Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BETEKENIS VAN DE SEPTUAGINTA VOOR DE BIJBELWETENSCHAP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BETEKENIS VAN DE SEPTUAGINTA VOOR DE BIJBELWETENSCHAP

42 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opgedragen aan prof. dr. dr. dr. hc Robert Hanhart ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag op 6 juli 2000 in dankbaarheid en respect

C.G. den Hertog

In dit opstel wordt de vraag naar de theologische verwerking van ^eX fenomeen van de Septuaginta aan de orde gesteld. De opbouw is als volgt. Na een schets van de plaats die de Septuaginta in de klassieke studie theologie inneemt, wordt de toegenomen belangstelling voor De Septuaginta als document van het Jodendom in de hellenistische tijd voorgesteld. In een excurs krijgt de recente studie van W. Aalders de aandacht, die zij verdient. De groeiende belangstelling voor de Septuaginta heeft haar neerslag in de reeds verschenen en nog te verschijnen literatuur. De Septuaginta blijft echter ook een deel van het tekstgetuigenis van de oudtestamentische bijbeltekst. Onze kennis van de tekstgeschiedenis is in de afgelopen vijftig jaar enorm toegenomen en dit heeft ook de betekenis van de Septuaginta nog eens onderstreept. Wij hebben door de tekstvondsten van de woestijn van Juda en de Septuaginta zicht op de laatste groeifase van het Oude Testament èn op de verwerking van het oudtestamentisch getuigenis.

De Septuaginta in de theologische studie

Zonder enige twijfel is de Septuaginta voor de gemiddelde student(e) theologie nog steeds een belangrijk begrip. Tenslotte zijn er in de loop van een klassieke studie theologie verschillende gelegenheden om met dit document uit de Oudheid in aanraking te komen.

1. Wie Bijbels Hebreeuws leert, zal op een bepaald ogenblik een kritische editie van de Hebreeuwse Bijbel ter hand nemen. In het bij een wetenschappelijke editie behorende kritische apparaat speelt, naast het materiaal uit de vondsten van de Dode Zee (Qumran e.a.) en de in vergetelheid geraakte kamer voor onbruikbaar geworden bijbelhandschriften (Geniza) van de synagoge in het oude centrum van Cairo, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel een belangrijke rol.

Aan de gevallen waarin de Griekse tekst korter schijnt te zijn dan de Hebreeuwse, wordt daarbij traditioneel grotere aandacht besteed dan aan de gevallen waarin het omgekeerde aan de orde is; soms registreert de moderne uitgever ook een inhoudelijke (d.w.z. een kwalitatieve, geen kwantitatieve) variant. In veel gevallen wordt het verschil tussen de Hebreeuwse en de Griekse tekst door een uitgever niet slechts

(neutraal) geregistreerd, maar ook gewaardeerd. Zo is het altiians in de verschillende edities van de Württembergische Bibelanstalt in Stuttgart, die in drie verschillende bewerkingen sinds het begin van deze eeuw toonaangevend zijn geweest voor het oudtestamentisch bijbelonderzoek'. De grote editie van het Hebrew University Bible Project, waarvan inmiddels twee delen volledig beschikbaar zijn^, heeft een geheel andere opzet: Het materiaal wordt over verschillende apparaten verdeeld^. Een waardering van het verzamelde materiaal ten opzichte van de masoretische tekst (in deze editie overigens niet ontnomen aan de beroemde Codex Leningradensis maar aan de zgn. Aleppo-codex) in de zin van superieur of inferieur, vindt nergens plaats en dat maakt deze editie voor minder geoefende lezers waarschijnlijk moeilijk te gebruiken. Voor gevorderden is zij daarentegen een must.

Wanneer tijdens of kort na de voorbereiding op het tentamen Bijbels Hebreeuws ook nog de bestudering van de inleiding in de tekstkritiek van het Oude Testament van Ernst Würthwein", het hoofdstuk over de tekst van het Oude Testament in het Bijbels Handboek van Emanuel Tov' of de handleiding voor de omgang met de Biblia Hebraica Stuttgartensia van Reinhard Wonneberger* op het programma staat, wordt al spoedig duidelijk dat achter het algemene etiket 'Griekse vertaling van het Oude Testament' een veelzijdig fenomeen schuilgaat. Over het algemeen genomen blijft er na het met succes afgelegde tentamen Bijbels Hebreeuws waarschijnlijk niet veel meer hangen dan een paar trefwoorden als 'Targumhypothese' (P. Kahle) versus 'Urseptuaginta' (P. de Lagarde), 'Origenes', 'Aquila', 'Theodotion' en 'Symmachos'.

2. De naam Origenes keert spoedig terug, wanneer de oude kerkgeschiedenis bestu-

deerd wordt. Opmerkelijk genoeg blijkt dan dat de man die zo'n enorme zorg aan de tekst van de Bijbel besteedde', in zijn uitleg - althans vanuit hedendaags perspectief gezien; zijn grote aandacht voor de betrouwbaarheid van de bijbeltekst maakt echter wel duidelijk dat we hem met een dergelijk ongedifferentieerd oordeel zeker geen recht doen! - met diezelfde tekst een loopje nam; hij geldt immers als een van de exponenten van de allegorische exegese*.

3. Een derde gelegenheid waarbij tijdens de theologische studie met de Septuaginta kennis gemaakt wordt, is die van de zgn. begripsexegese, de behandeling van bijbelse trefwoorden, waarbij voor wat het Nieuwe Testament betreft regelmatig blijkt dat centrale begrippen in dit deel van de Bijbel vanuit het Oude Testament via het intermediair van de Griekse vertaling zijn aangeleverd. Dit geldt met name voor begrippen die op de cultus betrekking hebben en voor meer abstracte, maar wel centrale begrippen als 'gerechtigheid', 'verlossing' en dergelijke.

In de praktijk overheerst aan het einde van een gemiddelde studie theologie naar mijn gevoel evenwel de indruk dat de Septuaginta hoofdzakelijk benut kan worden om de masoretische tekst te 'repareren'.

De Septuaginta als document van het Jodendom in de hellenistische tijd

In het moderne wetenschappelijke onderzoek kan inmiddels een toenemende belangstelling voor de 'theologie van de Septuaginta' waargenomen worden. In de kring van de nieuwtestamentische wetenschap wordt steeds meer belang gehecht aan de Septuaginta omdat men hoopt hier materiaal te vinden voor de beschrijving van de achtergrond van het Nieuwe Testament'. Onder de indruk van het onbeschrijflijke gebeuren van Ausch-

witz dringt gaandeweg duidelijker door hoe gevaariijk het was, dat men het Nieuwe Testament van zijn Joodse wortels losgemaakt en als een document gelezen heeft dat - op zijn best - vanuit de vooronderstellingen van een (/ze/Jen!-)christeIijke traditie legitiem begrepen kon worden. Daarom wordt nu allerwege de Joodse wereld ten tijde van het Nieuwe Testament bestudeerd en bij de schaarste aan bronnen uit de tijd vóór de Misjna ligt het voor de hand, dat men probeert uit de Septuaginta - niet slechts centrale theologische 'begrippen', maar - een eigen 'theologie' te destilleren. Het gaat hier uiteraard om meer dan alleen een begripsonderzoek; het streven is, zo mogelijk een samenhangend beeld van het theologische concept - of, bij de veelheid van vertalers waarschijnlijker: de theologische concepten - van de Griekse vertalers op te sporen.

