Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OP ONDERZOEK IN DE INTERTESTAMENTAIRE PERIODE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OP ONDERZOEK IN DE INTERTESTAMENTAIRE PERIODE

41 minuten leestijd Arcering uitzetten

I. Afbakening

De redactie wil de lezers van ons tijdschrift een reeks artikelen aanbieden waarin ons een overzicht geboden wordt van de diverse onderdelen van de theologische wetenschap. Na de bijdrage van professor Peels over het Oude Testament' is nu de intertestamentaire periode aan de beurt.^ Maar is dit tijdvak precies te traceren? Daarmee stuiten we direct al op een probleem. Want wat is nu het jongste boek van het Oude Testament? Is dat het laatste in de rij? In onze Bijbel is dat Maleachi, maar volgens de Hebreeuwse canon zijn dat de beide boeken Kronieken. Daarmee is het bestaan van nog jongere teksten niet uitgesloten. Reeds Calvijn achtte het mogelijk dat Psalm 79 dateerde uit de tijd van Antiochus IV Epifanes (175-165 v. Chr.) en de Makkabeeën. Dat is 250 jaar later dan Maleachi en minimaal 75 jaar na de totstandkoming van de boeken der Kronieken. Tegenwoordig is men algemeen van oordeel dat het boek Daniël in zijn huidige vorm uit dezelfde periode stamt, om precies te zijn:165 v. Chr.'^ Maar daar komen we nog op terug.

Wat betreft de datering van het oudste boek van het Nieuwe Testament lopen de meningen ook al weer uiteen. Is dat het Evangelie van Mattheüs, Marcus, of moeten we denken aan I en II Thessalonicenzen? De daarbij gehanteerde jaartallen fluctueren eveneens, al beslaan de verschillen nu geen eeuwen maar decaden. Met de titel Tussen Maleachi en Mattheüs* komen we dus niet uit. Zij geeft wel onze bedoeling weer, maar is niet exact, noch uit historisch, noch uit theologisch oogpunt. Kunnen wij wel uit de voeten met de gedachte dat er een soort niemandsland ligt tussen het Oude en Nieuwe Testament? 

Maar gesteld dat we precies zouden kunnen aangeven waar het Oude Testament 'ophoudt' en het Nieuwe Testament 'begint', dan zouden we ons toch niet tot de ontwikkelingen van zo'n korte periode kunnen beperken. Ze hebben immers hun voorgeschiedenis en zijn bepalend voor het verdere verloop van de gebeurtenissen. Globaal genomen zijn het twee historische figuren die deze periode markeren: Alexander de Grote' en Constantijn de Grote. Door het optreden van de eerste komt een proces op gang waarin de culturen van Oost en West elkaar wederzijds beïnvloeden. We spreken dan van het Hellenisme. Met de tweede figuur begint de kerstening van Europa en komt een einde aan de dominante rol van de Grieks-Romeinse beschaving. Aan het begin van deze periode is het Jodendom nog volop in beweging.^ Er zijn verschillende stromingen aan te wijzen. Er is een traditie die zich vooral oriënteert op de ordening die ten grondslag ligt aan de schepping. Wij vinden dit principe terug in de wijsheidsliteratuur* en in de gemeenschap van Qumran.** Een andere traditie kiest nadrukkelijk haar uitgangspunt in de wetgeving op de Sina'i. Aan het einde van deze periode hebben zich zowel het Jodendom als het Christendom uitgekristalliseerd. De joodse mondelinge overlevering is nu schriftelijk vastgelegd onder leiding van Jehuda-ha-Nasi. Dat is de Misjna. Inmiddels zijn de discussies over de uitleg van de Misjna begonnen. Dat zijn de Gemara. Samen vormen zij de Talmoed. Daarvan bestaan twee uitgaven: de Jerusjalmi en de Bavli. De laatste, de Babylonische Talmoed, zal in het synagogale Jodendom de grootste invloed krijgen.'" Wat het Christendom betreft is op het concilie van Nicea in 325 het dogma van de Drieëenheid geformuleerd. Zeker, van meet aan werd het bestreden. Scheuringen zijn het gevolg geweest. Maar het Nicenum geeft aan wat het hart is van het algemeen (katholiek) christelijk geloof.

2. Complex karakter

Een volgend probleem waarvoor de bestudering van de intertestamentaire periode ons stelt is het complexe karakter. We komen in aanraking met een grote verscheidenheid aan vakgebieden. Er wordt onderzoek gedaan naar:

- de geschiedenis van deze periode; belangrijke detailstudies concentreren zich op: - Philo van Alexandrië - Flavius Josephus - de inleidingswetenschap en de theologie van het Oude Testament met name voorzover zij betrekking hebben op: - de wijsheidsliteratuur - de apocalyptiek - de totstandkoming van de Masoretische tekst - de Septuaginta (LXX) - de Pesjitta (een Syrische vertaHng van de Hebreeuwse Bijbel) - de oudtestamentische apocriefen - de oudtestamentische pseudepigrafen - de stromingen in het vroege Jodendom: - de Sadduceeën - de Farizeeën - de Essenen - de Zeloten - de joodse gnostiek - de handschriften van Qumran - de joods-synagogale overlevering - de Misjna - de Gemara - de Talmoed - de Midrasjim (vroegjoodse bijbelverklaringen)

- de Samaritanen - de inleidingswetenschap en theologie van het Nieuwe Testament voorzover zij betrekking hebben op de joodse achtergronden van het Nieuwe Testament.

' Tussen sommige van deze vakgebieden bestaan dwarsverbindingen en overlappingen. Zo zal men bij het onderzoek naar de totstandkoming van de Masoretische tekst niet voorbij kunnen gaan aan de Septuaginta, Pesjitta en Qumran. Andere vakgebieden staan veel meer op zichzelf. Het is voor niet-joden ondoenlijk, zo niet onmogelijk, ooit thuis te raken in de Talmoed. Wij als christenen uit de goyim missen daarvoor de antenne. We lopen daardoor een verhoogd risico de plank mis te slaan.

3. Standaardwerken

Gelukkig beschikken we tegenwoordig over uitstekend studiemateriaal. Voor een eerste oriëntatie denken we dan aan Tussen Oude en Nieuwe Testament, Bijhels Handboek, deel UB, onder redactie van A.S. van der Woude, Kampen 1983. Speciaal met het oog op de geschiedenis noemen we H. Jagersma, Geschiedenis vanisraël, 2, van Alexander de Grote tot Bar Kochha, Kampen 1985. Beide werken zijn inmiddels in het Engels vertaald en hebben internationale bekendheid gekregen.

Voor wie zich wil specialiseren in dit vakgebied is de 'nieuwe Schürer' een onmisbaar hulpmiddel. Het is de modernisering van E. Schürer, Geschichte des jüdischen Volkes im Zeitalter Jesu Christi (1886-1890). Een team van geleerden heeft eraan gewerkt. De titel luidt nu The History of the Jewish People in the age of Jesus Christ (175 B.C.-A.D. 135), vol. 1 (1973), 2 (1979), 3, 1 (1986), 3, 2 (1987). Aanbeveling verdient ook The Cambridge History of Judaism, vol. 1 (1984), 2 (1989). Veel uitgebreider is de serie Compendia Rerum ludaicarum ad Novum Testamentum, waarvan het eerste deel verscheen in 1974. Deze serie is ontstaan uit een Nederlands initiatief. Sommige delen bieden een goed overzicht, bijvoorbeeld Mikra, Text, Reading and Interpretation of the Hebrew Bible in Ancient Judaism and Early Christianity, ed. M.J. Mulder-H. Sysling, over de totstandkoming van de Masoretische tekst, de Targum's, de Septuaginta en de Pesjitta. Andere bevatten detail-studies, bijvoorbeeld H. Schreckenberg en K. Schubert, Jewish historiography and Iconography in Early and Medieval Christianity (\992) en D.T. Runia, Philo in Early Christian Literature (1993).

