Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CHARISMATA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHARISMATA

63 minuten leestijd Arcering uitzetten

in bijbels-theologisch perspectief*

L. Floor

Inleiding

Sinds ongeveer 1960 hebben weinig onderwerpen meer de aandacht van de kerken getrokken dan de gaven van de Heilige Geest. Het is vooral de charismatische beweging geweest die bij de kerken een hernieuwde bezinning op de persoon, het werk en de gaven van de Heilige Geest heeft opgeroepen.

Daarbij komt het feit dat de charismatische beweging anders als de Pinksterbeweging bewust bezig is haar gedachtengoed in de gevestigde kerken binnen te dragen. Zij wil in de kerken een openheid bewerken voor wat als een van de specifieke kenmerken van deze beweging beschouwd kan worden: het terugbrengen van enkele speciale gaven van de Heilige Geest in de kerk, namelijk De glossolalie, de profetie en De gaven van genezing.'

Gevolg is dat verschillende kerkelijke voorgangers en leden van allerlei kerken de grondgedachten en de ervaringen van charismatische propagandisten aanvaard hebben, terwijl ze niet altijd gedwongen werden hun kerk te verlaten.

We treffen daarom bij verschillende kerkelijke denominaties voorgangers en leden aan, die zich charismatisch noemen. Ze zijn te vinden in de rooms-katholieke kerk, bij de anglicanen, de non-episcopale protestanten en in evangelische kringen. Men probeert daar een totaliteit van gegevens uit verschillende theologische tradities op te nemen en te verwerken om op deze manier haar invloed zowel in protestantse kerken als bij de rooms-katholieke kerk te doen gelden.

Vanwege de invloed van de charismatische beweging en de uitstraling die deze beweging ook op het kerkelijke leven heeft, is een bezinning op een bijbels-theologische beoordeling van de Nieuwtestamentische charismata van groot belang.

Terreinafbakening

Om de gaven van de Heilige Geest in Een bijbels-theologisch perspectief te plaatsen is het noodzakelijk om eerst in het kort de bijbelse visie op De doop met de Heilige Geest te bespreken. De charismatische beweging legt namelijk een bepaald verband tussen de doop met de Heilige Geest en de charismata.

Daarna moeten we aandacht geven aan het aantal gaven van de Geest. Hoe groot is de verscheidenheid in genadegaven volgens het Nieuwe Testament? Een soort bestekopname is nodig, want het verwijt wordt dikwijls gehoord dat de kerken en de gelovigen in de kerken het volle potentiaal dat de Heilige Geest ter beschikking stelt niet gebruiken tot grote schade van het kerkelijke en het geestelijke leven.

Vanzelf komt dan ook de vraag aan de orde hoe de drie speciale gaven waarvoor de charismatische beweging alle aandacht vraagt door ons beoordeeld moeten worden. Dit brengt ons samenvattend bij de vraag op welke gaven wij ons persoonlijk en als kerkgemeenschap, in de bepaalde tijd waarin wij leven, hebben toe te leggen. Anders geformuleerd: hoe vormen wij als reformatorische christenen werkelijk een charismatische gemeente?

De doop met de Heilige Geest

De charismatische beweging ziet de doop met de Heilige Geest als een tweede ervaring in het geestelijke leven van de gelovige. Tegelijk wordt dit als een norm gesteld voor elk kind van God. Het bewijs dat iemand met de Geest gedoopt is, is dan de glossolalie, het spreken in talen of tongen.

De glossolalie wordt bij uitstek als hét kenmerk van de Geestesdoop beschouwd. In de praktijk van de charismatische denkwijze zijn er in de kerk eigenlijk twee soorten gelovigen. Sommige kinderen van God delen in de 'tweede zegen' van de Heilige Geest, terwijl anderen zich op een lager geestelijk vlak bewegen, omdat zij de doop met de Geest nog niet ontvangen hebben. Dit brengt in de gemeente een onderscheiding teweeg tussen gewone christenen en super-christenen.

Nu stelt de charismatische beweging terecht dat de discipelen reeds gelovig waren voor zij op Pinksteren met de Geest gedoopt werden (Hand. 1:5). Maar is dit nu ook normatief voor elke gelovige? Moeten wij op dezelfde wijze als de leerlingen van Jezus, dus als gelovigen, ook nog met de Heilige Geest gedoopt worden?

Op Pinksteren is de Heilige Geest gekomen. Ma£u-de Heilige Geest was er toch al? We ontmoeten Hem reeds in het Oude Testament. Hij was ook al in het begin van het Nieuwe Testament werkzaam in het leven van Johannes de Doper. Christus werd bij zijn doop vervuld met de Heilige Geest die als een duif op Hem neerdaalde.

Maar op de Pinksterdag begint de nieuwe bedeling van de Geest. Dan is het de Geest van de verhoogde Jezus Christus die neerdaalt op de leerlingen van de Heiland. Een nieuwe dispensatie breekt aan. Pinksteren is de komst van het koninkrijk van God op aarde. De Heilige Geest die op Pinksteren uitgestort wordt, is de Geest van de verhoogde Christus. Door de komst van de Heilige Geest is de heerschappij van Christus in Jeruzalem tot openbaring gekomen.

Deze heerschappij van de verhoogde Heiland mag niet tot een klein groepje joodse gelovigen beperkt blijven. Christus' koningschap moet over de hele aarde geproclameerd worden zoals blijkt uit Jezus' woorden in Hand. 1:8. Christus wil dat Samaritanen en ande-

re verwijderde heidenen met het heilig Godsvolk verenigd worden, opdat het koninkrijk van God overal opgericht zal worden."

Verschillende tekenen vergezellen de komst van de Heilige Geest. De manifestatie van de Geest komt tot gehele groepen en niet juist tot individuen. Het is Gods getuigenis dat Hij op gelijke wijze Joden (Hand.2), Samaritanen (Hand.8), heidenen (Hand. 10) en leerlingen van Johannes de Doper (Hand. 19) in de nieuwe gemeenschap accepteert.

De charismatische beweging is over het algemeen geneigd vanuit het Lucas-perspectief over de doop met de Heilige Geest te spreken. Daardoor wordt hun visie op de doop met de Geest als een tweede zegen beschouwd. Het waren immers gelovige leerlingen van Jezus die de Geestesdoop ontvingen?

Hierbij wordt echter over het hoofd gezien dat in het boek Handelingen de oude bedeling van voor Pinksteren in de nieuwe bedeling overloopt en dat beide bedelingen elkaar daar nog overvleugelen. De charismatici slaan er geen acht op dat de discipelen van Jezus een bepaalde plaats innamen in de heilsgeschiedenis. Toen de grote heilsfeiten zoals Opstanding, Hemelvaart en Pinksteren plaats vonden, waren zij er bij betrokken. Voor ons die 2000 jaar later leven geldt dit niet meer.' Wij zijn in de nieuwe bedeling na Pinksteren geboren. Wij nemen alleen maar als het goed is een plaats in in de kerkgeschiedenis. En dat is ook al heel wat. Wel moeten wij evenals de discipelen van Jezus de Geestesdoop ontvangen. Maar ontvangen we pas de doop met de Geest nadat wij wedergeboren zijn of is de wedergeboorte zelf de doop met de Heilige Geest?

Het antwoord op deze vraag vinden we wanneer we naast Lucas ook Paulus bij het gesprek betrekken.

Lucas spreekt in zijn tweede boek over de doop met de Heilige Geest binnen het kader van de heilsgeschiedenis met een sterke gerichtheid op de wereld. Handelingen is een zendingsboek. Bij Lucas is de doop met de Geest in een missionair raamwerk geplaatst. Bij Paulus is dit anders. Zijn optiek verschilt van die van Lucas. Bij hem is het werk van de Heilige Geest ecclesiologisch bepaald. De doop met de Geest wordt door hem in verbafid gebracht met de kerk. Paulus is niet in tegenspraak met Lucas, maar hij vult Lucas aan en kijkt vanuit een andere optiek naar het werk van de Heilige Geest.

In 1 Cor. 12:12 schrijft de apostel over de eenheid van de kerk als het lichaam van Christus. De gelovigen zijn nu allen met één Geest in of tot één lichaam gedoopt (1 Cor. 12:13a). Allen zijn met één Geest gedrenkt (1 Cor.l2:13b). Met lichaam is de gemeente bedoeld. Christus brengt het lichaam tot stand door mensen te dopen. Zij worden met of in de Geest gedoopt.

Dit dopen met de Geest was voor de discipelen de ingang tot de nieuwe heilstijd. Zo is de doop met de Geest voor elke gelovige ook de toegang tot de nieuwe heilstijd. De doop met de Geest staat aan het begin van het nieuwe leven, het leven met God door geloof in Jezus Christus.

We moeten er goed op letten dat Paulus met nadruk .schrijft: 'wij allen' (Grieks: hèmeis pantes) en dat aan het einde van vers 13 dit 'allen' (pantes) nog eens wordt herhaald. Dus elke gelovige, niemand van Gods kinderen uitgezonderd, heeft deel aan de doop met de Heilige Geest.

Heilshistorisch gezien is Pinksteren uniek. Het is een nieuw begin en daarom onherhaalbaar. Maar heilsordelijk vindt deze doop telkens plaats waar mensen wedergeboren worden. Het is een nieuw begin, de aanvang van het nieuwe leven, het leven van het geloof. Het is de inlijving in het lichaam van Christus. Het gedoopt zijn met de Geest is hier een metafoor voor de wedergeboorte (volgens de Kanttekenaren van de Statenvertaling), het begin van het leven in gemeenschap met God.

Paulus geeft in 1 Corintiërs 12:12-13 duidelijk aan dat de gelovigen ondanks alle oorspronkelijke onderlinge verschillen onder het regime, onder de heerschappij van de Heilige Geest zijn geplaatst. Tegelijk zijn ze door hun doop met de Geest samengevoegd tot een geestelijke eenheid: et lichaam van Christus. Wanneer het hier om een tweede zegen zou gaan dan komt de eenheid in het gedrang. Dan krijgen we gelovigen van wie sommigen wel en anderen niet deze zegen van de Heilige Geest ontvangen hebben.^

De charismatische beweging maakt van de doop met de Heilige Geest een opdracht, een bevel dat gehoorzaamd moet worden. Er moet ijverig naar gezocht worden. Maar nergens in het Nieuwe Testament wordt de doop met de Geest als een imperatief, dus als een bevel aan gelovigen gegeven. De doop met de Geest is Gods heilsindicatief.

Dit is anders met de vervulling met de Heilige Geest. In Efeziërs 5:18 klinkt het bevel: ordt vervuld met de Heilige Geest. Het vervuld worden met de Heilige Geest betekent dat we geheel door de Geest in beslag genomen worden, ons volledig door Hem laten leiden. Hem in alles gehoorzamen, ons gelovig buigen onder zijn heerschappij. De vervulling met de Heilige Geest brengt ons op het terrein van de heiliging van het leven.