De eerste aanzetten voor een dergelijk onderzoek stammen opmerkelijk genoeg uit het Duitsland van het Derde Rijk. In de kring van medewerkers aan het theologische woordenboek op het Nieuwe Testament van Gerhard Kittel werd de Septuaginta voor het al eerder genoemde begripshistorisch onderzoek gebruikt. Hier was het niet ongebruikelijk een tegenstelling te postuleren tussen een Palestijns Jodendom aan de ene en een 'hellenistisch' Jodendom aan de andere kant'". Anders dan bij de meeste oudtestamentisch geschoolde auteurs (zoals bijvoorbeeld Rudolf Meyer, Gerhard von Rad of Walther Zimmerli) het geval was, werd daarbij in de bijdragen van een Georg Bertram, nieuwtestamenticus in GieBen, een onmiskenbaar antisemitische tendens zichtbaar". Maar ook van de kant van het eigenlijke Septuaginta-onderzoek was er belangstelling voor dit soort vragen. Ten onzent was het de grote Isaac Leo Seeligmann die de aandacht op hellenistisch-joodse theologie vestigde, zoals die in de woordkeuze en in de weergave van sommige bijbelplaatsen in de Griekse vertaling zichtbaar wordt'^.

Vandaag geniet het thema van een 'theologie van de Septuaginta' opnieuw brede belang-

stelling. Het traceren van een theologisch concept in een vertaling is evenwel niet eenvoudig. Een vertaler ontwikkelt zijn inzichten en opvattingen immers niet vrij; hij is gebonden aan de tekst die hij dient te vertalen". Stellig zijn er aanwijzingen dat hij nu en dan bewust voor een bepaalde weergave koos; het is echter heel moeilijk daarvoor 'harde' bewijzen te leveren. In de praktijk geldt de regel dat we ons zolang van een 'theologische' verklaring van de Griekse vertaling van een bepaalde plaats dienen te onthouden, als er nog andere, niet-theologische verklaringsmogelijkheden - bijvoorbeeld een van de masoretische tekst afwijkende Vorlage - bestaan. Hier biedt de door de Finse Septuaginta-onderzoeker I. Soisalon-Soininen ontwikkelde methode van onderzoek naar de zog. 'vertaaltechniek' een heilzame correctie'''. Deze onderzoeker ging bewust niet - zoals dat vroeger, mede in verband met de eigen optiek van het begripshistorisch onderzoek, te doen gebruikelijk was - uit van een vergelijking van de door een vertaler gehanteerde vertaalequivalenten voor bepaalde Hebreeuwse begrippen (de lexicografische aanpak), maar koos als punt van vertrek syntactische verschijnselen waarin de Hebreeuwse en de Griekse taal zich zozeer onderscheiden dat een Griekse vertaler onmogelijk woord-voor-woord te werk kon gaan (zoals hij dat normaal placht te doen)'^. Uit dergelijk onderzoek in verschillende bijbelboeken (men gaat er van uit dat een bijbelboek in de regel door één vertaler vertaald werd; de twaalf Kleine Profeten werden daarbij waarschijnlijk als één bijbelboek behandeld, de 'megillot', de feestrollen - Ruth, Hooglied, Prediker, Klaagliederen en Esther - gezien het verschillende karakter van de afzonderlijke vertalingen blijkbaar niet) komt heel duidelijk het verschil in stijl, kwaliteit en competentie tussen de verschillende vertalers / vertalingen naar voren. Hoe scherper nu het profiel van de afzonderlijke vertalers zichtbaar wordt, des te duidelijker wordt ook, welke weergaven in hun vertaling als echte theologische keuzen aangemerkt

mogen worden, resp. welke daarvan tot het repertoire van hun 'standaard-weergaven' behoren'*.

Excurs: W. Aalders, De Septuagint. Brug tussen synagoge en kerk

Het is hier de plaats om op een belangrijke publicatie van het afgelopen jaar te wijzen: dr. W. Aalders, De Septuagint. Brug tussen synagoge en kerk, Heerenveen 1999. De negentigjarige auteur breekt in deze studie een lans voor een theologische beoordeling van de Septuaginta. Bijzondere betekenis heeft voor hem het feit dat hij in zijn jonge jaren in Amsterdam vrijwel naast een later beroemd geworden Joodse Septuaginta-geleerde gewoond heeft: Isaac Leo Seeligmann. Toch hebben zij eikaar nooit persoonlijk ontmoet.

In een korte inleiding wordt het Joodse volk geschetst als een volk waarin messiaans vuur smeult - zichtbaar geworden in de (oprichting van de) staat Israël en in de met het bestaan van deze staat temidden van een overwegend vijandige omgeving samenhangende heftige controverses in de Israëlische maatschappij, inclusief de 'terechtstelling' van Jitschak Rabin als landverrader. Daarna volgt een korte schets van de Septuaginta als document van het alexandrijns-hellenistische Jodendom, waartoe ook Philo van Alexandrië behoorde. Vervolgens komt Aalders bij het eigenlijk theologische gezichtspunt, dat voor hem reden was dit boek te schrijven: De Septuaginta moet als vertaling noodzakelijkerwijs ook een interpretatie zijn.

Hij formuleert zijn hypothese dat de Griekse vertaling uiting gaf aan het zelfverstaan van het diaspora-Jodendom, "als een nieuw geestelijk elan, mogelijk zelfs een pinksterlente. Is er echter een taalkundig bewijs te geven dat in de taal van de Septuagint de echo van zo'n geestelijk reveil doorklinkt? Steeds meer ben ik ervan overtuigd dat in het moderne Septuagint-onderzoek het bewijsmateriaal en de argu-

mentatie daarvoor in zekere mate aanwezig geacht kunnen worden. Degene die door zijn grote geleerdheid en nauwgezet onderzoek als eerste de weg daartoe gewezen heeft, is de Joods-Nederlandse rabbi en filoloog dr. I.L. Seeligmann (1907-1982)" (41).

In verschillende publicaties heeft Seeligmann op dergelijke sporen van interpretatie gewezen, maar hij verklaart deze als een poging om de Schrift te actualiseren, meer dan als het inbrengen van (te postuleren!) hellenistisch-Joodse theologoumena. Aalders komt tot de slotsom dat Seeligmann ervoor teruggeschrokken is, (theologische) consequenties te verbinden aan zijn observaties. "Ondanks het vele en waardevolle wetenschappelijke materiaal dat de taalgeleerde Seeligmann over de Septuagint-vertaling als historisch document van het hellenistische Jodendom gedurende een bewogen tijd als de derde eeuw voor Christus, naar voren heeft gebracht - moet toch de conclusie zijn dat er van enige concretisering, hoe vaag en aarzelend ook, van een theologische omslag en vernieuwing in het Joodse denken bij hem geen sprake is. Hij stelt wel de mogelijkheid van hellenistische invloed, maar van toepassing en consequenties zijn wij verder verwijderd dan ooit" (48v.). Seeligmann heeft zich na het schrijven van zijn dissertatie - zo Aalders - daarom van het veld van het Septuaginta-onderzoek teruggetrokken. Hij is teruggeschrokken voor een in de Griekse vertaling zichtbaar wordende 'eschatologische doorbraak in de Israëlietische geschiedenis' en wil haar slechts als getuige van - algemene, niet bepaaldelijk hellenistische - Joodse exegese behandelen.

Aalders daarentegen leest de Septuaginta vanuit de theologie van Philo van Alexandrië: "Immers juist daar, waar Seeligmann als trouw zoon van de synagoge de lijnen volgt van de Palestijns-rabbijnse traditie en om die reden overal, waar de Septuagint zwanger is van nieuwe perspectieven, een sterke reserve en zelfs afwijzing laat blijken - juist daar betoont zich Philo als Septuagint-theoloog een rechte Hebreeër, die bereid en in staat is de overgang CEbhar) te maken" (52). Deze Philo ontdekte in een voor het Jodendom zo verwarrende en verwarde tijd 'messiaanse mogelijkheden' in de Egyptische diaspora en deze visie bepaalde de wijze waarop hij de Septuagint las: als bron van een - niet nationaal maar universeel - messianisme. In de thora is het messianisme nauwelijks te vinden; het gaat terug op de verkondiging van de profeten, in het bijzonder op Jesaja. De ontdekking van de eschatologie was het die het volk Israël in deze gistende fase van de wereldgeschiedenis voor de ontbinding bewaard heeft.

