Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PLAATS VAN DE HOORDER  IN DE PREDIKING I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PLAATS VAN DE HOORDER IN DE PREDIKING I

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

W.H. Velema

Een overzicht

Dit artikel bestaat uit twee delen. Ik behandel het onderwerp eerst vanuit de bestaande Literatuur. Daarbij ga ik in op de bekende tweeslag van uitleg en toepassing, die ook in de gereformeerde homiletiek als omschrijving van de prediking omstreden is. Na de bespreking van dit thema ga ik in op enkele hedendaagse homileten, onder het gezichtspunt van de hoorder in hun preektheorie.

In het tweede artikel wil ik mijn eigen visie op het onderwerp geven. Met alle accent op de pneumatologie kies ik voor een trinitarische benadering. Er wordt aan het eind van dit eerste artikel een tamelijk uitvoerige literatuurlijst opgenomen. De verwijzing in de noten is daarom summier. De lijst is zo uitvoerig om de lezer een weg te wijzen, als hij zelf verder wil zoeken. Daarom komen er ook titels in voor, waarnaar in de noten niet wordt verwezen. Deze lijst is voor beide artikelen bestemd. De noten worden doorgenummerd.

1. Enkele gereformeerde homileten

Het thema is even oud als de prediking zelf. Niet altijd is voor dit probleem dezelfde formulering gebruikt. T. Hoekstra behandelt het vraagstuk onder het thema 'Het object van de bediening des Woords'.' Dit is wel erg zakelijk, en in de letterlijke zin van het woord voorwerpelijk geformuleerd. De behandeling vindt bij Hoekstra in zekere zin een vervolg in een paragraaf uit het materiële deel, waar Hoekstra schrijft over de toepassing.^ Het ligt voor de hand dat bij dit onderwerp de hoorders opnieuw ter sprake komen. Hij stelt: 'Zonder twijfel moeten de hoorders het woord op zichzelf toepassen, maar deze toepassing der hoorders maakt die door de dienaar des Woords niet overbodig'. Zijn argument voor deze stelling is dat verreweg het grootste deel der hoorders niet in staat is om de juiste toepassing te maken. Een nog belangrijker argument is dat een preek zonder

toepassing het karakter van bediening des Woords mist? Hoewel Hoekstra een oude formulering gebruikt, komt de vraag naar de plaats van de hoorder in de prediking bij hem wel degelijk aan de orde. Hoekstra schrijft over deze vraag in het kader van de bekende tweeslag verklaring en toepassing.''

Bij K. Dijk is de stand van zaken niet wezenlijk anders. Wel behandelt hij de vraag onder een anders geformuleerd thema. Hij bespreekt het bij 'De prediking als dienst aan de gemeente des Heren'.' Reeds in het begin van dit hoofdstuk (De prediking als dienst der kerk) heeft hij geschreven over de prediking als dienst des Woords. Ook hier komt de hoorder, zij het nog niet uitvoerig, ter sprake. Hoekstra en Dijk bespreken het probleem dus op twee plaatsen in hun handboek.

Voor een gereformeerde visie, waarin de tweeslag van uitleg en toepassing niet meer van toepassing is, mag de naam van C. Trimp worden genoemd. We noemen hem, niet omdat hij voor de hoorder in de preek geen plaats zou hebben. Ik citeer een passage uit een tamelijk recent opstel. 'De prediking is een concrete toespraak tot deze mens. Hij wordt aangesproken en wordt ter sprake gebracht. Mocht er ooit prediking plaatsvinden, waarin de mens geen kans krijgt zichzelf te herkennen, dan kan zulke prediking op de naam "verkondiging" nauwelijks aanspraak maken - hoeveel solide uitleg van de tekst zij ook zou mogen bevatten.'*

De basis voor deze boute uitspraak ligt in de overtuiging dat Gods Woord op de mens gericht en berekend is. Overal wordt met de mens gerekend. 'Het veelkleurige beeld van de mens wordt op allerlei manieren opgeroepen.'^

Wie deze fundamentele stelling en de daaropvolgende conclusie (door mij in omgekeerde volgorde weergegeven) op zich laat inwerken, moet zeggen: Trimp constateert dat in de Bijbel met de mens wordt gerekend. De prediking is een toespraak tot de mens. Daarom moet de hoorder van de preek zich in de bijbelse verkondiging herkennen.

Eigenlijk wordt hier een tweevoudige motivering gegeven. De Schrift zelf èn de preek als boodschap tot de mens nopen tot het rekening houden met de hoorder. Hoe de mens voor wie de preek bestemd is, verbonden wordt met de mens die in de Bijbel voorkomt, wordt hier niet besproken. De eenheid vinden we stellig in het thema van Trimps opstel 'God brengt de mens ter sprake'.* We zullen op de

achtergrond zeker de onderscheiding mogen zien die Trimp in een ander geschrift aanbrengt, nameüjk die van heilshistorische voortgang en verbondsomgang. !9

Het is duidelijk dat Trimp een ruime plaats vraagt voor de hoorder in de prediking. ! 10 Deafwijzingvandeonderscheidinguitlegentoepassinggaatvoorfiem niet ten koste van de plaats die aan de mens in de prediking moet worden toegekend. Het is vooral zijn visie op het Woord van God, die hem voor deze plaats doet opkomen en die hem het bekende onderscheid tussen uitleg en toepassing doet afwijzen.

Er zijn ook anderen die vanuit gereformeerd gezichtspunt de bekende tweeslag niet langer willen honoreren of hanteren. Ik herinner aan S. Greidanus die in zijn dissertatie onder andere Holwerda bespreekt. Deze gebruikt liever de formulering 'de concretisering van de tekstinhoud voor de gemeente hic et nunc' dan de term 'toepassing'. !11

Greidanus zelf sluit zich bij C. Veenhof aan die ook de bekende onderscheiding verwerpt. Zijn argument is dat de Schrift de toepassing in zichzelf heeft. Daarom behoeft de toepassing er niet aan toegevoegd te worden. Het is nodig dat het applicatief karakter van de boodschap duidelijk wordt gemaakt. Greidanus zoekt zelf de oplossing in de proclamatie van het Woord in Zijn relevantie voor vandaag. !12

Deze visie staat dicht bij die van T. Brienen. Deze geeft de voorkeur aan de formulering 'prediking is de levende verkondiging van het Woord van God voor zijn verbondsgemeente met de oproep tot geloof en bekering en met geestelijke leiding voor de gelovigen in de situatie van hun tijd'. ! 13 Hoemeiiiebokwendtjf keert, de prediking is de verkondiging van het Woord van God, waar via het voorzetsel 'met' iets bijkomt. Men kan de met-zin omschrijven als de spits van de preek. Toch is deze omschrijving niet trefzeker. Immers, de geestelijke leiding is veel meer dan de spits. Bovendien rijst de vraag, hoe die met-zin gerelateerd is aan de tekst, die de inhoud van de preek levert.