De gelovigen, die met de Heilige Geest verzegeld zijn (Ef. 1:13), mogen de Geest niet bedroeven (Ef.4:30), maar moeten met de Geest vervuld worden. Zo zal de verzegeling met de Geest steeds duidelijker in hun leven zichtbaar worden en zullen de gelovigen zich bij hun levenswandel door deze Gids steeds beter laten leiden. Deze vervulling met de Heilige Geest bewerkt zoals terecht is opgemerkt niet alleen een 'second blessing', maar ook een derde, vierde en vijfde zegen.'

Wat door vele charismatici als een tweede, opvolgende daad van de Heilige Geest in hun leven ervaren wordt en dan een doop met de Heilige Geest genoemd wordt, is zonder de echtheid ervan te betwijfelen, dikwijls in feite bij Gods kinderen plotseling, op dramatische wijze, een dieper besef van Gods liefde, van hernieuwd vertrouwen in Hem, van een stellige verzekering zijn eigendom te zijn.''

De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat momenteel theologen, die behoren tot de charismatische beweging, erkennen dat de opvatting van een doop met de Heilige Geest als een tweede zegen in het licht van de Bijbel niet houdbaar is. Toch wordt door hen de emotionele ervaring die daarmee gepaard gaat niet kritisch bekeken. Na de doop met de Geest die in beginsel iedere gelovige ontvangt, wordt er op grond van deze doop toch weer gepleit voor een nieuwe 'ervaringsdimensie'.'

Door de charismata te verbinden aan de doop met de Geest als een te ervaren tweede zegen krijgen de gaven gemakkelijk een andere functie. De gaven van de Geest worden op deze wijze heel sterk ervaringsgaven zoals in de praktijk van de charismatische beweging ook duidelijk blijkt.' De emotie gaat een grote rol spelen. Er wordt op deze wijze ook gemakkelijk een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke en bovennatuurlijke gaven en de laatste worden belangrijker geacht dan de eersten.

De gaven van de Geest

We kunnen de charismatische beweging niet genoeg dankbaar zijn dat ze de kerken gedwongen heeft zich weer rekenschap te geven van de gaven van de Heilige Gee.st. Lange tijd was er in de reformatorische kerken voor de charismata maar weinig of soms in het geheel geen belangstelling.

Het is veelzeggend dat na de Reformatie slechts één theoloog een volledige studie over de gaven van de Geest geschreven heeft, de grote puritein John Owen die in 1674 zijn Discourse of Spiritual Gifts publiceerde.'

Volgens het Nieuwe Testament is de Heilige Geest de grote gave van de eindtijd, de tijd tussen hemelvaart en wederkomst. Kenmerk van de nieuwe heilstijd die met Pinksteren is aangebroken, is dat er nu een overvloed van gaven van de Geest is.

Het is van groot belang hoe wij in het algemeen de gaven van de Geest hebben te beschouwen. We kunnen de gaven van de Heilige Geest zoals deze in het Nieuwe Testament ter sprake komen uit twee verschillende gezichtshoeken benaderen, namelijk vanuit Lucas en vanuit Paulus.

Lucas schrijft over de gaven van de Geest in zijn tweede boek, de Handelingen van de apostelen. Hij geeft een historische beschrijving; we kunnen zelfs zeggen een heils-historisch overzicht van het werk van de Geest en de gaven van de Geest vanuit het perspectief van het koninkrijk van God. Het is Calvijn geweest die in zijn voortreffelijke commentaar op het boek Handelingen dit zo duidelijk aantoont.'"

Wat we van Lucas vooral kunnen leren, is dat bepaalde gaven van de Geest zoals tongentaal en genezingen zich met name daar manifesteren waar het koninkrijk van God een doorbraak maakt naar een nieuw gebied (Hand.8: in Samaria; Hand. 10: in Caesarea; Hand. 19: in Efeze).

Wanneer de apostel Paulus over de gaven van de Geest schrijft dan wijst hij op Christus en op de kerk. De geestehjke gaven zijn geschonken 'in Christus Jezus' (1 Cor.l:4). We mogen ze dus nooit van Christus losmaken. Dan zijn deze gaven gegeven aan de kerk. Paulus schrijft over de gaven van de Geest vanuit een christologisch en ecclesiologisch perspectief.

In 1 Corinthiërs 12 wijst de apostel eerst op de ene Geest en de vele gaven (1 - 11) en direct daarna spreekt hij over de kerk als het lichaam van Christus waarin de gaven moeten functioneren (12-31).

Nu ontvangen we in het Nieuwe Testament geen systematische uiteenzetting over de charismata. Daarom is het niet zo eenvoudig om de gaven van de Heilige Geest zoals we die in het Nieuwe Testament aantreffen te rubriceren en in volgorde van belangrijkheid of volgens de dikwijls gemaakte onderscheiding van natuurlijke en bovennatuurlijke gaven te beschrijven.

We zullen later nog zien of deze onderscheiding correct is.

Er wordt soms ook een onderscheid gemaakt tussen charismatische en niet-charismatische gaven, maar dit onderscheid kent het Nieuwe Testament niet.

Het is belangrijk dat we eerst vaststellen wat precies met het woord gave bedoeld wordt. Het Griekse woord voor gave: charisma, heeft een hele scala van betekenissen. Het is eigenlijk een heel gewoon woord voor cadeau of geschenk. Het is in de oudheid ook wel gebruikt voor gratificatie of zakgeld.

In het Nieuwe Testament wordt het woord gebruikt voor allerlei dingen die wij gratis ontvangen.

Verschillende zaken worden als een charisma aangeduid. In Rom.6:23 wordt het eeuwige leven een charisma genoemd. Paulus noemt in I Cor.7:7 de ongehuwde staat een charisma. Gods vrijspraak wordt als een genadegeschenk beschreven (Rom.5:15-16). Het geloof wordt ook een gave van God genoemd (Ef.2:8). Alles wat wij onverdiend als een gave van God ontvangen, kan een charisma genoemd worden.

Maar nu zijn er bepaalde gaven die betrekking hebben op de opbouw van het geloof en van de kerk. Aan deze charismata geeft het Nieuwe Testament aparte aandacht.

Over het aantal van deze gaven in het Nieuwe Testament genoemd, verschillen de geleerden. Ridderbos noemt 18, Du Toit komt tot een totaal van 19 gaven. We vinden in het Nieuwe Testament 5 gedeelten waar de gaven van de Geest ter sprake komen:

Rom. 12:6-8 profetie geloof dienen leren leiden vermanen barmhartigheidsbetoon

1 Cor.l2:8-ll wijsheid kennis geloof genezen wonderen profetie onderscheiding van geest en talen interpretatie van talen

1 Cor. 12:28 apostelen profeten leraars wonderen helpen genezen administreren talen

Ef.4:11 apostelen profeten evangelisten herders leraars

1 Petr.4:11 preken dienen

Wanneer wij naar de verschillende lijsten waarin de gaven van de Geest genoemd worden, kijken dan zal het ons opvallen dat er hier en daar overlapping plaats vindt. We treffen gedeeltelijk dezelfde, gedeeltelijk verschillende gaven aan.

Gaven en ambten vloeien bij deze beschrijving soms door elkaar en zijn daarom moeilijk van elkaar te onderscheiden. Wat wij een ambt noemen, duidt Paulus bijvoorbeeld aan als een gave.

We hebben een bijbels-theologisch perspectief nodig om al deze gaven volgens belangrijkheid en nuttigheid te beoordelen. Anders raken we volledig in de war. Het Nieuwe Testament geeft ons een duidelijke maatstaf. De gaven zijn bedoeld voor de opbouw van de gemeente als het lichaam van Christus.

Er is in het Nieuwe Testament sprake van tweeërlei opbouw, namelijk een extensiefmissionaire opbouw en een intensief-bevestigende opbouw. De laatste is gericht op de innerlijke consolidatie van de gemeente, terwijl de eerste gericht is op de voortgang van het evangelie in de wereld. Het lichaam van de kerk moet op tweeërlei wijze groeien, namelijk kwalitatief en kwantitatief.

Nonnen en criteria

De apostel Paulus heeft juist in de rijk met Geestesgaven begiftigde gemeente te Corinthe te doen gekregen met allerlei spanningen en onzekerheden, ja zelfs met verwarring,

veroorzaakt door een verkeerde aanwending van de gaven van de Geest in de gemeente aldaar. Dit is de reden dat de apostel in 1 Corintiërs 12-14 over deze zaak schrijft om alles in het rechte perspectief te stellen.

Om verwarring en zelfs misbruik in de gemeente te voorkomen legt Paulus twee normen aan die moeten dienen om de charismata en de uitingen daarvan op de juiste wijze te beoordelen.

1. De eerste fundamentele norm wordt door de apostel Paulus aangelegd in 1 Corinthiërs 12:3. We kunnen dit noemen de belijdenisnorm. Inhoud van de ware belijdenis is: Jezus is Here'. Daar waar de Heilige Geest werkt en waar zijn gaven zich manifesteren daar komt het Kurios-zijn van Christus aan het licht. Christus wordt als Koning erkend en beleden. Daarom is de eerste en belangrijkste toets bij de beoordeling van de charismata: ienen de werkingen van de charismata het koningschap van Christus. Wordt Hij erin erkend en geëerd?

2. Een tweede fundamentele norm, die Paulus aanlegt in de beoordeling van de gaven van de Geest is de norm van de liefde.

Het is niet zonder betekenis dat Paulus midden in de hoofdstukken over de Geestesgaven(l Cor.l2en 14) zijn bekende hooglied over de liefde geschreven heeft (1 Cor.l3).De liefde als vrucht van de Heilige Geest (Gal.5:22) is het allesbeheersende motief, dat de gelovigen moet leiden bij de beoordeling en bij het gebruik van de gaven van de Geest.

Behalve de beide fundamentele normen, die van de confessie en van de liefde, die bij het gebruik van de charismata in acht genomen moeten worden, zijn er ook nog bepaalde criteria die bij de aanwending van de Geestesgaven niet verwaarloosd mogen worden.

Deze criteria hebben vooral te maken met de functionering van de gaven van de Geest in de gemeente. Ze zijn dus pastoraal van aard.

1. In de eerste plaats is er het opbouw-criterium. In 1 Corinthiërs 14 staat het opbouwthema in het centrum van dit hoofdstuk. Elke gelovige is met zijn eigen bijzondere gave bij het opbouwproces betrokken. Trouwens de charismata zijn juist bedoeld voor de opbouw van de gemeente, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Daarom moet het rechte gebruik van de charismata dan ook genormeerd worden aan de vraag of de gemeente er door opgebouwd wordt.

2. Een tweede pastoraal motiefis het dienstmotief. De gaven van de Geest in hun grote verscheidenheid heben eigenlijk maar één doel: ienst aan de gemeente als het lichaam van Christus. Paulus schrijft in verband hiermee in 1 Corinthiërs 12:25: opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen'.

