Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En verhindert het spreken in tongen niet!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En verhindert het spreken in tongen niet!

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

B.J. van der Graaf

Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in tongen te spreken. 1 Korinthe 14 : 39

Laat ik maar direct met de deur in huis vallen en de vraag verwoorden die wellicht bij menig lezer van deze meditatie reeds opkwam: "Wat doet een meditatie over tongentaai in een gereformeerd theologisch tijdschrift? Hoort zo'n onderwerp niet thuis in het Bulletin voor Charismatische Theologie of een aanverwant blad? ' Het zou me niets verwonderen, als dergelijke vragen bij het opslaan van deze bladzijde bij u opkwamen. In elk geval geven deze vragen de spanning aan waaronder deze meditatie zich bevindt.

In wat nu volgt wil ik me bij die spanning niet neerleggen, maar een poging wagen deze vruchtbaar te maken met het oog op het geloofsleven van ons en onze gemeenteleden. Want één ding staat voor mij vast: Paulus laat zich in 1 Korinthe 14 veel positiever uit over de glossolalie dan velen onder ons geneigd zijn te doen. Een daarom is het zeer stichtelijk, dus geloofsopbouwend, om nog eens goed naar Paulus te luisteren.

De achtergrond van 1 Korinthe 14

Voor een goed verstaan van de boodschap van de apostel Paulus is het van belang eerst aandacht te geven aan de (waarschijnlijke) achtergrond van dit deel van Paulus' brief. In hoofdstuk 14 bevinden we ons in het slotgedeelte van een paragraaf over het belang van charismata voor de opbouw (stichting) van de

gemeente. Deze paragraaf, die de hoofdstukken 12-14 omvat, wordt overduidelijk gestempeld door één vraag, namelijk hoe de charismata binnen het geloofsleven van de gemeente op een evenwichtige en stichtelijke wijze een plek kunnen krijgen. Directe aanleiding voor deze vraag was, dat in de gemeente van Korinthe dit evenwicht zoek was geraakt. Binnen de gemeente was er een tendens ontstaan om de gave van de glossolalie als de meest stichtelijke gave van allemaal te beschouwen. De gevolgen waren echter, dat de gemeente niet werd opgebouwd, maar zuchtte onder verdeeldheid en spanningen.

Des te opvallender is het, dat Paulus deze misstand niet met grof geschut te lijf gaat, maar kiest voor de weg van breed onderwijs en rustige vermaning. Hij blijft zelfs in de grootste verwarring eenvoudig gericht op de kern van de zaak en gooit niet met het badwater ook het kind weg. Hij blijft gericht op het goede wat in de gemeente ontvangen werd en wordt. Dat is voor geestelijke leiders vandaag, in de kerkelijke verwarring van onze dagen, een diepe les.

In hoofdstuk 12 begint Paulus dus met een breed stuk onderwijs aangaande de gaven van de Geest. Maar al gaande de weg en vooral in hoofdstuk 14 merken we, hoe hij soms bijna terloops, soms heel direct, grote nadruk legt op de opbouw van de hele gemeente. Daar klopt in deze hoofdstukken het hart van Paulus. Het gaat hem erom, dat de gemeente opgebouwd en niet afgebroken wordt. Het woord dat Paulus in 14:4 voor opbouwen gebruikt, betekent letterlijk 'een huis bouwen'. Het gaat Christus om een gemeente die staat als een huis. Maar Paulus had tot zijn diepe verdriet gemerkt, dat een verkeerd gebruik van de goede gaven (charismata) van Gods Geest de gemeente tot een bouwval dreigde te maken. In elk geval waren reeds talrijke scheuren zichtbaar geworden. In dat licht moeten we dan ook de corrigerende toon van de apostel verstaan. In hoofdstuk 14 corrigeert Paulus vooral de overspannen aandacht voor de glossolalie, door er met een zekere nadruk de profetie tegenover te zetten. Zo zoekt Paulus naar evenwicht in de Geestesgaven.

