Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONTWIKKELINGEN IN DE BIJBELSE HERMENEUTIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONTWIKKELINGEN IN DE BIJBELSE HERMENEUTIEK

58 minuten leestijd

H.G.L. Peels

Inleiding

Er was eens een tijd dat alles nog zo eenvoudig leek. Met een grammatica in de ene en een lexicon in de andere hand, een concordantie binnen bereik en gewapend met enige kennis van de bijbelse cultuur en geschiedenis, ging de exegeet naar de tekst toe. Dit exegetische handwerk resulteerde in de vaststelling van de betekenis van de tekst, waarmee vervolgens dogmaticus en homileet aan de slag konden. Zoals een vroedvrouw het kind ter wereld helpt komen, zo poogde de exegeet de betekenis uit de tekst te krijgen. Hermeneutiek was een kwestie van het opstellen van een aantal leesregels en had als min of meer technisch vak een marginale plaats in het geheel van de theologische wetenschap.

Deze tijd ligt voorgoed achter ons. Het groeiend besef dat we in de Bijbel te maken hebben met een document uit lang vervlogen tijden, geschreven in inmiddels dode talen, ontstaan in een ons vreemde cultuur, hetgeen een werkelijk verstaan van de tekst tot een gecompliceerde en soms hachelijke aangelegenheid maakt, heeft de papieren van de hermeneutiek in waarde doen stijgen. Met name de laatste drie decennia zijn op dit boeiende en ook spannende terrein in snel tempo wissels omgegaan. Veranderende paradigmata in de algemene wetenschapsbeoefening werkten door. Mede onder invloed van taal-en literatuurwetenschappen, filosofie, antropologie, sociologie en psychologie werden nieuwe gezichtspunten geopend en alternatieve invalshoeken verkend.

Sprak in 1986 D.K. McKim reeds van een 'bewildering array of perspectives and procedures'' ten aanzien van de hermeneutische bezinning, sindsdien is de situatie alleen maar ingewikkelder geworden. De grote Elenchus bibliographicus biblicus (Rome, Bijbelinstituut) vermeldt naast enkele duizenden boeken en artikelen die voor de bijbelse hermeneutiek meer zijdelings van belang zijn, vele

honderden titels van relevante bijbels-hermeneutische studies die na 1986 gepubliceerd werden.^ In de literatuur wordt wel geklaagd over verwarring, die niet alleen terminologisch van aard is.^ Ontwikkelingen lopen soms dooreen. Voor gereformeerde exegeten ligt hier een niet geringe uitdaging. Dit artikel wil de lijn van de ontwikkelingen op het terrein van de bijbelse hermeneutiek volgen, met als toegift een beknopte bespreking van enkele recent verschenen handboeken, die - opmerkelijk genoeg - vooral van orthodox-evangelicale geleerden"* afkomstig zijn. Dat het hierbij om niet meer dan een houtskoolschets kan gaan, spreekt voor zich.

De hoofdlijn

Alle bijbeluitleg speelt zich af op een spanningsveld met drie coördinaten: de auteur, de tekst en de lezer. Bij de interpretatie is voortdurend rekening te houden met historische, taalkundig-literaire en cultureel-contextuele factoren. Wie in vogelvlucht de geschiedenis van de hermeneutiek in onze twintigste eeuw doorneemt ziet een verschuiving zich voltrekken, een 'shift of interest'; sommigen spreken zelfs van een 'shift of paradigma'. Naast de historische vraagstelling die focust op de auteur ('author-centered'), kwam in de zestiger en zeventiger jaren steeds meer plaats voor de fenomenologische vraagstelling die zich op de tekst zelf concentreert ('text-centered'), welke op haar beurt in de tachtiger jaren werd gevolgd door de contextuele vraagstelling die de positie en de rol van de lezer centraal stelt ('reader-centered').

Aan het begin van deze eeuw overheerste de historische benadering de gehele bijbelwetenschap. Men zocht de sleutel van de juiste interpretatie achter de tekst, in de wereld van de auteur. Wie was hij, wanneer leefde hij, wat was zijn bedoeling met deze tekst? Op deze wijze werden referentiële en intentionele aspecten van de tekst onderzocht. De vraagstelling was primair diachroon van aard, met alle aandacht voor de historische context, ontstaan en groei van de tekst, intentie van de auteur, e.d. Steeds meer ging men zich echter afvragen, of het wel

mogelijk is dat wij de 'oorsprorücelijke' bedoelingen die een auteur met een tekst had kunnen achterhalen, gelet op de temporele, geografische en culturele afstand. Bovendien kan de vraag gesteld worden of de betekenis van een tekst uitgeput is met de vaststelling van de bedoeling van de auteur.

Bij de nieuwe literaire benadering wilde men de sleutel daarom niet achter, maar in de tekst zelf zoeken. De tekst vertelt een eigen verhaal, los van de ontstaansgeschiedenis. De navelstreng van de tekst is doorgesneden, de betekenis kan slechts door een nauwkeurig synchroon onderzoek dat zich richt op structuur, stijl, retorica e.d., vastgesteld worden.' De Bijbel is primair als literatuur en niet zozeer als historisch document te lezen. Steeds meer kreeg men er echter oog voor dat een zogenaamd objectieve interpretatie een onmogelijkheid is, en dat een tekst-immanente lezing tekort schiet. Zó autonoom is een kunstwerk nu ook weer niet. De lezer is niet receptief maar actief-participerend in het genereren van tekstbetekenis, aldus de boodschap van De contextuele benadering, die de sleutel van het verstaan in zekere zin voor de tekst zoekt, in de vooronderstellingen en leestradities van de interpreet, die een eigen plaats hebben in de tekstuitleg. In de interactie tussen tekst en lezer ontstaat de betekenis van de tekst.

Inderdaad, zo vertoont de hermeneutiek van deze eeuw ingrijpende veranderingen: methodisch gezien van diachroon naar synchroon, van aandacht voor het deel naar aandacht voor het geheel, van historische naar literaire belangstelling, van veronderstelde objectiviteit naar legitieme subjectiviteit. Aan de moderne hermeneutiek ligt de overtuiging ten grondslag dat wij de zoektocht naar een oorspronkelijke bedoeling van de tekst moeten opgeven en dat elk tekstverstaan dialogisch van aard is. De tekst heeft in zichzelf geen betekenis, althans niet één min of meer normatieve betekenis.

De historisch-kritische benadering

Ruim een eeuw lang heeft de historisch-kritische wetenschap een dominerende plaats gehad in het bijbelonderzoek.* Mede uit reactie tegen de rationalistisch-spe-

culatieve en dogmatische overheersing in de achttiende eeuw, richtte men zich in de negentiende eeuw geheel op de bijbeltekst zelf en poogde de geschiedenis daarvan te traceren, zulks in de vooronderstelling dat alleen langs deze weg de eigenlijke betekenis van de tekst zou kunnen worden vastgesteld. Men benaderde de tekst als een historisch product dat geïnterpreteerd moet worden met behulp van de kennis over de auteur, diens historisch-culturele achtergrond en bedoelingen. Het onderzoek was overwegend genetisch-evolutionistisch van aard, wat de resultaten nogal beïnvloedde.

De belangrijkste vormen van het historisch-kritische bijbelonderzoek zijn de literaire kritiek, de vormkritiek, de traditiekritiek en de redactiekritiek. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, richt het literair-kritische onderzoek zich niet zozeer op de literaire analyse alswel op het ontstaan van de tekst, met name op het bronnen-onderzoek. Veel energie werd gestoken in de analyse van spanningen en naden in de tekst, de vaststelling van achterliggende bronnen, de omschrijving en datering daarvan. De in een latere fase ontstane vormkritiek vraagt door naar de mondelinge overlevering die aan de tekst voorafgaat en zoekt de oorspronkelijke literaire vormen en genres in hun originele context ('Sitz im Leben') te reconstrueren. De traditiekritiek, dochter van de vormkritiek, wil de geschiedenis van de verschillende individuele tradities en traditiecomplexen reconstrueren. De meest recente tak van de historisch-kritische wetenschap is de redactiekritiek, die de vraag stelt op welke wijze en met welke motieven de eindredacteurs de hun ter beschikking staande bronnen hebben gebruikt en samengevoegd, om aldus de Tendenz' van een bepaald geschrift vast te kunnen stellen.

Kort samengevat stelt de historisch-kritische methode zich ten doel de bijbeltekst historisch te verstaan door de ontstaansfactoren te reconstrueren, de tekstontwikkeling te traceren, de betekenis van de tekst in het kader van de oorspronkelijke context en bedoeling te omschrijven, en de historiciteit van de tekstreferenties te toetsen. Het gebouw van de historisch-kritische wetenschap wordt nog versterkt door de inbreng van de archeologie en de sociologie. Steeds vaker hanteert men sociologische modellen en inzichten uit de sociale antropologie bij de analyse van de historisch-culturele omstandigheden van de oorspronkelijke tekst, waarbij ook ideologiekritische vragen ('wie had belang bij de productie en redactie van deze tekst? ') worden gesteld.^

Hoe imposcint haar resultaten ook mogen zijn, sinds het midden van de twintigste eeuw wordt van diverse zijden in toenemende mate kritiek op de historischkritische wetenschap uitgeoefend.* De kritiek richt zich op het atomiserend effect van een onderzoek dat achter de 'Endgestalt' terugvraagt naar de voorstadia en daardoor het zicht op de eenheid verUest, het vaak speculatieve karakter van dit onderzoek en de ontbrekende consensus op vrijwel alle onderzoeksterreinen, het functionele atheïsme (met een handelen van God in de historische realiteit wordt niet gerekend), het onvoldoende recht doen aan de poëtische en narratieve structuren en de existentiële claims van veel bijbelgedeelten, het negeren van de implicaties van het canonbegrip, het uitrangeren van categorieën als 'openbaring' en de ontkenning van het Woord-Gods karakter van de Schrift, etc. Algemeen groeit het gevoelen dat de historisch-kritische wetenschap enerzijds de pretentie van een objectieve en adequate interpretatie van de Schrift niet kan waarmaken, en anderzijds aan de relevantie van de Schrift voor de hedendaagse praktijk van geloof en leven niet werkelijk bijdraagt.

Dit betekent overigens niet dat het einde van deze wetenschap nabij is', wel dat de alleenheerschappij ervan voorbij is. De historische vraagstelling is echter legitiem en noodzakelijk, niet het minst om door de accentuering van de 'vreemdheid' en menselijkheid van de Bijbel de exegeet te behoeden voor een voortijdige dogmatiserende annexatie van de tekst. De tekst moet in zijn eigenheid aan het woord kunnen komen en geheel uitspreken, voordat de exegeet de betekenis ervan in eigen categorieën vertaalt. Toch schuilt waarheid in de opmerking van R. Morgan, dat de nieuwere literaire benaderingen voor de theologie wel eens vruchtbaarder zouden kunnen zijn dan de oudere historische methoden.'"

