Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De hoop vindt in het einde een nieuw begin

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De hoop vindt in het einde een nieuw begin

25 minuten leestijd

N.a.v. J. Moltmann, In het einde ligt het begin - Een kleine leer van de hoop, uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer 2006, ISBN 9023919580 (verschijnt binnenkort). Oorspronkelijk verschenen onder de titel Im Ende - der Anfang, Chr. Kaiser / Gütersloher Verlagshaus GmbH te Gütersloh, Duitsland, 2003. De ver-taling is van dr. Ton van Prooijen.

In het kader van zijn artikel ‘Gereformeerde theologie als theologie van de hoop’ (in de bundel Belijden met hoofd en hart - gereformeerd leven tussen gisteren en morgen, red. J. van der Graaf, Kampen 2003) voert dr. G. van den Brink een positief - kritisch gesprek met de bekende theoloog Jürgen Moltmann. Vanuit de gereformeerde theologie stelt hij fundamentele vragen en plaatst kritische notities. Tegelijkertijd is er de openheid om zich door de inzichten van Moltmann te laten stimuleren en bevruchten. In dezelfde lijn beweeg ik mij in deze Focus. Daarbij richt ik mij op één, tamelijk recent en beknopt geschrift. Ik geef een aantal citaten als smaakmakers, waarbij ik gebruik maak van het manuscript van de Nederlandse vertaling van dit boek.
Moltmann blijkt, nu hij intussen op gevorderde leeftijd is gekomen, nog altijd een bijzondere gevoeligheid te hebben om aan te sluiten bij de tijd waarin we leven en bij de ontwikkelingen in de cultuur. Hij bespreekt actuele zaken in het licht van het bijbels getuigenis op een wijze die de harten van velen weet te raken. In het boek Im Ende - der Anfang geeft hij een aantal beschouwingen over de hoop in het algemeen en de christelijke hoop in het bijzonder. Hoop wordt antropologisch en theologisch doorlicht. Zo is dit boek een aanvulling op het grote werk Das Kommen Gottes - Christliche Eschatologie, waarin de kosmische eschatologie centraal staat. De auteur concentreert zich nu op de persoonlijke levenservaringen waarin mensen steeds een nieuw begin zoeken en vinden.

Incipit vita nova

‘In my end is my beginning’ is als titel en thema van het boek ontleend aan een gedicht van T.S. Elliot. Moltmann wil hiermee de kracht van de christelijke hoop tot uitdrukking brengen. De christelijke hoop is de kracht van opstanding uit de mislukkingen en nederlagen van het leven. Ze is de kracht van de wedergeboorte van het leven uit de schaduw van de dood. Ze is de kracht tot een nieuw begin, waar het leven door schuld onmogelijk wordt gemaakt. Christelijke hoop is dit alles omdat ze wordt aangewakkerd door de Geest van de opstanding van de verraden, mishandelde en verlaten Christus. Doordat God Hem opwekt uit de dood, wordt het uitzichtloze einde van Christus aan het kruis op Golgotha tot zijn ware begin. Wie uit deze heilsfeiten van Goede Vrijdag en Pasen leeft, legt zich niet bij gedane zaken neer, maar verwacht dat in ieder einde een nieuw begin verborgen ligt. We zijn echter pas tot opnieuw beginnen in staat als we bereid zijn los te laten wat ons kwelt en wat ons mankeert. Als we het nieuwe begin zoeken, zal het ons vinden.
Meteen op de eerste bladzijden van zijn boek kritiseert Moltmann de apocalyptiek, met name in de hedendaagse ‘Amerikaanse’ actualisering daarvan. Speculaties over ‘het einde van de wereld’ als een catastrofaal gebeuren waarbij God de dingen recht zet, de goddelozen hun verdiende loon krijgen en de getrouwen worden gered, worden verbonden met hedendaagse politieke ontwikkelingen. De beelden van de eindstrijd tussen God en Satan, tussen Christus en de Antichrist, tussen goed en kwaad in het dal van Armageddon, benut men dan in het kader van een politiek vriend - vijand denken, bijvoorbeeld om zonder scrupules ‘de as van het kwaad’ te bestrijden onder aanroeping van de Naam van de God van de Bijbel. Op veel punten heeft Moltmann gelijk in zijn analyses. Maar al te vaak treedt misbruik van bijbelgedeelten op als dekmantel voor de eigen ideologisch bepaalde doelstellingen. Toch gaat hij hier te radicaal te werk. We zullen recht moeten blijven doen aan de apocalyptische partijen in de openbaring van het Oude en het Nieuwe Testament, ook waar gesproken wordt over het wereldgericht als ultieme manifestatie van Gods toorn.
Wat stelt Moltmann hier tegenover? Hij poneert dat het in de christelijke toekomstverwachting helemaal niet om het einde gaat, maar om het nieuwe begin. Het gaat om het begin van het rijk van God en de herschepping van alle dingen tot hun blijvende gestalte. Het gaat niet om verlammende en verbijsterende beelden van het einde, maar om bemoedigende en stimulerende beloften van het grote Begin. ‘Incipit vita nova’ – ‘het nieuwe leven begint’, dat is de ware revolutionaire, want vernieuwende kracht van de hoop. ‘Christenen zijn eeuwige beginners’ (Frans Rosenzweig).