Correctie, geen verwerping

Heel opvallend is dan vervolgens, dat uit geen enkele uitspraak in dit lange hoofdstuk blijkt, dat Paulus de glossolalie verwerpt. Hoe zou dat ook kunnen, want de glossolalie hoort onmiskenbaar tot de pneumatika, de uitingen van de Geest (vs. 1). En als de Geest ook deze gave geeft aan wie Hij wil (12 : 11), wie zijn wij dan, om deze gave als onbruikbaar aan de kant te schuiven?

Deze laatste opmerking snijdt diep in eigen vlees. Immers: is dit niet veelal de

praktijk (geweest) in gereformeerde kring? Werd de glossolalie niet, bewust of onbewust, geëtiketteerd als 'uiting van de Pinkstergemeente' in plaats van als 'uiting van de Pinkstergeest'? Of anders gezegd: Is 1 Korinthe 14 niet bij uitstek één van die hoofdstukken waar we de proef op de som moeten nemen wat nu zwaarder telt: het gezaghebbende bijbelse getuigenis of de in andere zin vaak ook zo gezaghebbende opvattingen die onder ons grote zekerheid hebben? Die vraag kan alleen beantwoord worden, als we bereid zijn eerst grondig te onderzoeken welke positieve dingen Paulus ons te melden heeft van de glossolalie.

Stichtelijke aspecten van de glossolalie

Als we in alle onbevangenheid luisteren naar de verschillende aspecten van de glossolalie die Paulus zijn lezers (soms tussen de regels door) voorhoudt, dan komen we onder de indruk van de geestelijke rijkdom van deze gave.

Om te beginnen benadrukt Paulus in vers 2 dat de glossolalie een manier is om met God te spreken. Glossolalie is dus een vorm van bidden, een element van verborgen omgang met God. Die uitdrukking 'verborgen omgang' krijgt in het licht van vers 2 zelfs een extra lading, aangezien Paulus het spreken met God door middel van de glossolalie nader typeert als 'spreken in verborgenheden'. En wie enigszins weet wat geestelijk leven is voelt het haarscherp aan: we komen hier op heilige grond. In de glossolalie gaat het niet om een discussiestuk of een breekpunt tussen evangelicale en reformatorische christenen. Nee, het gaat hier om niets minder dan datgene wat ons als gereformeerde christenen zo na aan het hart ligt, namelijk het bevindelijk leven met de Heere. Het lijkt in de tongentaai te gaan om een gave van Gods Geest om die omgang met God te verdiepen en te verbreden.

Dat blijkt denk ik ook uit de opmerking die Paulus in vers 4 maakt, namelijk dat de glossolalie voor degene die in tongen spreekt stichtelijk is. Dit woord 'stichtelijk' is in het gemeentelijk spraakgebruik helaas erg afgesleten geraakt. Voor velen roept het associaties op met een snik en een traan, een ontroerend gedicht of een bepaalde toon in de stem van de dominee. Zoals hiervoor al bleek is het bijbelse woord veel steviger en constructiever. Het gaat bij 'stichten' om niets minder dan de opbouw van het geloof op het fundament van Christus (zie bv. Rom. 15 : 20). Op dat punt mag en moet deze in onze ogen toch wat bijzondere gave dan ook altijd beoordeeld worden. Heel eerlijk moet de bezitter van deze gave zich de vraag stellen: rengt zij mij echt dichter bij Christus? Als Paulus de glossolalie een 'stichtelijke' gave noemt, maakt hij deze gave niet tot een welkome aanvulling op de reli-markt der ervaring. Integendeel: olgens Paulus is de

gave van de tongentaai niets minder dan een door de Geest geschonken middel om stevig te worden gebouwd op het fundament Christus.

Het is dan ook niet verwonderlijk, dat Paulus wel zou willen, dat iedere gelovige deze gave zou bezitten. In vers 5 roept hij bijvoorbeeld uit, dat hij wel zou willen dat al zijn lezers in tongen zouden spreken. En in vers 18 dankt hij God, dat hij meer in tongen spreekt dan alle Korinthiërs bij elkaar. En ondanks de andere uitspraken van Paulus, waarin hij de profetie met oog op de opbouw van de gemeente als belangrijker aanduidt, is Paulus' dankbaarheid over de gave van de tongentaai mijns inziens onmiskenbaar.