De literaire benadering

Naarmate sinds de Tweede Wereldoorlog de onvrede met de gangbare historisch-kritische bijbelwetenschap groeide, gingen exegeten steeds meer op zoek naar nieuwe wegen voor de benadering van de bijbelse literatuur. Sterke stimulansen voor vernieuwing gingen uit van de cultuuromslag in de linguïstiek en de algemene literatuurwetenschap, die het primaat van de causaal-historische vraagstelling achter zich hadden gelaten en het zwaartepunt van het onderzoek richtten op synchrone taalstructuren en de 'immanente' interpretatie van de tekst als kunstwerk.'' Onder de eerste theologen die de nieuwe inzichten toepasten op de bijbelse hermeneutiek waren M. Weiss, L. Alonso Schökel, J. Muilenburg en N.H. Ridderbos. Termen als 'structuralisme', 'discourse analysis', 'Werkinterpretation', 'new criticism', 'close reading', 'narrative analysis' e.d. deden hun intrede. Een hulp bij het zoeken naar literatuur over teksttheoretische onderwerpen is het werk van M.A. Powell, The Bible and Modern Literary Criticism. A Critical Assessment and Annotated Bibliography, Westport 1992, waarin na een inleiding tot en evaluatie van de moderne literaire theorie een lijst met maar liefst 1749 relevante titels geboden wordt, inclusief een beknopte samenvatting van elk werk.

Van hermeneutisch belang is allereerst de bezinning op het terrein van de semantiek (leer van de woordbetekenissen). De wijze waarop in het verleden invloedrijke werken als G. Kittel/G. Friedrich, Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament, Stuttgart 1933-1979 of Th. Boman, Das Hehraische Denken im Vergleich mit dem Griechischen, Göttingen 1952, met tekst en taal omgingen, kwam onder stevige kritiek te staan.'' Menige theoloog herinnert zich als student exposes gehoord te hebben over het dynamische Hebreeuwse denken en

het statische Griekse denken, vaak geadstrueerd met het veronderstelde verschil tussen het relationele Hebreeuwse en het abstracte Griekse waarheidsbegrip. Woorden werden etymologisch onderzocht op hun 'grondbetekenis' die bepalend zou zijn. Bij de exegese kon aan een zogenaamd kernbegrip in een tekst een veelheid van betekenissen worden toegekend, waardoor de tekst een soms ongekend diepe zin kreeg. In grammatica en syntaxis zouden zich structuren van logica, een 'Weltanschauung', weerspiegelen. Hedendaagse linguïstici hebben de onmogelijkheid van deze kort door de bocht gaande diachrone wijze van omgang met taal en tekst overtuigend aangetoond en het primaat van de synchrone benadering (o.a. door het creëren van een zgn. semantisch veld) krachtig onderstreept. In verscheidene studies maakt M. Silva, de nieuwtestamenticus van Westminster Theological Seminary (Philadelphia), de verworvenheden van de moderne semantiek vruchtbaar voor de theologie: Biblical Words and Their Meaning. An Introduction to Lexical Semantics, Grand Rapids 1994^ en God, Language and Scripture. Reading the Bible in the Light of General Linguistics, Grand Rapids 1990. Een voor theologen zeer geschikt handboek is het werk van P. Cotterell/M. Turner, Linguistics and Biblical Interpretation, London 1989."

Van niet minder hermeneutisch belang is het onderzoek naar stijlfiguren en de specifieke karakteristieken van de onderscheiden literaire genres. Bij het eerste is te denken aan de analyse van taaifenomenen als metafoor en gelijkenis, pleonasme, hyperbool, hendiadys, ironie, metonymie, personificatie, ironie, eufemisme, litotes, getallenspreuk en merisme, etc. Een goede inleiding met veel voorbeelden is W. Bühlmann/K. Scherer, Sprachliche Stilfiguren der Bibel. Von Assonanz bis Zahlenspruch. Ein Nachschlagewerk, Giessen 1994^; voor de oudtestamentische poëzie''' raadplege men W.G.E. Watson, Classical Hebrew Poetry: A Guide to its Techniques (JSOTS 26), Sheffield 1986^ Veel onderzoek wordt verricht naar de karakteristieken van de literatuurvormen poëzie, chokma, profetie, apocalyptiek, geschiedschrijving e.d. In de diverse handboeken (zie onder) wordt de nodige aandacht besteed aan de hermeneutische consequenties van dit genre-onderzoek. Ten aanzien van de oudtestamentische poëzie is zeker vermeldenswaard het innoverende werk van de Kamper school (J.C. de Moor e.a.), waardoor meer zicht lijkt te komen op de gecompliceerde structuur van poëtische teksten.'*

Veruit de meeste belangstelling is in de laatste decennia uitgegaan naar de historisch-verhalende literatuur. Het is vooral door de resultaten van de bestudering van narratieve teksten dat de literaire benadering zich een prominente plaats in de bijbelse hermeneutiek heeft verworven. Het is nauwelijks mogelijk om de veelheid van methoden die zich als 'literair' aandienen onder een noemer te brengen (bijvoorbeeld: 'structuur-analytische methoden' of 'literair-functionele methoden').'* Wel hebben de verschillende literaire benaderingen die sinds de zeventiger jaren opgeld doen", enkele kenmerken gemeen. De tekst wordt als zelfstandig literair product gezien, een eenheid die bestaat uit een netwerk van relaties tussen de onderdelen, onafhankelijk van externe referenties. Vragen betreffende de historiciteit van personen en feiten, auteurschap en concrete achtergrond acht men niet terzake. Het accent ligt op de blootlegging van tekststructuren die van linguïstische, literaire, narratieve, discursieve, retorische en thematische aard zijn. Synchronisch en a-historisch zijn twee passende adjectiva om deze methode in dwarsdoorsnee te typeren. In een latere fase verliest de tekstautonomie-gedachte aan kracht, en komt de lezer meer in het vizier.

Bij de opkomst van de nieuwe literaire benadering speelde het structuralisme een belangrijke rol.'* Onder de paraplu van deze benaming - die overigens

interdisciplinair is - vallen voor wat de bijbelse hermeneutiek betreft dynamischequivalente vertaaltheorieën (E.A. Nida), semiotiek (communicatietheorieën, R. Barthes) en het onderzoek van zgn. diepte-structuren van de tekst (toepassing van theorieën van de linguïst A.J. Greimas en de antropoloog C. Lévi-Strauss). De structuralist onderzoekt de tekst op onderliggende gedachtepatronen. Achter de oppervlakte-structuur ligt een diepte-structuur die motieven, functies en de interactie tussen karakters en objecten onthult. Een voorbeeld van deze methode biedt het werk van D. Jobling, The Sense of Biblical Narrative: Structural Analyses in the Hebrew Bible (Part I: JSOTS 7, Sheffield 1986'; Part II: JSOTS 39, Sheffield 1986). Deze vorm van tekstonderzoek treft nogal eens het verwijt van reductionisme en esoterisme."

Aanzienlijk meer invloed heeft binnen de bijbelwetenschap de narratieve tekstanalyse gekregen.'^'' Deze speurt naar de verhaaltechnieken en onderzoekt daartoe het proza met het oog op thema en plot, motieven, karakters, stijl en stijlfiguren, symboliek, de rol van de verteller, het spel met tijd en taal, de functie van leemten, etc. De literair-esthetische waarde van de tekst staat centraal. Aan de methodologische bezinning is veel bijgedragen door het werk van R. Alter.'' Drie handboeken, waarvan met name het laatste aanbevelenswaard is, bieden een overzicht van de literaire en narratieve analyse van de verschillende delen van de Bijbel en zelfs van afzonderlijke bijbelboeken: J. Gabel/C.B. Wheeler, The Bible as Literature. An Introduction, Oxford 1986; R. Alter/F. Kermode (eds.), The Literary Guide to the Bible, Cambridge 1987 en L. Ryken/T. Longman III, A Complete Literary Guide to the Bible, Grand Rapids 1993. Een fraai specimen van dit soort onderzoek vormt het vierdelige werk over de boeken Samuel door de Leidse docent J.P.

Fokkelman, Narrative Art and Poetry in the Books of Samuel, Assen 1981-1995. Veel ing£ing vond zijn Vertelkunst in de bijbel. Een handleiding bij literair lezen, Zoetermeer 1995, waarin de lezer een creatieve leeswijze als een actief puzzelen wordt aanbevolen (blz. 212).^^

In het verlengde van de narratieve kritiek en daarmee verbonden, ligt de retorische kritiek. Deze richt zich op het beoogde effect van de tekst en de analyse van de overredingsmiddelen die de auteur hanteert, waarbij categorieën uit de antieke retorica van dienst kunnen zijn (probatio, refutatio, peroratio, e.d.). Waar de narratieve kritiek de Bijbel voornamelijk als een groots literair bouwwerk benadert, vraagt de retorische kritiek door naar de bedoeling: Wat wil de schrijver met zijn verhaal of betoog en welke strategieën past hij daarom toe (de 'speech act theory')? Niet zozeer het informatiegehalte als wel de performativiteit van de tekst is dan object van onderzoek. Dat een dergelijk onderzoek naar de 'persuasive discourse' goede vruchten kan opleveren, toont de studie van D. Patrick/A. Scuk, Rhetoric and Biblical Interpretation (JSOTS 82), Sheffield 1990."