Van de literatuur uit deze periode bestaan voortreffelijke vertalingen. De verschijning van The Old Testament Pseudepigrapha, ed. J.H. Charlesworth, I (1983) en II (1985) kan gezien worden als een mijlpaal. Mede vanwege de inleidingen, de aantekeningen die hier en daar de vorm aannemen van een beknopt commentaar.

en het register - 96 pagina's klein gedrukt - een naslagwerk dat men graag bij de hand wil hebben." Bescheidener van opzet is The Apocryphal Old Testament, ed. H.F.D. Sparks (1984).'^ In het Engelse taalgebied wordt, gelet op de vele herdrukken, nog steeds veel gebruik gemaakt van R.H. Charles, The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament, I en II (1913). Voor het Duitse taalgebied geldt hetzelfde van E. Kautzsch, Die Apokryphen und Pseudepigraphen des Alten Testaments, I en II (1900), en P. Riessler, Altjüdisches Schrifttum auszerhalh der Bibel{\921).

De meest gangbare vertaling van de Misjna is nog steeds H. Danby, The Mishnah (1933, 1992")" en van de Talmoed de 'Soncino', The Babylonian Talmud, ed. I. Epstein, in achttien delen, waaronder een afzonderlijke band met registers (1948-1952).

Voor de Dode Zee-teksten kan men terecht bij E. Lohse, Die Texte aus Qumran, Hehraisch und Deutsch (1964, 1986^*), G. Vermes, The Dead Sea Scrolls in English {{9%V of een latere druk), en J. Maier, Die Texte vom Toten Meer, I en II (1960), waarvan deel I herdrukt is in J. Maier en K. Schubert, Die Qumran-Essener, Uni-Taschenbiicher 224 (1982), en J. Maier, Die Tempelrolle, Uni-Taschenbücher 829 (1978). Zie verder het Naschrift.

De werken van Philo en van Flavius Josephus zijn opgenomen in The Loeb Classical Library in respectievelijk tien en negen delen. De Engelse vertaling staat in deze uitgave afgedrukt tegenover de oorspronkelijke tekst.

De handschriften van Nag Hammadi zijn vertaald in The Nag Hammadi Library, ed. J.M. Robinson (1988^).

Belangrijk zijn ook de tijdschriften. We volstaan met de vermelding van het Journal for the Study of Judaism en de Revue de Qumran. Volgend jaar zal bij E.J. Brill te Leiden een nieuw tijdschrift verschijnen onder de naam Dead Sea Discoveries.

4. Saillante punten

We willen nu proberen de theologische relevantie van de bestudering van de intertestamentaire periode op enkele saillante punten aan te geven. De keuze van de onderwerpen draagt uiteraard een persoonlijk karakter. Ze staan echter niet op zichzelf maar hangen min of meer met elkaar samen.

4.1. Canoniseringsprocessen

Bij het woord 'canonisering' denken wij meestal in de eerste plaats aan de vaststelling van de omvang van de Bijbel. Wat zijn de canonieke boeken? De Nederlandse Geloofsbelijdenis geeft ons daarvan in artikel 4 een lijst om dan in artikel 5 het criterium van de canonisering te noemen: et testiomonium Spiritus Sancti. Aan de beantwoording van de vraag welke boeken voor canoniek gehouden moeten worden, gaat een andere vooraf: at is de canonieke tekst van elk boek afzonderlijk? In de Masoretische en proto-Masoretische overlevering van deze tekst is de uiterste zorgvuldigheid betracht. Dat geldt met name van de Tora. Met het oog daarop heeft men alle verzen geteld. Het zijn er 5.845. Ook alle woorden, in totaal 79.856. Zelfs alle letters:400.945.''' Deze gegevens staan in de kantlijn afgedrukt in de Bihlia Hebraica Stuttgartensia. Wij noemen haar de 'kleine Masora'. Dit werpt een nieuw licht op het woord van de Here Jezus dat er niet één jota of tittel van de Wet zal vergaan.'^ De Tora blijft tot de jongste dag volledig van kracht.

Aan de tekstoverlevering van het Oude Testament heeft professor Van der Woude vorig jaar zijn afscheidscollege gewijd." Het is zeker de moeite waard daarvan kennis te nemen. Niet alleen omdat het als een fraai voorbeeld kan gelden, hoe voor het oplossen van een vraagstuk op het terrein van de intertestamentaire periode gegevens uit diverse vakgebieden worden aangedragen en met elkaar in verband gebracht. Maar vooral ook vanwege de zaak zelf. Want wat blijkt? Zoals bekend bestaan tussen de Masoretische tekst en de Septuaginta heel wat verschillen. Vaak zijn dat kleine, maar soms ook grote. Dan moet daar wel een andere tekst aan ten grondslag hebben gelegen. Bij de vondst van de handschriften van de Dode Zee is gebleken, dat er een veelvoud van tekstoverleveringen bestond. Maar twee eeuwen later - zeker na 70 na Chr. - is van enige diversiteit nauwelijks sprake meer. Dan ligt de conclusie voor de hand, dat de standaardisatie van de Masoretische tekst vroeger is begonnen dan tot dusver werd aangenomen: reeds vóór de verwoesting van Jeruzalem en niet pas aan het einde van de eerste of het begin van de tweede eeuw na Chr. Men kan zelfs nog verder gaan. Het vermoeden is gewettigd dat reeds in de laatste eeuwen voor het begin van onze jaartelling de proto-Masoretische tekstoverlevering een officiële status werd toegekend."

In andere stromingen binnen het Jodendom werden zelfs heel andere geschriften als heilig beschouwd. Wellicht waren de vijf boeken van I Henoch een alternatief voor de Mozaïsche Pentateuch. Zo is Margaret Bowker van mening dat in I Henoch oudere, voor-exilische tradities bewaard zijn gebleven. Vandaar de titel van haar boek The Older Testament met als ondertitel The sunival of themes of the ancient royal cult in sectarian Judaism and early Christianity}* Haar opvattingen zijn - overigens terecht - omstreden.