H. Jonker spreekt wel over toepassing. Hij noemt haar niet een stuk aansprekende prediking, dat volgt op de uitleg. De gehele preek is van het begin toepas-

sing op de gemeente. Bij de applicatie wordt overwogen op welke wijze de troepen voor de geestelijke veldslag, die de prediking is, het beste opgesteld kunnen worden!''' Dit is een heel eigen invulling van de term toepassing.

W.D. Jonker wijst de onderscheiding eveneens af. Zijn argument is dat deze onderscheiding wel goed bedoeld is, maar een statische voorstelling van het Woord van God onderstelt. Zij roept immers de gedachte op van een aantal waarheden die in abstracte en objectieve zin kunnen worden vastgesteld. Ze worden aangetoond en vervolgens op de situatie van de hoorders overgebracht of toegepast. Deze voorstelling van zaken en de daarbij behorende methode miskent dat de toepassing al in de uitleg is begrepen. Het gaat in de toepassing om de uitleg van het Woord van God in ons concrete leven.'^

Het is opvallend dat Jonker toch het woord toepassing blijft gebruiken. Hij benadrukt dat de toepassing in de uitleg is begrepen. Wie doordenkt, kan niet om de vraag heen of het dan niet genoeg is om alleen van uitleg te spreken. Als immers de toepassing erin begrepen is, komt ze vanzelf mee en hoeft ze niet apart genoemd of benoemd te worden. Kennelijk heeft Jonker aan de enkele term 'uitleg' niet voldoende. Dat feit geeft te denken. We kunnen in dit geval met Greidanus over 'applicatory explication' spreken.'*

Ook dan blijft de vraag staan, waarom 'applicatory' toegevoegd moet worden aan explication. Bevat applicatory een eigen waarde, een eigen karakter of moment vergeleken met de gewone explicatie? En indien dat het geval is, waarin bestaat dat moment dan? Waarom mag dat wel met het adjectivum 'explicatory' aangeduid worden, en waarom mag daarvoor niet het substantivum 'application' gebruikt worden? Een adjectivum heeft toch enkel betekenis, omdat het van een substantivum is afgeleid.

Voor W.D. Jonker kan ook nog naar het volgende hoofdstuk in zijn boek 'Van die teks naar die preek'" verwezen worden. Vooral naar zijn behandeling van de meditatie welke hij omschrijft als de ontmoeting in het bewustzijn van de predikant tussen de boodschap van de tekst en het concrete leven.'** Hij zegt zelfs dat de exegese aangevuld moet worden door de meditatie van de tekst." Kennelijk is de exegese zonder meditatie niet applicatief. Wij vragen ons af waarom men het resultaat van de meditatie dan niet applicatie mag noemen. Speelt men geen verstoppertje met zichzelf, als men toepassing en toepasselijk wel als termen voor een bepaalde zaak blijft gebruiken, terwijl men deze woorden niet voor een

zelfstandig element in de preek wil gebruiken?

Het voorgaande heb ik om twee redenen uit het verleden opgehaald. Allereerst, om de aandacht te vragen voor het feit dat ook in de gereformeerde homiletiek er wel degelijk plaats is voor de hoorder. Of dat op de juiste wijze geschiedt en tot het gewenste resultaat leidt, is een tweede. Het feit mag worden vastgesteld.

Vervolgens wijs ik erop dat ook die homileten, die de tweeslag uitleg en toepassing als kenmerkend voor de prediking afwijzen, toch bezig blijven met het toepasselijk element in de uitleg. Zij noemen dat toepasselijk element apart, maar geven vaak de voorkeur aan de term concretisering. Dit laatste woord maakt duidelijk, dat de concretisering meer is dan wat als resultaat van c^e exegese wordt voorgedragen.

2. De verkondigingshomiledek

Een andere benadering vindt men in hedendaagse homiletische studies en handboeken. C.J. de Ruijter heeft daarvan beknopt verslag gedaan in zijn inaugurele oratie.^"

Hij zet zijn tekening in bij Karl Barth. Deze wijdt geen aparte aandacht aan de hoorders. Wel wordt er in zijn school gezegd dat de hoorder in de tekst zit.^' De Ruijter wijst in dit verband ook op Wingren.^^

Bohren heeft voor Barths homiletiek waardering en bewondering, maar tegelijk ook kritiek. Het gaat vooral om een gebrek aan futuristische eschatologie bij Barth. Bohren legt nadruk op de Geest die aan het verleden herinnert en die de toekomst opent. Bohren accentueert de betekenis van de pneumatologie voor de homiletiek, en daarmee de betekenis van de hoorder voor de preek. Hij noemt de hoorder zelfs de tweede tekst.'^' De hoorder is aan de prediking gegeven zoals de tekst. De hoorder moet in zijn mogelijkheid gevonden worden.^"* Uit deze stelling blijkt ruime aandacht en plaats voor de hoorder, zoals ook uit heel het vijfde deel van Bohrens Homiletik.

Toch is deze aandacht niet zo effectief als men verwachten zou. Dat hangt ermee samen dat de prediker de hoorder mag en moet zien vanuit de verkiezing. Ik moet de hoorder zien als bij Christus behorend en Christus als bij de hoorder behorend (een vrije weergave van een bepaalde centrale passage).^'

Voor deze benadering van de hoorder gebruikt Bohren zelfs de term projectie.'^* Hij schermt deze term wel af tegen misverstanden. De prediking is - als bij Barth - verkondiging, met veel nadruk op de pneumatologisch bepaalde eschatologie. A.W. Velema vraagt terecht: 'Ligt de Geest niet als een enorme waaier over alles uitgespreid? Wat is het criterium voor de interpretatie van de werkelijkheid? '^^ Heeft Bohren, zo vraag ik, op deze vraag niet zelf het antwoord gegeven met zijn verwijzing naar de leer van de predestinatie? ^* Hoezeer Bohren een uitweg zoekt uit de problematiek, waarin Barth de homiletiek terecht deed komen, het is de vraag of zijn aansluiting bij Barths leer van de genade, met de universeel opgevatte leer van de verkiezing, deze poging niet vleugellam maakt. Een vleugellamme vogel kan zich nog wel bewegen, maar niet meer een grote vlucht naar elders maken.

