Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VERZOENING IN HET NIEUWE TESTAMENT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VERZOENING IN HET NIEUWE TESTAMENT

51 minuten leestijd

Bijbels - theologische hoofdlijnen

A. Noordegraaf

In de reformatorische traditie zoals deze haar neerslag vindt in confessie, preek en kerklied, vormt de verzoening het hart van de prediking. Maar deze centrale plaats is niet onaangevochten. Verzoening blijkt een omstreden leerstuk te zijn.' Recentelijk heeft de Kamper nieuwtestamenticus C.J. den Heyer zich in de discussie gemengd met de stelling, dat we in het Nieuwe Testament te maken hebben met een veelheid van visies en meningen inzake verzoening, waarbij de paulinische kruisprediking slechts één stem is onder velen. De bewoordingen van de oude belijdenissen en dogma's aangaande het plaatsvervangend lijden en sterven van Christus mogen dan voor een aantal mensen nog betekenis hebben - en Den Heyer wil hun dat niet betwisten - hemzelf en vele anderen hebben de oude formuleringen niets meer te zeggen. Voor hem draagt Jezus' leven en sterven een voorbeeldig karakter dat mensen inspireert de weg van verzoening te gaan.

De spits van de kritiek van Den Heyer - die in meer dan één opzicht doet denken aan Wiersinga's bezwaren tegen de klassieke anselmiaanse verzoeningsleer, ' - is dat het Schriflberoep van de reformatoren niet deugt omdat zij de Schrift te veel lezen door een dogmatische bril en de verscheidenheid van visies niet in rekening brengen.

Voor wie de Schrift ziet als norm en bron voor de prediking ligt hier een geweldige uitdaging. Is de belijdenis aangaande het verzoenend lijden en sterven van Christus voor onze zonde niet meer dan een willekeurige interpretatie in een pluraliteit van elkaar weersprekende visies? We staan hier voor een complex van vragen, waarvan we er in het kader van een artikel slechts enkele kunnen behandelen. We beginnen met enkele opmerkingen over de woorden en de zaak die ons bezig houdt, vervolgens gaan we in op de vraag: waarvoor stierf Jezus? We vragen terug naar het Oude Testament en bespreken een aantal aspecten van het bijbels spreken over verzoening. We besluiten met enkele opmerkingen over de vraag inzake eenheid en verscheidenheid en de relatie tussen bijbel en kerkleer.

1. Woord en zaak

Wie een concordantie raadpleegt op de woorden 'verzoenen', 'verzoening' en 'zoenmiddel' ontdekt dat deze woorden slechts op een beperkt aantal plaatsen in het Nieuwe Tes-

tament voorkomen." Daaruit de conclusie te trekken, dat de prediking van de verzoening in de Schrift slechts een marginale betekenis heeft zou voorbarig zijn. Want de zaak als zodanig, het herstel van de relatie tussen God en de mens, komt in de Schrift in een veelheid van beelden en woorden aan de orde. Deze beelden zijn ontleend aan de cultus, het sociale leven, de wereld van het recht, het maatschappelijk verkeer, de verbondsterminologie; ze hebben soms een militaire, dan weer een mystieke of kosmische klank.

De veelkleurigheid in terminologie en de rijkdom aan beelden moet ons er voor bewaren om een bepaald beeld te verabsoluteren. De verschillende beelden vullen elkaar aan en getuigen samen van de rijkdom van het heil in Jezus Christus, de gekruisigde Kurios.

De evangelisten vertellen van Jezus van Nazaret in Wie Gods Koninkrijk nabij gekomen is en in hun getuigenis neemt het verhaal over zijn lijden en sterven een grote plaats in. Maar het is meer dan een verhaal, het is tegelijk verkondiging vanuit Pasen . Zij veronderstellen dat him lezers in de verschillende situaties waarin zij verkeren, daarvan weten. En de brieven zijn te zien als opbouwdocumenten gericht aan gemeenten in concrete omstandigheden, elk met htm eigen vragen.

De aard van de nieuwtestamentische geschriften brengt met zich mee, dat we in het nieuwtestamentisch spreken over verzoening geen dogma of afgeronde leer voor ons hebben. Het is juist de taak van de bijbelse theologie om tussen de exegese van de afzonderlijke teksten en de dogmatische beziiming de brug te slaan door te letten op de samenhang in het bijbels getuigenis.

2. Waarvoor stierf Jezus?

Het spreken over verzoening is onlosmakelijk verbonden met de kruisdood van Jezus. In de huidige nieuwtestamentische wetenschap bespeuren we een sterke interesse voor een historische benadering van de persoon en het werk van Jezus.' Unaniem is men het er over eens, dat Jezus omstreeks het jaar 30 onder het bewind van Pontius Pilatus gekruisigd werd. De kruisiging was de straf die Romeinen veelvuldig toepasten op weggelopen slaven, politieke misdadigers en rebellen.'* Een monsterverbond van joodse leiders, vooral uit de kringen van de priesteraristocratie, en Romeinse autoriteiten was verantwoordelijk voor zijn dood.^ In een eeuw van genocide, volkenmoord, rassenhaat en terreur is het niet verwonderlijk dat dit aspect veel nadruk ontvangt: Jezus, één met alle lijdenden, met de slachtoffers van haat en ongerechtigheid, gekruisigd omdat wij mensen zijn heiligheid en gerechtigheid niet verdroegen.

Hoe wezenlijk dit aspect ook is, Verkuyl heeft er terecht op gewezen dat wij met het woord 'slachtoffer' niet kunnen en mogen volstaan. Dan doen we tekort aan het unieke van het lijden en sterven van Jezus. Jezus is maar niet één van de vele martelaars, die in de loop der eeuwen stierven voor een rechtvaardige zaak. Zijn dood heeft een unieke heilsbetekenis, zijn bloed was ook martelaarsbloed, maar het is vooral middelaarsbloed.'

In I Korinthiërs 15:3, door velen beschouwd als wellicht de oudste omschrijving van het apostolisch kerugma, waarop Paulus in dit hoofdstuk teruggrijpt, lezen we: Christus is gestorven voor onze zonden naar de Schriften'.' De heilsbetekenis van de dood van Je-

zus wordt hier geplaatst in het kader van het heilsplan van God met zijn volk, waarvan de Schriften getuigen.

3. Hoe zag Jezus zelf zijn sterven?

De vraag die hierbij altijd weer naar voren komt is de vraag naar de relatie tussen dit kerygma van de eerste gemeente en Jezus zelf. Was Jezus zelf zich van de heilsbetekenis van zijn dood bewust? Vele nieuwtestamentici zijn daar uiterst terughoudend over. Ook al gaan zij niet zo ver als Bultmann'" die nog in 1959 de stelling verdedigde dat wij niet weten kunnen hoe Jezus zijn dood heeft verstaan, velen zijn toch van mening dat de lijdensaankondigingen grotendeels voor rekening van de latere gemeente komen als voorzeggingen achteraf.

Anderen gaan minder ver en achten het mogelijk dat de kern er van op Jezus zelf teruggaat. Jezus zou zijn dood gezien hebben als een onvermijdelijk gebeuren in het door spanningen verscheurde Israël en zijn levenslot geïnterpreteerd hebben in het licht van de oudtestamentisch-joodse traditie over het lijden van de rechtvaardige en het lot van de profeten (vgl. Luc. 13:31-35: are. 12:1-9)." Maar wat betreft de heilsbetekenis van dit sterven zouden we in het Nieuwe Testament vooral te maken hebben met interpretatiemodellen van de eerste gemeente.

Tegen deze minimalistische interpretatie is door Ridderbos, Stuhlmacher en anderen opgemerkt, dat Jezus niet slechts met zijn lijden gerekend heeft, maar zijn dood ook verstaan heeft als offer voor de zonden van de velen.'^ Ongetwijfeld is de overlevering van Jezus' woorden en daden door de evangelisten geredigeerd; dat laten de verschillen tussen de evangeliën duidelijk zien. Toch moeten we bedenken, dat waarin zij ook van elkaar verschilden niet daarin dat zij voor hun evangelieverkondiging een andere grondslag zouden hebben gevonden dan in Jezus zelf, in de volmacht waarmee Hij sprak en handelde, in zijn zelfbewustzijn dat met Hem de lang beloofde heilstijd aanbrak en vooral in de zekerheid dat Hij zich daarvoor in de dood moest overgeven." Dit 'moeten' is niet op te vatten als het 'moeten' van de onvermijdelijkheid, maar staat in het kader van Gods heilsplan, namelijk dat Jezus de door God zo beschikte weg moest gaan tot redding van zijn volk, een weg die Hij vrijwillig en in volstrekte gehoorzaamheid gegaan is.'"

Dat Jezus zijn lijden en sterven gezien heeft als plaatsvervangend en verzoenend voor de velen is niet alleen af te leiden uit Marcus 9:31 en 10:45, authentieke woorden van Jezus, aldus Stuhlmacher, ' maar ook uit de avondmaalsoverlevering (Mare. 14:22vv) die, zoals uit het apo tou kuriou (1 Kor. 11:23) blijkt, teruggaat op de aardse en door God verhoogde Kurios.'*

4. Naar de Schriften

Jezus' lijden en sterven is geen toevallige samenloop van omstandigheden, maar geschiedde 'naar de Schriften' (1 Kor. 15:3; vgl. ook Luc. 24:25, 44, 46). De nieuwtestamentische prediking over de verzoening door Christus moet dan ook voornamelijk verstaan en vertolkt worden vanuit het Oude Testament.