De belofte van het kind

Moltmann begint zijn boek met een beschouwing over het kind. Elk kind is een belofte van een heel eigen toekomst. In de pedagogie is het van belang dat ouders en ouderen de kinderen niet in hun schema’s dringen, maar tot hun eigen ontplooiing laten komen. In de Bijbel krijgt deze met het kind verbonden hoop een toespitsing naar het messiaanse Kind. ‘In ieder kind kan de Messias worden geboren’, luidt een joodse zegswijze. Daarom moet ieder kind met respect worden behandeld. Het is omgeven met de betovering van de messiaanse hoop. In het christelijk geloof hebben we weet van de menswording van God die begint met de ‘kind- wording’ van God. We ontmoeten de almachtige God in het zwakke en hulpeloze Kind Jezus. De grote en alles omvattende heerschappij van God begint als vredesheerschappij van dit Kind. In dit licht is het veelbetekenend hoe Jezus met de kinderen omging. Moltmann spreekt in dit verband van een ‘Umwertung aller Werte’. In de Romeinse wereld van de oudheid stelden kinderen weinig voor. Jezus maakt echter door de wijze waarop Hij de kinderen serieus neemt duidelijk dat het rijk van God niet komt als het hoogtepunt van de menselijke samenleving en van de vooruitgang, dus bij de sterken en machtigen, maar juist bij de nederigen en kleinen van deze wereld. Dat zet de gebruikelijke menselijke wereldorde op z’n kop: de laatsten zullen de eersten zijn. Vanuit de Zoon die geboren, het Kind dat van Godswege gegeven is, valt het licht van de hoop op ieder nieuw geboren kind.
In onze tijd laten we kinderen opgroeien met het idee dat ze zich moeten ontwikkelen om op een dag iemand te zijn. Maar heeft een kind dat jong sterft dan nooit een volledig leven geleid? Heb je alleen als je jong bent een toekomst in zicht, maar zodra je ouder bent geworden hoe langer hoe minder en uiteindelijk niet meer?
Om deze vragen te beantwoorden neemt Moltmann ons mee naar drie Duitse ‘jeugd’- tijdperken: de ‘Wandervogel’, de Hitlerjugend en de ‘consumptiekinderen’. De eerstgenoemde beweging wilde een ‘innerlijke vrijheid’ ten opzichte van de conventies van de benauwende volwassenwereld. Helaas kon deze jeugdbeweging voor de Eerste Wereldoorlog zich niet distantiëren van het nieuwe Duitse nationalisme. Ze voedde dit met ‘volkse’ gevoelens en werd vatbaar voor antisemitisme. Bij de ‘Hitlerjugend’ treedt vervolgens verstatelijking van de jeugd op. De jeugdcultus van de moderne dictaturen opent voor de jeugd niet haar toekomst, maar vernietigt deze juist. Tegenwoordig worden kinderen al vroeg tot consumenten opgeleid en van bepaalde producten afhankelijk gemaakt. Anderzijds, en dat is een positief aspect, raken ze al vroeg immuun voor reclame. Al met al is het beeld niet opwekkend en blijkt tegenwicht vanuit bijbels toekomstperspectief zeer nodig.
Heeft de jeugd de toekomst of maakt de toekomst jong? Toekomst als het wezenlijke van alle levensmogelijkheden en de uitdaging tot nieuw begin, is noch aan kind - zijn, noch aan de jeugd gebonden. Niemand is al te oud om opnieuw te beginnen. André F. Troost beschrijft in zijn boekje Prijs je gelukkig het interessante gegeven dat wij als we jong zijn ouder willen worden en als we oud zijn veel geld investeren om er zo jong mogelijk uit te zien. Moltmann geeft een alternatief: Het is wel waar dat je met de tijd oud wordt, maar tegelijkertijd kan de toekomst je jong maken, als je haar uitdagingen aanneemt.