De Ruijter concludeert dat deze verkondigingshomiletiek ertoe leidt dat de exegese de preekvoorbereiding domineert, terwijl de gemeente en haar actuele situatie ondergeschikt blijven aan de theologisch ingevulde preekmeditatie. De hoorder wordt in de preek nu eenmaal verondersteld, hetzij dit expliciet wordt gezegd of impliciet meekomt.^'

Deze conclusie zou ik niet willen terugprojecteren op de in het begin van deze bijdrage besproken gereformeerde homileten in Nederland en Zuid-Afrika. Zij willen méér dan de hoorder ondergeschikt laten blijven aan de theologisch ingevulde meditatie. Zij willen de hoorder juist horig doen worden aan de concrete boodschap van de tekst. Wel vind ik dat zij daarbij zichzelf onnodige en hinderlijke beperkingen opleggen, door niet ruiterlijk uit te komen voor de applicatie als apart element in de preek. Homiletisch gezien wordt de applicatie als term afgewezen. Dat betekent, zij willen van een aparte toepassing niet weten. Toch is het de bedoeling van deze homileten juist voor de hoorder aandacht te vragen, omdat de Schrift dat ook doet.

3. De hoorder als homiletisch uitgangspunt

Het is interessant te zien dat Ernst Lange op een andere manier aandacht voor de hoorder vraagt. Hij maakt juist bezwaar tegen de stelling dat de hoorder in de tekst is. De situatie van de hoorders van vandaag is niet identiek met de situatie van de tekst. De vraag naar de hoorder en zijn situatie moet een zelfstandige plaats hebben. In de regel gaat deze vraag (temporeel, indien al niet theologisch) aan de vraag naar de tekst vooraf.^" Lange spreekt in dit verband over overlevering.^' Lange pleit ervoor dat de situatie van de hoorder opgehelderd moet worden. Dat doet de prediking door de relevantie van de overlevering voor de situatie verstaanbaar te maken.'^ A.W. Velema wijst erop dat Lange niet veel moet hebben van het bestaande explicatio-applicatio-schema.^' De taal van het geloof staat altijd in verband met de taal van de feiten.'"

Van der Laan concludeert dat Lange weliswaar niet als eerste de exclusieve georiënteerdheid op de tekst ter discussie heeft gesteld en (daarbij) aandacht heeft gevraagd voor de hoorders, 'maar dan toch wel dat hij de eerste is, die vanuit dat perspectief een concreet alternatief op tafel heeft gelegd'. Hij wijst ook op de grote invloed die een functionele communicatietheorie hierbij heeft gehad.^' De situatie van de hoorder krijgt aldus een grote betekenis in de homiletiek.'*

Het moet ons treffen dat er niettemin vrij fundamentele kritiek op Lange wordt geoefend. Die kritiek geldt niet zozeer zijn nadruk op de hoorder, maar veel meer de kijk die Lange op de hoorder heeft. Hij ziet de hoorder namelijk als een aangevochtene. Van der Laan spreekt over een homo homileticus, een mens die - homiletisch gezien - aangevochten moet zijn. Hij gebruikt in dit verband een woord dat Bohren met het oog op zijn eigen werk bezigt, namelijk projectie. Deze homo homileticus is per definitie een projectie van de prediker zelf.''

A.W. Velema stelt aan Lange nog weer vanuit een ander gezichtspunt een kritische vraag, namelijk of Lange zijn hoorders wel helemaal serieus neemt.

van aanvechting naar de belofte. Velema's vraag is: Is de hoorder wel vrij om nee te zeggen? Bedenkt Lange wel dat de hoorder zich ook kan (en mag) vergissen? Hij is immers ook een mens die door de zonde (het incurvatus inse) gekenmerkt kan worden. !38

Hoe dit alles ook zij, de conclusie moet in elk geval zijn dat de wending naar de hoorder in de homiletiek, nog niet per definitie theologisch-praktische, wil men spiritueel-schriftmatige winst oplevert. Het is opmerkelijk dat bij de zozeer verschillende concepties van Bohren en Lange de term projectie in verband met de hoorders wordt gebruikt.

Ik beschrijf niet de gehele ontwikkeling van de homiletiek in deze eeuw, zelfs niet alle voomaamste figuren daarvan. Ik noem slechts enkele namen en momenten vanuit de vraag naar de plaats van de hoorder in de preek.

Terloops wil ik er melding van maken, dat Rau naast de Woord-Gods homiletiek van Barth c.s. de existentieel-hermeneutisch kritische homiletiek van de zogenaamde school van Bultmann noemt. !39 MenkandeinvloeddieervanBultmann en zijn school is uitgegaan, zien als een voorbereiding voor de grote plaats die de hermeneutiek van Gadamer in de theologie heeft gekregen. Bultmann en zijn leerlingen hebben de bodem daarvoor rijp gemaakt. Het is opmerkelijk dat Bultmaiins naam niet zoveel meer wordt genoemd. De principiële wending naar de mens, naar de betekenis en de invloed van diens zelfverstaan, is echter nauwelijks te onderschatten. Vanuit dit gezichtspunt is Bultmann de gebleven en Barth de vertrokken theoloog, al zijn er die Barth een terugkeer voorspellen. !40

De wending naar de hoorder is op een eclatante, en in de titel van het boek welluidend verwoorde wijze voltrokken door Dingemans 'als hoorder onder de hoorders'. Dingemans maakt radicale ernst met de plaats van de hoorder in de prediking. Hij doet dat niet maar door met de hoorder als aangesprokene te rekenen. Neen, de hoorder is mede-uitgangspunt van de verkondiging. Zo formuleer ik het toch nog teveel vanuit een vroegere probleemstelling. Dingemans zelf zegt het anders. 'De preek is vooral, evenals de gehele kerkdienst, te verstaan als

'' ontmoetingsplaats'', een trefpunt, een ruimte, een veld of een communicatiecir-

cuit waarin de gemeenteleden als hoorders kunnen binnentreden om op een actieve wijze, gemeenschappelijk of zelfstandig God te zoeken en zo mogelijk te vinden."*' De homiletische theorie kan zich niet langer uitsluitend oriënteren op de rechtlijnige communicatietheorieën, die gericht zijn op eenrichtingsverkeer. De theorieën van circulaire communicatie, die gericht zijn op de dialoog en het gesprek en waarin men tot wederzijds begrip, tot meningsvorming en ook tot persoonlijke en gemeenschappelijke actie probeert te komen, zijn richtingwijzend en bruikbaar. Hierbij noemt Dingemans namen als van Gadamer, Ricoeur en Habermas."^

Dingemans omschrijft de preek als interactie of ontmoeting. De hoorders hebben verschillende mogelijkheden voor persoonlijke identificatie, gesprek, meditatie en voor persoonlijke toepassing van het gehoorde op hun leven. Daarnaast zijn er brugwoorden, begrippen en symbolen, waarin traditie en situatie samenkomen, associaties, tekstbewegingen, geschiedenissen en gelijkenissen. Verder moet bedacht worden dat kerkgangers geen ongelovigen zijn, geen buitenstaanders en zeker geen domme schapen, maar leden van Christus' gemeente die allen een eigen geschiedenis met God hebben en soms - al vele jaren - in de invloedssfeer van de Geest leven."*^ In plaats van projectie zou ik hier op zijn minst van vooronderstelling en daarmee van toedichting willen spreken. Komen er allemaal en alleen maar reeds gelovigen in de kerk?