In het Oude Testament staat de verzoening in het kader van de verbondsomgang tussen God en zijn volk." In het verbond gaat het er om, dat de Here zich in Hefde en trouw aan zijn volk verbindt en het oproept tot een leven voor zijn aangezicht (vgl. o.a. Ex. 6:6; 20:2; Lev. 26:12; Jer. 7:23: zech. 36:28) De God van het verbond is de Heilige van Israël, die in toom reageert op de ontrouw en de verbondsbreuk van zijn volk. De toom van God is een aangrijpende realiteit. Het gaat niet maar om beelden. God toomt niet in schijn, maar in werkelijkheid. Daarmee is niet gezegd dat de toom een wezenskenmerk van God is op dezelfde wijze als gezegd wordt dat Hij de heilige is, de liefdevolle en getrouwe God. We moeten dit spreken over Gods toom plaatsen in het geheel van Gods deugden. Gods heiligheid is ook heilige liefde. Juist omdat de Here Israël liefheeft, kan Hij toomen (vgl. Am. 3:2) .'* Juist als de Heilige kan en wil God zijn volk niet loslaten (vgl. b.v. Hos. 11:9).

Daarom ontsluit Hij zelfde weg tot herstel van het verbroken verbond, de weg van de verzoening. Daarvan getuigt onder meer Psalm 103:8-10. Booy acht het niet onmogelijk dat deze belijdenis die we ook elders in het Oude Testament vinden (vgl. Ex, 34:6; Num. 14:18; Joel 2:13; Jona4:2; Ps. 86:15; 145:8; Neh. 9:17) een plaats heeft gehad in de tempelliturgie." De tempel en de cultus vormen de plaats waar verzoening geschiedt.^" In het centrum van de eredienst staat het offer. Anders dan in het heidendom waar goden eerst via riten en offers tot liefde bewogen moeten worden, is God de Eerste in zijn liefde. Hij wijst als weg en middel tot herstel van de gemeenschap het offer aan: et zondoffer en het schuldoffer.^'

Gese wijst er op, dat in het ritueel van de offers die tot verzoening gebracht werden constitutief zijn: e bloedstorting en de handoplegging.^^ De bijzondere rol die het bloed speelt bij deze offers heeft vaak tegenspraak opgeroepen. Gaat het in de bijbel dus toch om een primitieve voorstelling van een god die bloed wil zien alvorens genadig te zijn? Deze gedachte wordt weersproken door Leviticus 17:11: Want de ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven'. Daarbij gaat het niet om bloed als een substantie. Bloed is de drager van het leven. Verzoening als de door God geopende weg geschiedt doordat leven gegeven wordt voor leven. Tot het ritueel van de grote verzoendag (Lev. 16) hoort dat de hogepriester eenmaal per jaar het heilige der heiligen binnengaat en het bloed van de offerdieren sprenkelt op en voor het verzoendeksel {kapporèt) van de ark. De ark is het teken van de presentie van de HERE onder zijn volk. 'Daar men zich YHWH voorstelde als zetelend op de kapporèt, betekent dit dat het bloed vlak voor zijn voeten wordt gebracht en is het de bede tot Hem het bloed te aanvaarden'."'

Gaat het bij de rite van de handoplegging om overdracht van schuld of om een uitdrukking van participatie? Oudtestamentici beantwoorden deze vraag zeer verschillend.^" In Leviticus 16:21 is sprake van de zondebok die de woestijn wordt ingejaagd, nadat de hogepriester eerst zijn beide handen op het volk heeft gelegd en in naam van het hele volk een schuldbelijdenis heeft uitgesproken. De woorden bij de handeling geven aan, dat het om overdracht van zondeschuld gaat. Symbolisch legt Aaron de last van de zonden op de bok (vgl. Lev. 4:4).^^ Plaatsvervangend wordt de zonde weggedragen en weggedaan.^''

De verzoening gaat van God uit. Nergens in het Oude Testament is God grammaticaal object van de verzoening. Wel worden de offers gebracht voor het aangezicht van de Here (vgl. o.a. Lev. 1:3), ook wel, zoals we o.a. in Leviticus 1:9 lezen tot een 'liefelijke reuk voor de Here' (zo vert. NGB) of 'tot een rustgevende reuk '(zo Maarsingh). In die zin is de offerhandeling ook op God gericht en geschiedt er in het gebeuren van de verzoening een wending van de toom naar de genade. De rustgevende geur schept een sfeer van vrede en welbehagen tussen God en mens.

We dienen bij dit alles te bedenken dat de offercultus geen automatisme inhoudt en niet verstaan mag worden als een magisch middel waardoor de mens God van buiten af dwingt. De profetische kritiek (vgl. b.v. Jes.l en Am.5) richt zich juist tegen een dergelijk magisch misverstaan. God komt in zijn welbehagen tot de mens. En mensen naderen tot Hem in gehoorzaamheid, berouw en schuldbelijdenis.

De oudtestamentische prediking van de verzoening vindt zijn hoogtepunt in Jesaja 53, de profetie van de lijdende knecht van JHWH. De knecht ondergaat lijden en straf plaatsvervangend voor de velen. Het woord 'schuldoffer' in vers 10 wijst terug naar de schuldoffers ter verzoening. In die weg wordt de relatie tussen de 'wij' van vers 4-6 en de HERE hersteld.

Wie is in eerste instantie met de knecht bedoeld? Moeten we denken aan een collectief: et gehoorzame Israël? Of aan een individu? Een profeet? Een Mozes redivivus? De Messias? De interpretaties lopen sterk uiteen." Voor een collectieve uitleg pleit het gegeven dat buiten deze specifieke liederen in dit boek 'knecht' op het volk Israël betrekking heeft (o.a. 41:8; 42:19:44:1-2, 21; 45:4:48:20). Maar daartegenover staat dat in Jesaja 53 de knecht en het volk tegenover elkaar gesteld worden. De individuele strekking kan mijns inziens op goede gronden verdedigd worden. De knecht belichaamt het ware Israël. Eerst in de gestalte van Jezus Christus is de roeping van Israël tot vervulling gekomen. Bij de verbinding 'gestorven voor onze zonden naar de Schriften' zullen we toch wel in het bijzonder aan Jesaja 53 mogen denken.

5. Aspecten

Het hart van de nieuwtestamentische prediking die zoals wij zagen verstaan moet worden vanuit het Oude Testament, is de verkondiging van het kruis en de opstanding van Jezus, de enige Naam ons gegeven tot behoud (Hand. 4:12). Over verzoening valt niet te spreken buiten kruis en opstanding om. Met name in de paulinische verkondiging neemt de prediking van het kruis een grote plaats in (vgl. 1 Kor. 2:2; Gal. 6:14).

5.1. Gods verzoenend handelen

We zetten in met de locus classicus van de bijbelse verzoeningsprediking, 2 Korinthiërs 5:18 - 21. Over verzoening wordt hier gesproken in het kader van de met Christus' komst, dood en opstanding ingegane eschatologische heilstijd (vss 14-17). In vers 17 wordt dit heil aangeduid als kainè ktisis. Wie in Christus is, in de weg van doop en geloof, is nieuwe schepping. Grondslag voor de nieuwe schepping vormt de verzoening als herstel van de relatie tot God.

God zelf is blijkens vers 18 de Initiatiefnemer: En dit alles is uit God, die door Christus ons met zich verzoend heeft...'. Het woord katallassein wordt in het buitenbijbelse Grieks gebruikt voor het oplossen van conflicten tussen mensen, zodat aan een situatie van wederzijdse vervreemding een einde komt en een toestand van vrede iatreedt.^* Paulus betrekt het op de relatie tussen God en zijn rebelse schepselen. Verzoening betekent wegneming van de vijandschap, niet alleen in die zin dat door verzoening de vijandige gezindheid van mensen wordt overwormen. De vijandschap heeft niet alleen betrekking op de menselijke gezindheid (vgl. Rom. 8:7: ol. 1:21), maar omvat ook het gegeven dat de mens in de passieve zin van het woord een vijand van God is en onder de toom van God leeft (vgl. Rom. 5:10; 11:28)."

Dit verzoenend handelen als wegneming van de vijandschap geschiedt dia Christou, een formulering die blijkens de parallelle uitspraak in Romeinen 5:10 {dia thanatou tou huiou autou) te betrekken is op de kruisdood van Christus. In vers 19 komt dit verzoenend handelen van God opnieuw ter sprake: God was in Christus de wereld verzoenende met zichzelf...' Er is verschil van mening of de woorden 'in Christus' te betrekken zijn op God, zodat we moeten vertalen: od in Christus was het, die de wereld verzoende met zichzelf, of dat ze bij het werkwoord behoren.'" In het eerste geval ligt de klemtoon op het gebeuren van de incamatie. In het tweede geval is het 'in Christus' een parallel van het 'door Christus'. Ofschoon de eerste betekenis krachtens de woordvolgorde niet uit te sluiten is pleit het tekstverband voor de tweede mogelijkheid, omdat het in deze verzen niet gaat om een uitspraak aangaande de persoon van Christus, maar om de verkondiging van het heilswerk dat God door Hem volbracht heeft.'' Hij rekent ons, schrijft de apostel, de overtredingen niet toe (vgl. Ps. 32:2; Rom 4:8)."