Onmiskenbaar heeft de literaire benadering de bestudering van de bijbelse geschriften zeer verrijkt. De relevantie van dit soort onderzoek voor de exegese en de prediking behoeft eigenlijk geen betoog. Het zou echter onjuist zijn om hermeneutisch en exegetisch alles op deze ene kaart te zetten, zoals de Groninger romanist L. Wierenga wat al te krachtig bepleit in zijn De macht van de taal, de taal van de macht. Over literatuurwetenschap en bijbelgebruik. Kampen 1996.^'' De literaire methode heeft haar grenzen en is ook niet zonder gevaren.^' Een

probleem op zich vormt de onderlinge tegenstrijdigheid van veel teksttheorieën. Vervolgens blijft het gevaar bestaan dat de bijbelse literatuur onwillekeurig het keurslijf van modem-westerse concepten krijgt aangemeten. Bovendien is het niet denkbeeldig dat de minimalisering van de referentiële aspecten van de tekst de relatie tussen Woord en werkelijkheid zal schaden. De Bijbel is meer dan literatuur, meer dan een gesloten woord-wereld. De waarheid van de Schriften wortelt in de feitelijkheid van dateerbare tijden en aanwijsbare plaatsen, en is gegrond in de realiteit van de heilsgeschiedenis. Het gewicht van deze kritische opmerkingen kan moeilijk ontkend worden, wanneer men constateert dat in studies over historisch-narratieve literatuur de historiciteit van het in de tekst verhaalde geabsorbeerd dreigt te worden door de categorie van de fictionaliteit.^*

Canon; bijbelse theologie

Een van de positieve effecten van de literaire benadering is dat na en tegenover de fragmentariserende werking van de historisch-kritische wetenschap de bijbelwetenschappers weer meer oog kregen voor de vragen van de samenhang en eenheid, de macrostructuren van de Schrift. Het zicht op de totaalsamenhang van de

Schrift, de 'Gesamtschau', is van wezenlijk belang voor de 'Einzelexegese'. Kennis van de aard en scopus van de Schrift kan de hermeneut behoeden voor inadequate vraagstellingen. In dit verband is op twee ontwikkelingen in het bijzonder te wijzen: de 'canonical criticism' en de toenemende roep om een bijbelse (d.i. Oud en Nieuw Testament omvattende) theologie.

Het feit dat de bijbelboeken als een canon zijn overgeleverd heeft grote hermeneutische waarde.^' De Bijbel is niet zomaar een willekeurige verzameling geschriften, maar is de Heilige Schrift van een geloofsgemeenschap. De implicaties van dit gegeven zijn in recente tijd met name door B.S. Childs onder de aandacht gebracht, het helderst in zijn Introduction to the Old Testament as Scripture, London 1979.^^ Ofschoon Childs de verworvenheden van de historisch-kritische wetenschap niet ontkent, is hij van mening dat deze ernstig tekortgeschoten is in het werkelijk verstaan van de Schrift. De context voor schriftuitleg dient de canon te zijn, hetgeen tot nu toe in het onderzoek onvoldoende verdisconteerd werd. Aldus kunnen kritische wetenschap en confessionele overtuiging hand in hand gaan.

De canon is volgens Childs ontstaan in een dialectische relatie tussen het groeiende corpus heilige geschriften en de religieuze gemeenschap van Israël resp. de kerk. Het begrip 'canon' is dus niet het resultaat van een latere post-apostolische ontwikkeling, maar ziet op een dynamisch proces waarin de Schrift groeide en vorm kreeg. Daar dit proces een 'reshaping' van het oorspronkelijke tekstmateriaal impliceert, biedt de canon in feite een interne bijbelse hermeneutiek. Zo richt de 'canonical criticism' alle aandacht op de eindtekst en onderzoekt (groepen van) bijbelboeken op 'canonical markers', die een indicatie zijn van boodschap en intentie van de geschriften in de huidige canonieke context.

Onmiskenbaar heeft de visie van Childs de hermeneutische discussie ver-

diept.^' Het heeft hem aan critici, onder wie vooral J. Barr, echter niet ontbroken. De kritiek richt zich op Childs' verzet tegen de theologische relevantie van de (oorspronkelijke) historische betekenis van de teksten, de door hem veronderstelde discrepantie tussen de intentie van de auteur en die van de canoniserende gemeenschap, zijn prioritering van de eindtekst en zijn canonbegrip. Een congeniale bespreking van Childs' werk biedt de uitstekende dissertatie van M.G. Brett, Biblical Criticism in Crisis? The Impact of the Canonical Approach on Old Testament Studies, Cambridge 1991.''°

Parallel aan deze discussie over de hermeneutische implicaties van het canonbegrip is gedurende de laatste decennia tevens het ingrijpende vraagcomplex van de relatie tussen het Oude en het Nieuwe Testament steeds sterker op de agenda van de hermeneutiek gezet. Hieraan annex zijn vele vragen: naar de eenheid en verscheidenheid van de Schrift^', naar een verbindende notie ('die Mitte') in het Oude Testament'", naar de betekenis van de intertestamentaire literatuur en de eigen plaats van de Talmud (een even legitieme voortzetting van het Oude Testament als het Nieuwe Testament? )'', naar de moeilijkheden waarvoor de oudtestamentische citaten in het Nieuwe Testament ons stellen'", etc.

Uit de wolk van literatuur wijzen we op twee toegankelijke boeken die in kort bestek veel bieden. Allereerst D.L. Baker, Two Testaments, One Bible. A Study of

the Theological Relationship Between the Old and New Testaments. Revised and Enlarged Edition, Leicester 199I^ een wat oudere maar nog steeds informatieve studie, waarin na een hoofdstuk over de manier waarop het Oude naar het Nieuwe Testament heen wijst (eschatologie) en het Nieuwe met het Oude Testament omgaat (citaten, vervulling) en een historisch exposé, vier 'modem solutions' van het probleem (gekoppeld aan de visies van R. Bultmann, W. Vischer, A.A. van Ruler en G. von Rad) en drie 'key themes' (typologie, belofte/vervulling, continuïteit/discontinuïteit) besproken worden. Vervolgens de instructieve bundel hermeneutische opstellen onder redactie van C. Dohmen/Th. Söding, Eine Bibel - zwei Testamente. Positionen bihlischer Theologie, Paderbom 1995, een reader met bijdragen door een keur van oud-en nieuwtestamentici, die tezamen een goed overzicht geven inzake de problemen en kansen van een bijbelse theologie.

Sinds J.P. Gabler in 1787 de zelfstandigheid van de bijbelse theologie bepleitte, zijn de wegen van de oudtestamentische en de nieuwtestamentische wetenschap snel uiteengegaan. Na ruim twee eeuwen wordt dit gescheiden optrekken door steeds meer geleerden als ongelukkig en onnatuurlijk ervaren. In 1983 bracht H.G. Reventlow de situatie in kaart met zijn Hauptprohleme der Bihlischen Theologie im 20. Jahrhundert (EF 203, Darmstadt). Diepgaander werden de problemen besproken door M. Oeming, Gesamtbiblische Theologien der Gegenwart. Das Verhaltnis von AT und NT in der hermeneutischen Diskussion seit Gerhard von Rad, Stuttgart 1987^. De eerste volwassen bijbelse theologie werd in 1992 gepresenteerd door B.S. Childs.'' Tenslotte zij hier gewezen op de verschijning van de belangwekkende reeks Jahrbuch für Biblische Theologie (Neukirchen-Vluyn), waarvan sinds 1986 reeds tien delen verschenen.'*

De contextuele benadering

Sinds de tachtiger jaren is in de hermeneutische theorie steeds meer de lezer zelf een rol gaan spelen. Ter typering van deze ontwikkeling hanteert men termen als

post-structuralisme, reader-response theorie of contextuele hermeneutiek. De context van de lezer krijgt een belangrijke inbreng in de bepaling van de betekenis van de tekst. Tekstbetekenis is niet een statisch-objectief gegeven, zoals in de historisch-kritische exegese maar ook in veel literaire studies verondersteld lijkt te worden, maar iets dat gaandeweg het leesproces tot stand komt. De interpretatie Vein een tekst verloopt via de dialoog tussen tekst en lezer over de inhoud van de tekst en is als zodanig een creatief gebeuren.

Deze ontwikkeling komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. We kunnen lijnen trekken naar het gedachtegoed van I. Kant in de 18e eeuw en van F.E.D. Schleiermacher en W. Dilthey in de 19e eeuw. Bekend zijn ook de inzichten van de nieuwtestamenticus R. Bultmann, die er terecht op gewezen heeft dat iedere exegeet een 'Vorverstandnis' heeft en zich daarvan goed bewust moet zijn. De zgn. nieuwe hermeneutiek van E. Fuchs en G. Ebeling legde het accent op het feit dat de tekst kritisch inwerkt op het zelfverstaan van de lezer. Veel navolging kreeg de visie van H.-G. Gadamer, die het proces van interpretatie omschreef als een 'Horizontverschmelzung' van de historische context van de schrijver met de context van de lezer. Vervolgens heeft ook de Franse filosoof P. Ricoeur de hermeneutiek een nieuwe impuls gegeven door zijn uiteenzettingen over de validiteit van nieuwe tekstinterpretaties die niet zozeer aan de bedoeling van de auteur als wel aan de inbreng van de lezer gerelateerd zijn. Er is een groot verschil, zo stelde hij, tussen de acte van spreken-en-horen enerzijds en schrijven-en-lezen anderzijds. In het eerste geval vallen de bedoeling van de spreker en tekstbetekenis samen, in het tweede geval wordt de tekstbetekenis mede bepaald door de interpreterende lezer.

Nu is het inderdaad duidelijk dat elke schriftuitleg gekleurd wordt door de tijd en cultuur van de exegeet. Op dit punt wijzen we op de groeiende interesse voor de geschiedenis van de exegese; het is niet toevallig dat juist in recente tijd veel studies hieraan gewijd worden. Wij zijn immers niet de eersten die de Schrift lezen; kennisneming van de uitleg van vroegere generaties kan de tekstuitleg zeer verrijken. Te noemen zijn twee recente informatiebronnen: allereerst het grote internationale standaardwerk van M. Saeb0 (ed.), Hebrew Bible Old Testament. The History of Its Interpretation, waarvan in Göttingen in 1996 het eerste deel verscheen. Volume I: From the Beginnings to the Middle Ages (until 1300). Part I: Antiquity, vervolgens H.G. Reventlow (Hsgb.), Epochen der Bibelauslegung: Band I, Miinchen 1990 en Band II, Miinchen 1994.'^ Steeds weer blijkt er een nauwe band te

zijn tussen exegetische resultaten en cultuurhistorische omstandigheden van de interpreet. Het verschijnsel van contextualiteit verdient dan ook stellig de aandacht. De vraag dient echter gesteld te worden hoe men bij een reader-response benadering kan voorkomen dat in de tekstuitleg subjectiviteit en relativiteit de doorslag gaan geven. De tekst heeft immers geen normatieve betekenis meer; de inbreng van de lezer is hermeneutisch bij voorbaat gelegitimeerd.'*