De verbondenheid van de gemeente tot één lichaam vereist, dat de leden voor elkaar zorg dragen en dat ze elkaar in liefde dienen, ook met de bijzondere gaven, die ze van de Here ontvangen hebben.

3. Een derde criterium, dat als pastoraal motief moet gelden bij het gebruik van de gaven van de Geest, is het nuttigheidsmotief. Paulus schrijft, dat de Geest zijn gaven geeft tot welzijn van allen (1 Cor.l2:7). De gemeente moet er dus baat bij vinden, er wel bij varen. De apostel vraagt in 1 Corinthiërs 14:6 naar het nut van een bepaalde gave.

4. Als vierde criterium kan nog genoemd worden het ordemotief. Er is de apostel alles aan gelegen dat er orde in de gemeente is. In 1 Corinthiërs 14:26-40 wijst Paulus in een breed betoog op de noodzaak van orde in de godsdienstoefeningen van de gemeente. God is immers niet een God van wanorde, maar van vrede (vers 33). Met vrede wordt volgens het oorspronkelijke woord bedoeld, dat de omstandigheden gunstig zijn om goed te kunnen functioneren.

In 1 Corinthiërs 14:40 sluit Paulus zijn uitvoerige uiteenzetting over de gaven van de Geest dan ook af met de opmerking, dat alles betamelijk en in goede orde moet geschieden.

Waar de goede orde in de gemeente ontbreekt, wordt de gemeente door het gebruik van de gaven van de Geest niet opgebouwd, maar eerder afgebroken en dan kan de spreuk wel eens bewaarheid worden: hoe meer charismata des te meer schismata.

Wanneer we de verschillende lijsten met gaven die het Nieuwe Testament ons biedt met elkaar vergelijken, dan worden we door drie dingen getroffen.

1. Ten eerste zijn er gaven bij, die dikwijls als buitengewone of bovennatuurlijke gaven aangemerkt worden zoals bijvoorbeeld het spreken in talen of tongen (1 Cor.l4:4) of de gaven van genezingen (1 Cor. 12:8, 9).

2. In de tweede plaats lezen we van gaven die wij als geheel natuurlijk beschouwen zoals de gave om onderricht te geven (Rom. 12:7) of om leiding te kunnen geven (Rom. 12:8). De gave om te administreren (1 Cor. 12:28) kunnen we soms moeilijk als een geestelijke gave zien.

3. In de derde plaats zijn er ook gaven, die als personen aangeduid worden, bijvoorbeeld apostelen, profeten en leraars (1 Cor. 12:28; Ef.4: 1).

Zijn er twee soorten gaven?

Het is een vraag of het onderscheid tussen natuurlijke en bovennatuurlijke gaven in het licht van Gods Woord wel te handhaven is. De charismatische beweging is geneigd sterk met deze onderscheiding te werken. In de periode van de vroege kerk, zo zegt men, waren de bovennatuurlijke gaven duidelijk aanwezig, maar langzaam is deze stroom weggeëbd, totdat na eeuwen van dorheid en koudheid deze gaven - door hen soms genoemd 'pinkstergaven' - weer zijn teruggekeerd.

J.H. Bavinck heeft er op gewezen, dat de Bijbel het onderscheid tussen natuurlijke en bovennatuurlijke gaven niet kent. Hij is van oordeel, dat dit onderscheid een rol is gaan spelen in het westerse denken toen de grote veroveringen van de natuurwetenschap begonnen. Hij wijst er op dat in het Oude Testament de bekwaamheid van de kopersmid Bezaleël genoemd wordt als gave van de Heilige Geest.

Het Oude Testament verbindt de Heilige Geest met de landbouw (Jes.28:26), met de architectuur van de tempel (Ex.31:3), met de rechtspraak (Num. 11:17) en zelfs met de politiek (Jes.45: -5). Het Nieuwe Testament spreekt slechts van 'buitengewone' werkingen in Handelingen 19:11. Het Woord van God trekt volgens Bavinck een andere lijn. Het maakt een tegenstelling tussen wat is overeenkomstig de loop van deze wereld (Ef.2:2) en

wat behoort tot het koninkrijk van God (Col.1:13)."

Een onderscheid tussen 'bijzondere' en 'gewone' gaven kent Paulus niet. 'Gewone' gaven als 'bekwaamheid om te helpen' en 'bekwaamheid om te besturen' zijn voor de apostel evenzeer charismata als bijvoorbeeld de glossolalie.'"

Zoals er een natuurlijke bekwaamheid tot organiseren bestaat, die in dienst van een heidense staat aan het licht kan komen, zo bestaat er ook een natuurlijke glossolalie, die bijvoorbeeld in een heidense godsdienst tot uiting kan komen. God kan echter beide in dienst nemen en zo kunnen ze tot charismatische diensten worden.

Het is inderdaad zo dat er een verband bestaat tussen een charisma, dat de Heilige Geest aan iemand verleent en de individualiteit van de persoon, die deze gave ontvangt. Bij de gaven van de Geest wordt toch door de Heilige Geest het eigene van de gelovige niet uitgeschakeld maar veeleer ingeschakeld.

Trouwens als een natuurlijke aanleg door de Heilige Geest als een gave aan zijn kerk gebruikt wordt dan is dit iets heel bijzonders, want de Heilige Geest heeft er beslag op gelegd.

Wanneer we alleen z.g. bovennatuurlijke gaven als genadegaven willen beschouwen, doen we tekort aan de almacht en de vrijmacht van God. Hij is vrij om wat wij natuurlijke gaven noemen in zijn dienst te nemen.

Wanneer God 'natuurlijke' bekwaamheden in zijn dienst neemt dan bewijst dit dat Hij in zijn heiligende werk geen breuk veroorzaakt met zijn creatieve werk.'^ Bij de eenzijdige overwaardering van de z.g. bovennatuurlijke gaven met een zekere minachting voor de z.g. gewone gaven bij vele charismatici is een doperse trek onmiskenbaar.

Calvijn over charismata

Wanneer het gaat om 'gewone' gaven, waar zijn deze gaven in de gemeente te vinden? Het antwoord op deze vraag is reeds door Calvijn gegeven. Het is deze grote hervormer geweest die over het belangrijke probleem waar we de gaven van de Geest in de gemeente moeten zoeken, nagedacht heeft.

In zijn commentaar op de brief aan de Romeinen geeft hij een heel praktische aanwijzing hoe het beheer in de kerk als het lichaam van Christus uitgeoefend moet worden en welke gaven wij daarbij nodig hebben.

Wij hebben als leden van dit lichaam de roeping, zo schrijft Calvijn, om tot één lichaam samen te groeien.'* De volle nadruk valt hier op de geestelijke groei van de gemeen-

te. De gaven van de Geest worden geschonken met het oog op de groei, op de opbouw van de kerk als het lichaam van Christus.

In verband daarmee komt, zo vervolgt Calvijn, tot elke gelovige de opdracht te overwegen, wat bij zijn aard, bevatting en roeping (naturae, capti, vocatione) past."

Ieder moet zichzelf, zo schrijft Calvijn, afvragen wat God krachtens zijn aard en aanleg, zijn opleiding, zijn capaciteit en zijn bepaalde roeping gegeven heeft om daarmee als een gave van God de gemeente te dienen. Het is zeer opmerkelijk dat de Geneefse hervormer in verband met de geestelijke gaven bij de natuurlijke mogelijkheden die God aan de gelovigen geschonken heeft, aansluit. De natuurlijke aanleg, een bepaalde opleiding, een zekere roeping neemt Calvijn als uitgangspunt bij de vaststelling van iemands gaven. De Geest stempelt ze tot genadegaven en gebruikt ze in zijn dienst tot opbouw van de gemeente. Het gaat dus om heel gewone kwaliteiten die gelovigen bezitten krachtens aanleg en opvoeding.

Waarom moeten wij het in het buitengewone zoeken als God het ons in het gewone al zo rijk en royaal geeft?

We mogen de buitengewone gaven die God geeft niet minachten of er geen aandacht aan geven, maar aan de andere kant moeten we het in de gemeente ook niet alleen van de z.g. bovennatuurlijke gaven verwachten.

De tendens die we vooral bij de charismatische beweging opmerken om bij geestelijke gaven hoofdzakelijk te denken aan de meest opvallende zoals tongen, genezing of profetie, is een fout die vermeden moet worden.

De Bijbel leert ons in 1 Corinthiërs 12:22-25 dat, zoals bij het menselijke lichaam, ook in de gemeente de minder spectaculaire gaven meer nodig zijn dan de opvallende. De kerk kan het bijvoorbeeld een hele tijd zonder een wonder stellen, maar laat zij eens proberen te bestaan zonder het charisma van rechte prediking, goede administratie of barmhartigheidsbetoon!

We moeten echter wel bedenken dat een aangeboren talent, een bepaalde capaciteit of een persoonlijke begaafdheid niet zo maar als een charisma beschouwd kan worden, In vele gevallen blijven aanleg, talenten, capaciteiten natuurlijke gaven. Ze worden werkelijk een gave van de Geest als de Geest er beslag op legt, ze in zijn dienst neemt, ze als het ware doet ontwaken en ontvlammen."" Maar dan moet er eerst iets met de persoon die zo'n aanleg, talent of capaciteit bezit gebeuren. Een radicale levensvemieuwing, een wedergeboorte is de eerste vereiste.

Er is echter nog meer nodig, namelijk een soort transformatie waardoor een natuurlijke aanleg of een natuurlijk talent een geestelijke gave wordt. Het principe van kruisiging en opstanding, van sterven en opstaan is hier van toepassing." Wanneer iemand met Christus gekruisigd is en met Hem is opgestaan (Rom.6:4), wordt zijn begaafdheid een gave van de Geest.

Eerzucht, eigenbelang, zelfhandhaving het moet alles op het altaar. Gekruisigde christenen, geheiligden in Christus Jezus zullen met hun gaven van de Heilige Geest in de gemeente dienstbaar kunnen zijn.

De terreinen voor de gaven zijn afgebakend

Wanneer we de gegevens over de gaven in het Nieuwe Testament in zijn geheel overzien, dan ontdekken we bijbels-theologisch gezien een bepaalde lijn dwars door het Nieuwe Testament die ons helpt om op de juiste wijze in de gemeente de benodigde gaven van de Geest te ontdekken en te benutten.

Er is in het Nieuwe Testament een bepaald patroon of een bepaalde leidraad volgens welke de gaven van de Geest beoordeeld en ook gebruikt moeten worden.

We beginnen bij het begin en kijken naar de jonge gemeente van Jeruzalem. Er zijn daar problemen gerezen in verband met de verzorging van de Grieks-sprekende weduwen. De apostelen zien het probleem onder ogen en na wijs beraad onder de leiding van de Heilige Geest komen ze met een zeer aanvaardbare oplossing. De gemeente wordt bij wijze van spreken in twee afgebakende terreinen verdeeld.