Vers 21 vertolkt het geheim van de plaatsbekleding (huper hèmoon) en vormt zo een explicatie van het 'door' en 'in' Christus. Het is Christus die voor ons tot zonde werd gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. De heilsbetekenis van de dood van Christus wordt hier vertolkt in aansluiting aan Jesaja 53:9, 10. Stuhlmacher interpreteert het 'tot zonde gemaakt' als tot zondoffer gemaakt. 'Sühne' en 'Versöhmmg' zijn volgens hem in deze perikoop niet te scheiden.'' Cultische en juridische begrippen zijn in deze perikoop met elkaar verbonden. De nadruk op het initiatief van God in het gebeuren van de verzoening impliceert ook dat we Gods liefde en barmhartigheid nooit in tegenstelling mogen zien tot zijn gerechtigheid. Verzoening, rechtvaardiging en levensvemieuwing, geftmdeerd in Christus' plaatsvervangend sterven, staan bij Paulus in een complementaire verhouding tot elkaar, zoals niet alleen uit deze passage blijkt, maar ook uit Romeinen 5:6-11 (vgl. ook Rom. 4:25). Bij rechtvaardiging ligt nadruk op de geschonken rechtspositie, bij de verzoening op herstel van de geschonden gemeenschap.''' De verzoening als daad van God gaat aan alle menselijke overwegingen vooraf Zij is zonder ons en voor ons geschied, toen wij nog vijanden waren (Rom. 5:8).

Hoe krijgen wij deel aan de verzoening? Paulus wijst op het gebeuren van de prediking. Aan hem en zijn medewerkers en aan de gemeente is de dienst van de verzoening toevertrouwd. Apostelen zijn ambassadeurs van de verzoening (presbeuomen/^ die in Christus' naam het appèl laten uitgaan: 'Laat u met God verzoenen'. Dat wil zeggen: laat u de geschiede verzoening welgevallen, verzet u niet langer, maar erkent en aanvaardt de

nieuwe situatie die God geschapen heeft door de dood van zijn Zoon. Het mag ons niet ontgaan dat het universele ('de wereld') en het persoonlijke aspect ('u') in deze perikoop naast elkaar voorkomen. Het gaat God om de wereld en tegelijk is er het persoonlijk aspect. Dat is de spanning van de bijbelse prediking.

5.2. Verzoening en vrede

De nieuwe situatie door Christus' dood en opstanding betekent toerekening van de gerechtigheid van Christus, zodat wij rechtvaardig voor God zijn, maar ook schenking van de gerechtigheid waardoor wij vernieuwd worden tot een leven voor Christus (vs 14-15), vrede met God door Christus (Rom. 5:1)

Waar het Oude Testament spreekt over de vrede van het messiaanse rijk, gaat het niet alleen om de herstelde relatie met God, maar ook om de vrede tussen volken en volksgroepen, ja heel de kosmos deelt in deze sjaloom (vgl. o.a. Jes. 9:5; 11:1 w; Micha 5:1-4; Zach. 9:9-10)."

In de brief aan de Efeziërs (2:14w) wordt de vrede als vrucht van Gods verzoenend handelen vooral betrokken op de verhouding tussen joden en heidenen in de gemeente van Christus. Naar rabbijns spraakgebruik noemt Paulus in vers 14 Christus 'onze vrede'." Hij heeft aan de 'verren', (dat wil zeggen de heidenen) en de 'nabijen'(Israël, het volk van Gods verbond) vrede verkondigd (2:17; vgl. Jes. 57:19). In de tijd waarin de brief geschreven is leefden joden en heidenen ondanks de tolerantie-edicten van de keizer in felle haat met elkaar. De Pax Romana bleek niet in staat vrede te scheppen.'* De echte vrede bewerkt Christus door zijn dood aan het kruis (2:13). Toen Hij zijn vlees aan de dood prijsgaf heeft Hij de vijandschap - het tegenovergestelde van de Messiaanse vrede - tussen God en mens (2:16) en tussen de mensen onderling teniet gedaan. Met de vijandschap werd ook de wet buiten werking gesteld {lusas, vgl. Joh. 2:19). De wet is hier de wet met al zijn regels en voorschriften op het gebied van de reinigingsvoorschriften en religieuze gebruiken. Deze vormde een muur tussen joden en heidenen." Verzoening met God door het bloed van Christus, zijn levensovergave, is de grondslag voor de nieuwe gemeenschap tussen joden en heidenen in het lichaam van Christus.

Kolossenzen 1:20 trekt de actieradius nog wijder: od heeft alle dingen door Christus met zich verzoend, vrede gemaakt hebbend door het bloed van het kruis. Van een alverzoening is geen sprake - vers 23 laat zien dat het geloof de weg is om in het heil te delen - maar wel opent de prediking van de verzoening wereldwijde uitzichten. Het gaat God in het werk van de verzoening om het herstel van zijn kosmos. Ridderbos interpreteert 'verzoenen'in deze tekst als 'pacificeren, in de rechte verhouding terugbrengen': e zonde werkt in de kosmos desintegrerend. Door Christus heeft God alle machten weer in de rechte verhouding tot zichzelf gesteld, zodat hun zeggenschap hun ontnomen is en al wat is in Christus zijn concentratiepunt ontvangt (vgl. ook Rom. 8:38v; Ef. 1:10)."°

5.3. Christus' dood als zoendood

Hoezeer de verzoening van God uitgaat (ek tou theou, 2 Kor. 5:18), we kunnen toch ook spreken van een dubbele beweging. God was in Christus de wereld verzoenende met

zichzelf (heautooi). Het dilemma of het God of de mens is, die de spits der verzoening vormt, is daarom af te wijzen/' De zonde als verbondsbreuk en overtreding maakt scheiding en roept Gods toom op (Rom. 5:6vv; Ef. 2:3). God ontsluit een weg tot verzoening in de gave van zijn Zoon die als Middelaar onze vertegenwoordiger en plaatsbekleder is.

Om de betekenis van zijn kruisdood voor het gebeuren van de verzoening te verstaan moeten we niet voorbijzien aan de andere woordgroep die in het Nieuwe Testament voorkomt, namelijk de woorden hilaskesthai (= Sühnen, zoenen), hilasmos (Sühne, expiatio, zoening) en hilastèrion (= zoenmiddel). In de LXX is het werkwoord soms de weergave van kipper, dan weer van chilla penej JHWH {= God vermurwen), woorden die gebruikt worden in de betekenis van het stillen van de toom."^

Het nieuwtestamentisch woordgebruik wijst terug op de oudtestamentische cultus. God heeft Christus 'voorgesteld als zoenmiddel {hilastèrion) in zijn bloed' (Rom. 3:25). Bedoelt de apostel Jezus aan te duiden als het 'verzoendeksel' van het Nieuwe Testament'" of moeten we denken aan een zoeiuniddel in het algemeen? '" In elk geval wordt de dood van Christus als zoenoffer gekwalificeerd, zoals ook uit het en tooi haimati blijkt. Het gaat in deze uitdrukking niet om bloed als substantie, maar om een heilsgebeuren, de handeling van het bloedvergieten in een offerhandeling. Er is sprake van een dubbele beweging: od handelt aan de mens door het offer van Jezus en tegelijk vindt er door het offer verzoening voor Gods aangezicht plaats."' Terwijl vers 25a zich beweegt in de sfeer van de offerdienst, brengt 25b met het woord 'gerechtigheid' ons in de sfeer van de rechtspraak. Gods dikaiousunè blijkt hierin te bestaan dat Hij rechtvaardig is en hem rechtvaardigt die uit het geloof in Jezus is. Dit betoon van gerechtigheid omvat blijkens de directe context (23w) en het wijdere verband (Rom 1:18-3:21) mede Gods oordelende en straffende gerechtigheid, zijn gericht over de zonde."*

In de kruisdood van Christus in onze plaats bezoekt God de zonde, maar Hij schenkt daarin tevens heil, de gerechtigheid die voor Hem bestaan kan. Verzoening met God en rechtvaardiging om niet zijn zijde en keerzijde van het ene heilswerk van God. Overigens is ook hier elke gedachte aan een 'Umstimmtmg' van God afwezig. Het is God die zijn liefde in Christus' dood bewijst (Rom. 3:21 w; 5:8, 8:32).

Hetzelfde zien we in 1 Joharmes 2:2 en 4:10. Jezus, onze voorspraak bij de Vader, is een hilasmos voor onze zonden. Verzoening geschiedt voor Gods aangezicht en impliceert een wending van de toom naar de genade. Maar de apostel laat duidelijk horen dat God niet pas tot verzoening bewogen wordt door Jezus. In de zending van Gods Zoon tot verzoening van onze zonde openbaart zich de liefde van God. Niet wij hebben Hem, Hij heeft ons eerst liefgehad. De incamatie is bij Johannes gericht op het gebeuren van de verzoening door de kruisdood."' Gods liefde is de bron en niet het gevolg van de verzoening. Maar het is de liefde van de heilige God, Wiens toom verzoend moet worden.