Voorbeelden van uitgesproken contextueel-exegetische studies zijn met name afkomstig uit de kringen van de bevrijdingstheologie en het feminisme. Daarnaast is ook te denken aan de moderne psychologische exegese. Aan hen allen is gemeen dat zij eigen existentiële ervaringen en verstaanskaders zonder terughoudendheid een geprononceerde plaats in de tekstuitleg geven. De bijbelschrijvers werden zelf immers ook, aldus deze hermeneuse, beïnvloed door de sociaal-politieke interessen, de tradities en het historische milieu van hun dagen. Aanhangers van de bevrijdingstheologieën lezen de Schrift door de bril van sociologische theorieën, waaronder vooral het historisch materialisme. Bij de exegese staan centraal vragen naar de relatie tussen arm en rijk, de analyse van elementen van klassenstrijd en andere vormen van politiek-economische verhoudingen, het onderzoek naar de functionering van machtsstructuren, etc. Het belang van hermeneutische bijdragen van exegeten uit de derde wereld, die de Schriften onder soms verrassend nieuwe gezichtspunten lezen met een groot accent op de theologische praxis, wordt duidelijk uit de bundel van R.S. Sugirtharajah (ed.). Voices from the Margin. Interpreting the Bible in the Third H^orW, London 1991.^'

Een specifieke vorm van bevrijdingstheologie is het feminisme. Studies die vanuit een feministische hermeneutiek geschreven zijn kunnen volstrekt verschillend van aard zijn. Soms betreft het een onderzoek naar karakters of thema's die relevant zijn voor moderne vrouwen. Een andere invalshoek hebben geschriften die de bijbeltekst vanuit specifiek vrouwelijke optiek benaderen en daarbij geheel eigen accenten leggen. Weer eindere studies zijn er specifiek op uit om de Bijbel te ontmaskeren als een product van patriarchaal denken, of om de Bijbel te 'ontmythologiseren' ten opzichte van het mannelijke overheersende denken en te bevrijden van onderdrukkende rollenpatronen en een seksistisch spreken over God. Uitgangspunt van de theologische reflectie en de hermeneutische praxis is

steeds de ervaring van de onderdrukking van vrouwen in een door mannen gedomineerde samenleving. Als een treffend specimen van deze reader-response benadering"*" zij vermeld de dissertatie van K. Butting, Die Buchstaben werden sich noch wundern. Innerbihlische Kritik als Wegweisung feministischer Hermeneutik, BtT\in 1993.

Een geheel nieuwe richting in de theologische en bijbelse hermeneutiek wordt ingeslagen door de spraakmakende Duitse theoloog E. Drewermann, die in een groot aantal werken een amalgaam van exegetische, filosofische en dieptepsychologische inzichten presenteert. Zo populair zijn Drewermannns theorieën dat zelfs sprake is van 'Das Phanomen Drewermann - eine Herausforderung für Theologie und Kirche', aldus de titel van het eerste hoofdstuk van J. Frey, Eugen Drewermann und die biblische Exegese. Eine methodisch-kritische Analyse, Tubingen 1995. Psycho-analytische inzichten, geïnspireerd door o.a. C.G. Jung, worden toegepast op bijbelschrijver, bijbeltekst en bijbellezer.'" Niet alleen gedragingen of dromen, ook de tekst zelf is product van het onbewuste; zo zijn bijvoorbeeld de gelijkenissen een vorm van verbalisatie van gevoelens en van sublimatie van driften. Een goede introductie tot deze gedachtewereld biedt W. Drechsel, Pastoral-psychologische Bibelarbeit. Ein Verstehens-und Praxismodell gegenwartiger Bihel-Erfahrung, Stuttgart/Berlin/Köln 1994. Vertegenwoordigers van deze hermeneutiek doen veel moeite om het verwijt van psychologisering van de Schrift te weerleggen."^

De reader-response benadering krijgt zijdelings wind in de zeilen door een recente trend in de hermeneutische theorie, die bekend staat als 'deconstructie' en vooral geassocieerd wordt met de naam J. Derrida. Het betreft een vorm van hyper-relativisme die wil aantonen dat alle menselijke communicatie uiteindelijk zichzelf 'deconstrueert', ondermijnt. Tekstbetekenis is nooit aanwezig maar wordt gedurig uitgesteld, net zoals de gebruiker van een lexicon voor de betekenis van een bepaald woord altijd naar andere woorden verwezen wordt (het principe van de intertextualiteit). Zo spreekt ook de Schrift in een grote veelstemmigheid; in voortdurende interactie van tekst en lezer kunnen contingente betekenissen

worden gecreëerd.''^ Hier blijft weinig over van de traditionele christelijke visie op inspiratie, genoegzaamheid, duidelijkheid en gezag van de Schrift.**

Recente handboeken

In het laatste decennium"' zijn opvallend veel inleidingen in de hedendaagse bijbelse hermeneutiek geschreven, waarvan we een zevental in volgorde van verschijning kort de revue laten passeren."*

In 1988 verscheen te Oxford een compacte hermeneutiek, in samenwerking met J. Barton grotendeels door de nieuwtestamenticus R. Morgan geschreven: Biblical Interpretation. Het voornaamste probleem van de hedendaagse westerse schriftuitleg is voor Morgan gelegen in de spanning tussen het religieuze gebruik van de Schrift door de gelovigen en het niet-religieuze gebruik als object van

kritische studie door wetenschappers. Hij schetst de ontwikkelingen van de oudere historisch-kritische en de nieuwere sociaalwetenschappelijke en literaire methoden, en laat zien hoezeer de hermeneutiek altijd al gekleurd is geweest door de context en interessen van de exegeet. Het boek loopt uit op een pleidooi voor een theologische interpretatie, een schriftuitleg vanuit een religieuze betrokkenheid op de Bijbel zoals die in geloofsgemeenschappen beoefend wordt. De 'rational methods' moeten hieraan dienstbaar zijn."' Aangezien de rationele benaderingen echter volop mee blijven spelen, komt niet echt duidelijk uit de verf wat in de exegetische praktijk nu precies de meerwaarde is van de door Morgan bepleite theologische interpretatie.

De conservatieve Duitse oudtestamenticus G. Maier publiceerde in 1990 zijn Biblische Hermeneutik, Wuppertal. Hij wil een speciale bijbelse hermeneutiek ontwikkelen die niet van de mens maar van de schriftgeworden openbaring uitgaat. Schrift en openbaring mogen niet gescheiden worden. Grote waarde hecht Maier aan de leer van de inspiratie. Ofschoon iedereen de Bijbel kan lezen, zijn geloof en leiding door de Geest voorwaarden voor een wérkelijk schriftverstaan. Dit neemt niet weg, dat een methodisch verantwoorde hermeneutiek noodzakelijk is. Zeer kritisch is Maier ten opzichte van de historische kritiek. Zelf staat hij een bijbels-historische uitleg voor die de Schrift leest als het document van de geschiedenis van God met de mensen (heilsgeschiedenis). Exegese dient in de bedding van geloof en gemeente plaats te vinden.

Uit 1991 dateert een fraai en veelomvattend handboek dat in academie en pastorie goede diensten kan bewijzen, van de hand van de orthodoxe nieuwtestamenticus G.R. Osborne: The Hermeneutical Spiral. A Comprehensive Introduction to Biblical Interpretation (Downers Grove). Exegese is voor Osborne een gebeuren tussen de horizon van de tekst en de horizon van de lezer, in een spiraalbeweging die de betekenis van de tekst (meaning) en de zin ervan voor het heden (significance) benadert."^ Na een korte introductie bespreekt hij algemene hermeneutische richtlijnen betreffende de verdiscontering van de literaire context, de toepassing van inzichten uit de grammatica, de semantiek, de syntaxis"', en het belang van kennis van historische en culturele achtergronden van de Schrift. Het tweede deel van het boek bevat genre-analyses van narratieve literatuur, poëzie, chokma, profetie en apocalyptiek, gelijkenis en brief. Conclusies voor de opbouw van een

bijbelse theologie en voor de systematische theologie volgen in het derde deel. Van bijzonder belang zijn de twee slotappendices, waarin Osbome in discussie met de moderne hermeneutiek de legitimering van een polyvalentie van meningen aanvecht en goed geargumenteerd opkomt voor het belang van de 'authorial meaning'. De oorspronkelijke betekenis van een tekst is en blijft van fundamenteel belang.

Een onbetwiste autoriteit op het gebied van de bijbelse hermeneutiek is de evangelicale A.C. Thiselton, wiens erudiete en monumentale studie New Horizons in Hermeneutics. The Theory and Practice of Transforming Biblical Reading, in Grand Rapids in 1992 het licht ziet.'" Dit is geen eenvoudig boek; de lezer moet wel over de nodige kennis van de filosofie beschikken om dit werk met vrucht te kunnen raadplegen. Van belang zijn de historische lijnen die hij trekt: 'hermeneutics of tradition' (de pre-moderne bijbeluitleg), 'hermeneutics of enquiry' (de ontwikkeling in de hermeneutiek vanaf de Reformatie tot aan Schleiermacher), 'hermeneutics of understanding' (van Schleiermacher tot Heidegger en Bultmann), 'hermeneutics of self-involvement' (van het existentialisme naar de speech-act theory), 'hermeneutics of metacriticism' (Gadamar, Pannenberg) en 'hermeneutics of suspicion and retrieval' (Ricoeur). Vervolgens behandelt hij in het tweede deel van zijn boek de socio-pragmatische hermeneutiek en de bevrijdingstheologie, feministische hermeneutiek, structuralisme en reader-response theory met een toepassing op de pastorale theologie. Net als Osbome verzet ook Thiselton zich tegen het hermeneutische pragmatisme dat met een beroep op 'de dood van de auteur' de mogelijkheid van een objectieve interpretatie terzijde schuift. Hij is een advocaat van het primaat van de tekst over de lezer, tegenover de modem-hermeneutische omkering van deze relatie. Enerzijds is een hermeneutisch pluralisme tot op zekere hoogte onvermijdelijk, maar anderzijds is er terdege het 'tegenover' van het Woord dat een eigen boodschap heeft." Deze knappe studie is een ware Fundgrube voor ieder die zich wil verdiepen in de modeme hermeneutiek.