Vervolgens, kerkgangers komen niet in de eerste plaats om iets te leren, maar vooral om hun gevoelens, hun angsten, hun zorgen, hun vragen, hun vreugden, hun geluk en hun hoop tot uitdrukking te brengen en met anderen uit te wisselen.

'De predikant is niet primair in de preek aanwezig als 'verkondiger' of representant van het Woord Gods. Maar vooral als 'bemiddelaar', zij of hij is hoorder onder de hoorders. En hij of zij brengt representant en identificatiefiguren uit de Bijbel of uit de christelijke traditie samen met mensen van de huidige tijd.""

De omschrijving van een voorlopige theologische homiletische theorie luidt aldus: 'de preek is dat element van de eredienst, waarin de predikant als hoorder onder de hoorders - door middel van een uitleg, dramatisering en toepassing van de Schrift in haar velerlei gestalten en bewegingen - aan de kerkgangers hulp tracht te bieden bij hun communicatie met de Bijbel en het evangelie en daarachter aan hun communicatie met God'."^

Hier is de positie van de hoorder geradicaliseerd. De homiletiek wordt tot een participatie homiletiek. !46 Nietmaareenparticipatieinhetverkondigdeheil.neen, een participatie als actief, inventief en creatief subject in het communicatiegebeuren. !47 Dezelaatstetermmoetwelgebruiktworden.Eentermalsverkondigingsgebeuren lijkt me ter typering van de visie van Dingemans onhoudbaar en daarom ook onbruikbaar. Zij is in strijd met het circulaire communicatiegebeuren.

Het is opmerkelijk dat Dingemans in zijn definitie (evenals hiervoor reeds) wel de term toepassing gebruikt. De toepassing is echter één van de mogelijkheden, één van de gestalten van participatie. Er zijn ook andere vormen, bijvoorbeeld het zelf de preek maken of het dramaspelen.

De Schrift kent velerlei bewegingen en gestalten. Zij is een dynamische grootheid. Men kan zich op verschillende manieren in die dynamiek laten betrekken. Elke vorm van betrokkenheid en meedoen is een wijze van horen, of op zijn minst van het verwerken van en van het deelnemen aan het gehoorde.

De tweeslag uitleg en toepassing wordt door deze circulaire communicatietheorie volstrekt achterhaald. Het circulaire model geeft aan dat het om een stroom, om een beweging gaat, wajirin een versmelting plaatsvindt (de term herinnert aan de versmelting van horizonten bij Gadamar). !48 De/ersmeltin^etekenirfeitasen vermenging van de twee stromen. Die vermenging leidt tot communicatie. De communicatie is zonder de vermenging van deze beide stromen ondenkbaar. Het is de stroom van toen en de stroom van nu die zich verenigen tot een communicatief hoordersgebeuren.

Bij het lezen van het boek valt het op, dat de uitkomst weinig markant en weinig verrassend is. !49 Dithangteronzesinziensmeesamendatervandeandere kant, van God als Tegenover, niet iets wezenlijks wordt ingebracht. Het nieuwe, het afwisselende zit in de methode van verwerken, participeren en communiceren; niet in de uitkomst. Ieder moet zelf zijn preek maken, hetgeen betekent dat ieder zijn levenservaring ter sprake brengt. !50 Somszaldieervaringverrijklofgestimuleerd worden door het communicatieproces met de traditie, en wellicht door het communicatieproces met de hedendaagse hoorders. In de titel van het boek zijn in principe ook de hoorders van vroeger begrepen.

De conclusie moet zijn dat we bij Dingemans een radicalisering van het communicatieproces aantreffen, tot een circulair communicatiegebeuren en een theorie daarover. De plaats van de hoorder wordt geradicaliseerd tot het leveren van een actieve bijdrage, creatief en inventief, aan het communicatieproces." Van de onderscheiding tekst en uitleg is geen sprake meer. Er is geen plaats voor de gedachte van de hoorder in de tekst. Men kan alleen zeggen: de hoorder maakt als participant deel uit van het circulaire, communicatieve bezig zijn met de tekst. Deze radicalisering betekent een verbreding en verwijding van tekst en hoorder beiden.

Tot zover onze weergave van enkele opvattingen. We zullen de samenvatting van hetgeen tot heden werd besproken, bewaren voor het begin van het volgende artikel. De samenvatting daar is dan een goede start voor de poging om ons eigen standpunt onder woorden te brengen.

Literatuur

ALBRECHT, H. (1982), Arbeiter und Symbol. Soziale Homiletik im Zeitalter des Fernsehens, Münc\\en 1982, 81-103.

ARENS, H./RICHARDT, Fr./SCHULTE, J. (1974), Kreativitat und Predigtarbeit. Vielseitiger denken einfallsreicher predigen, MUnchen 1977^ ASENDORF, U. (1988), Die Theolgie Martin Luthers nach seinen Predigten, Göttingen 1988.

BAHR, H.-E. (1968), Verkündigung als Information. Zur öjfentlichen Kommunikation in der demokratischen Gesellschaft, Hamburg 1968. BARTH, K. (1966), Homiletik. Wesen und Vorbereitung der Predigt, Zurich 1966.

BASTIAN, H.D. (1965), 'Verfremdung in der Verkündigung. Gibtes eine theologische Informationstheorie? ' in: TEH 127, München 1965.

BASTIAN, H.D. (1968), 'Homiletik und Informationstheorie' in: Lange, E./Krusche, P./Rössler, D., Predigtstudien. Zur Theorie und Praxis der Predigtarbeit, Beiheft 1, Stuttgart/Beriin 1968, S. 47-53.

BASTIAN, H.D. (1969), Theologie der Frage. Ideen zur Grundlegung einer theologischen Didaktik und zur Kommunikation der Kirche in der Gegenwart, München 1969.

BERKHOF, H. (1985), 200 Jahre Theologie. Ein Reisebericht, Neukirchen-Vluyn 1985.

BEUTEL, A./DREHSEN, V./MULLER, H.M. (hgg.) (1986), Homiletisches Le-

sebuch. Texte zur heutigen Predigtlehre, Tubingen 1986.

BIJLSMA, R. 0971), De preek, Kampen 1977.

BIZER, C. (1972), Unterricht und Predigt. Analysen und Skizzen zum Ansatz katechetischer Theologie, Göttingen 1972.

BOER, C. den (1987), 'De transpositie in de prediking' in: C. den Boere.a. (red.), Transponeren. Homiletische handreiking. Kampen 1987, blz. 10-16.