Naast de eschatologische stroming en soms in contrast of zelfs conflict met haar, is er ook de meer nationaal getinte apocalyptiek. Zo verklaart Aalders het feit dat het Palestijnse Jodendom onder de geloofsvervolging van Antiochos IV. Epiphanes te lijden had terwijl hun geloofsgenoten buiten Palestina godsdienstvrijheid genoten, uit het mentaliteitsverschil; "een mentaliteitsverschil dat te herleiden is tot het verschil van apocalyptische messiasverwachting én profetisch-eschatologische verwachting. De Seleucidische koningen en de Romeinse overheid zagen de apocalyptisch ingestelde Joden in Palestina als een politiek gevaar, de diaspora-Joden en Samaritanen waren dat volgens hen niet" (64).

De apocalyptiek is het 'radeloze' antwoord van het Joodse volk op de dodelijke crisis in de hellenistische en Romeinse periode. Deze apocalyptiek stond echter in de bredere samenhang van het culturele ontbindingsproces in het oostelijke Middellandse-Zeegebied, waar op verschillende plaatsen met de Joodse apocalyptiek verwante bewegingen opkwamen, die een reactie betekenden op "het verlies van traditionele normen en waarden, het als individu geheel op zichzelf teruggeworpen zijn. Geen geestelijk huis was bestand tegen deze storm in de geschiedenis. Een eclips was opgetreden over alle religiositeit" (73).

In deze uitzichtloze situatie bood de Septuaginta - ook en vooral als verzameling, als selectie, als 'canon' - voor de Joodse gemeenschap een houvast, niet in de laatste plaats omdat de invloedrijke theoloog Philo van Alexandrië aan het van deze Griekse Bijbel uitgaande reveil een machtige stem verleende, een stem die ook ver buiten Alexandrië gehoord werd. Door de ondergang van het Ptolemese rijk in de zeeslag bij Actium kwam er echter aan deze opleving van de hoop op een betere toekomst een abrupt einde. De enorme Joodse gemeenschap van Alexandrië kwam nu onder directe invloed van Rome te staan, waar op dat moment de keizercultus welig tierde. Philo nam deel aan een gezantschap dat bij de keizer in Rome ervoor moest pleiten, de religieuze privileges van de Joden overeind te houden en hen van deelname aan de officiële keizercultus vrij te stellen. Zijn ervaringen hebben in het vroegere eschatologische optimisme een diepe crisis teweeggebracht. Wij kunnen slechts speculeren dat in deze situatie het boek Daniël - dat in de Alexandrijnse canon niet achterin, bij de Geschriften, maar bij de Grote Profeten ondergebracht is! - voor hem tot een steun heeft kunnen worden omdat hier immers de verwachting van een radicale messiaanse omslag in de geschiedenis gevoed wordt.

In een laatste hoofdstuk behandelt Aalders tenslotte het Nieuwe Testament en kiest hij hier exemplarisch het Evangelie naar de beschrijving van Mattheüs uit. Herhaaldelijk wijst Mattheüs er op dat in het gebeuren van Jezus de Schrift 'vervuld' wordt. Dat wil zeggen: "Gods heilsvoornemen begint tot zijn voltooiing te komen, de voleinding breekt door in de geschiedenis, de tijd heeft onmiskenbaar eschatologisch en apocalyptisch karakter gekregen. Dat wat als schuchter vermoeden al leefde bij Abraham en mogelijk zelfs al bij Henoch en Noach; dat wat in Israels profeten telkens als een geiser omhoogsprong en wat in de apocalyptische literatuur als heimwee uitgeklaagd is - dat is nu zeer nabij gekomen. Ja, voor wie ogen heeft om te zien en oren om te horen is de doorbraak ervan airede waarneembaar" (98). De komst van Jezus als de (door Petrus herkende en beleden) Christus betekende een grote wending, omdat nu hij, die in het Oude Testament - in de Griekse vertaling sterker nog dan in de Hebreeuwse tekst - verkondigd en verwacht werd, gekomen is. Sindsdien lijkt er in de wereld niets veranderd te zijn. "En toch, - toch is door de gebeurtenis, die Mattheüs als eerste ons heeft bericht, iets wezenlijk veranderd. Wij leven wetend of onwetend in het jaar onzes Heren, anno Domini. Wij leven in een wereld die in volstrekte zin 'oud' is geworden en heeft afgedaan. Er is geen Profeet, geen Priester, geen heilsboodschap van hoger orde meer te verwachten" (110).

Het boek van dr. Aalders is ten volle een theologisch boek, een 'worp', een pleidooi. Dat is het wat deze studie zo waardevol maakt. De auteur is geen Septuaginta-specialist - en dat is op vele plaatsen te merken. Regelmatig geeft Aalders posities weer die eenzijdig zijn of achterhaald'^, hij gaat wel erg vrij om met de historische feiten en chronologische verbanden en biedt herhaaldelijk onjuiste achtergrondinformatie.-De betekenis van dit boek lijdt daar nauwelijks onder; wie zich daaraan stoort kan dit euvel op eenvoudige wijze verhelpen: door een van de beschikbare inleidingen in de Septuaginta ter hand te nemen'^.

Gezien deze kwaliteit van theologische these, van omvattende 'worp', wenst men niet alleen de auteur maar ook zijn lezers echter wel competente gesprekspartners toe, hoopt, dat zich op basis van dit boek een gesprek ontwikkelt. En gesprekspartners zijn er! Men denke, terzake van de verstrekkende betekenis van de geloofsvervolging onder Antiochos IV. Epiphanes, aan de prachtige, gedreven studie van Elias Bickermann: Der Gott der Makkabaer".

Terzake van de belangrijke vraag of de Ptolemese overheid bij het ontstaan van de Septuaginta een actieve rol heeft gespeeld, of dat dit aspect in de voorstelling van zaken die de Aristeasbrief geeft, als legendarisch terzijde geschoven dient te worden, heeft zich veertig jaar geleden een diepgaande discussie ontsponnen die van groot belang is voor de bepaling van de betekenis van de Septuaginta^".

Terzake van het eschatologiserende karakter van de Griekse vertaling en het verband van Septuaginta, eschatologie en apocalyptiek, valt op dat de naam van R. Hanhart,

de vroegere 'Leiter' van het Göttinger 'Septuaginta-Unternehmen' ontbreekt^'. Zo is te wensen dat het boek van dr. Aalders resonantie vindt bij gesprekspartners, die zijn 'Anliegen' oppakken en bereid zijn, met hem over de theologische betekenis van de Septuaginta na te denken.

Recente ontwikkelingen: groeiende belangstelling voor de Septuaginta

Uit de zojuist geschetste toegenomen belangstelling voor de inhoud van de Griekse vertaling is het te verklaren dat momenteel in verschillende landen aan een vertaling van de Septuaginta gewerkt wordt. In Frankrijk bestaat rond de persoon van M. Harl al geruime tijd een werkgroep die zich met verschillende aspecten van de Septuaginta bezighoudt. Uit deze kring is in het afgelopen decennium zowel een algemene inleiding in de Septuaginta--als ook een volgens inhoudelijke gezichtspunten geordende bibliografie

verschenen-'. Van de vertaling van de Septuaginta in het Frans zijn de delen Genesis tot en met Richteren benevens enkele losse delen reeds verschenen. Voor het engelstalige gebied is de NETS - New English Translation of the Septuagint - gepland, maar ook een compleet commentaar op de Griekse tekst. Onder de auspiciën van het Duitse Bijbelgenootschap worden inmiddels ook de voorbereidingen voor een vertaling van de Septuaginta in het Duits getroffen, een project waarin nieuwtestamentici een aanzienlijke rol zullen spelen.

Ondanks het feit dat het Nederlandse taalgebied op het terrein van het Septuagintaonderzoek bepaald niet ondervertegenwoordigd is, lijkt een Nederlandse vertaling van de Septuaginta om verschillende redenen toch nauwelijks een haalbare kaart. Met het vooruitzicht van drie vertalingen in de gangbare moderne vreemde talen is dat echter ook niet nodig.