In de gemeenschap van Qumran vallen grote stukken van de canon uit: alles wat betrekking heeft op de periode tussen Eleazar en Uzzia en bovendien ook nog de na-exilische profeten.''* Hiermee te vergelijken is het onderscheid dat door de Ebionieten gemaakt wordt tussen de ware en valse pericopen.^"

Voor de Samaritanen geldt alleen de Tora met enkele fundamentele correcties.^'

4.2. De datering van het boek Daniël

Een saillant punt is zeker ook de datering van het boek Daniël. Want dat bepaalt in sterke mate het beeld dat wij ons van de intertestamentaire periode vormen. Kan men met name aan de vier gezichten van Daniël gegevens ontlenen voor het schetsen van apocalyptische voorstellingen uit de tweede eeuw voor Christus? Voorwaarde is dan wel, dat men dit bijbelboek beschouwt als een pseudepigraaf en de gezichten verklaart tot vaticiania ex eventu. Deze zienswijze wordt in de oudtestamentische wetenschap algemeen aanvaard.'' Toch zijn tegen deze zienswijze ernstige bezwaren aan te voeren.^"* Het is zeker waar, dat tal van apocalyptische geschriften zijn verschenen onder een pseudoniem.^'' De auteurs verschuilen zich achter bijbelheiligen met klinkende namen zoals Adam, Henoch, Abraham, Izak, Jakob, de zonen van Jakob, Mozes, Elia, enzovoort. Het suggereert een gezag dat zij zelf niet bezitten. Maar dat gaat niet op voor Daniël. Afgezien van het bijbelboek dat zijn naam draagt, is hij nauwelijks bekend. Daar komt nog iets anders bij. In Qumran-teksten uit de tweede eeuw voor Christus vinden wij zinspelingen op het boek Daniël als heilige schrift. Dat maakt een datering van Daniël in 165 voor Christus nagenoeg onmogelijk.^^ Evenmin werd Daniël door de gemeenschap van Qumran beschouwd als één van de na-exilische profeten, want zij werden door haar juist niet als canoniek beschouwd. Maar wat nog het zwaarste weegt, hoe kunnen wij in Daniël een pseudepigraaf zien - dus in feite een falsificatie - als de Here Jezus hem een profeet noemt? ^*

4.3. Stromingen en traditie stromen

Volgens Flavius Josephus kende het Jodendom omstreeks het midden van de tweede eeuw voor Christus drie stromingen: de Farizeeën, de Sadduceeën en de Essenen.^' Deze stromingen bestonden volgens hem reeds 'van oudsher'.^* Later zijn daar de Zeloten nog bijgekomen.^' Elk van deze 'filosofieën' had haar eigen karakteristiek. De Sadduceeën waren conservatief. Zij hielden zich voor de regelgeving van de tempeldienst en het dagelijks leven uitsluitend aan de Tora. De Farizeeën legden de Tora uit overeenkomstig hun mondeling overgeleverde traditie. Deze ging evenals de vijf boeken van de Tora terug op de wetgeving van Mozes op de Sinaï. Ook de Essenen hielden zich exact aan de Tora. Maar zij bleven niet bij de wetgeving van Mozes op de Sinaï staan. De Tora was voor hen primair scheppings-tora. Het leven moet in overeenstemming gebracht worden met de ordening die aan de schepping ten grondslag ligt. Het is hetzelfde principe dat ook de wijsheid van Israël reguleert. De Zeloten zijn gedreven ijveraars. Voor hen bestaat de hoofdsom van de Tora uit het eerste en tweede gebod: alleen God is de Heer, niet de keizer; geen gesneden beeld maken, dus geen veldtekens van Romeinse legioenen in het land! Dat maakt de Zeloten onder Judas de Galileeër tot een verzetsbeweging tegen de bezettende macht. De vondsten van Nag Hammadi hebben onze aandacht nog weer eens extra gevestigd op een vijfde stroming: de joodse gnosis.^"

Deze stromingen binnen het Jodendom hangen samen met bepaalde traditiestromen. Zowel de diverse groeperingen als hun opvattingen zijn gewikkeld in een veranderingsproces. Vandaar de gekozen formuleringen. Het Jodendom in deze periode is in beweging. Waar het op uit zal lopen is beslist onvoorspelbaar. Al is er volgens het synagogale Jodendom één ononderbroken traditie die haar oorsprong heeft in Mosjè-missinai, we kunnen niet de voorschriften van de Tora terugprojecteren op de tijd van Jezus en gelijk stellen aan de overleveringen der ouden uit de Evangeliën.'' Onder Jochanan ben Zakkai werd als gevolg van de verwoesting van de tempel van Jeruzalem en het staken van de tempeldienst de traditie aangepast aan de gewijzigde situatie.'^

Van een veranderingsproces horen wij met zoveel woorden in de Codex van Damascus. Aan het begin van de tweede eeuw voor Christus ontstaat een nieuwe beweging uit een 'oude wortel'." De Pesjer van Habakuk ziet al in de Schrift een dramatische ontwikkeling aangegeven: de breuk tussen Jeruzalem en Qumran. De éne traditie met twee kristallisatiepunten valt uit elkaar. Een gescheiden ontwikkeling onstaat, waarbij de éne groepering de Sinaï-tora als haar uitgangspunt kiest en de andere de scheppings-tora. Qumran wijt de scheuring aan de 'goddeloze priester' die bij het begin van zijn optreden nog wel crediet had bij de gemeenschap maar na verloop van tijd bitter tegenviel. Hij kwam zelfs in eigen persoon naar Qumran om te proberen de 'leraar der gerechtigheid' in een debat ten val te brengen.'"

Al naar gelang de traditie kunnen dezelfde thema's toch inhoudelijk sterk verschillen. Begint Flavius Josephus zijn beschrijving van de Essenen, dan gaat het over zaken die betrekking hebben op de halacha. Hij noemt dan achtereenvolgens hun opvattingen over het huwelijk, het bezit en de reinheid." Bij de Codex van Damascus treffen we dezelfde volgorde aan. Hier worden de wetten van de tegenpartij gekwalificeerd als de 'netten van Belial'. Ze hebben betrekking op ontucht, rijkdom en de bevlekking van het heiligdom.'* Deze onderwerpen in deze 

combinatie komen ook weer voor als opschriften van onderdelen van de Misjna: vrouwen, schadegevallen, heilige zaken/reinheid." De leden van de gemeenschap van Qumran verwijten hun tegenstanders dat zij 'de grenzen verleggen', 'de goddelozen rechtvaardigen' en 'de rechtvaardigen schuldig verklaren'.'* Het Jodendom is primair a way of life. Verschil in kennis van de wet met het oog op de halacha schept afstand: Vervloekt is de schare die de wet niet kent.'' Verschil in interpretatie van de wet met het oog op de halacha kan leiden tot scheuring. Daarom zijn alle pogingen om de 'apocalyptici' als een afzonderlijke stroming naast de hierboven genoemde haireseis die Flavius Josephus noemt, als mislukt te beschouwen.'*" In het Jodendom zijn geloofsvoorstellingen - ook in hun apocalyptische vormgeving - van secundaire betekenis.

4.4. De Zoon des mensen^^

Het is goed om dit te bedenken als we letten op de figuur van de Zoon des mensen. In Daniël 7 staat Hij op één lijn met de Oude van dagen, maar is Hij toch weer van Hem onderscheiden. Samen maken zij deel uit van één en dezelfde theofanie. Daarentegen wordt in I Henoch 71 een mens op één lijn geplaatst met de Zoon des mensen op grond van zijn gerechtigheid die uit de wet is. De strikte gehoorzaamheid van Henoch aan de halacha staat voorop. De geloofsvoorstelling waarin deze gehoorzaamheid tot uitdrukking wordt gebracht, is daaraan ondergeschikt en komt dus op de tweede plaats.'*^

4.5. Christian origins'*^

Het meest saillante punt is toch wel de vraag naar de oorsprong van het Christendom. Dat is de reden waarom tegenwoordig veel wetenschappers op onderzoek uitgaan in de intertestamentaire periode. Men kan daarbij verschillende wegen inslaan.""