BOHREN, R. (1963), Predigt und Gemeinde, Zürich/Stuttgart 1963.

BOHREN, R. (1972), Predigtlehre, München 1972.

BOHREN, R./K.-P. JÖRNS (Hrsg.) (1989), Die Predigtanalyse als Weg zur Predigt, Tübmgtn 1989.

BOS, R. (1992), Identificatie-mogelijkheden in preken uit het Oude Testament, Kampen 1992.

BRAGA, J. (1981), How to Prepare BIBLE Messages, Portland 19811

BRIENEN, T. (1974), De prediking van de Nadere Reformatie. Een onderzoek naar het gebruik van de klassifikatiemethode binnen de prediking van de Nadere Reformatie, AmslerAam 1974.

BRIENEN, T. (1978), Bevinding. Aard enfunktie van de geloofsbeleving. Kampen 1978.

BRIENEN, T. (1993), De verkondiging in het juiste spoor. De plaats van Israël in de Homiletiek en in de prediking. Kampen 1993.

B\iTYR\CY., T> . {\9%l), Homiletic. Moves and Structures, V\n\diAt\Y> \\\2i\9Kl.

CLOET, M./NISSEN, P./STORME, H. (red.) (1993), Kerk en kansel. Preken in de Nederlanden van Trente tot Vaticanum II (Trajectina, Tijdschrift voor de geschiedenis van het katholieke leven in de Nederlanden), Leuven, 2e jaargang 1993, aflevering 3, blz. 193-203.

COX, J.W. (1985), Preaching. A Comprehensive Approach to the Design and Delivery of Sermons, San Francisco 1985.

CRADDOCK, F.B. (1978), Overhearing the Gospel, Preaching and Teaching the Faith to Persons Who Have Heard it All Before, Nashville 1978.

CRADDOCK, F.B. (1979), Ai One Without Authority, Nashville 1987^ DAIBER, K.-F. (1984), 'Der Wirklichkeitsbezug der Predigt. Impressionen zum Problem' in: PTh 73/1984, S. 488-501.

DANNOWSKI, H.W. (1985), Kompendium der Predigtlehre, Gütersloh 1985. DENECKE, A. (1989), Gottes Wort als Menschenwort. Karl Barths Predigtpraxis - Quelle seiner Theologie, Hannover 1989.

DIJK, K. (1955), De dienst der prediking. Kampen 1955.

DINGEMANS, G.D.J. (1990), De tijd van de verborgen God. Verkenningen en reflecties, 's-Gravenhage 1990.

DINGEMANS, G.D.J. (1991), Als hoorder onder de hoorders. Hermeneutische

Homiletiek, Kampen 1991.

DINGEMANS, G.D.J. (1992), 'Ontwikkelingen in de homiletiek' in: Nederlands Theologisch Tijdschrift, jaargang 46 (1992), no. 2, 124-131.

FENDT, L. (1949), Homiletik. Theologie undTechnikderPredigt, Berlin 1949. FÜRST, W. (1956), 'Karl Barths Predigtlehre' in: Antwort. Karl Barth zum siebzigsten Geburtstag am 10. Mai 1956, Zurich 1956, S. 137-147.

GEEST, H. van der (1978), Du hast mich angesprochen. Die Wirkung von Gottesdienst und Predigt, Zurich 1978.

GENDEREN, J. vanA'ELEMA, W.H. (1992), Beknopte gereformeerde dogmatiek, Kampen 19931

God met ons... over de aard van het Schrifgezag. Leusden 1981.

GORSEL, W. van, 'Trinitarische prediking' in: Transponeren. Homiletische handreiking. Kampen 1987, blz. 27-38.

GRAAF, J. van der (1992), Gebeurt er nog iets? Over prediking en hoorcrisis. Kampen 1992.

GRAB, W. (1988), Predigt als Mitteilung des Glaubens. Studiën zu einer prinzipiellen Homiletik in praktischer Absicht, Gütersloh 1988.

GREIDANUS, S. (1970), Sola Scriptura. Problems and Principles in Preaching Historical Texts, Kampen 1970.

GREIDANUS, S. (1988), The Modern Preacher and the Ancient Text. Interpreting and Preaching Biblical Literature, Grand Rapids 1988.

GRÜNBERG, W. (1973), Homiletik und Rhetorik. Zur Frage einer sachgemassen Verhaltnisbestimmung, Gütersloh 1973.

HAENDLER, O. (1949), Die Predigt, Beriin 1949.

HARTEN, P.H. van (1986), De prediking van Ebenezer en Ralph Erskine. Evangelieverkondiging in het spanningsveld van verkiezing en belofte, 's-Gravenhage 1986.

HASSELMAN, N. (1977), Predigthilfen und Predigtvorbereitung. Exemplarische Methodenprofile deutschsprachiger evangelischer Predigtvorbereitungshilfen seit 1934 und ein Modell ihrer hermeneutischen und kommunikativen Grundfaktoren samt der sich daraus ergebenden methodischen Kategorien, Gütersloh 1977.

HEIDLAND, H.-W. (1992), Das Ende der Predigt? Eine selbstkritische Dokumentation, Göttingen 1992.

HERMELENK, J. (1992), Die homiletische Situation. Zur jüngeren Geschichte eines Predigtproblems, Göttingen 1992.

HIRSCHLER, H. {19^S), Biblisch predigen, Hannover 19881

HOEKSTRA, T. (1926), Gereformeerde Homiletiek, Amsterdam 19731

HOLUB, R.C. (1991), Jiirgen Habermas. Critic in the Public Sphere, Lon-

don/New York 1991.

HOLWERDA, B. (1953), '.. .Begonnen hebbende van Mozes...', Temeuzen 1953.

HUMMEL, G. (Hg.) (1971), 'Aufgabe der Predigt' in: WdF 234, Darmstadt 1971.

IMMINK, F.G. (1992), 'Hermeneutiek en retoriek in de predikkunde. Twee homiletische modellen' in: Theologia Reformata, jaargang XXXV, No. 1 (januari 1992), blz. 6-28.

JETTER, W. (1964), Wem predigen wir? Notwendige Fragen an Prediger und Hörer, Stuttgart 1964.

JONKER, H. (1973), En tóch preken, Nijkerk 1973.

JONKER, H. (1980), Gereformeerde prediking in onze tijd, Apeldoorn 1980. JONKER, H. (1983), Theologische Praxis. Problemen, peilingen en perspektieven bij kenterend getij, Nijkerk 1983.

JONKER, W.D. (1976), Die Woord as opdrag. Gedagtes oor die prediking. Pretoria 1976.

JOSUTTIS, M. (1966), Gesetzlichkeit in der Predigt der Gegenwart, München 1966.

