot de goddelijke opdracht. Zij leveren op bestelling en tegen betaling. Zoals anderen snuisterijen of kruidenierswaren op de markt brengen. Dan is er op de markt des levens naast alle andere kraampjes ook een godsdienst-kraam, waar men de benodigdheden voor het ingekeerde leven kan bekomen. Tegen betaling: etzij van geld, hetzij van verering, hetzij van applaus...

Te koop dragen! Vele vertalingen van het Griekse woord gaan de richting uit van: vervalsen, verbasteren. En het zal ieder terstond duidelijk zijn, hoe dicht verhandelen en versjacheren bij vervalsen ligt. Want om je koopwaar kwijt te raken, poets je het op, - je verdraait de boodschap of verfraait het aanbod, naar gelang de smaak van het publiek en de vraag van de consument. Zo wordt het Evangelie aangepast uit berekening. Niet de opdrachtgever, maar de klantenkring, de tijd, de mode, de zgn. actualiteit beheersen de boodschap. Maar... een aangepast Evangelie is een aangetast Evangelie!

Zo doen wij het niet, verklaart Paulus. Het Evangeliewoord is geen product dat de consument wordt aangeprezen ter bevrediging van diens maatschappelijke, culturele, kerkelijke of religieuze behoeften. Het is geen voorwerp dat wij naar eigen believen en uit eigen belang kunnen verhandelen, om er roem of rijkdom mee in te leggen. Het is in wezen in het geheel geen 'voorwerp'. Het is onderwerp. Het laat zich niet ongestraft verkwanselen en verhandelen, maar het handelt zelf, het handhaaft zichzelf. En als zodanig spreken wij het; op mandaat, per dictaat, als het vrijmachtige, werkzame Woord uit het hart van God, als het Dabar van vreemde komaf. Wij dragen het niet te koop, maar wij dragen het óver, omdat het ons is opgedragen. Als het Woord uit den Vreemde, dat ons wil eigen worden. Als

de sprake van goddelijk vonnis en vrijspraak, dat nooit aangepast, maar louter toegepast wil zijn.

Het komt er dus op aan, de opdracht door te geven, eenvoudig, maar met de volle inzet. Martin Lloyd Jones, die zo'n inspirerende studie heeft gewijd aan de prediking, ''* spreekt in dit verband van de urgentie, de drang, de toewijding die de prediker zal bezielen, en daarbij van de diepe afhankelijkheid die hem levenslang zal kenmerken. De opdracht is immers van een weergaloos gewicht! 'U bent niet louter bezig met het verstrekken van informatie, u bent bezig met zielen, u bent bezig met pelgrims op weg naar de eeuwigheid. Niets kan ooit zo urgent zijn als dit'." Hij vertelt dan van de opwekkingsprediker William Chalmers Bums, die op een gegeven moment zijn hand op de schouders van een ambtsbroeder legde en zei: 'Brother, we must hurry!' En hij voegt er aan toe: 'Als de prediker dit besef van urgentie niet oproept, dat hij daar staat tussen God en mensen, sprekend tussen tijd en eeuwigheid, ligt het niet op zijn weg om op de kansel te staan. Daar is geen plaats voor kalme, koele, wetenschappelijke abstractie en objectiviteit in deze dingen. Dat mag mogelijkerwijs gepast zijn voor een filosoof, maar het is ondenkbaar voor een prediker, vanwege heel de situatie waarbij hij is betrokken'.^'' De last is ons opgelegd!

Overdracht in volmacht

'Wij spreken het Woord Gods (als) uit oprechtheid', zo typeert Paulus voorts de rechte prediking. Dus niet als dubieuze kooplui, maar als oprechte getuigen treden predikers op.

Inmiddels gebruikt de apostel hier een woord voor 'oprechtheid' dat een heel specifieke betekenis draagt: eilikrineia. Het duidt naar de letter op iets dat door het zonlicht gekeurd en derhalve beproefd bevonden is. Vandaar op: onvermengde puurheid, oprechte eenvoud."