4.5.1. Jezus een bijzondere rabbi*^

Joodse geleerden als Pinchas Lapide, David Plusser en Geza Vermes, zien Jezus als een uitzonderlijke rabbi. In die tijd kwamen meer van zulke legendarische figuren voor. Er werden over hen wonderlijke verhalen verteld. Dat kan met tal van voorbeelden uit de haggada worden geïllustreerd. Maar deze rabbi's - ook Jezus - bleven in het algemeen binnen het kader van de halacha.

4.5.2. Covenantal nomism^

Aparte vermelding verdienen de publikaties van E.P. Sanders. Hij is van mening dat ondanks alle verschillen hetzelfde patroon ten grondslag ligt aan zowel de oudste teksten van het synagogale Jodendom, de Dode-Zeerollen en de pseudepigrafen, als aan de Evangeliën. Hij gebruikt daarvoor de term 'covenantal nomism'. Daaronder verstaat hij een leven in gehoorzaamheid aan de geboden van God in het kader van het verbond dat God met Zijn volk is aangegaan. Bij Paulus ligt dat anders. Daar wordt van een mens gevraagd om deelgenoot van Christus te worden in Zijn dood en opstanding. Dan gaat men volgens Sanders over van de dood naar het leven. Bij het 'covenantal nomism' is echter geen sprake van zo'n 'transfer'. Dat is volgens Sanders het grote verschil tussen de Evangeliën en de brieven van Paulus.

4.5.3. De apocalyptiek als 'de moeder van alle christelijke theologie"*^

De uitdrukking stamt van Ernst Kasemann en is een gevleugeld woord geworden. Daarmee wordt de trend aangegeven om de wortels van de christologie te zoeken in de apocalyptiek. De christelijke gemeente heeft de apocalyptische voorstelling van de Zoon des mensen toegepast op Jezus van Nazareth om duidelijk te maken wat Zijn persoon en werk betekenen. Een parallel dus van de identificatie van Henoch met de Zoon des mensen in I Henoch 71.

4.5.4. Tussenbalans

We maken een tussenbalans. Wat zien we dan? Alle pogingen de 'Christian origins' te verklaren als een interne ontwikkeling in het Jodendom van het begin van onze jaartelling leiden tot een christologie van 'beneden'. Hoe uniek Zijn optreden ook geweest mag zijn, Jezus als Jood past helemaal binnen het kader van de halacha van Zijn dagen voorzover wij daarover zijn geïnformeerd. De identificatie van Jezus van Nazareth met de Zoon des mensen uit 1 Henoch 71 leidt tot hetzelfde resultaat. Ook dat is een vorm van 'covenantal nomism'. In dat opzicht heeft Sanders het gelijk aan zijn kant.

Het Oude Testament geeft al in hoofdlijnen een christologie van 'boven'. Professor Edelkoort heeft daar tal van argumenten voor aangedragen in zijn boek De Christusverwachting in het Oude Testament (1941)."* Dan blijkt ook het diametraal verschil tussen Daniël en I Henoch. Dat wordt overigens uit Edelkoort's exegese van Daniël 7 niet duidelijk. Zoals we gezien hebben behoort de Zoon des mensen in het nachtgezicht van Daniël tot een theofanie. Hij is een goddelijke gestalte maar toch weer van God onderscheiden. In dat opzicht is er een parallel met de Engel des HEREN en de Wijsheid in Spreuken 8. In Daniël 7 oefent de Zoon des mensen nog niet het jongste gericht uit. Dat doet de Oude van dagen. Dat zou wel eens samen kunnen hangen met de heilshistorische situatie. De Zoon des mensen zal eerst nog gebruik maken van Zijn andere bevoegdheid, namelijk om op aarde de zonden te vergeven."' Daama pas zal Hij komen om te oordelen de levenden en de doden. In dit kader gaat het niet meer als bij I Henoch om een gerechtigheid die de mens opricht, maar om de gerechtigheid die God in Zijn genade wil schenken. Dat Evangelie tekent zich reeds af in het derde gezicht van Daniël.'"

4.6. Het gnosticisme

Hyam Maccoby zoekt in zijn onlangs verschenen boek Paul and Hellenism (1991) de oorsprong van het Christendom in het gnosticisme. Naar zijn mening is de apostel Paulus altijd ten onrechte afgeschilderd als een joodse rabbi. Hij hing een vorm van gnosticisme aan dat duidelijk een antisemitisch karakter droeg. Aan dit gnosticisme heeft hij zijn leer ontleend: verlossing op grond van een goddelijke offerande waarbij het de joden waren die het ritueel van het slachten hebben voltrokken.

Ongetwijfeld zal dit werk, evenals zijn eerder verschenen boek The Mythmaker (1986), om zijn provocerend karakter" heel wat kritiek oproepen.

In het synagogale Jodendom zijn reeds in een vroeg stadium gnosticerende beschouwingen aanwijsbaar. Een belangrijke vraag daarbij is in hoever zij van invloed zijn geweest op de halacha. Het klassieke werk op dit terrein is G.G. Scholem, Major Trends in Jewish mysticism (1941; regelmatig herdrukt)."

5. Praktische toepassing

5.1. De Bijbelwetenschap

Vanzelfsprekend is de bestudering van de intertestamentaire periode primair van belang voor de Bijbelwetenschap, waarvan zij een onderdeel vormt. Na de Tweede Wereldoorlog hebben drie factoren het onderzoek sterk gestimuleerd: de herontdekking van het Jodendom" en de beide vondsten van de handschriften van de Dode Zee en Nag Hammadi. We krijgen een steeds duidelijker beeld van de wereld waarin het Nieuwe Testament is ontstaan. De 'nieuwe Schürer' en - veel uitgebreider - de Compendia Rerum Judaicarum ad Novum Testamentum zijn te waarderen als ondernemingen die al deze gegevens in kaart brengen.

Een adequate evaluatie van de publicaties die in deze tak van wetenschap over heel de wereld verschijnen kan slechts in teamverband tot stand komen. Daarbij zal de eigen theologische invalshoek van de onderzoeker zeker een rol spelen.

Wij moeten volstaan met het noteren van enkele aandachtspunten:

1. Bij het verwerken van de gegevens uit de Misjna, Midrasjim en Talmudim is het risico van anachroniseren niet te onderschatten. Van de joods-synagogale traditie voor 70 na Christus is weinig bekend.''' Men kan niet zonder meer gegevens uit latere perioden terugprojecteren. Er is daarom voorzichtigheid geboden bij het gebruik van de overigens waardevolle commentaar van Strack-Billerbeck.

2. Vaak zien we in de geschiedenis dat men andere stromingen bestreed door middel van een debat of een strijdschrift. Maar behalve dit polemiseren bestaat ook nog de mogelijkheid van het negeren. Van Jezus horen we in de joodssynagogale traditie maar weinig.^' Mede daardoor wordt de indruk gewekt dat deze traditie hèt vroege Jodendom representeert. Zoals we gezien hebben klopt dat niet met de historische werkelijkheid, ftofessor De Zwaan was destijds al van mening dat de Handelingen der Apostelen de christelijke gemeente typeerde als een stroming binnen het Jodendom en dat zij daarom een religio licita, een erkende godsdienst, was.'*

3. De Samaritanen hadden al lang met Jeruzalem gebroken." Eeuwen later volgde de gemeenschap van Qumran. Jezus is de heilige stad trouw gebleven tot de dood.'*

4. Jezus verwerpt de 'werken' van de Schriftgeleerden en Farizeeën. Dat heeft niet alleen betrekking op hun doen en laten maar ook op hun uitleg van de Tora. Toch blijft Hij in hun traditie wat haar geestelijke strekking betreft. De Schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gezeten op de stoel van Mozes.'' Daarom zegt Jezus: Al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het, en doen het niet.*' Daarom veroordeelt hij ook de opvatting van de Sadduceeën die het bestaan van engelen en een leven na dit leven ontkennen." Wat de traditie betreft vindt er tegelijk ontkoppeling en vervulling plaats. Ontkoppeling voorzover de traditie een instrument wordt van de gerechtigheid die uit de wet is, vervulling in de zin van een definitieve ratificatie van de Tora als proclamatie van het Koninkrijk van God over heel ons leven en heel de wereld.*^

Deze combinatie van gelijktijdig ontkoppelen en vervullen vinden wij ook bij Paulus in zijn uiteenzetting over de rechtvaardiging door het geloof: Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten; namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof, tot allen en over allen die geloven."