De kern van de gave

Maar wat is dan het wezenlijke kenmerk van de tongentaai? Ik geloof dat het antwoord op die vraag te vinden is in de verzen 14 en 15. Paulus maakt hier een onderscheid tussen bidden met het verstand en bidden met de geest. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Bunyan in zijn verhandeling Ik zal met den Geest bidden schrijf ik het woord geest niet met een hoofdletter. Uit het verband blijkt mijns inziens overduidelijk, dat we hier niet aan de Heilige Geest maar aan de geest als menselijk vermogen naast de ziel en het verstand moeten denken. Paulus laat ons hier zien, dat er naast het bidden met het verstand ook een andere manier van bidden mogelijk is, namelijk met de geest. Onder bidden met het verstand verstaat hij dan blijkbaar het 'normale' bidden, waarbij we met ons verstand bedenken waarvoor wij willen bidden en hoe we dat vervolgens onder woorden brengen. Wanneer we echter bidden met de geest blijft het verstand 'vruchteloos'. Vaak is dit woord door uitleggers in negatieve zin verstaan (zo bijvoorbeeld Calvijn), maar uitleggers in charismatische kringen (bv. W.W. Verhoef) benadrukken juist de positieve strekking van dit woord. Wanneer met de geest gebeden wordt blijft het verstand daar op één of andere wijze buiten en dus vrij voor andere overwegingen. Op die manier zou het dus mogelijk zijn tijdens een kerkdienst met het verstand bij een gezongen Psalm betrokken te zijn, terwijl je met de geest bidt. Of een voorbidder kan met zijn verstand scherp horen wat een ander uitspreekt, terwijl hij met de geest het door een ander uitgesproken gebed volgt.

Ondertussen is het nog niet zo eenvoudig aan te geven wat we moeten verstaan onder 'bidden in de geest'. Alle pogingen om geest, ziel en lichaam scherp van elkaar te onderscheiden lopen vast op de verscheidenheid in het bijbelse spraakgebruik. Maar misschien dat de woorden in Romeinen 8:16 enig licht kunnen brengen. In dat vers zegt de apostel, dat Gods Geest met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn. Het lijkt erop, dat de menselijke geest hier wordt getekend als

dat deel van ons innerlijk, waarmee wij in contact staan met Gods Geest. In het verlengde daarvan lichten dan ook de verzen 26 en 27 op, waar we horen hoe de Geest van God, als wij niet weten wat wij bidden zullen, onze zwakheden te hulp komt. De Geest doet dat, door voor (in? ) ons te bidden met onuitsprekelijke zuchtingen en onze harten te doorzoeken naar alles wat naar de mening des Geestes is. In het licht van deze woorden houd ik het er op, dat bidden in de geest een bidden is van binnen uit, losgewoeld en aangedreven door de Geest die in de gelovige woont, maar zonder dat de menselijke geest buiten spel komt te staan. Het blijft een activiteit van de bidder zelf, waar hij blijkens de vermaningen tot juist gebruik ook zelfcontrole over houdt.

Hoe dan ook: ik geloof dat we in de verzen 14 en 15 bij de kern van de glossolalie zitten. Glossolalie is een (letterlijk) geestelijke manier van spreken tot God, die leidt tot opbouw in Christus, waarbij het verstand buiten spel blijft. Betekent dat dan ook, dat de klanken die (eventueel) worden uitgesproken van secundaire betekenis zijn? Ik kom daar eerlijk gezegd niet helemaal uit. Aan de ene kant is het zo, dat iemand die in een samenkomst in tongen bidt door Paulus vermaand wordt om dit 'voor zichzelf te doen en voor God'. (vs. 28) Dat kan niet veel anders betekenen dan: mond dicht! Aan de andere kant maakt Paulus ook duidelijk, dat er op allerlei wijzen wel een uitleg mogelijk is van de op het eerste gehoor onverstaanbare klanken (vs. 5, 13, 27). Tongentaai is dus blijkbaar wel een taal met betekenis. Ik blijf hier met een open vraag zitten, maar verheug me over al het mooie dat Paulus in dit hoofdstuk met het oog op de stichting van het geloofsleven aanreikt.