De praktijken van de zojuist gebrandmerkte sjacheraars kunnen het daglicht niet velen. Zij hebben bijbedoelingen. Zij zijn niet doorzichtig, hun woorden zijn niet louter en klaar, maar schemerig en schimmig. Zo niet Paulus! Zijn woordbediening is doorschijnend en glashelder. Niet in de zin van rationeel doorzichtig en vlot te volgen, maar in de zin van echt, onvervalst, doorschijnend tot op de werkelijkheid en volmacht Gods. Zijn woorden trekken geen scherm neer en houden geen matglas voor ogen, maar zijn doorzichtig als kristal, zuiver, niet vertroebeld door bij-oogmerken. Zij hebben maar één oogmerk: dat het Woord

van God aan het licht komt, dat Christus zal gaan glanzen.

Is dit nu niet nauwkeurig wat echte en rechte prediking wil zijn? Een glasvenster waardoor de lichtval van Gods aanschijn ons toestroomt en waardoor ons het zuivere zicht geschonken wordt op Hem? Is niet dit het geheim van de prediking: dat de woorden daarin gesproken doorzichtig zijn tot op Christus? Dit maakt het geheel eigensoortige wonder van de overdracht der prediking uit: dat in deze overdracht van het Evangelie naar het mensenhart die unieke ontmoeting plaats vindt tussen Christus die zondaren zoekt en zondaren die alles zochten behalve Hem. Daar gaat Christus lichten in het holst van de zondenacht. En daar wordt een bedelaar en blindeman verrijkt met het zicht op Hem die het Licht der wereld is.

Naar ons besef is hierbij niet alleen de subjectieve oprechtheid van de prediker in het geding, maar wordt inzonderheid gedoeld op de klinkklare zuiverheid van het gepredikte Evangelie zelf. De boodschap is deugdelijk. Paulus knoopt er niet toevallig onmiddellijk aan vast, dat zijn prediking 'als uit God' is, waarbij het woordt 'als' uiteraard niet betekent 'alsof', maar 'als zijnde' afkomstig uit God. Het is God zelf die in de prediking ter sprake komt, niet zozeer als Besprokene als wel als de Sprekende.

Het is evident, dat deze notie - men mag wel zeggen oernotie - van het apostolisch verstaan der prediking de prediker onder scherpe controle stelt. Zijn mogelijkheden zijn strikt begrensd: hij spreekt het Woord dat uit God is, en niets anders. Hij is een gevolmachtigde. Op de vraag 'waar zo'n man het toch vandaan haalt' is maar één antwoord dat deugt: uit God! Deze is onze Zegsman en volmachtgever.

Zeker, in de prediking en in de voorbereiding ervan maken wij dankbaar gebruik van al de middelen die ons ter beschikking staan: woorden en woordenboeken, bidwerk en denkwerk, ervaring en levenswijsheid, kennis van historie en heden, betrokkenheid bij kerk en samenleving, ontmoetingen met jongeren en ouderen, luisteroefeningen bij vreugde en verdriet. Al deze, voor een deel contextuele factoren worden in dienst genomen om de Boodschap van God te vertolken en over te dragen in verstaanbare, verzorgde en verrassende taal.

De Boodschap van het briefje oplezen - zoals we het in het begin hebben genoemd - geschiedt dus niet op de puur zakelijk-afstandelijke manier van de nieuwslezer bij het A.N.P.... De prediking vordert heel de persoonlijkheid van de prediker op en is afgestemd op de tijd en de omstandigheden van de gemeente. Maar zij is er niet uit afkomstig. Wie zou gediend zijn met gedachtenspinsels van wereldse wijsheid, al waren ze nog zo schoon, opwindend of actueel? In de kerk gaat het om oneindig duurzamer en dieper actualiteit: om dat wat van ogenblikkelijk belang is in het licht van de eeuwige God die hier en heden woorden heeft van

eeuwig leven. De prediker heeft toe te zien, vooral toe te horen, dat hij deze woorden verneemt, verstaat en vertolkt. Dit is de heilzame 'omgrenzing' die hem is opgelegd, onherroepelijk. Voor iedere preek heeft hij op te klimmen tot God, om daar woorden te ontvangen die wijs zijn en waar. Een klimtocht die, paradoxaal genoeg, in de diepte voert. Het is de diepte van de gebedsomgang met God, die over de Schrift gebogen plaatsvindt. Wij knielen. Niet slechts op de bodem van de aarde, maar op de bodem van de Bijbel. En wij kruipen heen door de mijngangen van dit Godswoord. Kloppend, tastend, luisterend dalen wij afin de schachten van dat verborgen rijk, om daar gedachten Gods op te delven. Dit vergt geduld, oplettendheid, zorgvuldigheid en sterke, stille concentratie. Want de ertsaders liggen verscholen! Luther houdt het erop dat 'die heilige Schrift ein solch Buch ist, das aller ander Bücher Weisheit zur Narrheit macht (...). Darum solist du an deinem Sinn und Verstand stracks verzagen'. De weg door de Schrift is er een van 'oratio, meditatie, tentatio', gebed, meditatie en aanvechting.^*