JOSUTTIS, M. (1974), 'Der Prediker in der Predigt. Sündiger Mensch oder miindiger Zeuge? ' in: Praxis des Evangeliums zwischen Politik und Religion. Grundprobleme der Praktischen Theologie, München 1974, S. 70-94.

JOSUTTIS, M. (1985), Rhetorik und Theologie in der Predigtarbeit. Homiletische Studiën, München 1985.

KNIJFF, H.W. de (1980), Sleutel en slot. Beknopte geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek. Kampen 1980.

KREMER, W. (1976), Priesterlijke prediking. Een bundel eigen werk, verzameld en aangeboden t.g.v. zijn gouden ambtsjubileum, Amsterdam 1976.

KRIEG, G.A. (1993), 'Der exemplarischer Hörer. Zur ekklesiologischen Grundlegung der Praktischen Theologie' in: Zeitschrift für Theologie und Kirche, 90. Jahrgang 1993, Heft 3 (august 1993), S. 328-354.

LAAN, J.H. van der (1989), Ernst Lange en de prediking, Kampen 1989.

LANGE, E. (1982), Predigen als Beruf. Aufsatze zur Homiletik, Liturgie und Pfarramt, München 1982.

LANGE, F. de (1993), Onszelf als een ander. Evangelistiek: van techniek naar hermeneutiek, Karnen 1993.

LLOYD-JONES, M. (1971), Preaching and Preachers, Grand Rapids 1971.

LONG, Th.G. (1989), The Witness of Preaching, Louisville 1989.

MEIDEN, A. van der (1980), Alleen van horen zeggen... bouwstenen voor een communicatieve theologie, Baam 1980.

MERTZ, G. (1992), Der Pfarrer und die Predigt, München 1992.

MILDENBERGER, F. (1984), Kleine Predigtlehre, Stuttgart/Berlin/Köln/Mainz

1984.

MÖLLER, Chr. (1970), 'Von der Predigt zum Text. Hermeneurische Vorgaben der F^edigt zur Auslegung von biblischen Texten. Erarbeitet und dargestellt an der Analyse von Predigten Karl Earths, Friedrich Gogartens und Rudolf Bultmanns' in: SPTh 7, München 1970.

MULLER, H.M. (1986), 'Die Autoritat des Predigers in pastoralethischer Sicht' in: Beutel, A./Drehsen, V./Müller, H.M., Homiletisches Lesebuch. Texte zur heutigenPredigtlehre, Tubingen 1986, S. 177-188.

MÜLLER-SCHWEFE, H.-R. (1961), D/e Sprache und das Wort. Grundlagen der Verkündigung, Hambmg 1961.

MÜLLER-SCHWEFE, H.-R. (1965), Die Lehre von der Verkündigung. Das Wort und die Wirklichkeit, (Homiletik, Zweiter Band), Hamburg 1965.

MÜLLER-SCHWEFE, H.-R. (1973), Die Praxis der Verkündigung. Möglichkeiten geistlicher Rede in unsererZeit, Hamburg 1973.

NIEBERGALL, A. (1955), 'Die Geschichte der christlichen Predigt' in: Muller, K.F./Blankenburg, W. (Hrgs.), Leiturgia. Handbuch des evangelischen Gottesdienstes, Zweiter Band: Gestalt und Formen des evangelischen Gottesdienstes, Kassei 1955, S. 181-353.

OTTO, G. (1982), Wie entsteht eine Predigt? Ein Kapitel praktischer Rhetorik, München 1982.

OTTO, G. (1987), Predigt als rhetorische Aufgabe. Homiletische Perspektiven, Neukirchen 1987.

PIETERSE, H.J.C. (1988), Die Woord in die werklikheid. 'n Teologie van die prediking, Pretona 1988.

PIPER, H.-Chr. (1976), Predigtanalysen. Kommunikation und Kommunikationsstörungen in der Predigt, Göttingen 1976.

PLOEGER, A.K. (1989), Diskurs. De plaats van geloofservaringen binnen de rationele handelingstheorie vanJürgen Habermas, 's-Gravenhage 1989.

POTGIETER, P.C. (1990), Skrif, dogma & verkondiging, Kaapstad 1990.

RAU, G. (1984), 'Predigen lemen im Studium' in: Zeitschrift für evangelisches Kirchenrecht, Jahrgang 29, S. 63-81.

REUVER, A. de (1990), 'Prediking als overdracht' in: Theologia Reformata, jaargang XXXIII, No. 3 (september 1990), blz. 228-241.

RIESS, R. (1974), Perspektiven der Pastoral-psychologie, Göttingen 1974.

RIESS, R. (1986), 'Zur pastoralpsychologischen Problematik des Predigers' in: Beutel, A./Drehsen, V./Müller, H.M., Homiletisches Lesebuch. Texte zur heutigen Predigtlehre, Tubingen 1986, S. 154-176.

ROESSLER, R. (1968), 'Situationsbezogenheit, Sprachbemühung, Kommunikation' in: Lange, E./Krusche, P./Rössler, D., Predigtstudien. Zur Theorie und

Praxis der Predigtarbeit, Beiheft 1, Stuttgart/Berlin 1968, S. 61-66.

ROLOFF, J. (1972), Die Predigt als Kommunikation, Stuttgart 1972.

RÖSSLER, D. (1986a), Grundriss der Praktischen Theologie, Berlin/New York 1986.

1986. RÖSSLER, D. (1986b), 'Das Problem der Homiletik' in: Beutel, A./Drehsen, V./Müller, H.M., Homiletisches Lesebuch. Texte zur heutigen Predigtlehre, Tubingen 1986, S. 23-38.

RÖSSLER, D. (1989), 'Das Problem der Homiletik' in: Wintzer, Fr., Predigt. Texte zum Verstandnis und zur Praxis der Predigt in der Neuzeit, Miinchen 1989, S. 177-191.

ROTHERMUNDT, J. (1984), Der Heilige Geist und die Rhetorik. Theologische Grundlinien einer empirischen Homiletik, Gütersloh 1984.

RUNIA, K. (1981), Heeft preken nog zin? . Kampen 1981.

RUNIA, K. (1983), The Sermon under Attack, Exeter 1983.

RUNIA, K. (1985), Het hoge Woord in de lage landen. Hoe er door de eeuwen heen in Nederland gepreekt is. Kampen 1985.

RUNIA, K. (1992), In het krachtenveld van de Geest. Bundel aangeboden bij zijn afscheid als hoogleraar Praktische Theologie aan de TU te Kampen, Kampen 1992.

SCHRÖER, H. (1968), 'Perspektiven heutiger Predigtmeditation' in: Lange, E./Krusche, P./Rössler, D., Predigtstudien. Zur Theorie und Praxis der Predigtarbeit, Beiheft 1, Stuttgart/Berlin 1968, S. 53-61.