5.2. De dogmatiek

5.2.1. Het intertestamentum

Het hanteren van de term 'intertestamentaire periode' kan de indruk wekken alsof er tussen het Oude en Nieuwe Testament een soort niemandsland zou bestaan.*^ Die gedachte is onjuist. Want wij belijden dat de Zoon van God Zich uit het ganse menselijke geslacht een gemeente vergadert van het begin der wereld tot het einde.'' Het Koninkrijk van God kent geen interregnum. Wat is dan de verbinding tussen beide Testamenten? Houden wij ons aan het getuigenis van het Nieuwe Testament, dan is slechts één antwoord mogehjk. Dat is Christus Zélf. Hij is het Intertestamentum in eigen persoon. Dat is Hij, want Hij is de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde.** De aansluiting op de openbaring van God in het Oude Testament is ook weer een daad van openbaring. Maar nu definitief. In Christus. God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon."'

5.2.2. Scheppings-tora en Sinaï-tora

God openbaart Zich in de schepping. Hij openbaart Zich ook in de wetgeving op de Sinaï. Beide lijnen treffen wij in het Oude Testament aan. Psalm 19 is daarvan een duidelijk voorbeeld.

De scheppings-tora ligt ten grondslag aan de wijsheid in Israël. Zij voegt zich in het Oude Testament probleemloos samen met de Sinaï-tora. Tegen het einde van de tweede eeuw voor Christus blijkt echter de verhouding tussen deze twee een bron van conflict geworden te zijn. Zoals wij reeds gezien hebben, heeft dat zelfs tot een scheuring geleid onder het bewind van de 'goddeloze priester'. Jeruzalem en Qumran staan nu tegenover elkaar. Jeruzalem verwerpt de scheppings-tora, althans op de wijze zoals deze door Qumran wordt geïnterpreteerd, en op dezelfde wijze doet Qumran dat met de Sinaï-tora. In de Sinaï-tora gaat Adam schuil achter Abraham, in de scheppings-tora valt alle licht op de mens en blijft Abraham op de achtergrond. De mens heeft schikkingen des harten, maar het antwoord der tong is van de HERE."* Tegen deze achtergrond is het opvallend dat Jezus van de Wet van Mozes teruggrijpt op de schepping."' Bij Paulus zien we hetzelfde. Scheppings-tora en Sinaï-tora sluiten op elkaar aan. Zoals het Evangelie een kracht van God is tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood en dan ook voor de Griek™, zo stelt de Tora die tot ons komt vanuit de schepping en vanaf de Sinaï iedereen in de schuld, eerst de Griek maar óók de Jood." Scheppings-tora en Sinaï-tora kunnen ons niet zalig maken. Uit werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden maar alleen door de verlossing die in Christus Jezus is.^^ Nadat Paulus in Romeinen 4 gesproken heeft over het geloof van Abraham, stelt hij in Romeinen 5 de verhouding tussen Adam en Christus aan de orde.

5.2.3. Jezus en Paulus

Het thema Jezus en Paulus, dat reeds enkele keren ter sprake is gebracht, behoort ook in deze paragraaf aan de orde te komen. Vaak wordt een tegenstelling geconstrueerd tussen Jezus en Paulus. Zoals we inmiddels gezien hebben wordt Jezus nog wel inpasbaar geacht in het Jodendom van Zijn dagen. Hoe bijzonder ook, men beschouwt Hem als mens. Dat is Hij en dat blijft Hij. Maar bij Paulus wordt dat anders. Deze apostel stond zo onder invloed van het Hellenisme dat hij van Jezus een goddelijke gestalte heeft gemaakt. Hij heeft het geloof van Jezus omgezet in een geloof in Jezus, een voorbeeld van geloof veranderd in een voorwerp van geloof, met een hele cultus er omheen.'^

Deze constructie is in strijd met de bronnen. Uit de reacties van mensen uit Jezus' tijd is af te leiden dat Hij Zich in Zijn prediking op één lijn heeft gesteld met God. Wat spreekt Deze godslasteringen? Wie kan de zonden vergeven dan alleen God? '"

De ontkenning van de belijdenis dat Jezus Christus is waarachtig God en waarachtig mens, staat op gespannen voet met de rechtvaardiging door het geloof. In I Henoch is de gelijkstelling van Henoch met de Zoon des mensen de kroon op zijn eigen gerechtigheid.

5.2.4. Israël en de kerk

Op onderzoek in de intertestamentaire periode stuiten we ook op de vraag naar de verhouding van kerk en Israël. Hoe is de historische ontwikkeling geweest? Hierover is onlangs een studie verschenen van J.G.D. Dunn, The partings of the ways between Christianity and Judaism and their significance for the character of Christianity (1991). Dit thema ligt ons na aan het hart. In het kader van dit artikel kunnen we daar nu niet verder op ingaan.

5.3. De hermeneutiek

Op onze tocht stuiten we tenslotte op de vragen van de hermeneutiek. In de derde eeuw voor Christus was het aantal Grieks-sprekende joden in Egypte sterk gegroeid. Het werd daarom noodzakelijk de Heilige Schriften te vertalen. Daardoor werd het Woord van God een nieuwe cultuurkring binnengedragen. De mensen hebben dat ervaren als een wonder. De Brief van Aristeas geeft dat ook aan.

Vertalen is een hermeneutisch probleem van de eerste orde. Hoe kunnen woorden als 'zonde', 'genade', 'verzoening' zo adequaat mogelijk worden weergegeven? Dat geldt vooral van Gods heilige Naam. Als zodanig is de Septuaginta'^ een bruggehoofd van de Tora in een nieuwe wereld, de wereld van de goyim.

De zaak wordt hermeneutisch pas echt gecompliceerd als de Schrift moet worden uitgelegd aan mensen van een andere cultuur. Philo is de eerste theoloog die zo'n poging heeft ondernomen. Of was hij toch meer een filosoof? Heeft hij de Tora verstaanbaar willen maken voor wijsgerig geschoolde lezers of heeft hij zijn filosofische gedachten willen illustreren met behulp van bijbelverhalen? '*

5.4. Conclusie

Overzien we de verschillende aspecten van de praktische toepassing van de bestudering van de intertestamentaire periode, dan blijkt daaruit een hoge graad van theologische relevantie. Een betere aansporing om eraan te beginnen of ermee door te gaan is nauwelijks te bedenken.