We stuiten om zo te zeggen op twee werk-en aandachtsvelden die duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. De beide terreinen waarbinnen de gaven van de Geest moeten functioneren zijn volgens Lucas door de apostelen uiteengezet. Zij onderscheiden in de gemeente van Jeruzalem twee gebieden: et terrein van het spreken en het terrein van het dienen: e dienst van Woord en gebed en daarnaast de dienst van hulpverlening (Hand.6:3-4). De apostelen zullen biddend met hun gaven op het terrein van het Woord werken en de zeven diakenen krijgen als werkterrein het gebied van hulpverlening toegewezen. Het getuigen is daarvan niet uitgesloten, want van deze diakenen treden er ook als evangelisten op.

We vinden ditzelfde patroon ook verder in het Nieuwe Testament.

Wanneer wij de verschillende opsommingen van de gaven in het Nieuwe Testament met elkaar vergelijken, worden we getroffen door een merkwaardige overeenkomst, een overeenkomst niet zozeer in uniformiteit of getal maar in gerichtheid of doelstelling. Hetzelfde patroon van Handelingen 6:3-4 komt steeds weer te voorschijn. Dit is als het ware een leidraad waarnaar gehandeld moet worden.

Wanneer we kijken naar de lijst van gaven in de brief aan de Romeinen (12:3-8), dan kunnen we niet zo maar afleiden welke functies en ambten de kerk te Rome kende.

Wel kunnen we uit de gegevens heel duidelijk weer twee terreinen van speciale werkzaamheden in de gemeente onderscheiden: het profeteren en het dienen. Onderwijzen en vermanen zijn werkzaamheden van de profeten. Het dienen en met name het betonen van barmhartigheid is de taak van diakenen. De profetie is gericht op het geloof van de kerk, om dit geloof op te bouwen, en de dienst is bedoeld om de gemeenschap in de kerk te stimuleren.

Volgens Romeinen 12:3-8 zijn de werkzaamheden die in de beide geïdentificeerde terreinen beoefend moeten worden: nderwijzen, vermanen en leiding geven aan de ene kant

en uitdelen en het betonen van barmhartigheid aan de andere kant. Er is dus sprake van het terein van het Woord en het terrein van de daad.

Paulus spreekt hier niet slechts over enkele ambten, maar over de gemeenteleden in het algemeen. Wel worden de contouren van de ambten hier al zichtbaar.

De leidraad van de twaalf apostelen in Hand.6 wordt dus ook door Paulus voor de gemeente te Rome gevolgd.

De brede uiteenzetting van de gaven van de Geest die Paulus in 1 Corinthiërs 12-14 geeft, loopt uit op een merkwaardige conclusie: e profetie is de gave waarnaar boven alles gestreefd moet worden (1 Cor. 14:39). Het profeteren tot dienst van de gemeente als het lichaam van Christus ontvangt alle nadruk. Daarnaast wijst de apostel ook op het dienen. De gemeente is samenverbonden tot één lichaam en dit vereist dat de leden gelijkelijk voor elkander zorg dragen (1 Cor. 12:25). De apostel gebruikt het prachtige werkwoord merimnaoo, bezorgd zijn over het lot van de ander. Weer vinden we dus hetzelfde patroon. De gaven moet aangewend worden voor Woord (profetie) en dienst (metterdaad hartelijk met elkaar meeleven in dienstbetoon).

Petrus is in zijn bespreking van de gaven van de Geest in de gemeente uiterst beknopt. Maar ook worden weer de twee terreinen door deze apostel afgebakend: et spreken en het dienen (1 Petrus 4:10-11). Kennelijk dekken deze deelgebieden samen de hele gemeente. Woord en daad zijn beide belangrijk.

Gaven zijn er in veelvoud. Petrus spreekt van velerlei genadegaven (1 Petrus 4:10). God heeft een geweldig kapitaal in de kerk geïnvesteerd en ieder is geroepen zijn eigen deel van dit kapitaal te beheren. We moeten, zegt Petrus, goede rentmeesters (Grieks: ikonomoi) zijn over Gods velerlei genadegaven. De gemeenteleden zijn niet de trotse bezitters, maar de dankbare beheerders van Gods gaven. Dit beheer plaatst op ambtsdragers en gemeenteleden een grote verantwoordelijkheid." Dit betekent dat alle functies en bekwaamheden binnen de gemeente optimaal benut worden.

De apostel Petrus schrijft dat elk gelovig gemeentelid een genadegave uit de rijke schat van Gods genade ontvangt.

De gaven die op de beide terreinen van het spreken en het dienen nodig zijn, kunnen verschillend zijn. Met 'spreken' en 'dienen' duidt Petrus niet alleen officiële functies binnen de gemeente aan. Heel breed en heel algemeen beschrijft hij twee mogelijkheden: 'wie ook maar spreekt...', 'wie ook maar dient...'.

In het spreken moet God aan het woord komen. Het spreken kan in de vorm van een eenvoudig getuigenis gedaan worden of als ambtelijke verkondiging in de gemeente, in de vorm van leiding bij een Bijbelstudie of in de evangelisatiearbeid. Maar Gods Woord moet er doorheen klinken.

In het dienen moet Gods kracht merkbaar zijn. Het dienen moet geschieden als uit kracht die God verleent. De kracht die God verleent, is de kracht van de Heilige Geest die ook de verscheidenheid van gaven onder de leden van de gemeente uitdeelt (1 Cor. 12:4-6).

Het dienen moet plaats vinden in de kracht van de Heilige Geest.

Het Nieuwe Testament legt veel nadruk op de verhouding Geest en kracht (Lucas 24:49; Hand.l:8; 4:33; 6:8; 10:38; Rom.l5:13; 1 Cor.2:4; Ef.l:19-23; 3:16).

God moet in de gemeente aan het woord komen en zijn krachtdadig werk moet merkbaar zijn. Hij schenkt begaafdheid binnen de gemeente die sommigen profetisch doet optreden en anderen met de daad dienstbaar maakt.'

Wel zijn er ook bepaalde gaven die een persoonlijk doel dienen zoals de glossolalie (1 Cor. 14:4) en de gave van gezondmaking (1 Cor. 12:9), maar hoofddoel is toch wel de dienst aan de gemeente.

Samenvattend kunnen we dus zeggen dat er met betrekking tot de gaven van de Geest twee categorieën zijn: er zijn Woord-charismata en daad-charismata. We kunnen in de gemeente de beide categorieën niet waterdicht van elkaar scheiden. Ze beïnvloeden elkaar en vullen elkaar aan. Het zijn de twee pilaren waarop de dienst in de gemeente rust. Het zijn de middelen waarvan de Heilige Geest Zich bedient om die gemeente in zijn totaliteit en iedere gelovige in het bijzonder op te bouwen.

In een levende gemeente is er een geweldig potentiaal aan gaven van de Geest. Maar dikwijls liggen ze er als dood kapitaal. De meeste leden zijn zich niet bewust van zijn of haar gave(n). Of, indien wel, ze worden niet gebruikt omdat men niet weet hoe de gaven in de gemeente aangewend moeten worden.

Twee dingen zijn nodig: er moet een inventarisatie van de beschikbare gaven komen en dit moet opgevolgd worden door de exploitatie van de gaven.

Het juiste gebruik van de gaven moet dan ook genormeerd worden door de vraag of de gemeente er door opgebouwd wordt. Hier ligt een tweevoudige taak.

In de eerste plaats voor elke gelovige persoonlijk. Hij of zij moet zichzelf eerlijk voor Gods aangezicht afvragen: welke gave heeft de Here mij gegeven om daarmee Hem en de gemeente te dienen?

In de tweede plaats is er ook een belangrijke taak voor de predikanten en de ouderlingen. Zij die leiding geven in de gemeente moeten biddend de gaven inventariseren en ook hen die gaven bezitten, aanmoedigen om die te gebruiken. Graafland maakt de behartigenswaardige opmerking, dat de gaven van de Geest in de gemeente niet alleen uitgeoefend maar ook ingeoefend moeten worden.""

De glossolalie

De charismatische beweging heeft op de vraag welke gaven wij vandaag nodig hebben een pasklaar antwoord. Er zijn drie gaven, zo wordt gezegd, die bij ons functioneren en die wij zo graag in de kerken willen terugbrengen: de glossolalie, de gaven van genezing en de profetie.

In verband hiermee is het van groot belang ons in het bijzonder op deze gaven te bezinnen. We hebben de vraag onder ogen te zien of wij in de kerken ook aan deze gaven meer aandacht moeten besteden.

Paulus komt in zijn eerste brief aan de Corinthiërs met een breedvoerig betoog over de uitingen van de Geest (12:1). Dit was nodig, want in deze zo rijk met Geestesgaven begiftigde gemeente werden de gaven van de Geest op een verkeerde wijze ingeschat. Er is mede daardoor ook verdeeldheid in de gemeente.

Uitvoerig gaat Paulus in 1 Corinthiërs 12-14 in op het probleem dat in Corinthe gerezen is over de charismata.

Dikwijls worden vooral in charismatische kringen deze hoofdstukken gehanteerd als een soort model voor de ideale gemeente. De kerk van de 20ste eeuw - zo wordt gezegd - heeft een schreeuwende behoefte aan wat Paulus in de drie bekende hoofdstukken van zijn brief aan de Corinthiërs ons leert. Dit is een misvatting. Deze hoofdstukken zijn niet bedoeld om de kerk van alle eeuwen op een bepaalde manier te modelleren, maar om te corrigeren. Er moeten in de gemeente van Corinthe met betrekking tot de Geestegaven heel wat dingen rechtgezet worden.

Eerst kijken we naar het charisma van de tongentaai. Paulus bestrijdt de opvatting die bij sommigen heerst, dat zij die de gaven van de glossolalie ontvangen hebben superieure christenen zouden zijn, terwijl de anderen, die niet in tongen kunnen spreken maar'gewone' leden van de gemeente zouden zijn.

Paulus spreekt over de glossolalie in samenhang met de profetie. Volgens de apostel vertoont de tongentaai veel overeenkomst met de profetie, maar staat toch in haar schaduw.

Tongentaai is met betrekking tot de opbouw van de gemeente duidelijk van mindere orde en betekenis dan De gave van de profetie. Het spreken in talen ligt meer op het individuele vlak. Want wie in een tong spreekt, sticht zichzelf. Hij spreekt niet tot mensen maar tot God. Niemand verstaat het (1 Cor.l4:2). Profetie daarentegen ligt op het gemeenschapsvlak. Want wie profeteert, spreekt voor de mensen stichtend, vermanend en bemoedigend (1 Cor.l4:3). Daarom concludeert Paulus: ie in een tong spreekt sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente (1 Cor.l4:4). Alleen wanneer een tong vertolkt wordt, kan de gemeente er profijt uit trekken.

Niet het private maar het publieke gebed in tongen in de gemeente is in deze hoofdstukken vooral aan de orde.