SCHUITEMAKER, J.F. (1993), De prediking doordacht, Zoetermeer 1993. SPIJKER, W. van 't (1986), De Heilige Geest als Trooster. De Parakleet-teksten bij Johannes, Kampen 1986.

SPIJKER, W. van 't (1990), Principe, methode en functie van de theologie van Andreas Hyperius, Kampen 1990.

SPIJKER, W. van 't (1991), ' "Extra nos" en "in nobis" bij Calvijn in pneumatologisch licht' in: Geest, Woord en kerk. Opstellen over de geschiedenis van het gereformeerde protestantisme. Kampen 1991, blz. 114-132.

SPIJKER, W. van 't (1993), De toeëigening van het heil, Amsterdam 1993.

STECK, W. (1974), 'Das homiletische Verfahren. Zur modernen Predigttheorie' in: APTh 13, Göttingen 1974.

STOTT, J.R.W. (1979), Der Verkündiger. Neutestamentischer Studiën zum Wesen und Auftrag des Verkündigers, Witten 1979.

STOTT, J.R.W. (1982), / believe in Preaching, London 1982.

SULEIMAN, S.R./CROSMAN, I. (1980), The Reader in the Text, Essays on Audience and Interpretation, Princeton 1980, 3.

TRILLHAAS, W. {1935), Evangelische Predigtlehre, München 1964'.

TRILLHAAS, W. (1974), Einfühmng in die Predigtlehre, Darmstadt 1974.

TRILLHAAS, W. (1986), 'Die wirkliche Predigt' in; Beutel, A./Drehsen, V./ Muller, H.M., Homiletisches Lesehuch. Texte zur heutigen Predigtlehre, Tubingen 1986, S. 13-22.

TRIMP, C. (1970), De volmacht tot bediening der verzoening, Groningen 1983^. TRIMP, C. {\91\), De actualiteit der prediking, Groningen 19831

TRIMP, C. (1985), Woord, water en wijn. Gedachten over prediking, doop en avondmaal. Kampen 1985.

TRIMP, C. (1986), Heilsgeschiedenis en prediking. Hervatting van een onvoltooid gesprek. Kampen 1986.

TRIMP, C. (1986), De preek. Een praktisch verhaal over het maken en houden van preken, Y, .a.m^e, n 1986'.

TRIMP, C. (1987), 'Heilshistorische prediking' in: C. den Boer e.a. (red.). Transponeren. Homiletische handreiking, Kampen 1987, blz. 17-26.

TRIMP, C. (1989a), 'God brengt de mens ter sprake' in: Knevel, A.G. (red.). Bevindelijke prediking. Kampen 1989.

TRIMP, C. (1989b), Klank en weerklank. Door prediking tot geloofservaring, Bameveld 1989.

TRIMP, C. (1989c), 'De mens in de prediking' in: Lustrumalmanak van het Corpus Studiosorum in Academia Campensi FQI, (Kampen) 1989, blz. 170-180.

TRIMP, C. (1991), 'Narratieve homiletiek? ' in: Genderen, J. van e.a. (red.). Ten dienste van het Woord. Opstellen aangeboden aan prof. dr. W.H. Velema, Kampen 1991, blz. 180-191.

UHSADEL, W. (1963), Die Gottesdienstliche Predigt, Heidelberg 1963. VEENHOF, C, Predik het Woord. Gedachten en beschouwingen van Dr. A. Kuyper over de prediking. Goes z.j.

VELDEN, M.J.G. van der (1993), 'Pleidooi voorde hoorders, in gesprek met Gijs Dingemans' in: Bons-Storm, M./Hoedemaker, L.A. (red.). Omwegen door de woestijn. Reflecties over de theologie van prof. dr. G.D.J. Dingemans bij zijn afscheid als kerkelijk hoogleraar. Kampen 1993, blz. 75-86.

VELEMA, A.W. (1991), God ter sprake. Een homiletisch onderzoek naar de vooronderstellingen van de prediking bij Karl Barth in vergelijking met Hans Joachim Iwand, Ernst Lange en Rudolf Bohren, 's-Gravenhage 1991.

VELEMA, W.H. (1972), Politieke prediking. Kampen 1972.

VELEMA, W.H. (1987a), 'Preken over Psalmen' in: Theologia Reformata, jaargang XXX, No. 3 (september 1987), blz. 217-230.

VELEMA, W.H. (1987b), Het spreken en preken van de kerk. Aan de nagedachtenis van professor W. Kremer, Kampen 1987.

VELEMA, W.H. (1989a), De breuk in de Gereformeerde Oecumenische Synode.

Moderne orthodoxie de oorzaak, Amsterdam 1989.

VELEMA, W.H. (1989b), 'De toeëigening van het heil in de prediking' in: Velema, W.H. (red.), Delen in het heil. Over de toeëigening van het heil in Christus, Kampen 1989, blz. 41-65.

VELEMA, W.H. (1990), 'Preekmotieven in de Psalmen' in: Theologia Reformato, jaargang XXXIII, No. 3 (september 1990), blz. 214-227.

VELEMA, W.H. (1992a), 'Kerk en verkondiging' in: Een eeuw christelijk-gereformeerd. Aspecten van 100 jaar Christelijke Gereformeerde Kerken, Kampen 1992, blz. 149-167.

VELEMA, W.H. (1992b), 'Openbaringsgeschiedenis en geloofsgeschiedenis. Een onderwerp uit de homiletiek' in: Ambt en actualiteit. Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. Trimp t.g.v. zijn afscheid als hoogleraar aan de TU van de Gereformeerde Kerken in Nederland op 2 december 1992, Haarlem 1992, blz. 163-175.

VELEMA, W.H. (1993a), 'Spiritualiteit en persoonlijk geestelijk leven nu' in: Spijker, W. van 't e.a. (red.). Spiritualiteit, Kampen 1993, blz. 416-434.

VELEMA, W.H. (1993b), Wegen en wensen. Enige homiletische reflexies n.a.v. het lezen van 60 jaargangen preken in de serie 'Uit de Levensbron', Kampen 1993.

WAALS, D.B. van der (1990), Het heilige communiceren. Delen van geloof in deze tijd. Kampen 1990.

WILSON, Paul Scott (1992), A Concise History of Preaching, Nashville 1992. WINGREN, G. (1955), Die Predigt, Göttingen 19591

WINTZER, Fr. (1969), Die Homiletik seit Schleiermacher bis in die Anfange der 'dialektische Theologie' in Grundziigen, Göttingen 1969.

WINTZER, Fr. (1982), Praktische Theologie (unter Mitarbeit von M. Josuttis, D. Rössler und W. Steck), Neukirchen 19851

WYK, J.H. van (1989), Die Woord is waardevol.' n Dogmatiese besinning oor die refomatoriese Skrifbeskouing, Potchefstroom 1989.