Naschrift

Nadat dit artikel was afgesloten, kwam mij het novemter/decembemummer van Theology 96 (1993) onder ogen." Daarin bespreekt Philip R. Davies een drietal boeken over de Dode-Zeeteksten. Het zijn Understanding the Dead Sea Scrolls, ed. H. Schanks (London 1993), J.A. Fitzmyer, Responses to 101 Questions on the Dead Sea Scrolls (London 1992) en R. Eisenman-M. Wise, The Dead Sea Scrolls Uncovered, (Shaftesbury, Dorset 1992). Shanks steunt Eisenman in zijn strijd om de vele honderden, nog steeds niet gepubliceerde Dode-Zeeteksten algemeen toegankelijk te maken voor wetenschappelijk onderzoek, Fytzmyer daarentegen kiest partij voor het internationale team van geleerden dat met de uitgave is belast. Eisenman noemt dit team 'an academie curia'.'* Zij hangen de 'Essene theory' aan.'' Alleen promovendi die met deze theorie instemden hadden kans van slagen.**" Eisenman komt op voor de vrijheid van het wetenschappelijk onderzoek. Daarom wil hij de monopolie-positie van het internationale team doorbreken. Eigenlijk beticht hij hen van kwade trouw. De ondertitel van het boek dat hij met M. Wise heeft geschreven liegt er niet om: The First Complete Translation of 50 Key Documents Withheld for Over 35 Years. Hij spreekt openlijk als zijn mening uit dat het internationale team de verdere publikatie van de Dode-Zeeteksten zo lang mogelijk wil tegenhouden omdat anders de grondslagen van het Christendom zouden wegvallen.**' Zijns inziens behoorden Jezus en Paulus tot dezelfde messiaanse beweging als de nog weer oudere gemeenschap van Qumran. Hier - niet in het Nieuwe Testament - ligt de oorsprong van de leer van de rechtvaardiging. Hier vinden we al de figuur van de opziener. Hier komen we al de kernwoorden van het Evangelie tegen: vroomheid, waarheid, kennis, fundament, de armen, de fontein.*^

Nu is er niets nieuws onder de zon. De journalist Edmund Wilson had deze gedachte ook reeds geopperd in zijn boek The Dead Sea Scrolls 1947-1969 (Glasgow 1969). Hij trok daarmee bewust de lijn door van Ernest Renan."' Met zijn artikelen bereikte hij wel een groot lezerspubliek. In wetenschappelijke kringen werden zulke ideeën echter nauwelijks overwogen. Omdat de publikatie van honderden nog onbekende tekstfragmenten alsmaar uitbleef, begon de laatste jaren de stemming om te slaan. Er groeide een sfeer van wantrouwen. Zouden dan toch vitale belangen van de universitaire, nationale of misschien wel kerkelijke aard, het vrije wetenschappelijke onderzoek blokkeren? Geïnspireerd door Eisenman werden deze vragen gesteld door Michael Baigent en Richard Leigh in hun boek met de veelzeggende titel The Dead Sea Scrolls Deception (London 1991 ).*''

Dit werk sloeg aan. In het jaar van verschijnen werd het nog driemaal herdrukt.

Ten aanzien van de opvattingen van Eisenman zijn de volgende opmerkingen te maken:

1. Terecht wijst Davies erop dat de verklaring die Eisenman van de teksten geeft, niet altijd spoort met de vertaling van Wise.

2. Dit kan geïllustreerd worden aan de teksten 4Q394-398 en 4Q397-399: de eerste en tweede brief over 'de werken die gerekend worden tot gerechtigheid'. Hier worden geen mensen gerechtvaardigd, maar interpretaties van de Tora.^'

3. Zoals we gezien hebben is voor het Jodendom niet de haggada (waaronder ook de verhalen over geloof en geloofsvoorstellingen vallen) normerend, maar de halacha (het leven volgens de Tora). Eisenman brengt de diverse stromingen binnen het toenmalige Jodendom onder de noemer van de 'Messianic Movement'. Messiaanse voorstellingen vallen echter onder de haggada en niet onder de halacha. Reeds daarom moet de opvatting van Eisenman over de oorsprong van het Christendom als onhoudbaar worden beoordeeld. 'Messianic Movement' is net zo'n vaag begrip als 'apocalyptische kringen'.'*'

4. Dat de halacha het beslissende criterium is, op grond waarvan de diverse stromingen binnen het Jodendom in deze periode van elkaar zijn te onderscheiden, wordt in hetzelfde nummer van Theology nog eens onderstreept door een ingezonden stuk van Hyam Maccoby."^ Naar aanleiding van het artikel 'No Cannibals at Passover' van Maurice Casey***, in hetzelfde tijdschrift geeft hij als zijn mening dat de instellingswoorden van het Heilig Avondmaal die Jezus in de (synoptische) Evangeliën worden toegeschreven, onmogelijk authentiek kunnen zijn. Ze zijn immers in strijd met de halacha.

Wat de Reformatie ziet als het hart van het Evangelie: het Ik voor u van Gods eigen Zoon, kan daarom volgens Maccoby niet zijn oorsprong hebben in het Jodendom.

5. Er is geen reden om terug te komen op het door ons ingenomen standpunt dat de gemeenschap van Qumran een Esseens karakter heeft gedragen.*'

Nog een opmerking tot slot. Uit de discussie die dit jaar in Theology is gevoerd, blijkt opnieuw dat een christologie 'van beneden' ook de klassieke leer van het Avondmaal en de rechtvaardiging door het geloof aantast.


1 H.G.L. Peels, 'Correctie en heroriëntatie', Theol. Ref. 36 (1993), p. 7-22.

2 Over de intertestamentaire periode zijn in Theologia Reformata de volgende artikelen verschenen: ' "Tussen" of "achter" de Testamenten? ', 24 (1981), p. 113-126, 'Een mijlpaal - ook een kruispunt? ', 28 (1985), p. 292-296, 'Achtergronden van de Dankliederen van Qumran (IQH)', 30 (1987), p. 231-243, 'Geen dogmatiek zonder aandacht voor de Judaïstiek', 31 (1988), p. 116-129, 'Wat is apocalyptiek? ', 33 (1990), p. 103-122.

3 A. Lacocque, The book of Daniel, London 1979, p. 8; N. Porteous, Daniel, London 1979', p. 20; C. Rowland, The Open Heaven. A study of Apocalyptic in Judaism and Early Christianity, London 1982, p. 251.

4 D.S. Russell, Tussen Maleachi en Mattheüs, Den Haag 1962. De oorspronkelijke titel luidt: Between the Testaments.

5 ' "Tussen" of "achter" de Testamenten? ', o.f., p. 114. Zie hieronder 5.2.1.

6 A.S. van der Woude, 'Geschiedenis en godsdienst van het palestijnse Jodendom vanaf Alexander de Grote tot aan de komst van de Romeinen', Bijhels Handboek, UB, red. A.S. van der Woude, Kampen 1983, p. 11, begint de beschrijving van de intertestamentaire periode bij Alexander de Grote. Evenzo H. Jagersma, Geschiedenis van Israël, 2, van Alexander de Grote tot Bar Kochha, Kampen 1985.

7 'Geen dogmatiek zonder aandacht voor de Judaïstiek', o.c, p. 117v.

8 Een ontwerp voor een 'theologie van de wijsheid' vindt men in een serie artikelen in De Waarheidsvriend, 81 (1993), nrs. 34-39, getiteld 'Wijs naar het Woord'.