Wel maakt Paulus een aantal opmerkingen over het spreken in tongen in de privé-sfeer zoals zijn zelfgetuigenis in 1 Corinthiërs 14:18 en zijn opmerking over het bidden thuis in 1 Corinthiërs 14:28, maar zijn hoofddoel is om met betrekking tot de glossolalie in de gemeente orde op zaken te stellen.

Drie aandachtspunten komen dan aan de orde bij het spreken in tongen in de gemeente. Wat wordt met deze eigenaardige gave bedoeld?

Is er overeenkomst of is er verschil met het talenwonder in Handelingen 2?

En hoe moeten wij het moderne spreken in talen beoordelen?

We kunnen de vraag niet onderdrukken wat toch wel de zin en de (relatieve) waarde is van het charisma van de tongentaai. Waarom heeft Christus juist dit charisma door Zijn Heilige Geest aan Zijn kerk gegeven? Hij moet er toch zeker een bedoeling mee gehad hebben? Het is juist dit charisma dat reeds in Corinthe en ook de eeuwen door zoveel verwarring in de kerk gesticht heeft.

De verwarring was echt niet nodig geweest en is ook nu nog niet nodig als we goed naar de Bijbel luisteren en horen wat God met dit charisma precies bedoelt.

De gave van het spreken in talen of tongen is een gebedsgave. Het is een spreken tot God en een verheerlijken van God. Het is een bepaald soort gebed waarin aanbidding en lofprijzing aan God wordt toegebracht. Paulus brengt deze gave in verband met dankzegging en lofprijzing (1 Cor. 14:14-17). Glossolalie als een gebedscharisma is tegelijk ook een openbaringscharisma wanneer iemand de gave heeft de tong te vertolken.

In Corinthiërs 13:1 plaatst de apostel deze voor ons vreemde taaluiting op één lijn met de taal van engelen. Verschillende uitleggers hebben hieruit de conclusie getrokken dat de glossolalie een soort menselijke hemeltaal is. De Schrift zwijgt hier over, dus is het niet mogelijk om hier een uitspraak over te doen.

Taal is een communicatiemiddel. Door middel van de taal communiceren mensen met elkaar. Met behulp van een vreemde taal kan wie dit machtig is ook met mensen in een ander taalgebied spreken.

Een glossolaal, iemand die de tongentaai heeft leren spreken, kan met een andere wereld, een wereld ver buiten ons menselijk bereik, de wereld van God, op een bijzondere wijze communiceren. Bij deze communicatie is, zoals Paulus schrijft, het verstand uitgeschakeld (1 Cor. 14:14). Dit is verklaarbaar, want ons verstand is ingesteld op communicatie tussen mensen in onze gesprekken en op communicatie met God in onze gebeden. Maar wanneer de Heilige Geest iemand begiftigd met het charisma van de tongentaai dan kan deze persoon hier op aarde deelnemen aan een hemelse eredienst en samen met de engelen God op een bepaalde manier lofzingend prijzen.

In dit licht gezien is volgens Trimp het charisma van de tongentaai een wonderlijke gave.''

Toch is het nodig om een paar waarschuwingstekens op te richten.

In de eerste plaats is de glossolalie niet alleen tot de christelijke kerk beperkt. Het verschijnsel komt ook voor bij andere godsdiensten. Bij bepaalde vormen van het Judaïsme en de Islam komt het spreken in tongen voor."' Het is bekend dat Boeddhistische monniken in tongen spreken. Het verschijnsel komt ook voor bij de Indianen. Bij de Vhavenda op de

grens van Zimbabwe dansen heidense vrouwen de z.g. maiombo. Dit is een soort bezetenheidscultus, die merkwaardige kenmerken vertoont met de glossolalie.""

Daarom is toetsing van deze gave uiterst belangrijk. Criterium of de tongentaai werkelijk door de Heilige Geest geïnspireerd is, is volgens Paulus in 1 Corinthiërs 12:3 de belijdenis dat Jezus Kurios, Here is.

De mogelijkheid tot deze uitingen houdt zeker verband met de religieuze grondgevoelens van een mens. In toenemende mate groeit onder geleerden de overtuiging zowel binnen als buiten de charismatische beweging dat een spontane, nonconceptuele vrije vocalisatie een universeel menselijke capaciteit is.^* De Heilige Geest kan daar gebruik van maken.

Evenals de besnijdenis die ook onder heidense volken bekend was, heeft God het verschijnsel van de tongentaai ingebracht in de christelijke godsdienst. Waarom heeft God dit nodig geacht? Mills veronderstelt dat de reden gezocht moet worden in de situatie waarin de vroege kerk verkeerde. Zij was ontstaan in een heidense en veelszins vijandige omgeving. Door deze gave moest aan ongelovigen duidelijk gemaakt worden dat het evangelie legitiem is.''

Paulus geeft duidelijk aan dat het spreken in tongen of talen in de gemeente bij de aanwezige buitenstaanders het besef kan wakker roepen dat God werkelijk in de gemeente tegenwoordig is (I Cor. 14:22).

In de tweede plaats kan de glossolalie in de gemeente ook verwarrend werken. Het kan zelfs kortsluiting in de aardse communicatie veroorzaken. Wanneer allen in de gemeente in tongen spreken en er is niemand die de tongen vertaalt dan zal dit op buitenstaanders of ongelovigen in de gemeente een verkeerde indruk maken. Ze zullen denken dat ze daar hun verstand verloren hebben (1 Cor. 14:23).

Het spreken in een taal of een tong is volgens Paulus een spreken met God door de Heilige Geest. De woorden of klanken zijn niet van de Heilige Geest. Het is de Heilige Geest die de vocalisatie bewerkt en daarbij gebruik maakt van de menselijke tong, zodat er klanken geuit worden, die voor andere mensen onverstaanbaar zijn tenzij er een uitlegger is.

Een zeer belangrijke kwestie is de vraag of de glossolalie slechts het uiten van klanken is zoals het geluid van fluit, citer of bazuin (1 Cor. 14:7-11) of dat we moeten aanvaarden dat het glossoiale gebed een kennisinhoud heeft? "''

Calvijn maakt bij 1 Corinthiërs 14:14 de nuchtere opmerking dat de gave van het spreken in tongen niet bedoeld is om geluid te maken, maar ten doel heeft om te communice-27 ren.

Dan moet dus de glossolalie een kennisinhoud hebben. We kunnen vragen: is er sprake van xenoglossia (het spreken in bestaande vreemde talen die de glossolaal niet kent) of moeten we het verschijnsel beschouwen als glossolalia (dit is het uitspreken van verbale patronen die niet geïdentificeerd kunnen worden als een menselijke taal)? Met andere woorden is glossolalie een taal die een woordenschat, een grammatica en een syntaxis heeft?

Het woord tong of taal (Grieks: gloossa) helpt ons al op weg. Uitvoerige studies hebben aangetoond dat dit woord nergens een non-cognitieve uiting wil aangeven.'" Trouwens er moet zeker een cognitief element, een kenniselement in deze tong of taal zitten, anders zou het onmogelijk zijn dat door middel van een andere gave, namelijk die van het vertolken van talen, de tong kon worden uitgelegd."'

Of het een bekende taal is, weten we niet. Paulus verwijst in 1 Corinthiërs 13:2 naarde talen van mensen en engelen. Sommige uitleggers zien zowel de talen in Handelingen 2 gesproken als ook de tongen waarover Paulus schrijft als vreemde talen (xenoglossia).

Kuyper acht het niet onmogelijk dat de taal in Handelingen 2 en 1 Corinthiërs 12-14 de taal is die we later in de hemel zullen spreken. Het kan volgens Kuyper misschien ook wel de taal van de engelen (1 Cor.l3: l) zijn.

Velen denken met Calvijn dat de Pinkstertongen werkelijke talen waren en de tongen in de brief aan de Corinthiërs daarentegen niet.

De grote vraag is: wat is het nut van het spreken in een taal die men niet verstaat?

1. In de eerste plaats is het een door God gegeven hoorbaar teken van de aanwezigheid en de werking van de Heilige Geest in de kerk vooral voor de ongelovigen die door deze gave kunnen weten, dat God werkelijk in de gemeente tegenwoordig is (1 Cor. 14:22). Er is dus ook in Corinthe wel een gerichtheid op hoorders, maar dan meer secondair.

2. In de tweede plaats is deze gave voor de gelovige, die deze ontvangen heeft, tot persoonlijk nut. De glossolaal sticht zichzelf, bouwt zijn geloof op (1 Cor. 14:4). Hoe moeten we ons dit voorstellen? Paulus schrijft dat degene die in een tong bidt, bidt met zijn geest, terwijl zijn verstand onvruchtbaar blijft (1 Cor. 14:14).

Het is dus zo dat het spreken in een taal of tong op het verstand geen invloed heeft. De bidder heeft er intellectueel, wat verstaan en inzicht betreft, geen voordeel van. Samarin is van mening dat het spreken in tongen bedoeld is 'to express emotion of feeling'.'" Dan zou het nut gelegen zijn in de uitwerking die het spreken in een tong heeft op het gevoelsleven van de gelovige.

Nu maakt de apostel bij het spreken in een tong onderscheid tussen geest en verstand (1 Cor. 14:14). De vernieuwde geest (Grieks: neuma) van de bidder is bij zo'n gebed instru-

ment van de Geest, maar het verstand (Grieks: nous) van de bidder is uitgeschakeld. Hier Hgt de grond voor de onverstaanbaarheid van het gebed.

Ten onrechte vertaalt Gaffin hier 'mijn geest' als 'de Heilige Geest' die mij gegeven is." Nergens in het Nieuwe Testament wordt echter over de Heilige Geest gesproken als 'mijn Geest'. Het gaat hier om de menselijke geest. De menselijke, vernieuwde geest is instrument van de Heilige Geest. Het verstand blijft onvruchtbaar. De inhoud van de gave is een mysterie, een openbaring van de Geest (1 Cor. 12:7).

Toch bouwt de glossolaal zichzelf op volgens Paulus' opmerking in 1 Corinthiërs 14:4. De veronderstelling is o.a. door Hodge geuit, dat de glossolaal zichzelf alleen met zijn tongentaai kan opbouwen wanneer hij ook de gave van de uitleg bezit en dus op die wijze in zijn geloof versterkt wordt. De gemeente heeft voor de geloofsopbouw immers ook iemand nodig die de tong vertaalt. Volgens deze opvatting wordt het verstand bij de persoonlijke geloofsopbouw weer ingeschakeld." Deze verklaring is niet erg overtuigend.

Het is ook mogelijk dat het nut op een ander terrein ligt. Grosheide schrijft dat de inhoud van de glossolalie de glossolaal geen winst brengt, maar dat de bidder overtuigd wordt dat hij de Geest deelachtig is."

Godet ziet als de vrucht van deze intieme omgang met God dat - al wordt de zegen niet omgezet in juist afgebakende begrippen door de arbeid van het verstand - in de diepte van de ziel de zegen van de omgang met God gevoeld wordt." Hij ziet het nut dus ook gelegen in het gevoelsleven.