Wel is er naar mijn mening dringend behoefte aan een nederlandstalige beknopte inleiding in de Septuaginta die niet op specialisten maar op predikanten, godsdienstleraren en theologiestudenten gericht is. Daarin zou enerzijds een summiere algemene inleiding in de verschillende aspecten van de Griekse vertaling geboden moeten worden die genoeg informatie bevat om de (zeer variërende!) waarde van deze vertaling voor de verschillende bijbelboeken juist in te schatten; anderzijds dient een dergelijk werk aan de hand van concrete voorbeelden een praktische inleiding in de omgang met de - inmiddels langzaam maar zeker zijn voltooiing naderende - Göttinger editie te bieden. Immers, deze monumentale uitgave bevat een schat aan gegevens maar door de uiterst beknopte vorm waarin deze gegevens aangeboden worden, is zij niet eenvoudig te gebruiken.

Karakter en geschiedenis van de bijbeltekst

De Griekse vertaling heeft praktische betekenis voor de tekstkritiek van het Oude Testament; zij is daarnaast als 'hermeneutische horizon', tevens van belang voor onze kennis van een belangrijke vormende kracht achter de gedachtenwereld van het Nieuwe Testament. In de derde plaats lijkt me evenwel dat het ook legitiem is om te spreken van een theologisch belang van deze vertaling. Om dit te verduidelijken moeten wij ons kort de geschiedenis van het Oude Testament in de christelijke kerk voor de geest halen^"*.

Het Oude Testament - voor Jezus en zijn leerlingen de Schrift - begon in de vroege christelijke kerk onmiddellijk een probleem te worden, zodra het aantal heidenchristenen toe

ging nemen. Mocht menige Jodenchristen geen toegang tot het Hebreeuwse Oude Testament gehad hebben, deze heidenchristenen hadden ook tot het Griekse Oude Testament geen, ofwel een heel andere toegang. Het conflict hierover werd zelfs onder de leidinggevende gestalten in de christelijke gemeente op zeer controverse wijze gevoerd, zoals het Nieuwe Testament zelf duidelijk laat zien. Uiteindelijk heeft de christelijke kerk het Oude Testament ook als haar heilige Schrift geaccepteerd; het is echter veelzeggend genoeg, dat daarbij niet de Hebreeuwse maar de Griekse (oosters-orthodoxe kerken) of Latijnse (rooms-katholieke) versie van het Oude Testament gezaghebbend werd.

Excurs: Het bijzondere karakter van de Vulgata

De Vulgata kan in dit opzicht overigens slechts gedeeltelijk als een fenomeen sui generis beschouwd worden. Paus Damasus I. (366-384) gaf Hiëronymus opdracht, voor een betrouwbare Latijnse bijbeltekst te zorgen (d.w.z. een soortgelijke doelstelling als rond honderd jaar eerder door Origenes met zijn Hexapla voor de Griekse bijbeltekst nagestreefd werd, die eveneens orde in een verwilderde teksttraditie beoogde te scheppen). De Latijnse bijbelteksten zoals ze in deze tijd in omloop waren, verschilden onderling sterk; dat bemoeilijkte de omgang met de Bijbel in theologie en liturgie (bijvoorbeeld het gebruik van een bijbelcommentaar van de in Noord-Afrika levende Augustinus in Gallië)-\ Hiëronymus' taak bestond erin om, gebaseerd op zijn verhoudingsgewijs omvangrijke kennis van het Hebreeuws en Grieks een verbeterde, d.w.z. van zijn corrupties gereinigde Latijnse bijbeltekst te produceren. De Vetus Latina berustte namelijk - net als alle oude bijbelvertalingen behalve de Syrische Pesjitta - niet op de Hebreeuwse, maar op de alom in de christelijke kerk als geïnspireerd geldende Griekse bijbeltekst. Daardoor dat hij een nieuwe bijbelyertaling produceerde, die niet op de Griekse, maar op de Hebreeuwse tekst baseerde, ging Hiëronymus veel verder dan zijn opdrachtgever bedoeld had. Deze keuze was in zijn tijd overigens heftig omstreden. In de verdediging van zijn vertaalproject (bijv. tegenover Augustinus of Rufinus) argumenteert Hiëronymus, opmerkelijk genoeg, vooral filologisch en niet of nauwelijks theologisch-^*". Om onbekende - wellicht praktische? - redenen heeft de vertaling van Hiëronymus zich in de eeuwen

daarna toch als de gangbare (vandaar de naam: Vulgata) bijbeltekst kunnen etableren. Het feit dat zij op de Hebreeuwse tekst baseerde, heeft daarbij stellig geen rol gespeeld. Daar de kennis van het Hebreeuws in de christelijke kerk in de Middeleeuwen bovendien geheel verloren ging - ook Hiëronymus was in zijn tijd al een uitzondering geweest - , verving de Latijnse bijbeltekst in ieder geval de facto de Hebreeuwse tekst.

Voor de Griekse tekst van het Oude Testament bestond daarbij om historische redenen - de lange overleverings-èn bewerkingsgeschiedenis van deze versie in de eerste eeuwen na haar ontstaan - geen algemeen erkende norm; de overwegend middeleeuwse handschriften die heden ten dage voor de reconstructie van een kritische tekst gebruikt worden, laten een verwarrende hoeveelheid tekstvormen zien. De Latijnse vertaling van de hand van Hiëronymus, de Vulgata, is veel meer een eenheid: niet alleen is deze vertaling niet meer tot uitgangspunt voor ingrijpende verdere bewerking geworden, die in meerdere of mindere mate in de verschillende handschriften doorgedrongen is; zij is ook daardoor uniform, dat één vertaler het hele Oude Testament bewerkt heeft (op het bijzondere geval van de vertaling van de Psalmen kan hier niet ingegaan worden).

In de controverse over de vraag naar de hoogste autoriteit voor het geloof heeft de Reformatie de kerk aan de Schrift ondergeschikt verklaard en daarmee aan de Bijbel - Oud en Nieuw Testament - als het autoritatieve Woord van God het hoogste gezag toegekend. Dat zij daarbij niet de Latijnse vertaling maar de Hebreeuwse (en de Griekse) grondtekst tot het uitgangspunt voor de uitleg en voor de vertaling van de Bijbel in de omgangstaal koos, heeft stellig ook met de invloed van het Humanisme te maken dat immers allerwege het 'terug naar de bronnen!' predikte. Toch is dit een punt waarop naar mijn mening een nieuwe bezinning gewenst is.

In de loop van deze eeuw is de situatie op het gebied van de bestudering van de tekstgeschiedenis van het Oude Testament ingrijpend gewijzigd. De wetenschappelijke wereld ontving aan het eind van de vorige eeuw al een voorproefje toen bij toeval de Geniza in Cairo werd ontdekt. Daar kwamen fragmenten van handschriften voor de dag die niet alleen licht wierpen op de ontwikkeling van de vocalisatie van het Hebreeuwse schrift, maar ook lieten vermoeden dat de bijna volkomen eenvormigheid van de overlevering van de Hebreeuwse bijbeltekst in de eeuwen vóór de oudste bewaard gebleven volledige handschriften zo nog niet bestond. In deze fragmenten zijn weliswaar nog geen ingrijpende afwijkingen van de masoretische tekst te vinden, maar de afwijkingen zijn in sommige fragmenten toch talrijker en omvangrijker dan in de latere handschriften^^.

Bepaald schokkend waren echter de vondsten van bijbelhandschriften op verscheidene plaatsen ten Westen van de Dode Zee. In een deel van deze handschriften treffen we een tekst aan, die zo zeer met de latere masoretische tekst overeenstemt, dat hun teksttype gerust als proto-masoretisch aangeduid mag worden. In andere gevallen zijn er echter aanzienlijke verschillen ten opzichte van de masoretische teksttraditie. Wat de situatie zo

gecompliceerd maakt, is het feit dat een tekstgetuige van de Dode Zee nu eens met de masoretische tekst, dan weer met de vermoedelijke Vorlage van de Septuaginta, dan weer met de samaritaanse teksttraditie overeenstemt. Er is geen profetische gave voor nodig om te voorspellen dat nog tientallen jaren gewerkt en gediscussieerd zal worden over de verhouding van de verschillende teksttradities ten opzichte van elkaar. Het is bepaald niet zeker dat de masoretische teksttraditie daarbij uiteindelijk superieur zal blijken te zijn; het is veeleer waarschijnlijk dat het resultaat van bijbelboek tot bijbelboek gedifferentieerd uit zal vallen. Het was immers al lang bekend dat de Hebreeuwse tekst van sommige bijbelboeken-* in een deplorabele staat tot ons gekomen is-''.