9 G. Vermes, The Dead Sea Scrolls. Qumran in Perspective, London 1982^. Voor verdere literatuur zie men A.S. van der Woude, Pluriformiteit & Uniformiteit. Overwegingen betreffende de tekstoverlevering van het Oude Testament, Kampen 1992, p. 23v. Aan de Rijksuniversiteit van Groningen is het Qumran-instituut gevestigd. Hier is dr. F. Garcia Martinez werkzaam. Hij voert ook de redactie van het tijdschrift/JevHe de Qumran. TAS verder het Naschrift.

10 H.L.Strack-G.Slemherger, Einleitung inTalmud und Midrasch, München 1982 , J.T. Nelis, 'Literatuur uit de periode tussen Oude en Nieuwe Testament', Bijhels Handboek, o.c, p. 182-191. S. Safrai-P.J. Tomson, The Literature of the Sages, First Part, Compendia Rerum ludaicarum ad Novum Testamentum, Assen-Maastricht-Philadelphia 1987.

11 'Een mijlpaal - ook een kruispunt? ', o.c, p. 292-296.

12 Het pendant voor het Nieuwe Testament is nu ook verschenen: The Apocryphal New Testament. A Collection of Apocryphal Christian Literature in an English Translation, ed. J.K. Elliott, Oxford 1993. De vorige editie stond onder redactie van M.R. James (Oxford 1924, 1953^).

13 Danby vertaalt in vloeiend Engels en geeft tal van aantekeningen. J. Neusner probeert het taalcoloriet van het Misjna-Hebreeuws weer te geven in zijn The Mishnah. A New Translation, New Haven-London 1988.

14 C.J. Labuschagne, Vertellen met getallen. Functie en symboliek van getallen in de bijhelse oudheid, Zoetermeer 1992, p. 18.

15 Mat. 5 : 18. De letter 7W is de eerste letter van Gods heilige Naam: HWH. De getalswaarde van de jod is 10, van de hé 5 en van de waw 6. De getalswaarde van YHWH is dus 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Men kan ook de cijferwaarde berekenen. In dat geval telt de jod voor 1 + O = 1. De cijferwaarde van YHWH is dus 1 +0 + 5 + 6 + 7= 17, C.J. Labuschagne, o.c, p. 71-95. Volgens een oude joodse traditie is de heilige Naam ingeweven in de Tora. Wanneer deze traditie reeds in Jezus' tijd bekend zou zijn geweest, dan geeft dat aan Jezus' woord een ongekende geladenheid. Want de som van het aantal letters van de Tora is deelbaar door 17. Valt ook maar één letter van de Tora ter aarde, dan wordt God aangetast in Zijn heilige Naam, in Zijn éér. Frappant in dit verband is ook Joh. 21 : 11. Wij willen alleen eerbiedig en verwonderd registreren en houden ons vervolgens verre van elke vorm van speculatie.

16 Zie noot 9.

17 A.S. van der Woude, o.c., p. 14-20.

18 (London 1987) Zij heeft haar opvattingen nog eens samengevat tn The lost Prophet. The Book of Henoch and its influence on Christianity, London 1988.

19 ' "Tussen" of "achter" de Testamenten? ', o.c, p. 122v.

20 H.J. Schoeps, Theologie und Geschichte des Judenchristentums, Tubingen 1949, p. 148-187.

21 R.T. Beckwith, 'Formation of the Hebrew Bible', Mikra o.c, p. 85v.; idem. The Old Testament Canon of the New Testament Church and its Background in Early Judaism, London 1985, p. 128v., 171v.

22 Zie noot 3.

23 Voor een uitgebreider argumentatie zie men het commenta£ir op Daniël in Tekst voor tekst. De Heilige Schrift kort verklaard en toe toelicht, red. J. van der Graaf, 's-Gravenhage 1987', p. 550-567.

24 'Wat is apocalyptiek? ', o.c, p. 114-117.

25 R.T. Beckwith, The Old Testament Canon, o.c, p. 74v., 78, 416v. 'When the book (Daniël, H.d.B.) is to be dated if not in the Maccabean period is of course the major problem, and an insoluble problem if the possibility of predictive prophecy is rejected...' (p. 417).

26 Mat. 24:15, Mar. 13:14.

27 B.J. n, 119, Ant. XVIII, 11.

28 Ant. XVIII, 11.

29 Ant. XVIII, 23. M. Hengel, Die Zeloten. Untersuchungen zur jiidischen Freiheitsbewegung in der Zeit von Herodes I. bis 70 n. Chr., Leiden 1976 .

30 The Nag Hammadi Library, ed. J.M. Robinson, Leiden 1984 , E. Pagels, T/ie Gnostic Gospels, London 1979, nu ook uitgegeven als Penguin Book.

31 Voor verdere documentatie: 'Geen dogmatiek zonder aandacht voor de Judaïstiek', o.c., p. 118-120.

32 J. Neusner, A Life ofYohanan ben Zalckai (ca. 1-80 CE.). Leiden 19791

33 CD 1, 7-10.

34 IQpHab VIII, 8-13; XI, 4-8. Cf. Mat. 19 : 3; 22 : 15-22; Mar. 12 : 13-17; Luc. 20 : 20-26; Joh. 8 : 6. Zie verder: Achtergronden van de Dankliederen van Qumran (lQH)', o.c., p. 231-235.

35 B.J. II, 119-123.

36 CD IV, 14-19.

37 J.L. Palache, Inleiding in de Talmoed, Haarlem 1954 , p. 51-56.

38 CD 1, 19.

39 Joh. 7:49.

40 'Wat is apocaiyptiek? ', o.c, p. 109, 119.

41 'Geen dogmatiek zonder aandacht voor de Judaïstiek', p. 123-127.

42 'Een mijlpaal - ook een kruispunt? ', o.c, p. 295: 'Uit een oogpunt van methodiek zuilen wij de relevance van de apocaiyptiek moeten relateren aan de waarde die men binnen een bepaalde stroming van het Jodendom hecht aan haar halacha'.

43 'Een mijlpaal - ook een kruispunt? ', o.c., p. 295v. Zie verder: C. Rowland, Christian Origins. An Account of the Setting and Character of the most Important Messianic Sec of Judaism, London 1985.

44 'Geen dogmatiek zonder aandacht voor de Judaïstiek', o.c, p. 121 v.

45 'Geen dogmatiek zonder aandacht voor de Judaïstiek', o.c, p. 121v.

46 O.C., p. 126. E.P. Sanders, Paul and Palestinian Judaism. A Comparison of Pattern Religion, London 1976; Jesus and Judaism, London 1985; Paul, Masters, London 1991; The historical figure of Jesus, London 1993.

47 'Geen dogmatiek zonder aandacht voor de Judaïstiek', o.c, p. 123-128. De apocalyptiek is geen wereld apart.

48 A.H. Edelkoort, De Christusverwachting in het Oude Testament, Wageningen 1941. 'Wie de woorden der profeten verstaat, weet, dat dezen de komende Christus nooit hebben voorgesteld als de vrucht van deze aarde, het voortbrengsel van deze wereld, de bloem van deze mensheid, doch als een goddelijk wezen, dat in de eindtijd van boven komen zou, als gave Gods... Jezus is niet de top der mensheid, de beste, de edelste, de heiligste, maar Hij is de diepste nederdaling Gods in deze mensheid, het zoeken Gods naar een verloren wereld (Luc. 19 : 10) ... De godheid van de Christus ligt reeds uitgedrukt in de paradijsbelofte. Gen. 3 : 15 en Jesaja schroomt niet Hem de eretitel te geven van de sterke God (Jes. 9:5)... Aan het goddelijk wezen van de komende Christus heeft het Oude Testament steeds alle ere gegeven...', p. 516. Op p. 517 volgt dan een lange reeks van in dit boek breedvoerig besproken Schriftplaatsen.