John Owen is van mening dat de geestelijke gaven in het verstand (in the mind) gezeteld zijn en geen houvast hebben op de ziel (the soul). Hij schrijft dat de wil, de genegenheden en het geweten onaangeroerd blijven. Ook wordt het hart er niet door veranderd.'^

We moeten de tongentaai niet verwarren met het zuchten van de Geest in Romeinen 8:26-27. Terecht heeft Gaffin opgemerkt dat er in Romeinen 8 geen sprake kan zijn van glossolalie. Elke gelovige deelt in deze ondersteuning van de Geest, terwijl de gave van het spreken in tongen niet aan alle gelovigen gegeven is (1 Cor. 12:30)."

Bij alle overeenkomst is er toch ook verschil tussen de tongentaai in de gemeente te Corinthe en het talenwonder in Handelingen 2. De overeenkomst tussen de gaven in Handelingen en in 1 Corinthiërs is dat God geprezen wordt. Het verschijnsel van het spreken in talen in het boek Handelingen moet niet met prediking verward worden.

Het verschil bestaat hierin dat het in Handelingen 2 gaat over bekende talen. Dit spreken in tongen in Handelingen is niet bedoeld om een soort zendingsprediking te zijn, een internationale verkondiging aan alle volkeren. 'Es hat nichts direkt mit Lehren zu tun, sondern mit der Lobpreisung Gottes', zo schrijft Mosiman."

Samenvattend kunnen we zeggen dat de glossolalie primair een gebedsgave is in verband met dankzegging en lofprijzing (1 Cor.l4:14-]6).

Ciiristenson definieert de tongentaai als "a supernatural manifestation of the Holy Spirit, whereby the believer speaks forth in a language he has never learned, and which he does not understand".'" Miihlen spreekt van "a more intense prayer experience"."

Moderne glossolalie

Ten slotte is er de vraag: wat hebben we te denken van het moderne spreken in tongen? Uiteraard zijn de aanhangers van de charismatische beweging bijna onkritische verdedigers van de tongentaai. Het spreken in tongen wordt door velen als een overtuigend bewijs beschouwd van de doop met de Heilige Geest, als 'een second blessing'. Maar deze 'second blessing theology' zoals Carson dit noemt, "" steunt op een verkeerde interpretatie van de gegevens uit Handelingen. De charismatische beweging kenmerkt zich zoals we reeds gezien hebben door een principieel-onhistorisch denken. De wijze waarop Lucas over de charismata spreekt, biedt geen paradigma voor een individuele christelijke ervaring. De exegese van Handelingen zoals dit in de meeste charismatische kringen beoefend wordt, is hermeneutisch ongecontroleerd."'

Nu hebben vele moderne taalkundigen, sociologen, sociolinguïsten, theologen en psychologen een onderzoek ingesteld naar dit merkwaardige verschijnsel van het spreken in tongen. Linguïsten hebben duizenden tapes met voorbeelden van moderne tongentaai beluisterd en geanalyseerd. Hun eensluidende bevinding is dat het contemporaine fenomeen van tongentaai nergens het patroon van een bekende menselijke taal vertoont. De patronen en structuren van bekende talen waren niet te vinden."'

De onderzoekingen zijn gedaan in verschillende culturen en onderscheiden taalgebieden met als merkwaardig resultaat dat de uitingen van de glossolaal nauw verband houden met zijn natuurlijke taal. De Duitse en Franse tongentaalspreker verschilt geheel en al van zijn evenknie uit Engeland."'

De ervaring van Engelse Alpha-mensen is dat het voor mensen die meertalig zijn, moeilijker is in tongen te spreken, omdat zij een andere houding hebben ten opzichte van vreemde klanken.

We krijgen ook de indruk, door onderzoekers, dat de moderne glossolalie bezig is om enigszins af te nemen. Nils Bloch-Hoell schrijft dat in de Pinksterbeweging het spreken in

tongen definitief bezig is om af te platten. Een onderzoek door Virginia H. Hine in de Verenigde Staten, Mexico, Colombia en Haïti heeft aan het licht gebracht dat de tweede generatie pentecostalisten over het algemeen minder in tongen spreken als zij, die tot de eerste generatie gerekend kunnen worden."^

Velen hebben hieruit de conclusie getrokken dat moderne tongentaai niet hetzelfde is als het spreken in tongen zoals we dit vinden in Handelingen en 1 Corinthiërs/" Packer deelt dit standpunt, hoewel hij van mening is dat moderne tongentaai meer goed dan kwaad doet en een hulp kan zijn voor vele gelovigen in aanbidding, gebed en wat hij noemt commitment/'

We moeten hier wel voorzichtig zijn en niet te voorbarig oordelen. Wat betreft het wezen, het nut en de eventuele beëindiging van de tongentaai bij de afsluiting van de canon zijn er nog heel wat onopgeloste vragen.

Over de moderne gave van de vertolking van tongen zijn de huidige onderzoekers ook zeer sceptisch. Over het algemeen zijn de interpretaties stereotiep, vaag en bieden ze weinig informatie.

Packer geeft een aantal verhalen door van personen die pretenderen de gave van vertolking van tongen hebben en dan tot de meest bizarre en soms zelfs tegenstrijdingen vertolkingen komen.^^ Er is op dit terrein veel onzekerheid en daarom is het heel moeilijk om vast te stellen of de wijze waarop in onze tijd de gave van vertolking van tongen beoefend wordt wel dezelfde gave is die Paulus beschrijft in 1 Corinthiërs 12:30; 14:5.27.

Lloyd-Jones is van mening dat het merendeel zo niet allen die verklaren dat zij in tongen kunnen spreken dit meer onder psychologische dan onder geestelijke invloed doen.*'

Het valt moeilijk te aanvaarden dat alle tongentaai zoals dit zich in de charismatische beweging manifesteert het werk van de Heilige Geest is. Twijfel daaraan is gerechtvaardigd als we er op letten hoe gemakkelijk en dikwijls onkritisch soms in de charismatische beweging omgegaan wordt met andere religieuze tradities, bijvoorbeeld met die van de rooms-katholieke kerk. Deelname aan de charismatische beweging, zo wordt gezegd, kan voor leden van de rooms-katholieke kerk zelfs betekenen dat ze beter rooms-katholiek worden en dat hun verering van Maria en het inroepen van de hulp van gestorven heiligen dieper beleefd kan worden.

Wanneer een protestantse charismatische leider beweert dat hij door het spreken in tongen de roomse leer van Maria en de heilige communie van de Rooms-Katholieke Kerk nu beter verstaat dan stelt dit zijn gave wel in een bedenkelijk daglicht. Het is moeilijk te aanvaarden dat zijn gave een charisma van de Heilige Geest is wanneer hij aanvaardt dat

Maria onbevlekt ontvangen is en gelooft dat bij de eucharistie de ouwel verandert in het lichaam van Christus.^"

Wanneer Paulus de Corinthische gelovigen al waarschuwt om niet eenzijdig deze gave te overaccentueren, hoe hebben wij dan niet op onze hoede te zijn. Paulus stelt ook duidelijk bepaalde voorwaarden waaraan in de gemeente voldaan moet worden wanneer er in talen wordt gesproken (1 Cor. 14:27).

Aan de andere kant vermaant de apostel de gelovigen te Corinthe het spreken in tongen niet te belemmeren. Wanneer we aanvaarden dat deze gave met de vaststelling van de canon verdwenen is zoals Gaffin veronderstelt dan behoeven we ons van deze tekst niets aan te trekken."

In ieder geval is duidelijk dat voor de gelovigen in Corinthe deze gave in hun specifieke omstandigheden grote betekenis had. Wellicht was dit het geval vanwege het feit dat zij omringd waren door heidenen waaronder ook deze gave - zij het geheel verkeerd - beoefend werd. Paulus wijst het spreken in tongen niet af. Wel wijst hij het terug.

Er kan een tijd komen dat tegenover een felle machtsontplooiing van de antichrist de 'bijzondere charismata' in de kerk weer sterk zullen opvlammen.^"

Calvijn laat de mogelijkheid open, dat God weer opnieuw wanneer het nodig zou zijn, met name waar de religie in verval geraakt is, bijzondere gaven kan uitdelen. Hij acht dit dan nodig om de zuivere leer te herstellen."

Het is wel opmerkelijk dat zelfs iemand zoals Gaffin die zeer negatief staat tegenover de tongentaai toch erkent dat in de levens van hen die zeggen in tongen te spreken een vernieuwing heeft plaats gevonden.'" Hij aanvaardt met vele anderen zowel binnen als buiten de charismatische kringen dat spontane, non-conceptuele, vrije vocalisatie als een universele, menselijke capaciteit mogelijk is. Daarom vraagt hij of er misschen niet een legitieme plaats moet zijn voor wat hij noemt 'Christian free vocalisation'? "

Aan het einde van ons betoog over de glossolalie moet er gewezen worden op de wijze waarop met name de apostel Paulus over de charismata handelt. In zijn brede bespreking van de charismata in 1 Corinthiërs 12-14 heeft hij tussen zijn betoog een hoofdstuk over de liefde ingesloten. Dit hoofdstuk is geen 'Fremdkörper' tussen de hoofdstukken 12 en 14.

De liefde als het uitstaande kenmerk van de vrucht van de Geest moet het regulerende beginsel zijn bij het gebruik van de gaven van de Geest.""

We zullen bij de beoordeling van de charismatische beweging het criterium van de liefde zelf ook in gedachten moeten houden." Toen men twee eeuwen geleden aan Jonathan Edwards vroeg waardoor de kerk het meeste het beeld van de hemel vertoont, was zijn antwoord: "It is love".'"

Wie de theologische literatuur van de Engelse puriteinen leest, zal ontdekken dat zij zonder tongentaai een diep en krachtig en hooggestemd geestelijk leven hadden.'

Met betrekking tot de tongentaai kunnen we alleen maar Paulus' vermaan in acht nemen: Belemmert het spreken in tongen niet. Daarbij is vanzelfsprekend toetsing en theologische beoordeling van het verschijnsel zoals dit zich in het heden manifesteert zeer belangrijk. De hedendaagse manifestatie van het verschijnsel mag ons wel tot de uiterste terughoudendheid oproepen.

De gaven van genezing

De gave van gezondmaking staat hoog op de lijst bij de charismatische beweging. Predikers pretenderen dat zij deze gave van de Heilige Geest hebben ontvangen en dat God hun een bepaalde bediening heeft gegeven. Zij weten zich geroepen de dienst der genezing waar te nemen. Genezingsdiensten worden geadverteerd. Het gaat er soms luidruchtig en emotioneel toe. De boodschap is: God wil geen ziekte. Alle ziekte is direct of indirect veroorzaakt door de duivel.

Bij de charismatici bestaat de neiging om de genezing te verbinden met de verzoening. Op zichzelf is dit niet onjuist.