Deze speurtocht vordert ons volledig op. Het is een tocht waarbij wij eigen privé-inbreng onderweg verliezen, maar waarbij wij dan ook een goede ruil mogen doen. Want juist deze oefening in ascese, om uitsluitend woorden uit God te spreken en niet woorden die wij opdiepen uit de bronwei van eigen fantasie en inventiviteit, schenkt meteen die bevrijdende volmacht aan de prediking. Het is het besef - bij dienaar en hoorders - , dat niet een boodschap van beneden weerklinkt, maar van hogere regionen. Dan worden woorden uit God gesproken. Daar spreekt ten diepste God zelf.

Het is vanuit dit besef dat de Tweede Helvetische Confessie, door BuUinger opgesteld in 1562, de beroemde zin heeft geformuleerd, dat de prediking van het Woord van God het Woord van God zelf is. Het is, zo verduidelijkt C. Trimp, hier niet de bedoeling om een volledige identiteit van prediking en Bijbel te proclameren of onfeilbaarheid voor het menselijk spreken op te eisen, maar het gaat om déze werkelijkheid: in de prediking spreekt God ons toe.^"*

De ernst die hiermee over de prediker gespannen wordt, is groot. Maar het is een ernst die onmiskenbaar vergezeld gaat met de vreugde der bevrijding. Immers, niet wij zijn het subject van het Woord der prediking, niet wij behoeven het Woord te laten geschieden - hoe zou het ooit ter wereld mogelijk zijn? - , maar het is God zelf die er achter staat, ervoor in staat en het voltrekt. Ernst èn bevrijding: dat is de dubbelheid die het gevolmachtigd-zijn onopgeefbaar met zich meebrengt.

In samenhang hiermee valt op nog een tweede dubbelheid te wijzen. Enerzijds

schenkt deze volmacht de prediker een heel bijzondere vrijmoedigheid en stelligheid. Schuilgaand achter God die hem autoriseert mag hij, zodra en zolang hij Diens boodschap vertolkt, zonder aarzeling stellen: Alzo zegt de Heere! Luther heeft in dit verband eens gezegd: Als een prediker niet meer zeker weet dat het Gods Woord is dat hij spreekt, doet hij er beter aan, maar op te stappen.^"

Maar deze stelligheid heeft een keerzijde. Aan de andere kant namelijk brengt dit gevolmachtigd-zijn een blijvende armlastigheid en verlegenheid te weeg. Immers, we zijn wel geautoriseerd, maar op géén wijze autonoom. Het Woord effectueren is exclusief aan de hoogste instantie, aan God zelf voorbehouden. 'De prediking is een vurig ijveren en trachten raak te schieten, in blind vertrouwen dat God de pijl richte... Prediken is een open-houden der handen in bevende maar stellige verwachting, dat God daarin vloeien doe het levende Water, om het zo in diezelfde handen, zonder morsen, te dragen tot de gekwelde mensen; prediken is woorden neerleggen als zovele toetsen, waaruit de Heilige Geest klinken doet het eeuwige lied van Gods Liefde over deze weerspannige wereld'.^'

Waar zo woorden uit God, in zijn volmacht, worden overgedragen, daar worden naar zijn welbehagen zondaren onweerstaanbaar gewond en verslagen, tot bekering en boete gebracht, uit God geboren, geborgen in zijn genade, bevrijd van schuld, en bewaard ten leven.

Overdracht in overmacht

Paulus vervolgt zijn karakterisering van de prediking met te zeggen, dat zij geschiedt 'in de tegenwoordigheid Gods'.