Voor een goede oriëntatie is de studie van W.W. Klein/C.L. Blomberg/R.L. Hubbard, Introduction to Biblical Interpretation, Dallas 1993, wellicht meer toegankelijk dan de beide hiervoor genoemde werken. Ook deze inleiding in de hermeneutiek is afkomstig van orthodoxe auteurs, vooral nieuwtestamentici. Terwijl zij een open oog hebben voor de afstand in tijd en cultuur, geografie en taal

tussen de wereld van de Bijbel en onze wereld, pogen de schrijvers een tegelijk wetenschappelijke én gelovige wijze van schriftuitleg te ontwikkelen. Van belang is het hoofdstuk waarin de kwalificaties van de exegeet en de juiste vooronderstellingen voor de exegese worden uitgewerkt. Ampele bespreking krijgen de diverse literaire genres, waarna doorgevraagd wordt naar de praktische toepassing, de 'fruits of interpretation'. In een appendix gaan de auteurs de discussie aan met de meest recente ontwikkelingen in de hermeneutiek, waarbij zij steeds pogen de positieve inbreng van nieuwe inzichten te honoreren en te integreren in een bijbels verantwoorde visie. De grondlijn van hun eigen hermeneutiek ligt in de overtuiging dat de hermeneut niet zozeer de tekst betekenis verleent maar de betekenis van de tekst zélf moet zoeken.''^

In 1994 wordt opnieuw van orthodoxe zijde een handboek voor hermeneutiek gepubliceerd, door de oudtestamenticus W.C. Kaiser en de nieuwtestamenticus M. Silva: n Introduction to Biblical Hermeneutics. The Search for Meaning, Grand Rapids. De ondertitel geeft al aan waar het de auteurs om gaat: oe kunnen we temidden van de kakofonie van deze tijd de betekenis van de Schrift nog ontdekken? Zij benadrukken dat het in onze cultuur van individualisme en persoonlijke vrijheid niet langer de vraag is of iets waar is, maar of iets relevant is. Vanuit tekstgedeelten als 1 Kor. 2 : 11 en 1 Joh. 2 : 26v. verdedigen zij de noodzaak van een aparte bijbelse hermeneutiek, die uitgaat van de consistentie van de Heilige Schrift en de noodzaak van een gehoorzaamheid aan de God van de Schrift. De studie is populair geschreven en heeft soms iets oppervlakkigs, met name inzake de vragen van contextualisering, accommodatie en condescentie.^'

De mogelijkheid van een objectieve tekstinterpretatie wordt door de auteurs recht overeind gehouden, ofschoon zij beseffen dat factoren als culturele context en verbeelding, persoonlijke instelling en achtergrond van de exegeet in het proces van uitleg een belangrijke rol spelen.'"

Het laatste werk'"" waarop we wijzen is het lijvige, reeds meermalen geciteerde Foundations of Contemporary Interpretation onder redactie van M. Silva, verschenen te Grand Rapids in 1996. Het betreft een bundeling van zes in de gelijknamige reeks verschenen boeken, die ieder de invloed van een specifieke discipline op de hermeneutiek onderzoeken. De auteurs erkennen het gezag van de Schrift en gaan uit van de grondovertuiging dat de relatie met de goddelijke Auteur van de Bijbel een fundamentele voorwaarde voor een waar schriftverstaan is. Het verzamelwerk bevat twee studies van M. Silva zelf, de ene over hoofdthema's uit de geschiedenis van de hermeneutiek (Has the Church Misread the Bible? , uit 1987) en de andere over bijbeltalen en moderne linguïstiek {God, Language and Scripture, uit 1990). Helder en inzichtgevend is de bijdrage van T. Longman III, Literary Approaches to Biblical Interpretation, uit 1987. De studie van V.P. Long The Art of Biblical History, uit 1994, opereert op het grensgebied van historische en literaire vragen, terwijl de laatste twee boekdelen bredere hermeneutische en theologische vragen behandelen.'*

Het geheel overziende kan gesteld worden dat theologische studenten en predikanten vandaag de dag niet verlegen hoeven te zitten om goede inleidingen op het terrein van de hermeneutiek, die in recente tijd juist ook door orthodox-evangelicale geleerden geschreven worden.

Slotopmerkingen

Terwijl theologen zich verdiepen in vele vragen van de bijbelse hermeneutiek die, zoals we zagen, de laatste decennia een steeds bontere variëteit vertoont, lijkt aan het einde van het tweede millennium in kerk en samenleving het verlies aan relevantie, evidentie en realiteit van de in de Schrift betuigde waarheid alleen nog maar toe te nemen. Het anti-autoritaire, liberaal-plurale en individualistische denken heeft de wind in de zeilen. Geen wonder dat de gereformeerde hermeneutiek die vasthoudt aan noties als canon, inspiratie, historische betrouwbaarheid en schriftgezag, het vandaag de dag niet gemakkelijk heeft." Recente ontwikkelingen in de hermeneutiek tenderen in hoofdlijn zonder meer in de richting van een pluralisme van interpretaties en een afwijzing van de idee van een normatief tekstgezag.'* Parallel aan de populariteit van de reader-response benadering, de crisis van de communicatie en de idee van deconstructie gaan de moderne trend van ideologisch en religieus consumentisme, en de accentuering van de ervaring van het denkend en voelend subject.

Tegelijk merken we echter ook signalen op dat in de hermeneutische theorie weer meer plaats komt voor het belang van de oorspronkelijke historisch-culturele context en de intentie van tekst en auteur, kortom voor de normatieve inbreng van de tekstgestalte en het tekstgehalte. In verschillende hiervoor genoemde handboeken wordt van deze 'beweging terug naar tekst en auteur' melding gemaakt.^' Met anderen onderschrijven wij, juist gelet op de aard van de Schrift als het gezaghebbende Woord van gene zijde, de mening dat tekst, auteur en historische context in de schriftuitleg prioriteit toekomen. Het onderscheid tussen 'meaning' (de tekst-

betekenis zelf) en 'significance' (de zin van de tekst voor mij) blijft van belang, ofschoon we beseffen dat de grenzen tussen 'what it meant' en 'what it means' vloeiend zijn.*" Meer dan vroeger hebben we immers oog gekregen voor de subjectieve inbreng van de hermeneut in het proces van interpretatie.*' Deze contextualisering is in principe niet negatief te waarderen. Ieder die de Schrift leest brengt zijn eigen verstaanskaders en selectiemechanismen met zich mee, maar op deze wijze kan het Woord ook werkelijk 'landen'. Pas dan komt in het hermeneutisch netwerk tussen auteur, tekst en lezer een echt verstaansproces op gang. Deze inzichten maken enerzijds bescheiden, dringen tot het verlangen om 'samen met alle heiligen' (Ef. 3 : 18) de perspectieven van het evangelie te verstaan, en onderstrepen anderzijds de noodzaak van de leiding van de Heilige Geest in ons schriftverstaan. 'Hij is het Die de geloofwaardige tekst van de Schrift vervoert naar het hart van de hoorder en het daar geloofwekkend verklaart en verzegelt'.*^


1 D.K. McKim, A Guide to Contemporary Hermeneutics. Major Trends in Biblical Interpretation, Grand Rapids 1986, xiii.

2 Een selectie van de meest relevante werken bieden A.L.H.M, van Wieringen, Instrumentarium Oude Testamem. Een hihliografisch overzicht met korte annotaties, sterdam 1995, 89-110 en A.E. Zannoni, The Old Testament. A Bibliography, Collegeville 1992, 49 e.v. Van belang is ook de op de moderne hermeneutische theorie toegespitste bibliografie in A.C. Thiselton, New Horizons in Hermeneutics. The Theo ry and Practice of Transforming Biblical Reading, Grand Rapids 1992, 621 - 661.

3 Met een verwijzing naar de recente 'explosion of technical terms' en de 'ever-widening range of methods and techniques' op het terrein van de hermeneutiek motiveren R.J. Coggins en J.L. Houlden de uitgave van het door hen geredigeerde standaardwerk A Dictionary of Biblical Interpretation, London 1992 (= DBT).

4 Voor een lijst van hedendaagse 'evangelical scholars' met naam en toenaam zie G. Bray, Biblical Interpretation. Past and Present, Leicester 1996, 544-553, cf 467 475.

5 T. Longman III, Literary Approaches to Biblical Interpretation, in: M. Silva (ed Foundations of Contemporary Interpretation, Grand Rapids 1996, 109, brengt h volgende onderscheid aan: 'Roughly speaking a diachronic approach to literature examines the historical development of literature and is concerned with changes over time. On the other hand, a synchronic approach concentrates on one stage (usually the final form of the text), regardless of its prehistory'.

6 Zie voor een korte oriëntatie inzake het conglomeraat van methoden, waaruit de historisch-kritische wetenschap in feite bestaat, de lemmata in The Anchor Bible Dictionary (= ABD, 6 delen, New York 1992) en R.J. Coggins/J.L. Houlden, a.w. Helder en overzichtelijk zijn de studies van K. Koch, Was istFormgeschichte? Metho den der Bihelexegese, Neukirchen-Vluyn 1989; H.K. Berg, Ein Wort wie Feuer. We lebendiger Bibelauslegung, München/Stuttgart 1991 en S.L. McKenzie/S.R. Haynes, To Each Its Own Meaning. An Introduction to Biblical Criticisms and Their Ap tion, London 1993.

7 Te denken is bijvoorbeeld aan de toepassing van marxistische modellen op het onderzoek naar de intocht van Israël in Kanaan door N.K. Gottwald, The Tribes ofYahweh, New York 1979. Informatief is de bundel van R.E. Clements (ed.), The World of Ancient Israel. Sociological, Anthropological and Political Perspectives, Camb 1989; verder J.W. Rogerson, Antropology and the Old Testament, Atlanta 1978 en H.C. Kee, Knowing the Truth: A Sociological Approach to New Testament Interp

tion, Minneapolis 1989. Een kritische evaluatie van de sociologische inbreng in de bijbelwetenschap bieden G.R. Osbome, The Hermeneutical Spiral. A Comprehensive Introduction to Biblical Interpretation, Downers Grove 1991, 139 e.v.; G. Bray, a.w., 511 e.v.; W.W. Klein/C.L. Blomberg/R.L. Hubbard, Introduction to Biblical Interpretation, Dallas 1993, 447 e.v. en C.S. Rodd, 'Sociology and Social Anthropology' in DBI, 635-639.

8 Zie bijvoorbeeld de kritiek bij W. Wink, The Bible in Human Transformation: Toward a New Paradigm for Biblical Study, Philadelphia 1973; B.S. Childs, Introduction to the Old Testament as Scripture, London 1979 en J. Ratzinger (Hrsg.), Schriftauslegung im Widerstreit (QD 117), Freiburg/Basel/Wien 1989. Cf. H.K. Berg, a.w., 92v.; C.J. den Heyer, 'Geschiedenis van de exegese door de eeuwen heen', in: M.J. Mulder e.a. (red.), Bijbels Handboek. Deel III: Het Nieuwe Testament, Kampen 1987, 584-586 en P.W. Macky, 'The Coming Revolution: The New Literary Approach to New Testament Interpretation', in: D.K. McKim, a.w., 265 e.v.