49 Mar. 2 : 10.

50 Dan. 9 : 24. Zie J.C. Baldwin, Daniel. An Introduction and Commentary. The Tyndale Old testament Commentaries, London 1978, p. I68v.

51 lets daarvan is ook te merken in zijn Judaism in the First Century, London 1989, b.v. p. 1. Zie ook het Naschrift.

52 Men zie verder: B.A. Pearson, 'Jewish sources in the gnostic literature', Jewish Writings on the Second Temple Period, ed. M.E. Stone, Compendia Rerum Judaicarum ad Novum Testamentum, Assen-Philadelphia 1984, p. 443-481.

53 R. Rendtorff, Kanon und Theologie. Vorarbeiten lu einer Theologie des Alten TestamentsMe^ük\rc\\m-\\uyn 1991, p. 15-22, 40-53.

54 J. Neusner, The Rabbinic Traditions about the Pharisees before 70, part I, The Masters, part II, The Houses, part III, Conclusions, Leiden 1971.

55 J. Maier, Jesus von Nazareth in der talmudischen Überlieferung, Darmstadt 1978.

56 J. de Zwaan, Jezus. Paulus en Rome, Amsterdam 1927, p. 94. Dezelfde opvatting vinden we ook bij F.F. Bruce, Commentary on the Book of the Acts, The New International Commentary on the New Testament, Grand Rapids, Michigan 1977 , p. 375.

57 Joh. 4 : 22. J. Bowman, Samaritanische Probleme. Studiën zum Verhaltnis von Samaritanertum, Judentum und Urchristentum, Stuttgart 1967.

58 Mat. 23:37.

59 Mat. 23:2.

60 Mat. 23 : 3; cf. 5 : 20.

61 Mat. 22 : 22-33, Mar. 12 ; 18-27, Luc. 20 : 27-40; Hand. 23 : 8.

62 Mat. 5:17.

63 Rom. 3:21, 24.

64 ' "Tussen" of "achter" de Testamenten? ', o.c, p. 114v.

65 Heidelhergse Catechismus, zondag 21, vraag en antwoord 54.

66 Op. 1 : 8; 22:13.

67 Hebr. 1:1.

68 Spr. 16 : 1. In Spreuken wordt telkens gesproken over de mens, 3 : 30; 12 : 3, 14, 27; 20 : 17; 21 : 16; 23 : 28; 24 : 9; 28 : 17; 30 : 14.

69 Mat. 19:8; Mar. 10:6.

70 Rom. 1 : 16.

71 Rom. 2:12-24.

72 Rom. 3 : 22, 24.

73 H. Ridderbos, Paulus en Jezus. Oorsprong en algemeen karakter van Paulus' Christus-prediking, Kampen 1952, p. 7-24. Een duidelijk voorbeeld van een geconstrueerde tegenstelling tussen Paulus en Jezus is H.J. Schoeps, Paulus. Die Theologie des Apostels int Lichte der jüdischen Religionsgeschichte, Tubingen 1959. Nieuwere literatuur: Judaisms and their Messiahs at the turn of the Christian Era, ed. J. Neusner, W.S. Green, E. Frerichs, Cambridge-New York-Port Chester-Melboume-Sydney 1987, 1990 , PaulaFrederiksen, fromyeiwi toC/j/wr. TheOrigins of the New Testament images of Jesus, New Haven-London 1988, M. Casey, From Jewish Prophet to Gentile God. The Origins and Development of New Testament C/imto/ogy, Cambridge-Louisville, Kentucky 1991.

74 Mar. 2 : 7. A.F.J. Klijn, Wat weten wij van Jezus van Nazareth? , 's-Gravenhage 1962.

75 E. Tov, 'The Septuagint', Mikra, o.c, p. 161-188.

76 P. Borgen, 'Philo of Alexandria', Mikra, o.c, p. IJili-lH (met uitgebreide bibliografie, p. 280-282). H.W. de Knijff, Sleutel en slot, Beknopte geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek. Kampen 1980, 1985^ p. 13v., 16.

77 Theology, ed. Ann Loades, SPCK, London.

78 R.H. Eisenman-M. Wise, The Dead Sea Scrolls Uncovered, p. 5.

79 O.cp. 11.

80 M. Baigent-R. Leigh, The Dead Sea Scrolls Deception, London 1991, p. 38: 'In an interview published in the New York Times, Robert Eisenman spoke of how "a small circle of scholars has been able to dominate a field of research for several generations (even though some of these scholars have been defunct in this field for years) and to continue to do so through their control of graduate studies and placing their coterie of students and scholars in the most prestigious academic chairs".' Dit interview werd gepubliceerd in de New York Times van 26 juni 1989.

81 R.H. Eisenman-M. Wise, o.c, p. 10.

82 O.c, p. 10.

83 E. Wilson, The Dead Sea Scrolls 1947-1969, Fontana Library of Theology and Philosophy 1969, 1975', Glasgow 1979, p. 77-11. Wilson schrijft van het 'klooster' van Qumran: 'This monastery, this structure of stone that endures, between the bitter waters and precipitous cliffs, with its oven and its inkwells, its mill and its sump, its constellation of sacred fonts and unadomed graves of its dead, is perhaps, more than Bethlehem or Nazareth, the cradle of Christianity', p. 97.

84 Hershei Shanks steunt Eisenman in zijn pleidooi om de Dode-Zeeteksten vrij toegankelijk te maken voor het wetenschappelijk onderzoek, maar distantieert zich van zijn opvattingen. H. Shanks, 'Is the Vatican suppressing the Dead Sea Scrolls? ', Understanding the Dead Sea Scrolls, ed. H. Shanks, p. 275-290. Overigens bevat deze bundel bijdragen van bekende geleerden als Frank Moore Cross, Laurence H. Schiffman, James C. VanderKam, Yigael Yadin, Hartmut Stegemann en Otto Betz. Wie geïnteresseerd is in de Dode-Zeeteksten late dit boek niet ongelezen!

85 R.H. Eisenman-M. Wise, o.c.p. 200. Deze tekst heeft zakelijk dezelfde inhoud als CD 1, 19 en opent dus geen nieuwe gezichtspunten, zie hierboven 4.3. Zie ook 'Achtergronden van de Dankliederen van Qumran', o.c, p. lil.

86 'Wat is apocalyptiek? ', o.c, p. 109.

87 Zie hierboven 4.6.

88 Zie hierboven, noot 71.

89 Dit was ook de essentie van de lezing van Eanuel Tov op de Frankfurter Buchmesse, zie H.H.J. van As, 'Qumran Esseens, niet cW\sXe\\)k', Reformatorisch Dagblad 23 (22 okt. 1993), p. 2. E. Tov heeft samen met S.J. Pfann de uitgave verzorgd van The Dead Sea Scrolls on Microfiche, Leiden 1993.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993

Theologia Reformata | 410 Pagina's

OP ONDERZOEK IN DE INTERTESTAMENTAIRE PERIODE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993

Theologia Reformata | 410 Pagina's