5.4. Offer

In dit verband mogen we ook niet voorbijgaan aan de teksten die over het lijden en sterven van Christus spreken als van een offer. Offerterminologie treffen we aan in de avondmaalsoverlevering (1 Kor. 11:23vv; Matth.26:26-28 en par.). Jezus noemt het brood zijn

lichaam en de beker zijn verbondsbloed of het nieuwe verbond in zijn bloed. In het brood-en bekerwoord gaat het om de zelfovergave van Jezus ten behoeve van en in de plaats van de zijnen. Hij geeft zich als offer voor de velen uit Israël en de volken (vgl. Jes. 53:11-12) die door zijn dood deel krijgen aan het nieuwe verbond dat tot inhoud heeft de vergeving van zonden (vgl. Jer. 31:31vv). Bij het spreken over het verbondsbloed moeten we denken aan Exodus 24:8, waar sprake is van het bloed dat op het volk Israël gesprenkeld moest worden bij de verbondssluiting op de Sinaï. Terecht wijst Stuhlmacher er op, dat in het bekerwoord de voorstelling van het plaatsvervangend sterven van de Knecht des Heren als een schuldoffer en de gedachte aan de 'Sühne' door het verbondsbloed samenkomen.'"'

In 1 Korinthiërs 5:7 wordt Christus 'ons paaslam' genoemd, dat voor ons geslacht is. Is dit alleen maar een associatieve wijze van spreken via de vergelijking met het zuurdeeg, waarbij de apostel in geen geval de bedoeling zou hebben gehad Christus als een offerdier voor te stellen? '" Maar ook dan blijft staan dat de vermelding van het paaslam herinnert aan bevrijding, aan het sparend voorbijgaan van God. Morris wijst bovendien op rabbijnse teksten waarin het bloed van het paaslam een verzoenend karakter draagt.™ In Efeziërs 5:2 wordt in aansluiting aan traditionele bewoordingen gezegd, dat 'Christus zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk'. Ook hier is zakelijk sprake van Jezus'dood als zoendood voor de zijnen.

Daarnaast wijzen we op de plaatsen waar sprake is van Christus' bloed in de zin van zoenbloed (Hand. 20:28, " Rom. 3:25; 5:9; 1 Kor. 10:16; 11:25: f. 2:13; Kol. 1:20). De kruisiging, aldus Ridderbos, was niet een bij uitstek bloedige doodstraf. Wanneer er dus telkens sprake is van 'het bloed van Christus' is dat niet zozeer vanwege de wijze van zijn dood, als wel vanwege de betekenis ervan als offer, speciaal als zoenoffer, waarbij het bloed vergoten werd om de zonde uit te delgen."

Ook ligt de gedachte aan Jezus' dood als zoenoffer ten grondslag aan al die uitspraken waarin gezegd wordt dat Jezus 'voor ons' of 'voor onze zonden' gestorven is (o.a. Rom. 5:6, 8:14:15; 1 Kor. 15:3; 2 Kor. 5:14; 1 Thess. 5:10: al. 2:20). Het voorzetsel huper op deze plaatsen betekent meer dan 'ten behoeve van', het heeft de betekenis van 'in de plaats van'."

Ook buiten het corpus Paulinum is sprake van Jezus' dood als offer. Volgens 1 Petrus 1:18 is de gemeente vrijgekocht door het kostbare bloed van Christus als van een onberispelijk en vlekkeloos lam, in een zinspeling op het offerdier in Israël, dat gaaf, zonder gebrek en zonder vlek moest zijn (vgl Lev. 22:17vv).'" In Johannes 1:29, 35 wordt Jezus aangewezen als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Volgens sommige exegeten is amnos hier een machtstitel, analoog aan het spreken over het Lam in het boek Openbaring. Ook al is het aspect van de verhoging en de heerlijkheid, zo eigen aan het vierde evangelie, niet afwezig, de combinatie van 'lam' en 'zonde' is te specifiek om het verband tussen het offer van het lam en het wegdragen van de zonde te ontkennen. Moeten we denken aan het paaslam (vgl. 19:14, 36)? Of gaat het woord amnos terug op een Aramees woord dat zowel 'lam' als 'knecht' kan betekenen en zo herinnert aan Jesaja 53? Wellicht is dit een over-interpretatie en gaan we het veiligst als we dit woord van Jo-

hannes de Doper verstaan in het kader van de offerdienst van Israël wacirmee Johannes als priesterzoon ongetwijfeld bekend is geweest. Jezus is het Lam, zoals Hij ook de tempel is en de feesten en de sabbat in Hem hun vervulling vinden. In plaats van de steeds voortdurende tempeldienst geeft God in Jezus het ware, eschatologische Lam, dat de zonde wegneemt en de weg tot Gods gemeenschap ontsluit."

Maar vooral noemen we hier de brief aan de Hebreeën, waar de schrijver de betekenis van Christus' dood vertolkt in de terminologie van de offercultus van Israël en met name de grote verzoendag (vgl. Hebr. 7:1-10:18). Uitgangspunt is dat het offer nodig is vanwege de zonde. Zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving. Het Levitische priesterschap en de tempelcultus schieten tekort en kunnen de zonden niet wegnemen. De rituelen moesten dagelijks - wat de grote verzoendag betreft elk jaar - herhaald worden. Christus is in de wereld verschenen als de Hogepriester van het nieuwe verbond. Hij is meer dan Aaron. Hij is hogepriester naar de ordening van Melchizedek (Psalm 110:4) en offerdier tegelijk. Vooral het ritueel van de grote verzoendag wordt typologisch gebruikt om de betekenis van Christus' dood en bloedstorting in zijn unieke betekenis in het licht te stellen. Er is niet ten onrechte gezegd: Goede Vrijdag is de grote verzoendag van het Nieuwe Verbond'(J. Jeremias). Eens en voor goed heeft Hij het offer gebracht door te sterven voor zijn volk buiten de legerplaats. Hij is het hemels heiligdom binnengegaan en als de eeuwige Hogepriester leeft Hij altijd om voor de zijnen te pleiten. Zo troost de apostel een aangevochten gemeente door haar te wijzen op Hem Die als een barmhartig Hogepriester onze zwakheden kent. Zijn blijvend hogepriesterschap betekent dat de heilsbetekenis van wat eens en voorgoed op Golgotha volbracht is, voor alle tijden geldt als een genoegzame pleitgrond die de weg naar Gods troon openhoudt."

5.5. Loskoping

Verwant aan de gedachte van de zoendood is die van de loskoping. We noemen in de eerste plaats Marcus 10:45 waar Jezus zijn dienend leven verbindt met zijn levensovergave als de losprijs voor de velen. Den Heyer spreekt hier over een lijden en sterven 'voor anderen', maar gaat nauwelijks in op de aard van dit 'voor anderen'." Op de achtergrond van dit woord staat een oudtestamentische rechtsinstelling, volgens welke in bepaalde gevallen een som geld kon worden betaald in ruil voor een verbeurd leven (vgl. Ex. 21:30; Num. 35:31). Daarnaast herinnert het lutron-woord aan Jesaja 53:11-12 (hoi polloi en didonai tèn psuchèn autoü) en aan Jesaja 43:3-4, met name het gebruik dat in het Jodendom van Jezus' dagen van deze passage gemaakt werd, waarbij de volken gezien werden als losprijs voor Israël in het gericht.'

Omstreden is de vraag of de satisfactie-gedachte in dit vers aanwezig is. Wiersinga ontkent dat hier sprake zou zijn van een voldoen aan God. Jezus' dood maakt duidelijk, dat God geen losgeld als 'dekking vraagt, maar Zelf bevrijdend, loskopend optreedt." Erkend moet worden dat de tekst niet zegt aan wie de losprijs betaald moest worden. Op dit punt dienen we behoedzaamheid te betrachten en de tekst niet meer te laten zeggen dan ze zegt. Toch wijst het verband met Jesaja 53, waar de dood van de ïCnecht in vers 10 een schuldoffer wordt genoemd, er op, dat het in deze daad van zelfovergave gaat om het

op zich nemen door de Ene wat de velen hadden moeten boeten. Ridderbos is zelfs van oordeel dat het Nieuwe Testament nergens dichter bij de gedachte van de voldoening komt dan in deze losprijs-uitspraak, die in het Nieuwe Testament op allerlei wijze weerklank heeft.^ Als Middelaar (1 Tim. 2:5, 6) is Christus degene die God bij de mensen vertegenwoordigt en onze verloren zaak tot de zijne maakt en ons zo bij God vertegenwoordigt door zich te geven als losprijs.

De oorspronkelijke gedachte van verlossing of bevrijding (apolutroosis) als loskoping schemert nog door in Efeziers 1:7 (vgl. Kol. 1:14), waar sprake is van verlossing door Christus' bloed en deze gelijk gesteld wordt met de vergeving van de zonden (vgl. Rom.3:24). Expliciet is sprake van 'vrijkopen' in 1 Korinthiërs 6:20 en 7:23, waar de apostel het beeld van de loskoop van slaven gebruikt en zijn lezers er aan herirmert dat zij door de dood van Christus zijn vrijgekocht om van nu voortaan te leven onder Hem als Gods eigendom.