Hopen tegen de klippen op

Om te schetsen wat het nochtans - karakter van de christelijke hoop inhoudt, zet Moltmann in bij zijn eigen oorlogservaringen en vertelt hoe hij aan het eind van al zijn eigen verwachtingen in hetWoord van God en bij het kruis van Christus een nieuw begin heeft gevonden. Hij overleeft als jongen van 16 door een wonder een luchtaanval, waarbij een bom vlak bij hem inslaat en zijn vriend naast hem het leven laat. ‘De bom die mijn schoolkameraad naast me aan het vuurleidingsapparaat uit elkaar reet, spaarde mij op onbegrijpelijke wijze. Ik vond mezelf terug op een plank in het water en werd gered’. In een van de vele nachten waarin zijn vaderstad Hamburg door de Royal Airforce gebombardeerd werd, verbrandden 40.000 mensen. ‘Het einde was dat wij, overlevenden, door straten met puin liepen en over de verkoolde lijken heen moesten stappen’. In die catastrofale nacht schreeuwt Jürgen voor het eerst tot God: ‘God, waar bent U?’ Dat is geen afstandelijke theodicee - vraag, maar een schreeuw in doodsnood. En dan die andere vraag: ‘Waarom ben ik in leven gebleven en niet gedood, zoals de anderen?’ Tijdens een driejarige krijgsgevangenschap in een kamp in Schotland worstelt hij met God zoals Jakob aan de rivier de Jabbok. Als hij eind 1945 van een goedbedoelende legerpredikant een Bijbel in handen krijgt, herkent hij zich in de klaagpsalmen. Later leest hij in het evangelie volgens Marcus de doodskreet van Jezus. Hij begint de door God aangevochten, aan God lijdende Christus te begrijpen, omdat hij zich door Hem begrepen voelt. Dat geeft nieuwe moed tot leven. Hij ziet weer kleuren om zich heen, hoort weer melodieën en ontdekt nieuwe levenskrachten. In 1948 keert hij als Jakob, ‘mank, maar gezegend’, terug naar Hamburg. Twee ervaringen hebben hem daarbij blijvend gestempeld. In de eerste plaats dat in ieder einde een nieuw begin verborgen ligt. Ten tweede dat de ketens pas echt pijn gaan doen, wanneer je als getroffene weer moed tot leven put. Die pijn is echter beter dan de afgestompte apathie, waarin alles je om het even is en je meer dood dan levend bent.
Wat hoop tegen de klippen op inhoudt, leren we uit de ‘Bijbelse catastrofetheologie’. Door de catastrofen van de zondvloed en van de Babylonische ballingschap heen, vooral door de diepste catastrofe van Golgota heen, maakt God een nieuw begin. ‘Zijn nieuwe begin in zijn einde is het begin van de nieuwe wereld van God in het vergaan van de wereld. Of deze wereld tot een einde komt en tot welk einde het ook mag komen, de christelijke hoop zegt: de toekomst van God is al begonnen. Met de opstanding van Christus uit de catastrofe van Golgota is het nieuwe begin al gemaakt. Een begin dat niet opnieuw vergaat, omdat het uit de overwinning op de vergankelijkheid is voortgekomen.’
Over de rampen in de moderne wereld heeft Moltmann eerder geschreven in zijn boekje Gerechtigkeit schafft Zukunft(1989), toen de zorg om de verspreiding van nucleaire, chemische en biologische massavernietigingswapens en de snelle verwoesting van de natuur actuele onderwerpen waren. In onze ‘postmoderne’ tijd zijn we alweer een stapje verder. Het lijkt alsof er minder belangstelling is voor antwoorden op de grote vragen, minder angst ook voor de ondergang van de wereld, maar dat ‘de grote vraag aan God’ veel persoonlijker is geworden. Hoe vind ik bij God moed voor een nieuw begin in een catastrofale tijd?