De vraag die ik hier aan de orde wil stellen, luidt of we dit gegeven alleen negatief moeten beoordelen of dat we er wellicht een positief theologisch inzicht uit kunnen putten. Is het wellicht zo dat de historische gegevens zoals ze nu op tafel liggen, duidelijk maken dat de bijbelse teksten geen doel in zich zelf zijn, maar alleen een verwijzing naar de zaak, die achter de teksten ligt - ook al hebben wij geen enkele toegang tot deze zaak dan door deze teksten heen*? Heeft in het verleden de omgang met de bijbeltekst, in het bijzonder in de kring van de gereformeerde bijbelwetenschap, niet bij tijd en wijle een bijna 'superstitieus' karakter gekregen, zo, als of niet het Woord vlees, maar het vlees woord zou zijn geworden?

Om ieder misverstand te voorkomen: Hier wordt geen pleidooi gehouden voor een bijbelwetenschap die zich van het voorwerp van haar onderzoek emancipeert. Het gaat er om, welke waarde we precies aan het woord-karakter van de Schrift toekennen: Is de letter van de Schrift in zichzelf heilig of is zij heilig omdat en voorzover zij naar de zaak verwijst? Is de Schrift daarom woord omdat zij 'woorden van eeuwig leven' bevat die alleen dan 'werken' als zij voetstoots overgenomen en slechts nagespeld worden, of omdat zij ons er telkens op wijst dat het geloof niet uit het gezicht maar uit het gehoor is, dat het niet leeft van wat voor ogen is en gezien kan worden, maar van dat wat ons aan-

gezegd wordt en wat ons onvoorwaardelijke vertrouwen eist? Is bijbelwetenschap puur receptief of wordt ook de eigen inzet van de bijbelwetenschapper verlangd, die Schrift met Schrift vergelijkt - en dat wil ook zeggen: die Schrift aan Schrift meet, die Schriftwoorden tegenover elkaar stelt, ze tegen elkaar afweegt en tot een (onder)scheiding, een waardering komt? "

Plaats en betekenis van de Septuaginta in de geschiedenis van de bijbeltekst

Het zojuist gezegde dient ertoe de waarde van de Hebreeuwse tekst ten opzichte van de vertalingen te relativeren en het accent van de uiterlijke vorm van het Schriftwoord naar de inhoud te verleggen. Welke rol speelt deze overweging echter voor de waardering van de Griekse vertaling? Hier is het wellicht zinvol de geschiedenis van de Griekse vertaling met die van de Aramese Targums te vergelijken.

Voor de Pentateuch kennen we verschillende Targums: de Targum Onkelos, de Targum Neofiti I, de Targum Yerushalmi I (ook wel Targum Jonathan ben Uzziel of Targum Pseudo-Jonathan genoemd), de (onvolledige) Targum Yerushalmi II (ook wel Fragmententargum genoemd) benevens verschillende fragmenten'^. Ook al is de - overwegend vertalende en maar weinig verklarende - Targum Onkelos van deze het meest gezaghebbend, de verschillende versies mochten klaarblijkelijk (net zoals de uitspraken in het kader van rabbijnse discussies die in de traditieiiteratuur gedocumenteerd zijn) naast elkaar staan en sloten elkaar niet uit.

Doch ook de Tragumtraditie als geheel sloot het gebruik van de Hebreeuwse bijbeltekst niet uit, maar in. De Targum is weliswaar een vertaling, maar een vertaling in een met het Hebreeuws verwante taal. Wanneer daarom in de synagogale eredienst de Hebreeuwse tekst tweemaal en de Targum eenmaal voorgelezen werd, dan kon het niet anders of de toehoorders moesten, ondersteund door de Aramese vertaling-verklaring, althans brokstukken van de Hebreeuwse tekst (blijven) begrijpen.

De Septuaginta - de enige andere op Joods initiatief vervaardigde bijbelvertaling van de Oudheid - was een vertaling van het Hebreeuws in een geheel andersoortige taal. Het is weliswaar niet uitgesloten dat in de eredienst de Hebreeuwse en de Griekse tekst parallel voorgelezen werden, maar zelfs in dat geval heeft het horen van de Griekse vertaling er in de praktijk waarschijnlijk nauwelijks toe bijgedragen dat de toehoorders althans een deel van de Hebreeuwse tekst konden begrijpen. Om deze reden moest de Griekse ver-

taling tegenover de Hebreeuwse tekst een veel zelfstandiger positie innemen dan de Aramese vertaling. Daarbij hebben de vondsten van de Dode Zee echter ook laten zien dat de Griekse vertaling ons terugbrengt naar een tijd waarin het Oude Testament nog in zijn laatste groeifase verkeerde. In verschillende bijbelboeken weerspiegelt de kortere tekst van de Griekse vertaling een stadium van de tekstoverlevering waarin de tekst nog aangevuld werd". Soms zien we ook dat de uitbreiding van de Bijbeltekst in de Griekse vertaling in een andere richting ging dan in de Hebreeuwse tekst^" zodat beide samen, in de tekst die zij gemeenschappelijk hebben, het voorlaatste stadium van de tekstoverlevering weerspiegelen en daarnaast elk hun 'Sondergut' bieden.

Daar komt nog bij dat deze Griekse vertaling zowel van Joodse als ook van christelijke zijde gerevideerd werd. Van Joodse zijde werden blijkbaar al in een vroeg stadium van de tekstgeschiedenis afwijkingen van de, of beter: van een Hebreeuwse tekst gecorrigeerd''^. Deze correcties tonen duidelijk aan, dat in het Jodendom het bewustzijn leefde, dat de Septuaginta een vertaling was en bleef, die haar legitimatie ontleende aan de (mate van) overeenstemming met haar brontekst. Daarbij ging men er echter naar alle waarschijnlijkheid van uit, dat de Vorlage van de Septuaginta met de in de tijd en de omgeving van de corrector geldende (overwegend als 'proto-masoretisch' te karakteriseren) bijbeltekst identiek was. Ten aanzien van meer dan één bijbelboek is dit evenwel aantoonbaar onjuist^*.

Later werden zelfs geheel zelfstandige Griekse vertalingen in de plaats van de oude Griekse vertaling of althans zeer ingrijpende bewerkingen van de oude Griekse tekst vervaardigd. De Hebreeuwse tekst (in zijn actuele vorm) vertegenwoordigde ook in dit geval een ideaal waartoe zich de gemeenschap verplicht voelde. De voortgezette bewerking van de Griekse vertaling toont hoe dan ook, dat deze tekst een grote waarde bezat: Men kon het zich niet permitteren de tekst te laten zoals hij was, maar hij kon evenmin eenvoudig opgegeven worden.

Ook van christelijke zijde werd de Griekse tekst bewerkt; hier ging het ondermeer om een aanpassing aan de vereisten van de Griekse taal: De vele onduidelijkheden die bij het woordelijke karakter van deze vertaling onvermijdelijk waren, moesten opgeheven worden want de tekst diende verstaan te kunnen worden. Daarbij kwam het voor dat een aanzienlijke ingreep in de tekst gepleegd werd. Er bestaat een groep met elkaar verwante handschriften (een 'tekstfamilie') die in het boek Jozua de hoofdstukken waarin lijsten met plaatsnamen en beschrijvingen van de grenzen van de woongebieden der verschillende stammen voorkomen, eenvoudig weggelaten heeft^^. Het zal duidelijk zijn dat zulk een weglating ook een hermeneutische dimensie heeft: Het historisch-aardse karakter van het bijbelse getuigenis wordt op deze manier vervluchtigd, de Schrift is dan alléén nog maar 'woord'.