Dr. M.J. Paul heeft daar in zijn studie over ziekenzalving in de christelijke gemeente ook terecht op gewezen. Christus heeft voor de gelovigen verzoening bewerkt. Hiermee heeft Hij de grondslag gelegd en de waarborg gegeven voor de verlossing van de hele mens, de mens naar lichaam en ziel.

Paul wijst er met grote nadruk op dat er in de Bijbel een verband is tussen vergeving en genezing en dat de volgorde heel belangrijk is. Waar Gods vergeving in het gebed gevraagd en in het geloof ontvangen wordt daar mogen we ook ten aanzien van het lichaam heil verwachten. Maar de genezing staat niet als een doel op zichzelf. Wie leeft vanuit Gods vergeving verlangt er naar om - hetzij ziek, hetzij gezond - te leven naar Gods wil en . ^ .. Al)

tot zijn eer. Vele charismatici die als genezers optreden gaan te ver als zij beweren dat elk ziek kind van God nu op grond van de verzoening genezing kan claimen. Christus heeft immers aan

overwinnen. Ziekte komt van de duivel. God wil geen ziekte. Wie toch ziek blijft heeft niet genoeg geloof.

We vinden nergens in het Nieuwe Testament een aanduiding, dat te allen tijde een goede gezondheid de wil van God voor alle gelovigen is. We lezen van de ziekte van Epafroditus (Fil.2:27), van Timotheüs (1 Tim.5:23; 2 Tim.4:20) en van de doom in Paulus' vlees (2 Cor.l2:7-10).

De charismatische beweging ziet dikwijls over het hoofd de grote zegen in de vorm van wijsheid, geduld en aanvaarding van de werkelijkheid zonder enige bitterheid of opstandigheid, die bij zieke kinderen van God aan het licht komen. Ontroerend is in dit verband het getuigenis te lezen van twee schrijvers die quadripleeg zijn.'''

Wat leert ons de Schrift over de gave van genezing? Deze gave valt onder de zeer speciale gaven van de Heilige Geest, die Paulus ook noemt: amelijk krachten (1 Kor. 12:28), geloof (1 Kor. 12:9) en de gave van genezing (1 Kor. 12:9.28). Hier gaat het om bijzondere gaven van de Heilige Geest, die aan sommige gelovigen verleend worden om wonderdaden te verrichten.

In Romeinen 15:18-19 getuigt Paulus, dat hij als apostel deze gaven om wonderen en krachten te doen, ontvangen heeft. Hij spreekt van de kracht van tekenen en wonderen, door de kracht van de Heilige Geest.

Verschillende Schriftverklaarders beschouwen deze gaven evenals de gave van het apostelschap als alleen bedoeld voor de beginperiode van de nieuwtestamentische kerk. Toen het fundament van de kerk gelegd was, zouden deze gaven verdwenen zijn. Alleen Jezus en de apostelen zouden deze gaven beoefend hebben. Inderdaad hebben Jezus en de apostelen wondertekenen gedaan (Matt.4:23-24; Luc.8:47; Joh.11:43; Hand.5:15; 19:11).

Paulus rangschikt deze uitzonderlijke gaven onder de 'tekenen van de apostel' (2 Kor. 12:12).

Aan de andere kant beschrijft Paulus deze krachten als charismata die God in de gemeente gegeven heeft (1 Kor. 12:27-30). We kunnen dus geen denkbeeldige streep trekken tussen de apostolische en de na-apostolische periode van de kerk.

Wel is het zo, dat deze gaven niet aan allen, maar aan sommigen gegeven zijn.

De aard van deze gaven en dan in het bijzonder de gave van genezing komen we op het spoor als we letten op de omschrijving die de apostel van deze gaven geeft. Hij noemt deze gaven samenvattend de gaven van 'geloof. Wanneer deze gaven met het woord 'geloof' aangegeven worden, is daarmee niet het zaligmakende geloof bedoeld, maar geloof als vertrouwen in de almacht van God, die wonderen werkt. Dit is het geloof, dat iemand in staat stelt om wonderen te verrichten.

Zelfs ongelovigen kunnen deze gave ontvangen en wonderen doen (Matth.7:22). Deze gave van het geloof is niet tot genezing beperkt, maar in 1 Corinthiërs 12:9, 30 wordt deze gave wel in het bijzonder op de genezing van zieken toegespitst.

Dit charisma moeten we in nauw verband zien met de evangelieverkondiging. De gave van genezing heeft een sterk missionaire spits. In een wonder (o.a. van genezing) wordt de aanwezigheid en de kracht van de Kurios, Jezus Christus openbaar.

De wonderen, die door dit charisma bewerkt worden, hebben zowel een profetischgeestelijke als een toekomstig-letterlijke betekenis. Genezing van het lichaam wijst heen naar herstel van de hele mens. Profetisch verkondigt dit wonder de volledige doorbraak van het koninkrijk van God als verlossing uit en overwinning van de macht van zonde, dood en satan. Deze verlossing is niet alleen maar een verlossing van de mens naar de geestelijke kant van zijn bestaan, maar ook een herstel en verlossing van het lichaam.""

In de Bijbel worden heel wat genezingswonderen genoemd. Christus en de apostelen hebben mensen gezond gemaakt. Paulus spreekt in 1 Corinthiërs 12:9, 18, 29 over deze gave van genezing. Waar in de Bijbel een genezingswonder plaats vindt, zijn de omstanders dikwijls met vrees en heilige eerbied vervuld.

Het is ook heel duidelijk dat Petrus en Johannes bij hun gaan naar de tempel niet van plan waren om een genezingsdienst te houden (Hand.3:1-10). Hetzelfde geldt van Paulus toen hij de verlamde man in Lystra genas (Hand.14:8-10). De apostelen ontvangen van God een onmiddellijke opdracht."

Dat God ook nog vandaag op een wondere wijze kan genezen, is buiten alle twijfel. De kerkgeschiedenis levert hiervan vele bewijzen. De Schotse Covenanters en de vroege Schotse hervormers geven ons vele voorbeelden. Bekend is de wondere genezing van John Welsch, de schoonzoon van John Knox."

Vandaag wordt in charismatische kringen de fout gemaakt dat er met betrekking tot genezing in hun genezingsdiensten niets beloofd is en toch veel wordt verwacht."' Misschien uit reactie op de traditionele kerken plaatst men de 'dienst der genezing" soms te veel i n het middelpunt. Hier en daar valt bij charismatische groepen zelfs een zekere weerstand tegen de reguliere geneeskunde te bespeuren. Ziekte komt van de duivel. Werp de duivel uit, dan zal de zieke gezond worden. En als iemand niet geneest, dan heeft dat te maken met het ongeloof van de patiënt.

We kunnen van de melaatse man in Marcus 1:40 leren dat wij bij het zoeken van genezing gelovig rekening mogen houden met de almacht van God: U kunt mij reinigen", maar ook gelovig moeten buigen voor de vrijmacht van God: indien U wilt".

De gave van de profetie

De derde gave die bij de charismatische beweging volle aandacht krijgt, is de gave van de profetie. Volgens de Schrift is profetie inderdaad zeer belangrijk. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt veelvuldig over de profetie gesproken.

Terecht vraagt de charismatische beweging dus aandacht voor de profetie. Het is wel een vraag of de grote belangstelHng voor de profetie die de charismatische beweging aan de dag legt, geheel met de Bijbel overeenstemt.

Ten opzichte van de profetie verschilt de charismatische beweging van de reformatorische visie. De charismatici verwachten nog steeds bij de profetie een directe inspraak van de Heilige Geest. De doop met de Heilige Geest gezien als een tweede ervaring heeft volgens vele charismatici als nevenverschijnsel de profetie, maar dan een profetie die het karakter heeft van een directe goddelijke inspraak naast de Bijbel, los van de Bijbel en soms zelfs boven de Bijbel. De reformatoren verbinden de profetie met de uitleg van het Woord van God.

Deze gave zal niet verder besproken worden, want in het vorige nummer van Theologia Reformata heeft prof. K. Runia reeds brede aandacht aan de gave van de profetie gegeven.

Een bijbels-theologisch perspectief

De charismatische beweging wil weer terug naar Pinksteren en wil graag de Pinksterdag continueren. Deze drang is te verklaren uit het feit, dat deze beweging principieel onhistorisch denkt. Maar we kunnen de klok van de geschiedenis ook van de kerkgeschiedenis niet terugzetten.

We kunnen de eerste tijd van de kerk niet kopiëren. Anders gaan we terug naar de bron en vergeten we hoe de rivier zijn loop door de geschiedenis is gegaan.""

Een heilshistorisch perspectief op de Schrift en in het bijzonder op de komst en het werk van de Heilige Geest ontbreekt te veel bij de charismatische beweging. Teksten worden consistent gebruikt, dit wil zeggen elk woord, uitdrukking of frase moet op de verschillende plaatsen in de Bijbel altijd dezelfde betekenis hebben. Er is weinig of geen aandacht voor de verbanden waarin bepaalde teksten geplaatst zijn en het inzicht in de voortgang van Gods heilshandelen ontbreekt zo dikwijls.

Men heeft bij de charismatische beweging over het algemeen geen helder inzicht in het onderscheid tussen het heilshistorische en het heilsordelijke in de Schrift. Het principieel onhistorische denken van deze beweging maakt van het feit van Pinksteren een norm in plaats van een bron bij de evaluering van de charismata.

De charismatische beweging ontkomt niet aan het gevaar dat we bij sommige Puriteinen en ook in ultra-orthodoxe kringen aantreffen. De heilsorde wordt een repetitie van de heilsgeschiedenis.

De grote heilsfeiten moeten in het binnenste van Gods kind herhaald worden. Het is niet genoeg dat Christus in Bethlehem geboren is. Is Hij niet in mijn hart geboren dan ben ik nog verloren. Zo is het ook met kruis en opstanding. De heilsorde wordt onder de schematiek van de heilsgeschiedenis gebracht. De hele toeëigening van het heil wordt eigenlijk niet anders dan een herhaling van de geschiedenis van het heilsfeiten.

Bij de charismatische beweging is dit probleem toegespitst op Pinksteren. De uitstorting van de Heihge Geest op Pinksteren moet in mijn leven herhaald worden. Daarom wordt er zo gemakkelijk gebeden om een herhaling van Pinksteren, om een nieuwe uitstorting van de Heilige Geest. Men wil zo graag dat alles wat in het boek Handelingen gebeurd is nog eens overgedaan wordt.

Daarom is het niet vreemd dat bij de charismatische beweging de gaven van de Heilige Geest die bij het ontstaan van de kerk van het Nieuwe Testament in het verleden sterk figureerden, meer aandacht krijgen dan de gaven die bedoeld zijn voor de opbouw van de kerk in het heden. Het juiste bijbels-theologische perspectief op de charismata onbreekt al te zeer.