Gods gerechtigheid en de overwinning op het kwaad

Ten aanzien van het kwaad in de wereld staan we als mensen in een dubbele verhouding: We staan er schuldig aan en zijn er tegelijkertijd slachtoffer van. Volgens Moltmann heeft de kerk altijd meer aandacht gegeven aan de schuldige dan aan het slachtoffer. Kritisch uit hij zich over de eenzijdigheid van de traditionele rechtvaardigingsleer, met name vanwege de eenzijdige benadrukking van de vergeving van de schuld. Gods gerechtigheid is aan de kant van de slachtoffers een recht - scheppende gerechtigheid en aan de kant van de daders een recht-zettende gerechtigheid. ‘Zoals de slachtoffers uit hun Godverlatenheid naar God schreeuwen, zo schreeuwen de daders vanuit hun goddeloosheid tegen God: dat er maar geen God mag zijn en dus geen gerechtigheid die dat verdoemt wat wij gedaan hebben’. Vandaar dat een Duitse officier in 1944 in Rusland tegen Moltmann’s vader zei: ‘Ik hoop maar dat er geen God is en geen goddelijke gerechtigheid, want als er een goddelijke gerechtigheid is, zal het Duitse volk na deze massamoorden op de Joden gruwelijk vergaan’. Afzien van de vraag naar de gerechtigheid van God betekent dat je je schikt in het onrechtvaardige lijden van de slachtoffers, het rechteloze handelen van de daders en het geïnstitutionaliseerde kwaad. Als er geen God is, waar blijft dan de honger en dorst naar gerechtigheid in deze wereld?Als er geen God is, wie protesteert er dan tegen de onmenselijkheden in de Godsverduistering van deze wereld?
Verder is de wedergeboorte tot nieuw leven in de kracht van Pasen van minstens even grote betekenis als de vergeving van de schuld. Christus’ opstanding uit de doden is beslist meer dan alleen de openbaring van de heilsbetekenis van zijn kruisdood. Ze betekent ook niet alleen dat God zich met de gekruisigde ‘identificeert’. Ze is een op zichzelf staande bijzondere daad van God, waardoor voor de slachtoffers en daders van het kwaad de nieuwe wereld van het eeuwige leven wordt geopend. Het gaat God in de vergeving van de schuld uiteindelijk niet om de schuld, maar om het nieuwe leven waartoe Hij de schuldigen wil opwekken. Je bent niet al rechtvaardig als je schuld is vergeven, maar pas als je herboren bent tot nieuw leven uit de Geest van de opstanding. Uit de negatie van het negatieve komt niet als vanzelf het positieve naar voren. Ze is slechts de voorwaarde voor het nieuwe begin. Een eenzijdige kruistheologie heeft er volgens Moltmann in het lutherse denken toe geleid dat de ervaring van de recht- scheppende gerechtigheid van God werd versmald tot zondevergeving. Vanuit de hele Bijbel gezien moet de christelijke leer van de rechtvaardigende en helende gerechtigheid van God worden aangevuld met de oudtestamentische voorstelling van de recht - scheppende en bevrijdende gerechtigheid. Het leven van de rechtvaardigen bestaat uit meer dan alleen permanente, op zichzelf gerichte boete. Hun leven is vervuld van de heiliging van de Naam, het doen van Gods wil, de hoop op Gods rijk en de verheerlijking van het eeuwig zijn van God. Hierbij teken ik aan dat de cruciale betekenis van de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof alleen door Moltmann te weinig onderstreept wordt.
In juridische termen gevat is rechtvaardiging de vergeving van schuld aan de ene kant en de toekenning van het erfrecht op het rijk van God aan de andere kant. Het nieuwe erfrecht van de kinderen van God op de toekomst Gods opent voor hun die als slachtoffers of als knechten van het kwaad ten einde raad zijn, het uitzicht op toekomst bij God en daarmee een echt nieuw begin van het leven hier en nu. Wat dat nieuwe begin inhoudt, beschrijft Moltmann treffend als een biddend waken en wakend bidden. ’Met open ogen door het leven gaan, Christus herkennen in de onaanzienlijke mensen, met tegenwoordigheid van geest het juiste doen op het juiste moment, daar gaat het om in het bidden en waken.We geloven om te zien en om dat wat we zien overeind te houden. “Sta op”, zei Jezus tegen de verdoofde leerlingen, “en laten we gaan”. Zo gaan ook wij met aangescherpte opmerkzaamheid iedere nieuwe dag in.We worden verwacht’.
Dit nieuwe leven is het leven van de hoop (Rom. 15: 13). Geloof is pas christelijk geloof als het paasgeloof is. Geloven betekent leven in de tegenwoordigheid van de opgestane Christus en reikhalzend uitzien naar het komende rijk van God. We wachten en we haasten ons, we hopen en we verdragen, we bidden en we waken, we zijn geduldig en nieuwsgierig tegelijk. Dat maakt het christelijke leven spannend en levendig. Het geloof dat ‘een andere wereld mogelijk is’ maakt christenen permanent toekomstbereid. In de gemeenschap met Christus lopen we vooruit op het komende rijk van God. Zonde daarentegen is naast hoogmoed (waarop in de traditie altijd de volle nadruk is gelegd), vooral moedeloosheid, de treurigheid die tot traagheid leidt, de capitulatie voor de macht van het kwaad. God belooft de herschepping, maar mensen doen alsof alles toch altijd bij het oude blijft. ’Niet zozeer de zonde stort ons in het onheil, maar veel meer de vertwijfeling’ (Johannes Chrysostomos). Hopeloosheid en bruut geweld zijn twee kanten van dezelfde treurige medaille. Bij de rijken en aanzienlijken in de wereld rest slechts vermaak en entertainment in de wachtkamer van de dood. We zien de uitgebrande kraterlandschappen van de verloren hoop in de ziel van Europa. We ruiken de verrottingslucht van gestorven passies. Het culturele nihilisme en de nihilistische onverschilligheid tegenover de massamoorden in de wereld hebben de twintigste eeuw gestempeld. Zoals iemand in New York zei na een roofoverval op klaarlichte dag: ’Niet de misdaad op straat, maar onze onverschilligheid daartegenover is het eigenlijke kwaad’. De opstandingshoop leidt echter tot opstand tegen de machten van de vernieling. Dankzij de onuitblusbare hoop op de vervulling van het leven ontstaat er tussen ons en de werkelijkheid geen vriendelijke of bloedeloze harmonie.We blijven vanwege de hoop onrustig verlangen tot aan de grote dag van God. De hoop houdt ons onderweg in beweging.