Verzoening als vrijkoping is ook aan de orde in Galaten 3:13 en 4:5. Ook deze beide teksten brengen de verlossing in relatie tot de kruisdood van Christus. Paulus ziet de mens gevangen in een morele slavernij vanwege onze wetsovertredingen. De wet roept bij overtreding toom over ons op (vgl. Rom. 4:15). De onverloste mens verkeert als gevolg daarvan in een uitzichtloze situatie: nder de vloek der wet. God zelf zendt zijn Zoon in ons verloren bestaan, 'onder de wet' om ons vrij te kopen (Gal. 4:4). Ook hier gaat het initiatief dus van God uit. Menswording, verzoening door het kruis en plaatsbekleding zijn met elkaar verbonden. De dood aan het kruis is voor de Jood het teken van de vloek (vgl. Deut. 21:23). Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden (3:13, 14). We mogen de geladen betekenis van deze woorden niet verzwakken door het zo voor te stellen als zou hier niet van de vloek van God sprake zijn, maar van de vloek van de Joodse autoriteiten." Het tekstverband pleit daartegen. God voltrekt de vloek die wij verdiend hebben aan zijn Zoon. Zo is het kruis voor wie van Christus zijn, een bron van zegen en heil.

We mogen dit geheim van Christus'plaatsvervangende dood niet tot een zakelijke transactie maken tussen Christus en God, met de gelovigen als inzet. Dan schenden wij niet alleen het geheimenis, maar verwaarlozen wij, dat het God zelf is die zijn Zoon daartoe gegeven heeft. Gerechtigheid en liefde vormen in het heilshandelen van God geen tegenstellingen."

5.6. Overwinning

Het verzoenend en verlossend handelen van God in kruis en opstanding heeft ook het aspect van overwinning in zich. In Openbaring 5 wordt de verhoogde Christus getekend als het Lam dat regeert. De gelovigen mogen heersen met Hem, vrijgekocht als zij zijn door zijn zoendood, zijn bloed (1:6; 5:9: ie ook 12:7 en 14:1-5).

De evangelisten verkondigen Jezus als degene die met zondaren gemeenschap sticht (vgl. b.v Mare. 2:14w; Luc. 15: w) en als de machthebbende die de boze overwint. In zijn prediking van het in Hem nabijgekomen Koninkrijk - een prediking in woord en daad - die uitloopt op zijn sterven voor ons - omvat het heil zowel het terugbrengen van zondaren in de gemeenschap met God als bevrijding uit de machten die het leven tiranni-

seren en stuk maken. In deze prediking openbaart Jezus zich als de Koning der armen, die door zijn dood en opstanding het heil verwerft en het uitdeelt door zijn Woord en Geest.

Voor de verbinding tussen verzoening als vergeving en overwinning wijzen we op op Kolossenzen 2:14, 15: hristus' dood opent de poort naar de vergeving, want het bewijs van onze schuld, de schuldbekentenis is uitgewist en aan het kruis genageld.''^ Maar het kruis is ook teken van overwinning op de machten van het kwaad omdat Christus in zijn sterven die machten ontwapend, openlijk tentoongesteld en over hen gezegevierd heeft. De schuldbekentenis nagelde Hij aan het kruis, de machten versloeg Hij door zijn kruis. Door ons van schuld te bevrijden verloste Hij ons van de demonische machten."

We moeten hier wel met twee woorden spreken: erzoening en verlossing. Beide hangen samen, maar vallen niet samen. Het werk der verzoening is basis en grondslag van de nog komende totale verlossing. Levend uit de verzoening ziet de gemeente uit naar de totale verlossing bij de parousie van Christus, (Luc. 21:28; Rom. 8:19-23; Ef. 4:30 naast 1:7)."

5.7. Wij met Hem

Er is nog een ander aspect, dat we niet mogen verwaarlozen. Hoezeer de Schrift ook nadruk legt op de notie van de plaatsbekleding van Christus, het 'Hij voor ons', wij mogen dit niet losmaken van het 'wij met Hem'. Als de tweede Adam is Christus nooit los te denken van de zijnen. Hij representeert in zijn verschijning en optreden, zijn dood en opstanding de nieuwe mensheid, zijn volk, dat door doop en geloof met Hem verbonden is en Hem ingelijfd. Deze representatiegedachte vormt een belangrijke veronderstelling van de paulinische verzoeningsleer.'*

We noemen allereerst 2 Korinthiërs 5:14-15: Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven opdat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen is gestorven en opgestaan'. Plaatsvervanging moet, aldus O. Weber, verstaan worden als 'inklusive Stellvertretung' en hij bedoelt daarmee, dat er geen plaatsbekleding bestaat, die niet tegelijk de mens in zijn geloof en existentie aan Christus, zijn Verzoener, bindt."

We wijzen naast 2 Korinthiërs 5 op de samenhang tussen Romeinen 5 en 6: e rechtvaardiging door het geloof, de verzoening met God door het sterven van Christus voor ons, de redding door Hem zijn niet los te denken van het sterven van onze oude mens en het opstaan met Christus in een nieuw leven. Jezus' verzoenend sterven is het rustpunt voor ons hart, maar vormt geen vrijbrief voor een goedkope genade-prediking of een theorie over de verzoening. Christus heeft niet alleen de schuld der zonde betaald, maar ook de macht van de zonde gebroken. Het offer van Christus vóór ons wil gestalte aannemen in ons leven in een leven van navolging en dienst. Juist als de Verzoener die het voor ons volbracht heeft, is Hij ook de Voorloper die ons leven trekt in zijn spoor (vgl. Hebr. 12:1, 2). Verzoening van de schuld en vernieuwing van ons leven zijn beide in Christus begrepen. Het 'voor ons' en het 'met Hem' zijn in de Schrift nauw met elkaar verbonden, zowel in de apostolische brieven*' als in de evangeliën.''

6. Eenheid en verscheidenheid

Hoe centraal is nu de prediking van het offer van Christus voor onze schuld? Den Heyer kent daar een marginale plaats aan toe. Als historicus gaat hij er van uit, dat we achter de teksten zoals we die nu voor ons hebben liggen, moeten doordringen tot de eigenlijke historische werkelijkheid, namelijk het leven van Jezus, de mens voor anderen. Evangelisten en apostelen geven elk hun eigen interpretatie van het leven en de dood van de historische Jezus. Het Nieuwe Testament is dan ook een verwarrende wirwar van visies en meningen. Jezus heeft vele gezichten en de paulinische kruisprediking is slechts één stem in het koor van de getuigen. De 'toepassing' die uit deze pluralistische visie op het Nieuwe Testament gemaakt wordt is dan doorgaans dat we de verzoening zoals die de eeuwen door beleden is, niet als het centrum van het christelijk geloof kunnen handhaven.^'

Dat de Schrift op een veelkleurige wijze over de heilsbetekenis van het gebeuren van kruis en opstanding spreekt, is Den Heyer uiteraard toe te geven. Het verzoenend handelen van God door Christus bevat, zoals wij zagen, vele aspecten, die we in een spanningsvolle eenheid bij elkaar moeten houden en niet tegen elkaar moeten uitspelen.

Binnen dit brede spectrum zijn accentverschillen aan te wijzen. Evangelisten en apostelen schreven in een bepaalde situatie met een bepaald doel. Zij waren geen systematische theologen, maar predikers en pastores. Het evangelie van Joharmes met zijn sterke nadruk op de openbaring van de doxa van Christus geeft een eigen kleur aan zijn spreken over verzoening. Mattheüs legt inderdaad nadruk op het doen van de gerechtigheid, maar de overlevering van de avondmaalsinstelling laat zien dat het aspect van de verzoening niet ontbreekt. 1 Petrus is geschreven in een vervolgingssituatie, en het laat zich verstaan dat de heilsbetekenis van Christus' dood (vgl. b.v. 1 Petr. 3:18) in dat kader klinkt. De Lucaanse geschriften leggen leggen grote nadruk op de rehabilitatie van de gekruisigde Christus in zijn opwekking door God en minder accent op het verzoenend karakter van Jezus' sterven dan de paulinische brieven.'^

Dat betekent evenwel niet dat het Nieuwe Testament bestaat uit een bundel elkaar weersprekende geschriften. Binnen de verscheidenheid stemmen de nieuwtestamentische getuigen toch samen in de heilsbetekenis van Christus'dood en opstanding voor ons. De cultische terminologie bijvoorbeeld komen we zowel in de avondmaalsoverlevering in de evangeliën als bij Paulus, Johannes, Petrus en Hebreeën tegen. Het kruis in zijn heilsbetekenis staat in de nieuwtestamentische prediking centraal. In de vertellende vorm verkondigen de evangelisten geen andere boodschap dem de apostel Paulus in zijn diepzinnige uitspraken in de brieven." De verscheidenheid in accenten, beelden, situaties, en de veelkleurigheid ten aanzien van de gebruikte metaforen'" worden daarom gedragen door de eenheid, dat ons heil rust in Jezus Christus, die voor onze zonden geleden heeft en is opgestaan."

7. Schrift en dogma

In belijdenis, dogma en kerklied probeert de kerk de betekenis van het bijbels getuigenis te doordenken en te vertolken. Hoe passen de uitspraken van de Schrift inzake verzoening, loskoping, offer en bevrijding in de grote samenhangen van Gods omgang en geschiedenis met mensen? Hoe is de heilige God betrokken geweest in Jezus' weg van

kruis en opstanding? Wat zeggen de beelden van offer, loskoop of zoenmiddel over de werkelijkheid van zonde, schuld, toom en oordeel?