Verhindert de gave van de tongen niet!

Op grond van het rijke getuigenis van Paulus vond ik de vrijmoedigheid, om in een serie preken over de gaven van de Geest ook te preken over de gave van de tongentaai. Eerlijk luisteren naar de woorden van dit bijzondere hoofdstuk bracht mij (in de loop van de jaren) tot de overtuiging dat mijn aarzelingen hier moesten wijken voor het gezag van het Woord van God. En ik heb er geen spijt van gehad!

In de weken na het houden van de preek namen verschillende gemeenteleden contact met me op. Jongeren en ouderen. Gewone hervormde mensen. En zij vertelden, dat ook zij weet hadden van de dingen die Paulus in dit hoofdstuk beschrijft, maar dat ze er nooit aan gedacht hadden het in verband met tongentaai te brengen. En deze mensen getuigden van de stichting die ze in deze gave mochten ontvangen. En we hebben er samen de Heere voor gedankt!

Paulus zegt in vers 39: en verhindert niet in tongen te spreken. U begrijpt misschien, dat deze vermaning me erg heeft bezig gehouden en nog steeds bezig houdt. Er blijken zoveel mogelijkheden te bestaan, om de Geest en zijn uitingen uit te doven. Onwetendheid is er één van. Toen ik het commentaar van Calvijn op 1 Korinthe 14 bestudeerde bekroop me het gevoel dat Calvijn eigenlijk niet wist wat Paulus precies met tongentaai bedoelde. Zijn vertaling 'vreemde talen', die ook in de Statenvertaling gebruikt wordt, geeft hier blijk van. Maar sinds het ontstaan van de Pinksterbeweging in 1906 kan er van onwetendheid geen sprake meer zijn. De gave van de glossolalie heeft zich weer voluit aangediend in de wereldkerk en daar kan niemand omheen. Steeds groter werd in de loop der jaren de vraag voor mij: Hebben wij het recht om het spreken in tongen te verhinderen? Op grond van Paulus' getuigenis en het dankbare getuigenis van een aantal gemeenteleden zeg ik: Ik zou het niet meer durven.

Maar dan een nuchter slot. Tongentaai is niet dé gave van de Geest. Niet iedereen die de Geest ontvangt (en dat is iedere gelovige!) ontvangt ook de gave van de tongen. Het is één van de gaven, die de Heilige Geest wil geven aan wie Hij wil. Het zou best zo kunnen zijn, dat er onder ons veel meer mensen zijn dan wij denken, die deze gave hebben ontvangen. De Geest gaat daarin (gelukkig) zijn eigen gang, hoewel de ontplooiing van die gave door de praktijk van het gemeenteleven soms verhinderd kan worden. Als we daarom de gave van de tongen ontvangen of ontdekken, mogen we ons erover verheugen en er naar streven dat deze 'eerlijk en ordelijk' (vs. 40) wordt gebruikt. Maar waar het bovenal om gaat is, dat de gemeente in zijn geheel en de gelovigen in het bijzonder mogen worden opgebouwd in Christus. Met dat doel schenkt de Heilige Geest een overvloed aan gaven. Wat is het belangrijk, dat wij daar niet onwetend over zijn (12 : 1). En nog belangrijker: at we Gods gaven niet verhinderen op welke wijze ook. Maar vooral: at we deze gaven biddend ontvangen. Tot lof en eer van Christus, Die er de Bron van is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Theologia Reformata | 353 Pagina's

En verhindert het spreken in tongen niet!

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Theologia Reformata | 353 Pagina's