9 Zoals G. Maier in zijn Das Ende der historisch-kritischen Methode, Tubingen 1974, stelde; een extreme visie die overigens door geen van de in de vorige noot genoemde kritici wordt gedeeld.

10 R. Morgan/J. Barton, Biblical Interpretation, Oxford 1988, 203: 'Historical reconstruction of biblical persons, events, and traditions is an entirely legitimate activity, but possibly less fruitful for theology than the newly emerging literary approaches. These offer more points of connection for the theories of religion and reality which seem to

be necessary if secular methods are to yield theological interpretations'. Cf. W.W. Klein, a.w., 438.

11 Zie hierover R. Oost, Omstreden Bijbeluilleg. Aspecten en achtergronden van de hermeneutische discussie rondom de exegese van het Oude Testament in Nederland. Een bijdrage tot gesprek. Kampen 1986, 32 e.v.; J.A. Loader, 'De structuuranalytische methoden', in: A.S. van der Woude, a.w., 128-142; C.J. den Heyer, a.art., 587 e.v. In bredere zin is te wijzen op de invloed van de Zwitserse linguïst F. de Saussure en Franse structuralisten als A.J. Greimas, de filosofen H.-G. Gadamer en P. Ricoeur, de sociaal antropoloog C. Lévi-Strauss, de Russische formalisten R. Jakobsen en V. Propp en de Anglo-Amerikaanse school die bekend staat onder de naam New Criticism; cf R.C. Culley, 'Exploring New Directions', in: D.A. Knight/G.M. Tucker (eds.), The Hebrew Bible and Its Modern Interpreters, Philadelphia/Chico 1985, 167-200.

12 Baanbrekend was de studie van J. Barr, The Semantics of Biblical Language, London 1961, met zijn waarschuwingen o.a. voor de dominantie van de etymologie in bijbelse studies, voor de 'root fallacy' (de idee dat een zgn. grondbetekenis als actuele semantische waarde effectief is in alle wortelvarianten), de 'illegitimate totality transfer' (het inlezen van diverse betekenisvarianten van een woord op één plaats), etc. Verdere literatuur bij H.G. Reventlow, Hauptprobleme der alttestamentlichen Theologie im 20. Jahrhundert (EF 173), Darmstadt 1982, 129 e.v.

13 Zie het hoofdstuk over semantiek in G.R. Osbome, a.w., 64-92; de appendix over linguïstiek en vormkritiek in K. Koch, a.w., 289-342 en A.C. Thiselton, 'Semantics and New Testament Interpretation', in: I.H. Marshall, New Testament Interpretation Essays on Principles and Methods, Exeter 1979, 75-104. Een veel geciteerde studie tevens B. Kedar-Kopfstein, Bibli.'iche Semantik. Eine Einführung, Stuttgart 1981.

14 Cf. L. Alonso Schökel, A Manual of Hebrew Poetics, Roma 1988 en R. Alter, The A of Biblical Poetry, New York 1985.

15 Een presentatie van deze methode en de waarde ervan voor tekstkritiek, literaire kritiek

en exegese biedt de bundel van W. van der Meer/J.C. de Moor, The Structural Analysis of Biblical and Canaanite Poetry (JSOTS 74), Sheffield 1988.

16 'Literary critics have presented a splintered scene in recent years, and it is of course impossible to reduce the field to a single approach' (L. Ryken/T. Longman III, A Complete Literary Guide to the Bible, Grand Rapids 1993, 16). De juistheid van dit oordeel blijkt bij kennisneming van de respectabele reeks publicaties, waaronder vele monografieën op het gebied van literair tekstonderzoek, die de Sheffield-school inmiddels heeft voortgebracht: Journal for the Studies of Old Testament Supplement Series (JSOTS).

17 Ofschoon het oudere onderzoek doorgaans opging in historische vraagstellingen, was er uiteraard ook vroeger oog voor de literaire aspecten van de bijbelse literatuur. In vormkritische studies komt men vele waardevolle literaire observaties tegen. Herinnerd kan ook worden aan pleidooien voor een literaire benadering bij R. Lowth, Lectures on the Sacred Poetry of the Hebrews uit 1753 en R.G. Moulton, The Literary Study of the Bible uit 1895.

18 Terzijde wijzen we op de wel zeer bijzondere 'structuralistische' exegese van de Groninger oudtestamenticus C.J. Labuschagne. In een lange reeks artikelen heeft hij sinds 1982 met enthousiasme het pleit gevoerd voor een gezuiverde vorm van literaire kritiek: de zgn. logotechnische methode, die een numerieke structuuranalyse toepast. De bijbelse geschriften zijn z.i. getalscomposities; getallen vormen het structurerend bindweefsel onder de tekst en geven deze bovendien een extra betekenis. Met name de godsnaamgetallen 17 en 26 spelen een grote rol. Hoe een en ander uitpakt toont zijn grote Deuteronomium-commentaar (De Prediking van het Oude Testament), Nijkerk 1987 en 1990; cf. ook het populariserende Vertellen met getallen. Functie en symboliek van getallen in de bijbelse oudheid, Zoetermeer 1992. De reactie bij vakgenoten is afwachtend maar over het algemeen sceptisch. Toch gaat het onderzoek in deze lijn door, zie M.J.J. Menken, Numerical Literary Techniques in John. The Fourth Evangelist's Use of Numbers of Words and Syllables (SNT 55, Leiden 1985) en H. Nobel, Gods gedachten tellen. Numerieke structuuranalyse en de elf gedachten Gods in Genesis-2 Koningen (diss. Groningen 1993). Ofschoon de aanpak van Labuschagne

veel vragen oproept, heeft hij terecht geattendeerd op de mogelijkheid dat bijbelschrijvers - vooral bij poëtische en chokmatische teksten? - ook numerieke technieken hebben gehanteerd.

19 'lts high leve! of complexity, its almost soteric terminology, and its (thus far) very limited help toward understanding the text (...) have and likely will prevent the vast majority of biblical scholars from actively participating in the endeavor', aldus T. Longman III, Approaches, 118. Cf. de kritiek bij M.A. Powell, a.w., 15 ('too difficult and esoteric to be of any practical use', ofschoon tegenwoordig in de toepassing op nieuwtestamentische studies ook gesproken mag worden van 'more simplified and readable forms for presentation') en G.R. Osborne, a.w., 373v.

and readable forms for presentation') en G.R. Osborne, a.w., 373v. 20 De narratieve kritiek 'would surface in the 1980s as the most popular literary approach to certain biblical writings, including Old Testament sagas and New Testament Gospels' (M.A. Powell, a.w., 15). Er zijn verschillende lijnen te trekken tussen de nieuwe narratief-literaire methoden en de hermeneutiek van de Amsterdamse school. Een nog steeds waardevolle analyse van deze laatste richting biedt H.W. de Knijff, Sleutel en slot. Beknopte geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek. Kampen 1980, 146-174.

21 Zie zijn The Art of Biblical Narrative, New York 1981 en The World of Biblical Literature, London 1992; cf S. Bar-Efrat, Narrative Art in the Bible (JSOTS 70), Sheffield 1989 en D.M. Gunn/D.N. Fewell, Narrative in the Hebrew Bible, Oxford 1993.

22 In deze populariserende studie is overigens ook de invloed van de reader-response benadering merkbaar: De lezer verleent betekenis aan de tekst en is als zodanig een structuurmoment van de levende tekst. 'Dankzij zijn betekenisverlening gaat de tekst van zijn staat van sluimering over naar de staat van sprekend subject; wat slechts latent en potentieel was, wordt nu actueel' (blz. 20v.). De productieve bijdrage van de lezer aan de tekstbetekenis krijgt hier bedenkelijk veel ruimte. Evenzo kan men vragen stellen bij de wijze waarop de auteur interne spanningen in de Bijbel aanwijst en uitbaat: 'Leve de verscheidenheid - misschien is er wel meer dan één waarheid...' (blz. 59)

23 Zie verder D.F. Watson/A.L. Hauser, Rhetorical Criticism of the Bible. A Comprehensive Bibliography with Notes on History and Method. Leiden 1994.

24 Dit werk bevat een straffe polemiek tegen de wijze waarop de kerk de Schriften met behulp van categorieën als 'goddelijk auteurschap', 'openbaring', 'eenheid', 'duidelijkheid', 'antropomorfisme' e.d. altijd heeft gelezen (het leeuwendeel van het boek, blz. 69-252, bestaat uit een 'lexicon van hermeneutische wanbegrippen'). Even ongenuanceerd als het verwijt dat theologen 'bijna autistisch' ten aanzien van de literatuurwetenschap zijn (blz. 233) is de suggestie om de theologie als tekstwetenschap te herdefiniëren en vervolgens als zelfstandige universitaire eenheid op te heffen (blz. 25). Overigens bevat dit boek zeker ook waardevolle gedeelten, vooral ten aanzien van de toepassing van literatuurwetenschappelijke inzichten, waarbij op kritische wijze gereformeerde exegeten de spiegel wordt voorgehouden.

25 Zie de faire evaluatie bij M.A. Powell, a.w., 16-19 en T. Longman Hl, Approaches, 124-133. Het is toe te Juichen dat in recente tijd pogingen worden ondernomen om een brug te slaan tussen synchrone en diachrone tekstuitleg, cf. R.M. Polzin, 'Literary and

Historical Criticism of the Bible: A Crisis in Scholarship', in: R.A. Spencer, Orientation by Disorientation: Studies in Literary and Biblical Criticism (Fs W.A. Beardslee), Pittsburgh 1980, 99-114 en J.C. de Moor (ed.). Synchronic or Diachronic? A Debate on Method in Old Testament Exegesis (OTS XXXIV), Leiden/New York/Koln 1993.