1 T. Hoekstra, 1926, 184-192.

2 Hoekstra, 1926, 229-315.

3 Hoekstra, 1926, 299v.

4 Hoekstra, 1926, 160-163. Hij stelt dat bij deze opvatting zowel het objectief als subjectief element, zowel het 'voorwerpelijk' als het 'onderwerpelijk' tot zijn recht komt, 163.

5 K. Dijk, 1955, 95-104.

6 C. Trimp, 1989a, 104.

7 Trimp, 1989a, 104.

8 Trimp, 1989a, 104-109.

9 Trimp, 1987, 108v. Men zie heel het hoofdstuk 'Terugblik en balans', 107-112. W.H. Velema gaat op Trimps stellingen in, 1992b, 163-175.

10 Het bij noot 9 vermelde onderscheid lijkt mij een uitbreiding van de plaats van de hoorder te bieden vergeleken met Hoekstra en Dijk.

11 B. Holwerda, 1953 (oorspronkelijk verschenen in 1942), 108. Zie S. Greidanus, 1970, 92v. Het gaat ons niet om een brede tekening van de discussie tussen de voorstanders van heilshistorische prediking en hun tegenstanders, die het voor exemplarische prediking opnemen. Het proefschrift van Greidanus biedt een helder overzicht van de posities.

12 Greidanus 1970, 157-160. In zijn boek uit 1988, 96 prefereert Greidanus de temi 'Kingdom history' boven redemptive of salvation history.

13 T. Brienen, 1974, 306. Zie ook zijn studie uit 1978.

14 H. Jonker, 1973, 142v.

15 W.D. Jonker, 1976, 41.

16 Greidanus, 1970, 157'The Sermon as explicatory Explication'.

17 Jonker, 1976, 68-78.

18 Jonker, 1976, 73.

19 Jonker, 1976, 72.

20 C.J. de Ruijter, Tussen tekst en hoorder, te verschijnen; met dank aan de auteur voor inzage in het manuscript.

21 K. Barth, 1966, 92-107. Het is opmerkelijk dat Barth zegt dat explicatio en applicatie tot elkaar (moeten) staan in een verhouding van subject en predicaat, terwijl hij op blz. 107 zegt dat een prediker geen zin moet uitspreken die slechts explicatio of applicatio is. Het gaat Barth kennelijk om een ineen van deze beide. Voor Barth zie men ook het hoofdstuk 'Die Verkündigung der Kirche' in: K.D., I, 2, vooral 831-890. Op blz. 857 komt de onderscheiding explicatio-applicatio ter sprake. Barth spreekt dan over sensus en usus scripturae (858).

22 De Ruijter, manuscript, 2, citeert 'Der Hörer steekt im Text'. Voor de eenheid van tekst en hoorder zie men G. Wingren, 1955, 32v. L. Fendt, 1949, 45-47 spreekt over de hoorder vooral onder het gezichtspunt van de meditatie.

23 R. Bohren, 1963, 443-464, 25; De vraag naar de hoorder.

24 Bohren, 1963, 465.

25 Bohren, 1963, 468.

26 Bohren, 1963, 468.

27 A.W. Velema, 1991, 232.

28 Bohren, 1963, 467v.

29 De Ruijter, manuscript, 3.

30 Men zie vooral de definitie van Lange, 1982, 58, 'prediken is spreken met de hoorder over zijn leven'. De hoorder is mijn thema. Daarbij is God inbegrepen. God hoort tot de werkelijkheid van het leven van de hoorder. Voor kritiek van Bohren op deze uitspraak zie men J. Hermelink, 1992, 203v.

31 Lange, 1982, 50. A.W. Velema, 1991, 211, stelt dat Lange niets kan met de slogan dat de hoorder al in de tekst steekt.

32 Lange, 1982, 24, 52-60. Men zie over hem J.H. van der Laan, 1989, 307-315.

33 A.W. Velema, 1991, 195.

34 Zie voor lijnen uit 'Chancen des Alltags', A.W. Velema, 1991, 197v.

35 Van der Laan, 1989, 307.

36 Het is opmerkelijk dat Lange in het overzichtsartikel van G. Rau, 1984, 63-81, slechts eenmaal wordt genoemd, nl. op pagina 73, noot 14.

37 Van der Laan, 1989, 311. Hierbij wordt met instemming verwezen naar kritiek van J. Tolk uit 1972, 311, noot 65.

38 A.W.Velema, 1991, 214.

39 Rau, 1984, 70. G. Otto rekent blijkens een opmerking van J. Hermelink, 1992, 236, noot 18, Bultmann tot de traditiestroom van de dialectische theologie; mijns inziens ten onrechte. Men zie ook het overzicht van F. Wintzer, 1969. Bultmann komt daar slechts aan het slot ter sprake, gevolgd door een behandeling van W. Trillhaas. Auteurs uit de zestiger jaren vallen buiten bestek dat Wintzer zichzelf heeft gesteld. Voor een overzicht van recente homiletische literatuur zie men G.D.J. Dingemans, 1992. H.W. Dannowski, 1985, bespreekt in het kort heel wat homileten ter adstruering van zijn eigen theorie.

40 H. Berkhof, 1985, 205. Zo geef ik met eigen woorden weer, wat Berkhof schrijft over de vraag en de uitnodiging die in Barths theologie hgt opgesloten.

41 G.D.J. Dingemans, 1991, 43.

42 Dingemans, 1991, 43. Voor Habermas zie men A.K. Ploeger, 1989 en Robert C. Holub, 1991, 49-77 over Habermas in debat met Gadamer.

43 Dingemans, 1991, 48.

44 Dingemans, 1991, 49.

45 Dingemans, 1991, 50. Deze omschrijving is in het boek cursief gedrukt.

46 Dingemans, 1991, 36, gebruikt voor de kerkgangers de term participanten. Men zie voor prediking als communicatie reeds J. Roloff, 1972.

47 In de bundel H. Arens, 1974, komt men de term creativiteit als kernwoord tegen.

48 Zie hiervoor H.W. de Knijff, 1980, 111-115, vooral 112v.

49 T. Brienen, 1993, 27, concludeert dat Dingemans de plaats van Israël in de homiletiek wel bespreekt, maar ten diepste terzijde schuift om zijn eigen zoekontwerp weer op te nemen.

50 Dingemans, 1991, 50. Hier vindt Dingemans' homiletiek aansluiting bij de zogenaamde narratieve homiletiek. Zie hiervoor Trimp, 1991.

51 F.G. Immink, 1992 en M.J.G. van der Velden, 1993, gaan een kritisch gesprek aan met Dingemans.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1994

Theologia Reformata | 334 Pagina's

DE PLAATS VAN DE HOORDER  IN DE PREDIKING I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1994

Theologia Reformata | 334 Pagina's