Dit behelst in de eerste plaats opnieuw een klemmend appèl. Wanneer immers de prediking coram Deo geschiedt, wil dat zeggen dat 'onze' woorden opklinken ten aanhoren van God! Zij zijn uit God, maar ook: voor Zijn aangezicht. Het Woord dat van Hem uit-gaat, geeft Hij nochtans nooit uit handen. Hij blijft er bij. Hij houdt het in het oog en houdt er Zijn heilige handen behoedend omheen. Want hij droeg ons de verkondiging van het Evangelie wel op, maar droeg het eigendomsrecht ervan niet aan ons over.

Zou het b)esef van deze overmachtige presentie van de Eigenaar zelf een prediker niet met permanente schroom en vreze vervullen? Het Woord dat wij overdragen is niet het onze. Het is het eigen onbetaalbaar en onvervreemdbaar kleinood van Hem. En het blijft van Hem. Hij is dan ook de eerste Hoorder en Beoordelaar van de preek.

Niet moet het daarom onze primaire zorg zijn, wat de religieuze fijnproevers en kerkelijke keurmeesters ervan zeggen. Déze kwestie heeft de voorrang: kan 'mijn' prediking de proef van God doorstaan? Is mijn bediening werkelijk uit God: onvervalst en onversneden? Is zij misschien afgestemd op wat mensen vinden en verlangen, of is zij metterdaad afgestemd op de toonhoogte van het Woord en de mening van de Geest? Kan zij bestaan voor het oor van de Hemelse Luisteraar?

Nu is het hierbij ongetwijfeld zaak, dat niet alleen de dienaar van het Woord een diep besef van deze goddelijke tegenwoordigheid omdraagt, maar dat dit ook op de hoorders van het Woord zal worden overgedragen. God is overmachtig present!

Wat moet een prediker doen, om deze presentie 'tastbaar' te maken? Hij hééft niet iets te doen! Alsof het hierbij om een methode, een bezweringsformule, een stembuiging of een kunstgreep zou gaan! Hij heeft 'slechts' God het Woord te geven. God aan het Woord te laten.

Dan komt Gods heiligheid ter sprake, waarin Hij toomt over alle ongehoorzaamheid, het beleg slaat om de burcht van het afvallige mensenbestaan en alle vlees in staat van beschuldiging stelt. De Heilige heeft kritiek en spant het gericht! In de overmachtige en onweersprekelijke handhaving van zijn recht en Wet. Opdat de mens onder deze overmacht wordt overmocht en alle mond wordt gestopt.

Het is niet geraden deze richtende tegenwoordigheid Gods met een evangelische handomdraai weg te wuiven, laat staan door een dogmatisch axioma als a priori achterhaald te beschouwen. Wie deze God leerde vrezen is Zijn gelijk, kan Paulus volgen wanneer hij roept: Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof' (2 Kor. 5:11). Hier ligt dan echter tevens de heilzame keerzijde van de presentie van die God die te vrezen is. Immers, wij bewegen de mensen niet om van Hem wég te schrikken, maar om tot Hem heen te vluchten, in geloof! Tot Hem Die nimmer heeft gezegd: oek Mij, en sterf, maar: oek Mij, en leef! Zó is God immers tegenwoordig: chrikwekkend in zijn toom, maar vergevensgezind in zijn ontferming in Christus, Die zich in geloof laat omhelzen.

Het is tegen het reliëf van de toornende God dat de overmacht van het heilig Evangelie weerklinkt, als een ondoorgronde wending, een ongedachte ontknoping. 'Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het Woord der verzoening in ons gelegd. Zo zijn wij dan gezanten van Christus' wege (in Diens plaats!), alsof God door ons bad; wij bidden u van Christus' wege: aat u met God verzoenen' (2 Kor. 5:19, 20). Zo ergens de tegenwoordigheid Gods in de prediking gestalte krijgt, dan hier. Te meer, wanneer wij bedenken dat Paulus eigenlijk niet zegt 'alsof God door ons

bad', maar veeleer 'omdat God door ons bidt'.

Hoog is de spanning die dusdoende op de prediking komt te staan. Maar tegelijk moet en mag worden gezegd, dat juist dit besef van Gods overmachtige presentie anderzijds een ongekende ontspannenheid impliceert. God is er bij. Hij zelfstaal garant voor zijn Dabar, zijn daadkrachtige Woord. Overmachtig, effectief, Geestkrachtig. Wat mensen onmogelijk is - wie is tot deze dingen bekwaam? - , is mogelijk bij God! Zou Hem enig ding te wonderlijk zijn? In zijn Woorden is Hij werkelijk en werkzaam tegenwoordig, en het Woord doet al wat Hem behaagt.