26 Zoals in de historisch-kritische wetenschap de mogelijkheid van een reële goddelijke interventie in de geschiedenis bij voorbaat in het onderzoek werd uitgerangeerd, zo wordt in menige modem-literaire studie niet alleen de relevantie van de historische vraagstelling gemarginaliseerd of ontkend, maar ook zozeer de fictionele aard van de literatuur benadrukt dat onherroepelijk een spanning optreedt met het waarheids-en werkelijkheidsgehalte van de tekstreferenties. Zo adviseert bijvoorbeeld J. Fokkelman, Vertelkunst, 59, de 'even wanhopige als onvruchtbare vraag "wat nu de historische waarheid is" ' bij het lezen van de Bijbel maar niet te stellen'. L. Wierenga, a.w., 249, noemt de vrees dat literatuurwetenschappelijk onderzoek van de Bijbel aan de 'waarheid van de Schrift' tekort zou kunnen doen ongegrond, gezien vanuit de aard van dit onderzoek, en stelt dat deze gedachte berust op onkunde van wat er in dit vak gaande is. Een geheel andere mening is G.R. Osbome, a.w., 164 e.v. toegdaan, evenals V. Philips Long, zoals blijkt uit diens The Art of Biblical History, in: M. Silva (ed.). Foundations, 281-429. Op evenwichtige wijze bespreekt Long de relatie tussen historische, literair-esthetische en theologische aspecten van de tekst, daarbij terecht aangevend dat de bijbelse historiografie meer met schilderkunst dan met fotografie te vergelijken is. We krijgen in de Bijbel nu eenmaal niet een brok informatie over kale feiten maar een appellerende prediking over de feiten in een profetische belichting. Hoezeer wij met de sec-historische vraagstelling bij sommige schriftgedeelten soms voor moeilijke vragen kunnen komen te staan is genoegzaam bekend, cf J.R. Bartlett, The Bible, Faith and Evidence. An Critical Enquiry into the Nature of Biblical History, London 1990. Ook is het niet altijd eenvoudig de precieze aard en het literaire genre van een bijbelgedeelte te bepalen, met alle gevolgen vandien voor de vraag naar het historisch gehalte van de tekstreferenties. Dit soort vragen dreigt echter een voortijdig antwoord te krijgen bij aanhangers van de literaire benadering, die fictionaliteit, vindingrijkheid en imaginatie de specifieke karakteristieken van literatuur noemt (zo R. Wellek en A. Warren in hun Theory of Literature, aangehaald bij T. Longman III, Approaches, 130).

27 Getuige de recente hausse van studies over het canonbegrip en de canonkwestie; zie de bibliografie in C. Dohmen/M. Oeming, Biblischer Kanon warum und wozu? Eine Kanonlheologie (QD 137), Freiburg im Breisgau 1992, 119-132.

28 Andere bekende werken van zijn hand: Biblical Theology in Crisis, Philadelphia 1970; The Book of Exodus. A Critical Theological Commentary, Philadelphia 1974; The New Testament as Canon: An Introduction, London 1984; Old Testament Theology in A Canonical Context, London 1985; Biblical Theology of the Old arui New Testaments. Theological Reflection on the Christian Bible, London 1992. Terecht spreekt A.G. Hunter van een heroïsche prestatie: 'Few can claim to have created single-handed an entire hermeneutical system and at the same time to have produced the main body of literature relating to it' ('Canonical Criticism', in: DBI, 105). Childs zelfheeft altijd ontkend, dat hij een nieuwe 'methode' voorstaat. Het gaat hem met name om de juiste context voor theologie en exegese. Wel heeft zijn aanpak raakvlakken met de traditiekritiek (het canoniseringsproces brengt in de eindfase de laatste 'betekenislaag' aan), de redactiekritiek (hoe kreeg het oorspronkelijk diverse materiaal een zinvolle samenhang in de huidige canonieke vorm) en de literaire kritiek (concentratie op de eindtekst).

29 Cf. G.M. Tucker/D.L. Petersen/R.R. Wilson (eds.), Canon, Theology, and Old Testament Interpretation (Fs B.S. Childs), Philadelphia 1988.

30 Terecht stelt Brett dat Childs' aanpak waardevol is maar niet tot een mono-hermeneutiek mag leiden: 'Childs wants to put all our theological eggs in one basket - the canonical approach. It would be more responsible, on the pluralist argument, to distribute them widely' (biz. 167). Voor een goede samenvatting van en kritiek op de visie van Childs zie R.E. Brown/S.M. Schneiders, 'Hermeneutics', in: R.E. Brown a.o. (eds.), The New Jerome Bible Commentary, New Jersey 1990, 1158v.

31 We noteren en passant de interessante opmerking van D. Patrick en A. Scult, a.w., die het resultaat van hun onderzoek van het Oude Testament volgens de methode van de 'rhetorical criticism' als volgt samenvatten: 'We have found that the Old Testament traditions were shaped to be read as one communication of God. (...) The oneness of the God of Israel is at stake in this rhetorically elicited synthesis of the diverse writings of the Old Testament' (biz. 139). Terzake van belang zijn ook de zeven 'positive reflections' van D.A. Carson, 'Unity and Diversity in the New Testament: The Possibility of Systematic Theology', in: D.A. Carson/J.D. Woodbridge, Scripture and Truth, Grand Rapids 1983, 65-95.

32 Cf. M. Klopfenstein u.a. (Hrsg.), Mitte der Schrift? Ein jüdisch-christliches Gesprach, Bern 1987.

33 Deze vragen zijn op scherp gesteld door S. Schoon in zijn inaugurele oratie Onopgeefbaar verbonden. Over de verhouding tussen de kerk en het volk Israël (Kamper Oraties 8), Kampen 1996, 22 e.v. Overtuigde aanhangers van een 'heilsgeschichtliche Arbeitsteilung' tussen jodendom en christendom zijn E. Zenger, Das Erste Testament. Die jüdische Bibel und die Christen, Düsseldorf 1993' en R. Rendtorff, Kanon und Theologie. Vorarbeiten zu einer Theologie des Alten Testaments, Neukirchen-Vluyn 1991.

34 Recente literatuur hierover bij W.W. Klein, a.w., 480v, Een belangrijk werk over herinterpretatie binnen de Schrift is de studie van M. Fishbane, Biblical Interpretation in Ancient Israel, Oxford 1988.

35 B.S. Childs, Biblical Theology of the Old and New Testaments. Theological Reflection on the Christian Bible, London 1992. Verder zijn te noemen de ontwerpen van G. Kittel, Der Name üher alle Namen l.ll. Biblische Theologie AT/NT, Göttingen 1989/1990 en H. Klein, Lehen neu entdecken. Entwurf einer bihlischen Theologie, Stuttgart 1991.

36 Elk deel bevat een bundeling artikelen rondom een specifiek bijbels-theologisch thema (bijv. de canonvraag, de messias, zonde en gericht, etc). Voor een resumé cf. H.G. Reventlow, 'Theologie und Hermeneutik des Alten Testaments', Theologische Rundschau 61 (1996), 159-176, die het geheel typeert als 'ein gelungenes Untemehmen' (blz. 176). Th. Söding, 'Hermeneutik', in Lexikonfür Theologie undKirche V (1996), 5 merkt op: 'Die zentrale Perspektive biblischer Hermeneutik ist die Reflexion auf die Möglichkeit einer Biblischen Theologie, die auf die Suche nach der theologischen Einheit und Wahrheit der Schrift geht'. Cf ook het mooie artikel van H. Gese, 'Alttestamentliche Hermeneutik und chri.stliche Theologie', ZfThK Beiheft 9 (1995), 65-81.

37 Zie verder M. Tardieu (éd.). Les régies de l'interpretation, Paris 1987; B. Uffenheimer/H.G. Reventlow, Creative Biblical Exegesis. Christian and Jewish Hermeneu Through the Centuries (JSOTS 59), Sheffield 1988; M.S. Burrows/P. Rorem, Biblica Hermeneutics in Historical Perspective, Grand Rapids 1991; Th. Finan/V. Twome Scriptural Interpretation in the Fathers, Cambridge 1995; overige literatuur in H.G Reventlow, a.art., 148 e.v. Een beknopt en goed overzicht geven J.W. Rogerson/W.G.

Jeanrond, 'History of Interpretation', in: ABD 3, 425-443. Een baanbrekend werk over de 'relecture', de binnen-schriftuurlijke herinterpretatie, is M. Fishbane, BiljlicalInterpretation in Ancient Israel, Oxford 1988.

38 Volgens de bevrijdingstheoloog J.S. Croatto, Biblical Hermeneutics, Maryknoll 1987, is de taak van de lezer niet de ejcegese maar de ewegese; hij moet door de deur van de tekst naar binnen gaan om nieuwe betekenissen te creëren.

39 Zie ook de typering van de materialistische en Latijnsamerikaanse hermeneutiek bij H.K. Berg, a.w., 227-249 resp. 273-300.

40 Cf. H.K. Berg, a.w., 250-272 en de bijdrage van D.N. Fewell in S.L. McKenzie/S.R. Haynes, a.H'., 237-251.

41 Cf. H.K. Berg, a.w., 139-168. Voor een bespreking van Drewermanns inzichten zie de artikelen van J. Pasveer, J. Wiersma, A.M. Reijnen en R. Süss (over het 'dossier Drewermann') in Analecta Bruxellensia 1997 (met veel recente literatuur). Uiteraard zijn ook reeds vóór Drewermann diverse studies verschenen die verworvenheden van de psychologie toepassen op de bijbeluitleg, cf. de literatuur genoemd bij P. Kevers, 'De psychoanalytische benadering', in: H. Jagersma en M. Vervenne (red.). Inleiding in het Oude Testament, Kampen 1992, 129-137.

42 Zie bijv. E. Drewermann, An ihren Früchten sollt ihr sie erkennen'. Antwort auf Gerhard Lohfinks und Rudolf Peschs 'Tiefenpsychologie und keine Exegese', Olten 1988.

43 'The deconstruction of texts relativizes the authority attributed to them, and makes it evident that much of the power that is felt to lie in texts is really the power of their sanctioning community', aldus J.Ch. Exum/D.J.A. Clines, The New Literary Criticism and the Hebrew Bible (JSOTS 143), Sheffield 1993, 20.

44 Cf W.W. Klein, a.w., 440 e.v.; T. Longman III, Approaches, 121 e.v.

45 Uiteraard blijven sommige hermeneutische handboeken van vóór 1986 van belang, zoals dat van J. Barton, Reading the Old Testament. Method in Biblical Study, London 1984. Dit werk biedt een inleiding in de exegetische procédés die in de oudtestamentische wetenschap gangbaar zijn en zet aan tot een vergelijking tussen oude en nieuwe wegen. Barton houdt niet alleen een descriptief relaas maar is kritisch-evaluerend in gesprek met de nieuwere ontwikkelingen. Terecht staat hij afwijzend tegenover de pretentie van normativiteit en exclusiviteit die aan veel methoden eigen is.

