Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ILLUSTERE DISSENTERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ILLUSTERE DISSENTERS

4 minuten leestijd

A.G. Hoekema en S.E. Hof (red.) ILLUSTERE DISSENTERS, Aspecten van de positie der Nederlandse Lutheranen en Doopsgezinden, 182 p., ƒ 29, 90, Boekencentrum, Zoetermeer 1996.

In 1996 vierden de Nederlandse doopsgezinden het vijfhonderdste geboortejaar van hun voorman Menno Simons. De lutheranen herdachten het vierhonderdvijftigste sterfjaar van Luther. Voor de seminaria van beide kerkgenootschappen, die eind 19de eeuw aan de wieg stonden van de Faculteit der Godgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, was dit aanleiding om een studiedag te organiseren. Deze bundel bevat het wetenschappelijke verslag van die dag, in de vorm van tien opstellen, verdeeld over drie rubrieken: historisch, hymnologisch, systematisch.

Heel veel bondige en belangwekkende informatie biedt P. Estié over de positie van de doopsgezinde, remonstrantse en lutherse gemeenten in de Bataafse en Franse tijd (van onderschikking naar nevenschikking en gelijkberechtiging). H. Schijf wijdt een onderzoek aan de opmerkelijke sociaal-economische elitevorming bij 19de-eeuwse Amsterdamse doopsgezinden en lutheranen. Heel intrigerend is het exposé van de remonstrantse E.H. Cossee over de rol die de lutherse A.D. Loman en de doopsgezinde S. Hoekstra Bzn. speelden in de opkomst van het Modemisme; twee sprekende illustraties bij een gesaeculariseerde maar tevens als apologie bedoelde theologie-beoefening die (mutatis mutandis) tot op vandaag van invloed blijkt. 'Alle geloof aan eene bovenzinnelijke wereld rust op het geloof aan de waarheid van ons eigen innerlijk wezen', vond Hoekstra!

J.P. Boendermaker richt de aandacht op enkele kerkliederen van Luther, waaronder Een vaste burcht; geen martiaal lied tegen de dreiging van paus of Turken, maar veeleer ontstaan onder persoonlijke aanvechtingen. P. Visser geeft een korte en theologie-historisch heel interessante inleiding tot de doperse liedtraditie, waarin de Psalmen aanvankelijk nauwelijks meededen, omdat men die niet vond stroken met het primaat van het Nieuwe Testament - , een veelzeggend gegeven i.v.m. de doperse hermeneutiek (van toen en heden).

S.E. Hof bespreekt de lutherse opvatting van rechtvaardiging en heiliging. Zelden heb ik deze thematiek zo kernachtig en helder uiteengezet gezien. Een schoolvoorbeeld van (calvijnse!) perspicua hrevitas. De volgende 'oeraspecten' komen aan de orde: de paradoxaliteit van het opus alienum en proprium (God toomt, maar 'alsof Zijn linkerhand niet weet wat Zijn rechter doet, rechtvaardigt Hij onrechtvaardigen'); de radicaliteit van genade-alleen; de gratuïteit van de genade die niet goedkoop, maar wel kosteloos is; de spontaniteit van de heiliging; de effectiviteit van de rechtvaardiging. Het hele stuk ademt bovendien de blijvende actualiteit.

Spannend wordt het als A.F. de Jong de doperse ('menniste') perspectieven over heiliging en rechtvaardiging releveert. Het verschil met Luther is niet zozeer gelegen in de rechtvaardiging op zich, als wel in de christologie. Menno's incamatieleer impliceert als vanzelf de accentverschuiving naar de heiliging. Christus is voor hem primair de heiligma-

ker. De invulling van de unio cum Christo, die ook voor Menno vitaal is, ziet er bijgevolg anders uit dan bij Luther. Hetzelfde geldt voor de verhouding Woord-Geest. Ik zou me kunnen voorstellen dat de referenten Hof en De Jong op genoemde studiedag wel wat hadden uit te leggen. Beiden beklemtonen zij immers dat iustificatio rechtvaardigma^; n^ behelst, maar terwijl Hof (goed Luthers) blijft spreken van een tweeheid (geen identificatie, maar wel onafscheidelijkheid van extemiteit in intemiteit), opteert De Jong voor vereenzelviging. En het zou me niet verbazen als in de eventuele discussie het breekpunt bleek te liggen in Luthers simul iustus et peccator.

In het slothoofdstuk van N.T. Bakker over rechtvaardiging en heiliging in de gereformeerde leertraditie staat veel schoons en waars. Maar als hij in het spoor van Barth de poenitentia en tolerantia crucis bij Calvijn geïsoleerd acht van de parücipatio Christi ('meer wet dan evangelie'), signaleer ik niet alleen inconsi.stentie met de letter van zijn eigen voorafgaande betoog (p. 170), maar moet ik hem vooral herinneren aan bijv. Inst. 11, 16, 7, waarin de poenitentia voluit vrucht van de participatio Christi is, en aan Inst. 111, 8, 1, in welke paragraaf de gemeenschap met Christus tot vijfmaal toe als bron èn bestemming van het kruisdragen wordt aangemerkt. Ook Bakker heeft dus nog wat uit te leggen.

D.

A. de R.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Theologia Reformata | 353 Pagina's

ILLUSTERE DISSENTERS

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Theologia Reformata | 353 Pagina's