Zo laat de tekstgeschiedenis van de Griekse vertaling twee tendenzen zien die elkaar weliswaar niet noodzakelijk uitsluiten, maar toch zelden met elkaar in overeenstemming gebracht werden: aan de ene kant de 'verificatie aan het origineel' (R. Hanhart), aan de andere kant het streven naar leesbaarheid, begrijpelijkheid, verstaanbaarheid.

De Septuaginta als document van een nog in beweging zijnde bijbeltekst

De sporen die het lange proces van de overlevering van de Griekse bijbeltekst achtergelaten heeft, kunnen ons opmerkzaam maken op elementen in de bijbel die door de lezers en hoorders als een uitdaging ondervonden werden. Daarin verschilt de Griekse tekst niet wezenlijk van de Hebreeuwse tekst. Ook daar zijn er hoofdstukken of gebeurtenissen - als voorbeeld zij hier alleen de Sinai-pericoop genoemd, die in onze huidige bijbeltekst twee bijbelboeken vult - die in de vroege overlevering zoveel gevoelens opriepen dat ze telkens opnieuw bewerkt, aangevuld, gecorrigeerd en verdiept werden, waarbij de theologische accenten niet zelden verlegd zijn'^. Dit proces zet zich - meer kwalitatief

dan kwantitatief (maar vergelijk bijv. een boek als Esther!) - in de Griekse vertaling voort, ten dele omdat de Griekse vertaling op een afwijkende Hebreeuwse tekst teruggaat, die aanvullingen bevatte, ten dele ook omdat in de Griekse vertaling de bedoeling van de Hebreeuwse tekst verduidelijkt, gecorrigeerd of ook geactualiseerd werd.

Al met al heeft de Griekse vertaling - en het dient nog eens gezegd: Deze versie is heilige Schrift van de orthodoxe kerken! - steeds een ruime mate van zelfstandigheid ten opzichte van de Hebreeuwse Bijbel bewaard. Daarmee legt zij een stil getuigenis af van het feit dat het niet de zin van de Bijbel is, op een steriele manier 'heilige Schrift' te zijn, maar dat dit boek veeleer een dynamische boodschap is, die be-grepen en toegeëigend wil worden. En dat niet alleen op het vlak van persoonlijke geloofsbeleving maar ook door middel van hard, eerlijk en kritisch, dat wil ook zeggen: crearie/exegetisch werk. Misschien is zij daarmee wel zoiets als een 'doom in het vlees' van de Kerk die verhindert dat zij haar toevlucht zoekt in een steriele Bijbel-wereld^'.


1 R. Kittel (ed.), Biblia Hebraica, Leipzig '1906, verbeterde druk Leipzig - 1909; R. Kittel (ed.), Biblia Hebraica (met andere medewerlcers voor de verschillende bijbelboeken en een andere opbouw van het [nu dubbele] kritische apparaat), Stuttgart, •'1937; K. Elliger, W. Rudolph (edd.), Biblia Hebraica Stuttgartensia (met opnieuw andere medewerkers voor de meeste bijbelboeken en weer een enkelvoudig kritisch apparaat), Stuttgart 1967-1977. Een nieuwe editie, de Biblia Hebraica Quinta, is in voorbereiding.

2 M.H. Goshen-Gottstein (ed.), The Hebrew University Bible. The Book of Isaiah, Jerusalem 1975-1993; C. Rabin, S. Talmon andE. Tov (eds.). The Hebrew University Bible: The Book of Jeremiah, Jeruzalem 1997.

3 De opbouw van het kritische apparaat is als volgt:1. 'ruwe' gegevens uit de oude vertalingen; 2. materiaal uit de vondsten van de Dode Zee; 3. materiaal uit middeleeuwse Hebreeuwse Bijbelhandschriften; 4. materiaal uit de Joodse traditieliteratuur; onderaan de pagina worden de gegevens uit het eerste apparaat (die immers vanuit andere talen naar een mogelijke Hebreeuwse tekst toe geïnterpreteerd moeten worden) in voetnoten besproken. De andere apparaten bieden Hebreeuwse varianten die niet verder behandeld worden: e beoordeling wordt in alle gevallen aan de lezer overgelaten.

4 E. WUrthwein, Der Text des Alten Testaments, Stuttgart' 1988.

5 E. Tov, De tekst van het Oude Testament, in: A.S. van der Woude e.a. (red.). Bijbels Handboek. Deel I, Kampen 1981, 217-262.

6 R. Wonneberger, Leitfaden zur Biblia Hebraica, Göttingen 1984.

7 D. Barthélemy, Origène et Ie texte de rAncien Testament, in; J. Fontaine, C. Kannengiesser (ed.), Epektasis. Mélanges offerts au cardinal Jean Daniélou, Parijs 1972, 247-261 = D. Barthélemy, Etudes d'histoire du texte de I'Ancien Testament (Orbis Biblicus et Orientalis 21), Fribourg (CH) en Göttingen 1978, 203-217; R. Hanhart, Textgeschichtliche Probleme der LXX von ihrer Entstehung bis Origenes, in: M. Hengel, AM. Schwemer (Hrsg.), Die Septuaginta zwischen Judentum und Christentum, WUNT 72, Tubingen 1994, 1-19.

8 Vgl. H.W. de Knijff, Sleutel en slot. Beknopte geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek, Kampen 1980, 17v.: "Origenes geldt in de bijbeluidegging als de vader van de allegorese en in een niet-strikte zin genomen is dat waar: geen Schriftuitlegger voor hem heeft deze methode zo systematisch en doorlopend - men zou haast zeggen: zo levensbeschouwelijk - ten grondslag gelegd aan zijn exegese. (...) Ondanks - zo lijkt het, maar in werkelijkheid: in nauwe samenhang met - zijn allegorische methode gaat zijn grote en zorgvuldig-wetenschappelijke aandacht uit naar de tekst, naar de vorm, overlevering, vertaling en werkelijke betekenis daarvan".

9 H. Graf Reventlow (Hrsg.), Theologische Probleme der Septuaginta und der hellenistischen Hermeneutik, Gütersloh 1997 alsmede M. Hengel, A.M. Schwemer (Hrsg.), Die Septuaginta zwischen Judentum und Christentum, WUNT 72, Tubingen 1994.

10 Het boek van M. Hengel, Judentum und Hellenismus. Studiën zu ihrer Begegnung unter besonderer Berücksichtigung Palastinas bis zur Mitte des 2. Jh.s v. Chn. WUNT 10, Tubingen '1988, heeft niet in de laatste plaats beoogd, deze tegenstelling als onhoudbaar in het licht te stellen, vgl. biz. 191-195: 'Das Judentum Palastinas als "hellenistisches Judentum'" (cusrsivering van mij, CGdH).

11 Vgl. A. Ruiten, 'Hellenisierung des semitischen Alten Testaments" und 'Christianisierung des jüdischen heiligen Buches'. Zur Verhaltnisbestimmung von Christentum und Judentum bei Georg Bertram, in; W. Kurz, R-LMchele, G. Schmalenherg (Hrsg.), Krisen und Umbrüche in der Geschichte des Christentums (FS M. Greschat), GieBen 1994, 107-122.

12 l.L. Seeligmann, Problemen en perspectieven in het moderne Septuaginta-onderzoek, Jaarbericht Ex Oriente Lux (JEOL) 7, 1940, 359-390e. 763-766; dez-, Phasen uit de geschiedenis van het Joodsch historisch bewustzijn. Bijbel, Joodsch Hellenisme, talmoedische literatuur, in: Kemmomenten der antieke beschaving en haar moderne beleving. Mededelingen en Verhandelingen van het Vooraziatisch-Egyptisch Genootschap 'Ex Oriente Lux' (MVEOL) 7, Leiden 1947, 49-73; dez-, The Septuagint Version of Isaiah. A Discussion of its Problems, MVEOL 9, Leiden 1948.