We mogen het dogma en de leer niet gelijkstellen met de bijbel. Dogmatische formuleringen dragen vaak het stempel van hun tijd en krijgen daardoor een bepaalde kleur. We moeten dogmatische begrippen, zoals gerechtigheid en voldoening, voortdurend weer toetsen aan de grondwoorden van de bijbel. We zullen ons er voor moeten hoeden de bijbelteksten in een dogmatisch keurslijf te dwingen. De Schrift is immers altijd rijker dan welk dogma of welke confessie ook.

Maar we mogen de betekenis van dogma en confessie ook niet minimaliseren. Want leer en confessie leren je de klemtonen te leggen. Exegese, bijbelse theologie en dogmatiek staan dan ook in een voortdurende wisselwerking. Dogmatische bezinning en systematische doordenking van de geloofsinhoud is ook nodig terwille van de helderheid van het christelijk getuigenis. Aversie tegen dogmatische arbeid en pleidooien voor een 'ondogmatisch christendom' zetten de poort open voor zoiets als een 'onbewuste' dogmatiek. Ook de exegeet en historicus Den Heyer is daar naar mijn mening niet aan ontkomen. De slotpassages van zijn boek maken immers duidelijk dat zijn weerstand tegen leer en dogma voortkomt uit een aversie tegen de klassieke belijdenis van de kerk, waar hij als modem mens en modem gelovige niets meer mee beginnen kan.

De verscheidenheid aan accenten in het ene getuigenis van de Schrift is wel een signaal om in de doordenking van het geheim van de verzoening de verschillende facetten van de bijbelse diamant te laten oplichten. We hebben juist terwille van de prediking op onze hoede te zijn voor versmalling en reductie. We kunnen bijvoorbeeld de gedachte aan het 'Hij voor ons' in de lijdensweken zo eenzijdig beklemtonen, dat het aspect van de navolging en het kruisdragen nauwelijks aan de orde komt. We zullen altijd weer met verschillende woorden hebben te spreken: Verzoening en verlossing, offer en dienst, plaatsbekleding en inlijving, We hebben zowel te letten op het persoonlijke aspect van de inlijving in Christus als op de kosmische dimensies van de verzoening. Het evangelie van de blijde mil, sola gratia, buiten ons en voor ons wil gestalte aannemen in ons leven opdat we in alle verbanden als verzoende mensen voor Gods aangezicht leven.""

Het protest van Den Heyer en anderen tegen de klassieke leer vormt geen reden deze prediking los te laten, maar stelt ons wel voor de vraag of wij voldoende geluisterd hebben naar het spreken van de gehele Schrift, opdat we dit getuigenis zo vertolken, dat we trouw zijn aan het Woord en dicht bij de mens van vandaag komen voor wie dat evangelie bestemd is. In toenemende mate hebben we immers te maken met mensen die vreemd staan tegenover de klassieke dogmatische begrippen of er gedachten mee verbinden die hen in onbijbels vaarwater brengen. Dat roept vaak vervreemding of ergernis op, die van een andere aard is dan de ergernis waar Paulus over spreekt in 1 Korinthïers 1. De Schrift reikt ons vele woorden en beelden aan om het evangelie van de vreemde vrijspraak te vertolken en uit te zeggen. Bijbels-theologische bezinning is voor de prediking daarom een aangelegen zaak.

We zullen het geheim van de verzoening nooit helemaal in woorden kunnen vatten. Het gaat ons denken te boven. Ook het 'credo ut intelligam' komt uiteindelijk uit bij de

verwondering en de aanbidding. Maar alleen wie weet van aanbidding is geschikt tot de diakonia van de verzoening in woord en daad.


1 Zie voor allerlei discussies in deze eeuw A.F.N Lekkerkerker, Gesprek over de verzoening, Amsterdam 1949; Idem, Het evangelie van de verzoening, Baam 1966; B. Wentsel, Hij voor ons. wij voor Hem, Kampen 1973; G.G. de Kruijf, Het diepste Woord. Theologie na Golgotha, Baam 1984, 18-77.

2 C.J. den Heyer, Verzoening. Bijbelse notities bij een omstreden thema. Kampen 1997, vooral 134w.

3 H. Wiersinga, De verzoening in de theologische diskussie, 2e dr., Kampen 1971 verzet zich tegen de klassieke verzoeningsleer, waarbij de spits van Christus' offer op God gericht is en bepleit een alternatieve verzoeningsleer: verzoening door verandering. De verzoening voltrekt zich in een geschiedenis waarvan het kruis van Jezus als schokkend begin doorwerkt in onze geschiedenis. Verzoening komt tot stand door Golgotha en onze reactie daarop. In Verzoening als verandering, Baam 1972 werkt Wiersinga de ethische consequenties van zijn effectieve verzoeningsleer uit.

4 Katallassein, katallassesthai: om. 5:10; 1 Kon 7:11; 2 Kor 5:18, 19. Katallagè: om. 5:11; 11:15; 2 Kor. 5:18, 19. Apokatallassein: f. 2; 16; Kol. 1:20, 22. Diallassesthai: atth:5:24. Daarnaast kent het N.T. het woord hilaskesthai met het daarvan afgeleide hilasmos en hilastèrion (Hebr 2:17:1 Joh. 2:2:4:10; Rom. 3:25; vgl. Luc. 18:13). Volgens C. Breytenbach, Versöhnung. Eine Studie zurpaulinischen Soteriologie, Neukirchen 1989, 99 moeten beide begrippen semantisch en traditiehistorisch onderscheiden worden. Bijbels-theologische bezinning kan daarbij niet blijven staan, maar zoekt o.i. juist naar de verbinding.

5 Vgl. C.J. den Heyer, Opnieuw: Wie is Jezus? Balans van 150 jaar onderzoek naar Jezus, Zoetermeer 1996.

6 Vgl. M. Hengel, The Cross of the Son of God, London 1986, 114-155.

7 Zie Graham Stanton, Dichter bij Jezus? Nieuw licht op de evangeliën, Nijkerk 1997, 167w en 185w; E.P. Sanders, Jezus, mythe en werkelijkheid, Nijkerk 1996, 299 - 330. P. Stuhhnacher, Biblische Theologie des Neuen Testaments 1, Göttingen 1992, 144 noemt Jezus' lijden en dood 'die geschichtlich xmvermeidliche, von Jesus aber willentliche und ohne Ausflucht angenommene Konsequenz seiner Sendung als messianischer Mensensohn'. In de wetenschappelijke discussie is vooral de vraag in het geding in hoeverre de berichten van de evangelisten in hun huidige vorm een anti-joodse tendens bevatten. Zo is J.D. Crossan in zijn polemisch geschreven boek Wie vermoordde Jezus? , Baam 1997 van oordeel, dat de voorstelling dat de Joden Jezus vermoordden een vroegchristelijke mythe is, gericht tegen rivaliserende Joodse groepen. Het was, volgens Crossan, de Romeinse overheid die Jezus executeerde als maatschappelijke onmststoker Hoe aanvechtbaar het betoog van Crossan ook is, niet ontkend kan worden dat de uitleg die christenen gaven aan de evangeliën maar al te dikwijls een voedingsbodem gevormd heeft voor anti-joodse en anti-semitische praktijken. We zullen bij de lezing van de berichten over Jezus' lijden en sterven altijd weer het woord van Revius in gedachten hebben te houden: 't En zijn de Joden niet. Heer Jesu, die U kruisten...'.

8 J. Verkuyl, De kern van het christelijk geloof. Kampen 1992, 232v.

9 De formule stamt volgens geleerden als Jeremias, Goppelt en Stuhlmacher uit de oergemeente van Jeruzalem. F. Lang, Die Briefe an die Korinther (NTD 7), Göttingen 1986, 210 concludeert: 'Das Traditionsstück V 3b-5 ist die alteste Zusammenfassung der Botschaft von Christus, die im Neuen Testament überliefert ist'.

10 R. Bultmann. 'Das Verhaltnis der urchristlichen Christusbotschaft zum historischen Jesus' in Idem, Exegetica, Aufsatze zur Erforschung des Neuen Testaments, herausgegeben von E. Dinkier, Tubingen 1967, 452.

11 Vgl. M. de Jonge, Jezus als Messias. Hoe Hij zijn zending zag. Boxtel 1990, 76; C.J. den Heyer, Verzoening, 24w, 38w. Voor de gedachte van de lijdende rechtvaardige verwijst men naar Ps. 22:2; 34:18-20; Wijsh. van Sal. 2:12-20 en 5:1-7.

12 H.N. Ridderbos, Zijn wij op de verkeerde weg? . Een bijbelse studie over de verzoening. Kampen 1972, 43-48; Stuhlmacher, Theologie, 127. Stuhlmacher noemt voorts de studies van W. Manson, H.W. Wolff, J. Jeremias, L. Goppelt, O. Betz, M. Hengel en R. Pesch over de lijdensaankondigingen en de avondmaalsparadosis. Ook H. Schiirmann, Gottes Reich - Jesu Geschick. Jesu ureigener Tod im Licht seiner Basileia - Verkündigung, Freiburg 1983, 185 - 245 komt tot de voorzichtige conclusie, dat Jezus gesproken heeft over de heilsbetekenis van zijn dood en mogelijk zelfs over zijn dood als een plaatsbekledend en verzoenend sterven.