46 Hoewel hier veel onbesproken moet blijven, willen we in kleine letter driemaal twee titels niet onvermeld laten: Allereerst denken we aan twee waardevolle bundels uit 1986: D.K. McKim (ed.), A Guide to Contemporary Hermeneutics. Major Trends in Biblical Interpretation, Grand Rapids 1986, een selectie van grotendeels iets oudere artikelen die tezamen een staalkaart bieden van interpretatieve procedures, theologische attitudes en hedendaagse benaderingen. De andere bundel is geschreven door een groep geleerden die over het algemeen tot orthodoxere kring behoren: D.A. Carson/J.D. Woodbridge (eds.), Hermeneutics, Authority and Canon, Leicester 1986, waarin aandacht voor o.a. recente ontwikkelingen in de schriftleer, de implicaties van de semantiek, het probleem van de 'sensus plenior', de grenzen van harmonisatie, etc. Vervolgens noemen we twee roomskatholieke producten: J. Becker, Grundziige einer Hermeneutik des Alten Testaments, Frankfurt a.M. 1993. Becker ziet tekstuitleg via de diachrone methoden als een voorbereiding op de exegese van de eindtekst volgens synchrone methoden, die de voorrang hebben. Een principieel positieve stellingname ten opzichte van de historisch-kritische wetenschap combineert hij met een specifiek roomskatholieke nadruk op het dogma van de inspiratie en onfeilbaarheid van de Schrift zoals dit door het leerambt van de kerk ontwikkeld is. De ratio (kritische wetenschap) mag niet botsen met de fides (leer van de kerk). Meer een algemene inleiding biedt het andere, populariserende boekje: C. Dohmen, Vom ümgang mil dem Alten Testament, Stuttgart 1995. Tenslotte, ook wat het Nederlandstalige gebied betreft vermelden we twee studies uit de laatste tijd: J. Reiling, Het Woord van God. Over Schriftgezag en Schriftuitleg, Kampen 1987, waarvan alleen het slothoofdstuk enkele hermeneutische lijnen trekt, en A.G. Knevel (red.). Het gezag van de Bijbel. Verkenningen in de Hermeneutiek (Theologische Verkenningen. Bijbel en exegese deel 3), Kampen 1987, waarin o.a. vragen rondom inerrantisme (W.J. Ouweneel), eenheid en verscheidenheid (A. Noordegraaf) en normativiteit (J. Hoek) op deskundige wijze behandeld worden.

47 'Religions have benefited from a non-theological biblical scholarship, but for them to interpret their scriptures only or even primarily in those terms would be suicidal' ia.w., 275).

48 Een soortgelijk onderscheid is dat tussen 'Auslegung' en 'Sinngebung', cf. de oude tweeslag van explicatio en applicatio in de homiletiek.

49 Voor hem een zeer breed begrip, waaronder ook bijv. de kwestie van metaforisch taalgebruik valt ('syntax refers to ail the interrelationships within the sentence as a means of determining the meaning of the unit as a whole', a.w., biz. 93).

50 Nog steeds de moeite waard is ook van zijn hand: The Two Horizons: New Testament Hermeneutics and Philosophical Description with Special Reference to Heideg Bultmann, Gadamer, and Wittgenstein, Grand Rapids 1980.

51 'The enfleshment of the divine Word in Christ and in the event of the cross constitute the extra-linguistic reality on which promissory and other illocutionary forces and transforming effects depend for their operative validity. (...) The cross transforms present criteria of relevance: present criteria of relevance do not transform the cross. Salvation is pro-active, not re-active, in relation to the present' (a.w.. 609v.).

52 'We are convinced that the goal of hermeneutics is to enable interpreters to arrive at the meaning of the text that the biblical writers or editors intended their readers to understand' (a.H'., 97).

53 Op dit punt kan men beter terecht bij de diepgravende hermeneutisch-dogmatische studie van B. Loonstra, De geloofn'oardigheid van de Bijbel, Zoetermeer 1994. Onder de indruk van de historische en morele problemen waarmee een bijbellezer bij een letterlijk-historische benadering van de Schrift geconfronteerd wordt, gaat Loonstra op zoek naar leesregels die zowel aan het Woord Gods-karakter van de Bijbel als aan onze hedendaagse werkelijkheidsbeleving recht kunnen doen. Hij constateert een grote afstand tussen de huidige ervaringswereld en de toenmalige, een afstand die overbrugd moet worden, wil de Bijbel ons nog iets te zeggen hebben. Het inzicht dat God metaforisch (overdrachtelijk) spreekt is volgens Loonstra van veel belang: 'God maakt gebruik van de culturele context waarin de ontvangers van de openbaring leven' (biz. 213). Dit overdrachtelijke spreken van God moet overgedragen worden op onze eigen context. Om hermeneutische willekeur uit te sluiten formuleert Loonstra een drietal leesregels (bIz. 199-209): I. 'Probeer bijbelse denkbeelden die in hun overgeleverde vorm de onze niet meer kunnen zijn maximaal in onze eigen denkvormen over te zetten, om daarmee te verwoorden wat ze voor ons betekenen'; 2. 'Probeer bijbelse voorstellingen die de beperktheid van onze eigen werkelijkheidsbeleving in het licht stellen maximaal in onze belevingswereld te integreren'; 3. 'Voorstellingen die niet vervangen kunnen worden zonder dat aan de betuigde heilswerkelijkheid afbreuk wordt gedaan, mogen niet vervangen worden'. Voor een kritische bespreking van deze studie waarbij veel vragen te stellen zijn, verwijzen we naar G.C. den Hertog, 'De

Bijbel in discrediet? ', Haags Kerkblad 65/4, 5, 7 (1995); W. Dekker en G.C. den Hertog in Kontekstueel 11/3 (1997) en A.L.Th, de Bruijne, 'Praktisch geloofwaardig. Loonstraoverde "RV^heW De Reformatie 70/28-30 (1995), 528-531, 555-559, 573-577.

54 Tamelijk laconiek zijn de auteurs ten aanzien van de huidige communicatiecrisis; 'We need to keep in mind (...) that the same scholars who challenge the determinacy and objectivity of meaning go on in their daily lives assuming that interpretation is both possible and essential' (a.w., 247).

55 Onlangs heeft de evangelicale oudtestamenticus J. Goldingay twee boeken gepubliceerd waarvan het tweede mij helaas niet toegankelijk was maar zeker van belang is voor de hermeneutische bezinning, getuige een recensie door Th. Schmeller in Theologische Literaturzeitung 122/2 (1997), 127-130. De titels van de boeken; Models for Scripture, Grand Rapids 1994 en Models for Interpretation of Scripture, Grand Rapids 1995. We herinneren ook aan de 'updated version' van Goldingay's Approaches to Old Testament Interpretation, Leicester 1990, waarin hij verschillende invalshoeken voor de oudtestamentische hermeneutiek analyseert: het Oude Testament als een geloof, als een leefwijze, als de heilsgeschiedenis, als getuige van Christus, als Heilige Schrift. Twee andere werken die de moeite waard lijken te zijn: D.S. Ferguson, Biblical Hermeneutics: An Introduction, Atlanta 1986 en S.E. Fowl (ed.). The Theological Interpretation of Scripture: Classic and Contemporary Readings, Oxford 1997.

56 V.S. Poythress, Science and Hermeneutics uit 1988 en R.A. Muller, The Study of Theology ml 1991.

57 Cf. mijn 'Het Woord is leven - over de Heilige Schrift', in: G. van den Brink, M. van Campen en J. van der Graaf (red.). Gegrond geloof. Kernpunten uit de geloofsleer In bijbels, historisch en belijdend perspectief Zoetermeer 1996, 52-92.

58 'Volgens vroeëre opvattings was die Bybelse teks as 't ware 'n reservoir van betekenis, terwyl die eksegetiese metodes die krane was wat daardie betekenis objektief kon 'tap'. Volgens die nuwere literatuurwetenskap is daardie 'krane' egter nie net aan een reservoir (die tekst) gekoppel nie, maar aan 'n verskeidenheid van reservoirs, waaronder verskillende reservoirs waarin 'n verskeidenheid tekstradisies gestoor is, verskillende reservoirs waarin die verskillende ideologieë van die antieke outeurs gestoor wordt, die reservoirs van die lang geskiedenis van die interpretasie van die Ou Testament, en die verskeidenheid moderne reservoirs van eksegete se historisiteit, terwyl die krane self (die eksegetiese metodes) nie steriel is nie', aldus F.E. Deist, 'Onlangse konsepte in tekstuitleg en hulle konsekwensies vir die (gereformeerde) teologie', In die Skrifligli (1994), 173. Als geen ander in Zuid-Afrika heeft Deist zich beziggehouden met de bijbelse hermeneutiek. In 1994 publiceerde hij een overzicht van de ontwikkelingen in dezen in Zuid-Afrika: Ervaring, rede en metode in skrifuitleg. 'n Wetenskapshistoriese ondersoek na Skrifuitleg in die Ned. Geref. Kerk 1840-1990 (Pretoria). Zie verder het pleidooi voor een relationeel pluralisme ('vom vierfachen zum vielfachen Schriftsinn') in de bundel van Th. Sternberg (Hrsg.), Neue Formen der Schriftauslegung? , Freiburg i.B. 1992; in dit klimaat krijgt de allegorese nieuwe kansen.

59 Zo wijst bijv. G.R. Osborne, a.w., 393 e.v. op het werk van E. Betti, E.D. Hirsch en P.D. Juhl.

60 'We cannot finally separate exegesis from application, meaning from significance, because they are two aspects of the same hermeneutical act. To derive the "meaning" of a text is already to arrive at its significance, because the horizon of your preunderstanding has united with the horizon of the text (...)' (G.R. Osborne, a.w., 318).

61 Op dit punt spreekt A.C. Thiselton, Two Horizons, dan ook terecht over 'the illusion of textual objectivism' (1 e.v.).

62 A. de Reuver, 'Reüexen', Theologia Reformata 40/1 (1997), 44. Zie over bet pneumatologische aspect van de hermeneutiek J.M. Frame, 'The Spirit and the Scriptures', in: D.A. Carson/J.D. Woodbridge (eds.), a.w., 213-236; G. Maier, a.w., 29-34; R. Zuck, 'The Role of the Holy Spirit in Hermeneutics', Bibliotheca Sacra 141 (1984), 120-130; J. Veenhof, 'Heilige Geest en hermeneutiek', in: Tussen openbaring en ervaring (Fs G.P. Hartvelt), Kampen 1986, 159-173; A. Noordegraaf, Leesbril of toverstaf. Over het verstaan en vertolken van de Bijbel, Kampen 1991, 51 e.v. en C. Trimp, 'Heilige Geest en Heilige Schrift', in: J. Kamphuis e.a. (red.), Hoe staan wij ervoor? Actualiteit van het gereformeerd belijden, Bameveld 1992, 103-137.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Theologia Reformata | 353 Pagina's

ONTWIKKELINGEN IN DE BIJBELSE HERMENEUTIEK

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Theologia Reformata | 353 Pagina's