13 LL. Seeligmann, JEOL 7, 389; "de gebondenheid aan den oertekst die een vertaling nimmer geheel zal kunnen verloochenen, ontneemt haar altijd eenigermate haar beteekenis als document eener zelfstandige theologie. Bovendien zijn vele van de op bijzonder hoog peil staande verhandelingen over de theologie der LXX niet altijd ontkomen aan het gevaar meer te vinden in de vertaling dan de vertalers bedoelden"; E. Tov, Theologically Motivated Exegesis Embedded in the Septuagint, Proceedings of a Conference at the Annenberg Research Institute May 15-16, 1989, Supplement JQR, Philadelphia 1990, 215-233 = dez. The Greek and Hebrew Bible. Collected Essays on the Septuagint, SVT 72, Leiden 1999, 257-269.

14 Vgl. A. Aejmelaeus, Translation Technique and the Intention of the Translator, VII Congress of the lOSCS, Leuven 1989, ed. C.E. Cox, Septuagint and Cognate Studies 31, Atlanta (GA) 1991, 23-36 = deZ; On the Trail of the Septuagint Translators. Collected Essays, Kampen 1993, 65-76.

15 /. Soisalon-Soininen, Studiën zur Septuaginta-Syntax. Zu seinem 70. Geburtstag am 4. Juni 1987 herausgegeben von Anneli Aejmelaeus und Rajja Sollamo, AASF B 237, Helsinki 1987.

16 De vertalingen van de afzonderlijke bijbelboeken zijn zeer verschillend in karakter en kwaliteit (maar nergens onzorgvuldig!). Dat heeft uiteraard ook met de moeilijkheidsgraad en de aard van de respectieve Hebreeuwse tekst te maken. Buitengewoon vrij is, zoals bekend, de vertaling van de wijsheidsboeken Job (waarvan de Hebreeuwse tekst grote moeilijkheden biedt) en Spreuken. Hier is de vraag op zijn plaats, of dit wellicht ook met het karakter van deze boeken samenhangt: In de wijsheidsliteratuur wordt aan de natuurlijke cognitieve vermogens van de mens een grote ruimte geboden om zich te ontvouwen. Deze boeken zijn daardoor in zeker opzicht zeer 'toegankelijk' en dat zou de door de vertalers genomen vrijheid voor een deel kunnen verklaren.

In het boek Prediker stoot de wijsheid vooral op haar grenzen (vgl. W. Zimmerli, Ort und Grenze der Weisheit im Rahmen der alttestamentlichen Theologie, in: ders., Gottes Offenbarung. Gesammelte Aufsatze, München 1963, 300-315; H. Gese, Die Krisis der Weisheit bei Koheleth, in: ders., Vom Sinai zum Zion. Alttestamentliche Beitrage zur biblischen Theologie, München 1974, 168-179). Is het toeval dat dit wijsheidsboek in de stijl van Aquila, wellicht zelfs door Aquila zelf in het Grieks vertaald werd?

17 Zo is, om slechts één voorbeeld te noemen, de gedachte van een eigen Alexandrijnse canon inmiddels algemeen opgegeven, vgl. M. Harl, G. Dorival, O. Munnich, La Bible grecque des Septante. Du judaïsme hellénistique a la patristique grecque, Paris 1988, - 1994, 112-118.

18 S. Jellicoe, The Septuagint and Modern Study, Oxford 1968 = Winona Lake (IN) 1993 en het in de vorige noot genoemde boek.

19 E. Bickermann, Der Gott der Makkabaer. Untersuchungen über Sinn und Ursprung der makkabaischen Erhebung, Berlijn 1937 (!). Vgl. hierbij ook M. Hengel, Judentum und Hellenismus, WUNT 10, Tubingen - ^-1988, XH, Anm. 3 en 464vv. alsook (kritisch) R. Hanhart, Der status confessionis Israels in hellenisdscher Zeit, ZThK 92 (1995), 315-328.

20 De 'Initialzündung' leverde B.H. Strieker, De brief van Aristeas. De hellenistische codificaties der praehelleense godsdiensten. Verhandelingen der koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel LXII, No. 4, Amsterdam 1956. Op de lijn van Strieker voorts E. Bickermann, The Septuagint as a Translation, Proceedings of the American Academy for Jewish Research XXVIII, Philadelphia 1959, 1-39 = dez.. Studies in Jewish and Cristian History I, Arbeiten zur Geschichte des Antiken Judentums und des Urchristentums (AGAJU) IX, Leiden 1976, 167-200; D. Barthélemy, Pourqoi laTorah a-t-elle été traduite en grec? , in: M. Black, W.A. Smalley (ed.). On Language, Culture and Religion: in Honor of Eugene A. Nida, Approaches to Semiotics 56, Den Haag 1974, 23-41 = D. Barthélemy, Etudes d'histoire du texte de I'Ancien Testament (Orbis Biblicus et Orientalis 21), Fribourg (CH) en Göttingen 1978, 322-340. Kritiek op deze positie bij R. Hanhart, Fragen um die Entstehung der LXX, VT 12 (1962), 139-163 en S.P. Broek, The Phenomenon of the Septuagint, OTS XVII (1972), 11-36 (lit.).

21 Zie voor de rijkdom aan theologische gedachten over de Septuaginta - die hier slechts met enkele trefwoorden aangestipt kan worden - exemplarisch zijn studie Die Bedeutung der Septuaginta-Forschung für die Theologie, in: R. Hanhart, Drei Studiën zum Judentum, Theologische Existenz Heute 140, München 1967, 38-64 (op blz. 44vv. ook enkele opmerkingen over de eschatoiogisering van het Oude Testament in de Septuaginta!); voor een fenomenologische (maar wel - zoals steeds in het werk van Hanhart - voor zover mogelijk historisch geverifieerde!) schets over het wezen van het Jodendom in de hellenistische tijd, waarin de fenomenen van het ophouden van de profetische inspiratie, de apocalyptiek en de (noodzaak van een) vertaling van de TeNaCh in het Grieks in één 'Gesamtschau' samengenomen worden, vgl. R. Hanhart, Zur geistesgeschichtlichen Bestimmung des Judentums. t.a.p. 23-37, verder uitgewerkt in R. Hanhart, Zum Wesen der makedonisch-hellenistischen Zeit Israels, in: J. Schreiner (Hrsg.), Wort, Lied und Gottesspruch (FS J. Ziegler), Würzburg 1972, 49-58; voor de legitimerende en definiërende functie van de Septuaginta als de Bijbel van het hellenistische Jodendom in de politieke, culturele en religieuze sfeer (de drie 'potenties' staat, cultuur en religie van de door Hanhart zeer hoog gewaardeerde bazeler historicus J. Burckhardt!) met de intentie van bewaring, actualisering en interpretatie, vgl. R. Hanhart, Die Bedeutung der Septuaginta für die Definition des 'hellenistischen Judentums', VTS 40 (1988), 67-80 (op blz. 79v. enkele opmerkingen over Philo als Septuaginta-theoloog!). Voor een summiere schets van Hanharts werk op het gebied van het Septuaginta-onderzoek vgl. het 'Geleitwort' van de uitgevers in D. Fraenkel, U. Quast, J.Wm. Wevers (Hrsg.), Studiën zur Septuaginta - Robert Hanhart zu Ehren. Aus AnlaB seines 65. Geburtstages, Abhandlungen der Akademie der Wissenschaften in Göttingen, philologisch-historische Klasse, 3. Folge Nr. 190 = Mitteilungen des Septuaginta-Untemehmens XX. Götdngen 1990, 9-18. De Göttinger oudtestamenticus R.G. Kratz heeft een bundel studies van de hand van prof Hanhart uitgegeven - vermoedelijk verzamelde opstellen - die ik nog niet onder ogen heb gehad (Tubingen 1999).