13 Ridderbos, a.w., 44.

14 Ridderbos, a.w., 15v, 21v, contra Wiersinga, a.w., 169, die dit 'moeten' uiteenlegt, zodat wel de heilrijke uitkomst aan het goddelijk moeten, maar de kruisdood als zodanig aan het kwaadaardig menselijk 'moeten' zou worden toegeschreven. Ook Den Heyer, Verzoening, 25 acht het mogelijk het 'moeten' in Mare. 8:31 te interpreteren als een onvermijdelijkheid. Echter Matth. 26:54, 56, Luc. 24:25-27, maar ook Hand. 2:22w weerspreken deze interpretatie. Ook het passivum ^wimsiaparadidotai in Mare. 9:31, dat in 8:31 voor Grieks sprekende lezers wordt weergegeven door het woordje dei, geeft aan, dat het God is Die Jezus overlevert en Zijn Messias aan het kruis laat sterven tot heil van zijn volk.

15 Stuhlmacher, Theologie, 120-122 en 128-130. Ten onzent wordt de echtheid van 9:31 en 10:45 verdedigd door o.a. Sevenster, De Ru, Ridderbos en Baarlink.

16 Stuhlmacher, Theologie, 130. Schürmarm, o.c. 2I3fF maakt onderscheid tussen de 'Abendmahlsworten' en de 'Abendmahlsgesten'. Alleen uit de laatste zou mogelijk af te leiden zijn dat Jezus zijn sterven een verzoenende betekenis heeft toegekend. Maar het lijkt ons niet juist tussen woorden en handelingen een scheiding aan te brengen. Ook bij de Pascha-viering waren woorden en handelingen met elkaar verbonden. De woorden geven betekenis aan de handelingen.

17 Zie ook A.F.N. Lekkerkerker, Het evangelie van de verzoening, 100; B. Wentsel, Goden mens verzoend. Dogmatiek, deel 3b, Kampen 1991, 387w, 428. Vgl. over het verbond Th. C. Vriezen, Hoofdlijnen der theologie van het Oude Testament, 3e dr., Wageningen 1966, 181 w.

18 Zie Vriezen, a.w., 322w; H.G.L. Peels, Wie is als Gij? 'Schaduwzijden' aan de Godsopenbaring in het Oude Testament, Zoetermeer 1996, 122-134.

19 Th. Booij, Psalmen, deel III (Pred. O.T.), Nijkerk 1994, 206.

20 Zie Th.C. Vriezen, a.w., 282-298; H. Gese, 'Die Sühne' in Idem, Zur biblischen Theologie. Alttestamentliche Vortrage, München 1977, 91-106; B.S. Child, Biblical Theology of the Old and New Testaments, London 1992, 503-507.

21 Vgl. Lev. 4:1-5:13 (het zondoffer) en 5:14-6:7 (het schuldoffer). Zie hierover naast de in noot 18 genoemde publicaties B. Maarsingh, Leviticus (Pred. O.T.), Nijkerk 1974, 37w en 52w.

22 Gese, o.c, 95.

23 Maarsingh, 0.^, 134.

24 Vgl. Childs, o.c., 504fiF.

25 Vgl. Maarsingh, a.w., 135v; Lekkerkerker, Het evangelie van de verzoening, 114v.

26 Voor de notie van de plaatsvervanging zie ook Ex. 32:32.

27 Zie voor de verschillende interpretaties W.A.M. Beuken, Jesaja, deel IIB (Pred. O.T.), Nijkerk 1983, 307-320.

28 Vgl. Breytenbach, o.c, passim. Stuhlmacher, Theologie, 318 noemt enkele hellenistisch-joodse teksten ( 2 Macc. 7:33: hilo, Vita Mos. 2:166; Jos.Ant. 3:315) waar het betrokken wordt op de relatie tussen God en de mens.

29 Vgl. Ridderbos, Paulus, 200.

30 Zie hierover V.P. Furnish, II Corinthians (Anchor Bible, vol. 32a), New York 1984, 318, 336; W. Rebell, Christologie und Existenz bei Paulus. Eine Auslegung von 2 Kor 5, 14-21, Stuttgart 1992, 72f.

31 Zo terecht F.J. Pop, Apostolaat in druk en vertroosting. De tweede Brief aan de Corinthiërs (Pred. N.T), Nijkerk 1953, 187. Zo ook Furnish en Rebell.

32 Furnish, o.c, 319 spreekt van een 'juristic concept' en hij verwijst naar 2 Sam. 19:19 en Rom. 5:13.

33 Stuhlmacher, Theologie, 319. Overigens wordt deze interpretatie door anderen weersproken, vgl. Rebell, o.c, 82ff.

34 Vgl. H. Baarlink, '"...tot een losprijs voor velen" (Marcus 10, 45). Hoe kutmen wij over verzoening spreken' in: . Baarlink e.a.. Christologische perspectieven. Kampen 1992, 22. Reeds Calvijn, Institutie III, 11, 21 wijst op deze complementariteit in 2 Kor. 5:19w: Rechtvaardigheid en verzoening noemt hij hier zonder onderscheid, opdat wij zouden begrijpen, dat ze wederkerig onder elkaar vervat zijn'.

35 Het werkwoord hangt samen met het woord presbeutès, in het Grieks sprekende deel van het Romeinse rijk de aanduiding voor de officiële gezant van de keizer (Lat. legatus). Zie ook 1 Macc. 14:22; 2 Macc. 11:34. Vgl. A. Deissmann, Licht vom Osten, 4e Aufl, Tubingen 1923, 320 en G. Bomkamm, 'presbeuoo' in ThWNTVl, 680-682.

36 Zie G. von Rad / W. Foerster, 'eirène' in TTiWNTll, 398 - 416.

37 Strack-Billerbeck, Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch, III, 5e Aufl., München 1969, 587.

38 Zie P. Stuhlmacher, '"Er ist unser Friede" (Eph.2, 14). Zur Exegese und Bedeutung vom Eph. 2, 14-18 in Idem, Versöhnung, Gesetz und Gerechtigkeit, Göttingen 1981, 242f

39 Vgl. 3 Macc. 1:3:3:3v; Brief van Aristeas, par. 139. Zie Strack-Billerbeck III, 127f, 588.

40 Ridderbos, Aan de Kolossenzen, Kampen 1960, 147v en Idem, Paulus, 199.

41 Vgl. Lekkerkerker, Evangelie der verzoening, 123, 143v; Wentsel, Dogmatiek 3b, 403, 457.

42 Vgl. Gen. 32:20; Ex. 32:30; Num. 16:41-50:25:11-13; Deut. 21: w; Zach. 7:2; 8:22; Mal. 1:9. Zie L. Morris, The Apostolic Preachingof the Cross, li.sA., Gr? i-aAK& x> \is 1976, 155-178; Stott, a.w., 187w.

43 Zo reeds Origenes; Luther sprak van de 'Gnadenstuhl'. Ook Stuhlmacher, Theologie, 194 spreekt over een gelijkstelling van Christus op Golgotha met het verzoendeksel.

44 Zo H.N. Ridderbos, Aan de Romeinen, Kampen 1959, 86. Zie ook Morris, o.c, 191.

45 A.F.N. Lekkerkerker, De brief van Paulus aan de Romeinen I (Pred. N.T.), Nijkerk 1962, 150. Stuhlmacher, Theologie, 194f drukt het zeer sterk uit: 'Wie der Menschensohn-Messias zugleich der Stellvertreter Gottes vor den Menschen und der Menschen vor Gott war, so ist Christus am Kreuz auf Golgatha gleichzeitig der dem Gottesvolk gnadig begegnende Gott und der stellvertretend fur die Sunder leidende Gottesknecht, wahrer Gott und wahrer Mensch in einer Gestalt und an einem Ort'.

46 Vgl. Morris, o.c, 198ff; Ridderbos, a.w., 86; Lekkerkerker, a.w/., 152v; J. Stott, Het kruis van Christus, Apeldoorn 1997, 230vv. Anders Stuhlmacher, Theologie, 335f.

47 Daarom is het onjuist als Den Heyer, a.w., 103 schrijft dat voor Johannes niet het kruis, maar de incarnatie het belangrijkste is. 1 Johannes 1 weerspreekt deze stelling (vgl. ook Joh. 1:29; 10:11). Den Heyer ontkent dan ook, dat brief en evangelie van dezelfde auteur afkomstig zijn.

48 Stuhlmacher, Theologie, 140. Zie ook J.Jeremias, Die Abendmahlsworte Jesu, 4e Aufl, Göttingen 1967, passim; J.P. Versteeg, 'Het avondmaal volgens het Nieuwe Testament' in W. van 't Spijker e.a. (red.). Bij broeden beker, Goudriaan 1980, 32-50.

49 Den Heyer, a.w., 67v.

50 Morris, o.c, 13I£ Zie ook Ridderbos, Paulus, 203v.

51 In Hand. 20:28 wordt gezegd dat God de gemeente zich verworven heeft door het bloed van zijn Eigene, n.l. Christus, de Zoon Gods (vgl. Luc. 22:20). Het is dus onjuist wanneer Den

Heyer, die deze tekst niet vermeldt, poneert (a.w., 94), dat de notie dat Jezus voor onze zonden aan het kruis gestorven is, bij Lucas ontbreekt.