Zo spreken wij het 'in Christus'. Niemand onderschatte dit woordenpaar: in Christus. Twee luttele woorden, maar van een ongemeten draagwijdte! De overdracht van de woorden Gods vindt plaats in Christus. Dat wil zeggen dat de prediker in zijn gevolg, in zijn nabijheid, in zijn ademhaling z'n opdracht vervult. Maar dan ook, dat het Woord in Christus' kracht geschiedt. Kracht die altijd en overal in onze zwakheid wordt volbracht. Zo is het Christus' volmacht die zich door ons dienstwerk heen voltrekt.

In Christus' overmacht ligt het geheim van de prediking verankerd. In Christus' Geest ligt de vrucht op de woordbediening gewaarborgd. In Christus' tegenwoordigheid is het brongebied van de vreugde der prediking gelegen, die met géén andere vreugde te vergelijken is... En in Hem geborgen is het dat wij iedere preek, voor Gods aangezicht gesproken, met een vrijmoedig Amen bekrachtigen. De boodschap die ons was opgedragen droegen wij over. Die boodschap zal in de overmacht van Christus waar en zeker zijn, zo waar als Hij zelf de Amen heet (Opb. 3:14).


* Toespraak gehouden op de predikantencontio van de Gereformeerde Bond, januari 1989.

' W. Kxtmsr, Priesterlijke prediking, Amsterdam 1976, blz. 101.

^ Zie V. Vajta, Die Theologie des Gottedienstes bei Luther, Göttingen 1954, S. 118.

3 Idem, S. 144.

"• Zie P. Schempp, Luthers Stellung mr Heiligen Schrift, Miinchen 1929, S. 21.

' Over Luthers visie op het Woord is recent een zeer belangrijk proefschrift verschenen, nl. Bemhard Rothen, Die Klarheit der Schrift, Göttingen 1990.

* Predigt Joh. 8 : 46ff. Zie H. J. Iwand, Nachgelassene Werke V, Luthers Theologie, Münchenl974, S. 2I3f.

^ Idem, S. 215.

«Idem, S. 145.

' Zie P. Schempp, o.c, S. 41.

'" Trimp, Woord, water en wijn. Kampen 1985, blz. 20.

" Zie P. Schempp, o.c, S.57.

'2 Zie V. Vajta, o.c, S. 127.

" Het gepredikte Woord, Franeker 1978, blz. 153 v.

'" Comm. op 2 Kor. 5 : 19.

'5 Comm. op Hebr. 9-20.

'* Preek over 1 Tim. 2 : 3-5.

" Aldus C. Veenhof in het uitnemende hoofdstuk van zijn hand: 'Calvijn en de prediking', in Zicht op Calvijn. Amsterdam 1965, blz. 97.

'* 'En Gode zij dank. Die ons allen tijd doet triomferen in Christus, en de reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen... Want wij dragen niet, gelijk velen, het Woord van God te koop, maar als uit oprechtheid, maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus'.

" K.H. Miskotte, Het Waagstuk der Prediking, in Om het levende Woord, Kampen 1973, biz. 284.

^^ M. Lloyd-Jones, Preaching and Preachers, London 1971, p. 264.

^' Aang. in J. van Lonkhuyzen, H.F. Kohlbrugge en zijn predilcing, Wageningen 1905, blz. 343.

^^ Aalders, Burger van twee werelden, Den Haag z.j., blz. 119.

Idem, blz. 107.

^* Preaching and Preachers, London 1971.

"p. 91.

2* Idem.

^^ Vgl. Liddei and Scott, Greek-English Lexicon, sub voce.

2* Zie B. Rothen, o.c, 209.

^' a.w., blz. 26.

* Walch-Ausgabe VI, S. 879.

3'K.H. Miskotte, a.w. blz. 281.

Vgl, F.J. Pop, De tweede brief van Paulus aan de Corinthiërs, Nijkerk 1971, blz. 178.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1990

Theologia Reformata | 374 Pagina's

PREDIKING ALS OVERDRACHT*

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1990

Theologia Reformata | 374 Pagina's