Schrijver dezes hoopt in de nabije toekomst aan de theologische hoofdlijnen van Hanharts reflectie op het wezen van de Septuaginta en van de 'Epoche' waarin dit werk is ontstaan, een afzonderlijk opstel te wijden.

22 Zie boven, noot 17.

23 C. Dogniez, Bibliography of the Septuagint / Bibliographic de la Septante 1970-1993, SVT 60, Lelden 1995.

24 Vgl. hiervoor algemeen nog steeds J.L Kook, De ovemame van het Oude Testament door de christelijke kerk, Hilversum 1938; over het bijzondere vraagstuk van de Septuaginta als Griekse vertaling van een Hebreeuwse tekst - vanwege de chronologische begrenzing van deze studie tot de tijd vóór Origenes en Hiëronymus - slechts zeer summier 150vv.

25 Een goed voorbeeld van het complexe karakter van de oudlatijnse vertaling levert de zog. Codex Lugdunensis (Gen-Jdc, uitgave: . Robert. Pentateuchi versio latina antiquissima e codice Lugdunensi, Parijs 1881; in de Göttinger editie geciteerd als '-^'cod 100), vgl. bijv. de analyse van Joz 5:4-6 bij M.L. Margolis, Additions to Field from the Lyons Codex of the Old Latin, JAOS 33 (1917), 254-258; D. de Bruyne O.S.B.. Les Hexaples et I'Ancienne Version Latine, RB 30 (1921), 572-574 alsmede C.G. den Hertog, Jos 5, 4-6 in der griechischen Übersetzung, ZAW 110 (1998), 601.

26 Vgl. hiervoor Chr. Markschies, Hiëronymus und die 'Hebraica Veritas'. Ein Beitrag zur Archaologie des protestantischen Schriftverstandnisses? , in: M. Hengel, A.M. Scliwemer (Hrsg.), Die Septuaginta zwischen Judentum und Christentum, WUNT 72, Tubingen 1994.

27 Vel. bijv. Lev. 1:5, 4:7, Deut. 10:4, Jos. 17:11.

28 Bijvoorbeeld in het geval van de boeken Samuel, vgl. reeds J. Wellhausen, Der Text der Bücher Samuelis, Göttingen 1871; S.R. Driver, Notes on the Hebrew Text and the Topography of the Books of Samuel with an Introduction on Hebrew Palaeography and the Ancient Versions and Facsimiles of Inscriptions and Maps, Oxford ^1913; P.A.H. de Boer, Research into the Text of I Samuel I-XVI. A Contribution to the Study of the Books of Samuel, Amsterdam 1938.

29 Weliswaar heeft A.S. van der Woude in zijn afscheidscollege waarschijnlijk gemaakt, dat de masoretische tekst uiteindelijk het resultaat is van een conservatief overieveringsproces, zodat het getuigenis van de grote masoretische handschriften in ieder geval serieus genomen verdient te worden. Deze inschatting is met het zojuist gezegde slechts schijnbaar in tegenspraak, omdat wij er rekening mee moeten houden, dat de situatie per bijbelboek en zelfs per deel van een bijbelboek kan verschillen, vgl. A.S. van der Woude, Pluriformiteit en uniformiteit. Overwegingen betreffende de tekstoverlevering van het Oude Testament, Kampen 1992.

30 De Schrift biedt ons de vestigia, de sporen van Gods gang door de geschiedenis, vgl. K.H. Miskotte, Zur biblischen Hermeneutik, Theologische Studiën 55, Zollikon 1959, m.n. 6vv. Vgl. ook O. Noordmans, Lichten donker in de exegese, in: VW 2, Kampen 1979, 7-15.

31 Als de heiligheid van de Schrift werkelijk een intrinsieke eigenschap van de (Hebreeuwse) woorden van de Schrift zou zijn, dan zou de consequentie eigenlijk moeten luiden dat ieder gelovige christen Hebreeuws diende te leren. Maar juist het feit dat de Schrift door de eeuwen heen in honderden talen vertolkt is, maakt duidelijk dat het niet om de woorden zelf gaat, ook niet om de Hebreeuwse woorden, maar om hun inhoud.

32 Vgl. K. Beyer, Die aramaischen Texte vom Toten Meer, Göttingen 1984, 273vv.; B. Grossfeld, art. Bible. Translations. Ancient Versions. Aramaic: the Targumim, in: Encyclopedia Judaica 4, 841-851.

33 Het betreft boeken ais Josua, Samuel, Jeremia, Ezechiël en Spreuken, vgl. de in E. Tov, The Greek and Hebrew Bible. Collected Essays on the Septuagint, SVT 72, Leiden 1999, onder het opschrift 'The Septuagint and the Literary Criticism of the Hebrew Bible' bijeengestelde opstellen.

34 Zo vinden wij bijvoorbeeld in de Griekse tekst van het boek Jozua op twee plaatsen, Joz. 21:42d en 24:31a, notities over de stenen messen waarmee Josua de Israëlieten besneden had (Joz. 5:2v.), notities die in de Hebreeuwse tekst, die zich voor het lot van deze messen klaarblijkelijk niet interesseerde, ontbreken.

35 Hier dient met name op de in de woestijn van Juda gevonden fragmenten van een rol met de tekst van de Griekse vertaling van de Kleine Profeten gewezen te worden, vgl. D. Barthélemy, Les Devanciers d'Aquila, SVT 10, Leiden 1963; E. Tov (ed.), The Greek Minor Prophets Scroll from Nahal Hever (SHevXIIgr) (The Seiyal Collection I), DJD VIII, Oxford 1990; R. Hanhart, Textgeschichtliche Probleme der LXX von ihrer Entstehung bis Origenes, in: M. Hengel, A.M. Schwemer (Hrsg.), Die Septuaginta zwischen Judentum und Christentum, WUNT 72, Tubingen 1994, 5vv. Binnen de tekstgeschiedenis van de Septuaginta is het in verschillende bijbelboeken vaak de zog. Codex Alexandrinus (A), die dergelijke vóórhexaplarische correcties overlevert.

36 Een ander mogelijk verklaringsmodel zou zijn, dat de corrector van de Griekse tekst zich bewust was van het feit, dat hij een andere Hebreeuwse tekst voor ogen had dan de oorspronkelijke vertaler en de bestaande Griekse tekst met deze nieuwe maatstaf in overeenstemming probeerde te brengen. Dit zou betekenen, dat de Griekse tekst ten opzichte van de Hebreeuwse tekst een veel geringere waarde bezat. Daartegen spreken evenwel de verschillende getuigenissen - niet alleen de zog. Aristeas-brief - van de grote waardering, die de Septuaginta binnen het toenmalige Jodendom genoot.

37 Dit verschijnsel kan niet los van de geschiedenis van de overlevering van de Griekse vertaling gezien worden, vgl. H. Dörrie, Zur Geschichte der Septuaginta im Jahrhundert Konstantins, ZNW 39 (1940), 57-110.

38 Wanneer in de uitleg van een bijbeltekst van het instrument van de literaire kritiek gebruik gemaakt wordt, zullen - als het goed is - daama niet alleen de oudste in de tekst aangetroffen bestanddelen behandeld worden, maar de hele tekst in zijn gereconstrueerde gelaagdheid. De verhouding van Griekse en Hebreeuwse tekst kan analoog gezien worden; ook de als secundair onderkende elementen in een tekst behoeven uitleg!

39 De Septuaginta wijst ons er - samen met de in de woestijn van Juda gevonden Hebreeuwse tekstgetuigen - op, dat wij niet over het Schriftwoord beschikken, maar dat wij dit temidden van de verschillende geschreven woorden dienen te zoeken. Dat schept ruimte, maar ook onzekerheid. Wij stuiten hier op een vooral pastorale vraag. Deze kan hier alleen gesteld worden. Op dit punt is een verdere doordenking dringend gewenst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Theologia Reformata | 283 Pagina's

DE BETEKENIS VAN DE SEPTUAGINTA VOOR DE BIJBELWETENSCHAP

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Theologia Reformata | 283 Pagina's