52 H.N. Ridderbos, Zijn wij op de verkeerde weg? , 33-34.

53 Vgl. H. Riesenfeld, 'huper' in ThWNTVm, 510-518. Zie ook Morris, o.c, 62-64.

54 Voor de verschillende interpretaties inzake de aard van het offer zie M.H. Bolkestein, De brieven van Petrus en Judas (Pred. N.T.), Nijkerk 1963, 55v. Cultische terminologie vinden we ook in 1 Petr. 3:18.

55 Zie over Joh. 1:29 Morris, o.c, 129-143; H.N. Ridderbos, Het evangelie naar Johannes, I, Kampen 1987, 86-93 en P.H.R. van Houwelingen, Johannes. Het evangelie van het Woord, 66-68. L.Th. Witkamp, Jezus van Nazareth in de gemeente van Johannes, Kampen 1986, 69-76 meent dat de uitdrukking 'lam van God' verschillende associaties kan hebben die alle tot uitdrukking brengen dat Jezus de geliefde Zoon is, door God zelf gegeven, die door het prijsgeven van Zijn leven eschatologische redding zal brengen. Er zit volgens W. ook een apologetische tendens in. Was voor de Joden de kruisdood een bewijs dat Jezus niet de Messias was, het evangelie laat zien dat Jezus' sterven volgens Gods bestemming een zoendood is en niet tegen, maar vóór Zijn messianiteit spreekt (aw., 76).

56 Zie over Hebreeën naast de commentaren L. Goppelt, Theologie des Neuen Testaments, herausgegeben von J. Roloff, 2.Teil, Göttingen 1976, 569-599; W.R.G. Loader, Sohn und Hogepriester. Eine traditionsgeschichtliche Untersuchung zur Christologie des Hebraerbriefes, Neukirchen 1981, 142-250.

57 Den Heyer, a.w., 26: Zoals Jezus leefde, stierf Hij ook.

58 Zie W Grimm, Weil Ich dich liebe. Die Verkündigung Jesu undDeuterojesaja, Frankfurt 1976, 199-276; Stuhlmacher, Theologie, 121; Baarlink, a.art., 19w; Hengel, o.c, 224. M. de Jonge, Jezus als Messias, 62w ziet de achtergrond van Jezus' uitspraak in voorstellingen die we in 2 Macc. en 4 Macc. tegenkomen. Baarlink bestrijdt deze gedachte, omdat z.i. in 2 Macc. van een plaatsvervangend en verzoenend martelaarschap geen sprake is.

59 H. Wiersinga, De verzoening in de theologische discussie. Kampen 1971, 155.

60 Ridderbos, Zijn wij op de verkeerde weg? , 49. R. verwijst naar 1 Tim. 2:6; Tit. 2:14; 1 Petr. l:28v; 1 Kor. 6:20; 7:23; Gal. 3:13; 4:5.

61 Zo Wiersinga, a.w., 36. Den Heyer, a.w., 59w meent, dat Paulus hier de metafoor van de slavenmarkt hanteert en dat we dit spreken niet mogen overvragen door er noties als betaling van de schuld, het plaatsbekledend dragen van de vloek in te beluisteren. Paulus zou zich in de redenering van de Catechismus in zondag 15, vraag en antwoord 39, moeilijk herkend hebben. Dat we een beeld niet mogen overvragen is terecht. Maar bij Den Heyer wordt het 'een vloek geworden voor ons' min of meer weggeëxegetiseerd.

62 Vgl. J. Beker, Paul the Apostle. The Triumph of God in Life and Thought, Edinburgh 1980, 209: Thus the death of Christ is both God's "own" love for the world (Rom. 5:6-8) and God's judgment over human sin (1 Cor. 1:18-23)'.

63 cheirographon, document, bewijsstuk heeft hier de betekenis van bezwarend docimient vanwege de dogmata, de verordeningen van de wet, vooral de strenge cultisch-ceremoniële bepalingen. Zo H. N. Ridderbos, Kolossenzen, 184w. J. Gnilka, Der Kolosserbrief Freiburg-Basel-Wien 1980, 139 denkt aan de ascetische voorschriften waarmee de dwaalleraars de gemeente belastten. Daar kimnen mozaïsche bepalingen toe behoord hebben. In ieder geval gaat het om voorschriften die de mens in zijn zonde en overtredingen aanklagen en schuldig stellen.

64 Zie J. Stott, a.w., 257w. Overigens mogen we het heilshandelen van God door de kruisdood van Christus niet losmaken van de opstanding. De onttroning van de machten geschiedde door kruis en verhoging, zo terecht Gnilka, o.c, 142.

65 Zo terecht J. Verkuyl, a.w., 246: Het kruiswoord "Het is volbracht" valt nog niet samen met het woord uit de Openbaring van Johannes: Zie, De maak alle dingen nieuw" (Openb. 21:5)'.

66 Zie Lekkerkerker, Evangelie der verzoening, 132v, 144v; Wentsel, Dogmatiek, 3B, 448v; H.N. Ridderbos, Zijn wij op de verkeerde weg? , 55vv; Baarlink, a.art., 26v..

67 O. Weber, Grundlagen der Dogmatik II, Neukirchen 1962, 236.

68 Vgl. Rom. 6: w; 8: w; 12:1, 2; 1 Kor. 6:12w; Ga). 2:20; Ef. 5:2; Kol. 3: w; 2 Tim. 2:9w; IPetr. 2:21w:1 Joh.4:10w.

69 Vgl. Mare. 10:32-45: et /Mfron-woord staat in de context van de bereidheid tot dienst en lijden. Zie ook Mare. 8:27w; Luc. 9:23; Joh. 13: w; 15:12w; 16:33; 17:17-19:21:18w.

70 Den Heyer, a.w., 137 spreekt over 'een kakofonie van verschillende geluiden'. In zijn Kruispunten op de messiaanse weg (Kamper cahiers 79), Kampen 1993, 63, spreekt hij eveneens over de veelkleurigheid van het N.T. en zoekt hij de eenstemmigheid in het gegeven dat alle evangelisten en apostelen het eens zijn over het feit dat Jezus een mens was naar Gods hart, een Joods mens die leefde in gehoorzaamheid aan God en Zijn geboden. Zijn visie op verzoening ligt m.i. in het verlengde van deze positiekeus.

71 Ook H.J. de Jonge heeft in Hervormd Nederland van 26 april 1997 de stelling geponeerd dat in de prediking van Jezus het thema van het aanbrekend koninkrijk centraal staat en niet de verzoening. De verzoening zou in het N.T. een ondergeschikte plaats hebben ten opzichte van de opstanding en die was weer ondergeschikt aan de autorisatie van de koninkrijksprediking van Jezus door God.

72 Al moeten we de accentsverschillen niet groter maken dan ze zijn. H.Hübner, Biblische Theologie des Neuen Testaments, Band 3, Göttingen 1995, 139-141 wijst op het citaat uit Jes. 53:12 in Luc. 22:37 , de redactionele toevoeging to huper humoon didomenon in Luc. 22:19 en noemt voorts het citaat uit Jes. 53:7-8 in Hand. 8:32w: Der Weg der Auslegung von Jes 53 durch Philippus ist nun, dass er bei dieser Schriftstelle einsetzt und von daher dem Athiopier Jesus als Evangelium verkündet'.

73 Baarlink, a. art., 22: 'Het evangelie van Marcus (...) is de boodschap der verzoening in vertellende vorm. De diverse aspecten, die wij bij Paulus in betogende vorm tegenkomen, bepalen zijn boodschap in zijn narratieve vorm'.

74 Voor Den Heyer, a.w., 55 zijn metaforen als schilderijen, die een indruk van de werkelijkheid geven, maar daarmee niet kunnen worden geïdentificeerd. Maar terecht is door H. M. Vroom, '"Metaforen zijn als schilderijen'" {Centraal Weekblad wan 15 augustus 1997) opgemerkt, dat een metafoor wel de werkelijkheid beschrijft en dat we juist om misbruik van de metaforen te voorkomen, hebben te vragen naar de verbanden tussen de verschillende metaforen over hetzelfde onderwerp.

75 Bij Den Heyer worden de uitspraken over Jezus' lijden eenzijdig belicht vanuit de notie van de lijdende rechtvaardige en wordt aan de cultische noties en aan de betekenis van Jesaja 53 voor het verstaan van Jezus' dood tekort gedaan.

76 Het is altijd weer verrassend om op dit punt Calvijn te lezen. In Institutie II, 16 tekent hij het 'in Christus' als de ruil tussen Christus' gerechtigheid en onze zonde, terwijl in boek III gewaarschuwd wordt tegen een Christus otiosus, een Christus 'ver van ons' en 'buiten ons'( III, 1, 1) en Calvijn breed gaat spreken over het werk van de Heilige Geest die ons met Christus verbindt en doet leven uit de verzoening. Zie hierover J.T. Bakker, 'In Christus: verzoening als levenvorm' in Idem, Geloven - vragendenvijs. Kampen 1981, 153-167.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

Theologia Reformata | 272 Pagina's

DE VERZOENING IN HET NIEUWE TESTAMENT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

Theologia Reformata | 272 Pagina's