We kunnen wel van de charismatische beweging leren dat wij ook in de kerken hernieuwde aandacht aan de charismata moeten geven. We moeten daarbij echter het (heils)historisch perspectief niet uit het oog verliezen. En we hebben niet de vraag te stellen: wat maakt de meeste indruk, maar: wat bouwt het meeste op?

Bij onze overgang naar een nieuw millennium is niet de vraag actueel: wat heeft de kerk te Corinthe ons te bieden, maar wat wil de Geest ons vandaag geven en welke gaven hebben we nodig om werkelijk kerk, een charismatische kerk, een levende, Geestvervulde gemeente van Jezus Christus te zijn in de 21ste eeuw?

Hoe belangrijk, ja zelfs noodzakelijk het ook al is om aan de charismata volle aandacht te geven, we moeten niet vergeten wat de Heilige Geest in ons persooonlijke leven eerst moet doen. De Heilige Geest doet een tweevoudig werk: Hij vernieuwt en Hij bekwaamt. Eerst is er het verlossende werk van de Heilige Geest en dan rust Hij ook toe tot arbeid in Gods koninkrijk waarbij Hij ons van de nodige gaven voorziet.

Alleen vanuit de geloofsverbondenheid aan Jezus Christus kunnen we de gaven van de Geest die ons geschonken worden op de juiste wijze gebruiken.


* Lezing contio Gereformeerde Bond, Januari 1999.

1 Maris, J.W., De charismatische beweging en wij, Bedum 1996, p.l9.

2 Calvijn, J., Opera quae supersunt omnia Vol.XLVIH, Ed. G.Baum, E.Cunitz, E. Reuss, Brunsvigae 1892, p. 11: ommentaar op Hand. 1:8: Nunc quasi rupta maceria, unum ex utrisque fieri corpus iubet Christus, ut regnum suum ubique erigatur".

3 Packer, J.I., Keep in step with the Spirit, Leicester 1996, p.91.

4 Morris, L., The First Epistle of Paul to the Corinthians, Grand Rapids 1975, p. 174.

5 Carson, D.A., Showing the Spirit. A Theological Exposition of Tongues in Acts and First Corinthians, Ann Arbor 1968, p.210; Packer, J.I., a.w., p.90-91.

6 Gaffin Jr, R.B., Perspectives on Pentecost. New Testament Teaching on the Gifts of the Holy Spirit, Phiilipburg 1979, p.l20.

7 Maris, J.W., a.w., p.22-23; 36-37. Vgl. voor een uitvoerige uitenzetting van deze theologische 'modellen'. Maris, J.W., Geloof en ervaring. Van Wesley tot de pinksterbeweging. Leiden 1992, p.45-152.

8 Hoe gemakkelijk de beklemtoning van de ervaring uit de hand kan lopen, bevestigt Hollenweger die zelf uit de charismatische beweging afkomstig is. In zijn indringende studie over deze beweging schrijft hij dat de charismatische beweging toe is aan een kritische evaluering. De vraag moet gesteld worden of allen nog steeds over dezelfde Geest spreken en of niet hier en daar in het enthousiasme het Woord tekort gedaan wordt (Hollenweger, W.J.. Charismatischpfingstliches Christentum: Herkunft, Situation, Ökumenische Chancen, Göttingen 1998). We treffen bij de charismatische beweging niet alleen in Latijns-Amerikaanse landen maar ook elders vanwege het enthousiasme een sterke zucht tot sensationalisme aan waarbij profetie met heidense voorspellingen, wonderen met magie en het charismatische met het spiritistische verward wordt. In extreme gevallen is er ook een neiging tot triomfalisme (Carson, D.A., a.w., p.l73-174); verg. ook Floor, L., De spiritualiteit van de charismatici (in: W. van 't Spijker e.a. (red.), Spiritualiteit, Goudriaan-Kampen 1993) 294-306.

9 Owen, J., Works, ed. W. Gould, London 1967, 4, p. 1-518.

10 Calvijn, J., a.w., p. 182: ommentaar op Hand.8:16: Sed de singularibus iilis donis, quibus Dominun initio evangelii quosdam esse praeditos voluit, ad omandum Christi Regnum".

11 Vgl. Baay, P.K., De God antwoordende mens. Heerenveen 1998, p.256-257 waar naar het gebruik van charisma bij Philo en op het Hebreeuwse equivalent van dit begrip gewezen wordt. Bavinck, J.H., Ik geloof in de Heilige Geest, Den Haag z.j., p.61.

12 Versteeg, i.P., De Geest en de gelovige. Kampen 1976, p.14, 15.

13 Spijker, W. van 't. De charismatische beweging. 's-Gravenhage 1977, p.32; verg. Packer, J.I., a.w., p. 194-195.

14 Calvijn, J., Opera quae supersunt omnia, Vol.XLIX, Ed. G.Baum, E. Cunitz, E. Reuss, Brunsvigae 1892, p.237 Commentaar op Romeinen 12:5: Vocati enim sumus hac lege, ut tanquam in unum corpus coalescamus".

15 Calvijn, J., a.w., ^.Til. Commentaar op Rom.l2:5: Ea similitudine adhibita probat quam necessarium sit singulos considerare quid suae naturae, quid capti, quid vocatoni conveniat".

16 Snyder, H.A., Het probleem van de wijnzakken. De structuur van de kerk in een eeuw van techniek. Hoornaar 1975, p.llO.

17 Snyder, H.A., a.R„ p.ll0, 111.

18 Houwelingen, P.H.R. van, / Petrus. Rondzendbrief uit Babyion, CNT 1991, Kampen 1991, p.157-158.

19 Houwelingen, P.H.R., van, a.w., p.l57.

20 Graafland, C, Gedachten over het ambt, Zoetermeer 1998, p.308.

21 Trimp, C, De charismatische gemeente I-IV (in: De Reformatie, Jaargang 53, nr. 19, 20, 21.22 (1978) 321-323), maart 1978) p.332.

22 Malony, H.N. & Lovekin. A.A., Glossolalia. Behavioral Science Perspectives on Speaking in Tongues, New York-Oxford, 1985, p.4.

23 Van Rooy, J.A., "Sinkretisme in Vendaland", Roodepoort 1964, p.37.

24GaffinJr., R.B., o.H., p.l21.

25 Mills, W., A Theological Interpretation of Tongues in Acts and first Corinthians, Ann Arbor, 1968, p.210.

26 Carson, D.A., a.w., p. 142.

27 Calvijn, J., Commentaar op 1 Cor.14:14.

28 Behm, J., Gloossa, heterogloosos, (in: G.Kitte! (red.), Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament Dl I Stuttgart 1933), 719-726); Edgar, Th.R., Miraculous Gifts: Are They for Today? Loizeaux 1983, p. 110-121.

29Carson, D.A., a.H'., p.91.

30 Samarin, W.J., Tongues of Men and Angels. A controversial and sympathetic analysis of Speaking in Tongues. New York - London, 1972, p.205).

31 Gaffin Jr., R.B., a.w., p.76.

32 Hodge, Ch., An Exposition of the The First Epistle of the Corintians, London 1959, p.281.

33 Grosheide, F.W., De Handelingen der Apostelen I, Amsterdam 1942, p.543.

34 Godet, F., Kommentaar op Paulus eersten brief aan de Corinthiërs, Utrecht 1904, p.638.

35 Owen, J., a.w., p.437.

36 Gaffin Jr., R.B., p.84-85.

37 Mosiman, E., a.w., p.29.

38 Christenson, L., Speaking in Tongues and lts Significance for the Church, Minneapolis. Bethany 1968, p.22.

39 Miihlen, H., /\ Charismatic Theology: Initiation in the Spirit, London 1978, p. 152-156.

40Carson, D.A., a.w., p.l58.

41 Fee, G.D., Hermeneutics and Historical Precedent-a Major Problem in Pentecostal Hemeneutics, (in: Perspectives in the New Pentecostalism, Grand Rapids (1976) 118-132).

42 Samarin, W.J., a.w., p. 103-128.

43 Goodman, F.D., Speaking in Tongues: A Cross-Cultural Study of Glossolalia. Chicago 1972, p. 123.

44 Bloch-Hoell, N., The Pentecostal Movement, London 1964, p. 146.

45 Hine, V.H., "Pentecostal Glossolalia", in: Journal for Scientific Study of Religion 8 (1969) p.221-222).

46 Compagnie, L.C., in: Nederlands Dagblad 13 juni 1998. p.7.

47 Packer, J.L., a.w.. p.207 v.v.

48 Packer, J.L., a.H'., p.2l2.

49 Murray, I.H., D. Martyn Lloyd-Jones. The Fight of Faith 1939-1981. Edinburgh 1990, p.690 noot 2.

50 Harper, M., Three Sisters: Procovative Look at Evangelicals, Charismatics and Catholic Charismatics and Their Relationship to One Another, Wheaton 1979:49-50.

51 GaffinJr, R.B., a.H'., p.l02-109.

52 Coetzee, J.C, Charismata - Geestesgawes (in: In die Skriflig, Jaargang 9, nr.34 (1975) p.27-35).

53 Calvijn, J., a.w., Vol. XXIX p. 198 Commentaar op Efeziërs 4:11: Nam Deus apostolis, evangelistis et prophetis eccleasiam suam nonnisi ad tempus omavit: isi quia ubi collapsa est religio, evangelistas extra ordinem excitat, qui puram doctrinam postlimonio in lucem revocent"; vgl. uitvoerig hier over: rusche, W., Das Wirken des Heiligen Geistes nach Calvin, Göttingen 1957, p.330-333.

54 Gaffm Jr.., R.B., aw., p. 121.

55 Gaffin Jr., R.B., a.w., p.l21.

56 Du Tolt, A.B., Die Charismata - 'n Voortsetting van die gesprek. Pauliniese Kriteria ten opsigte van die beoefening van die individuele Charismata volgens I Kor. 12-14 (in; Ned. Geref. Teologiese Tydskrif, Deel XX Nommer 3 Junie (1979) 189-200).

57 Du Toit, a.arf., p.l98.

58 Edwards, J., Charity and lts Fruits, Edinburgh 1969, 323vv.

59 Carson, D.A., a.w., p.l67.

60 Paul, M.J., Vergeving en genezing. Ziekenzalving in de christelijke gemeente. Zoetermeer 1997, 158.

61 Eareckson, J. & Estes, St., A Step Further, Grand Rapids 1980.

62 Snyman, W.J., Nuwe en oii dini> e. Potchefstroom 1967. p.43.

63 Lloyd-Jones, D.M.. The Doctor Himself and tlie Human Condition. Londen 1982. p.96.

64 Lloyd-Jones, D.M., a.w., p.87.

65 Hummel, Ch.E.. Fire in tlie Fireplace: Contemporary Cliarismalic Renewal. Downers Grove 1978. p.218.

66 Trimp, C, a.art., p.339.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999

Theologia Reformata | 307 Pagina's

DE CHARISMATA

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999

Theologia Reformata | 307 Pagina's