Begin zonder einde

Het derde en laatste deel van het boek is de eigenlijke ‘individuele eschatologie’ met hoofdstukken over leven na de dood, treuren en troosten, de gemeenschap van levenden en doden met elkaar (met een originele nieuwe invulling van ‘voorouderverering’), het jongste gericht met hemel en hel (waarbij Moltmann zich opnieuw een voorstander toont van de leer van de alverzoening) en de betekenis van eeuwig leven.. De auteur geeft in kort bestek een helder overzicht van zijn individuele eschatologie. Vele treffende zinnen blijven de lezer bij, zoals bijvoorbeeld: ’Zolang wij de overledenen missen, zijn zij bij ons’. Van de leer van de onsterfelijke ziel neemt de auteur afstand met de volgende veelzeggende woorden: ‘Met het beeld van de onsterfelijke ziel is niet de onsterfelijkheid van het hier geleefde leven bedoeld, maar het eeuwige ongeleefde leven. Is dat waar, dan geeft deze leer van de onsterfelijke ziel geen antwoord op de vraag: wat blijft er over van mijn leven?’Het werkelijke probleem van de mens is niet het dualisme van een onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam, maar het conflict tussen liefde en dood. Zou dit geliefde, bezielde en sterfelijke leven onsterfelijk kunnen zijn? Het gaat dus niet om een substantie of onaangedane kern in onszelf, zoals de platonische ziel, maar om het betrokken zijn van de hele mens op de onsterfelijke God. Ons hele leven wordt onsterfelijk in Gods relatie met ons. ‘Met wie God praat, hetzij in woede, hetzij genadevol, die is zeker onsterfelijk’ (M. Luther).
De vraag waaraan G.C. van Niftrik eens een mooi boek wijdde, Waar zijn onze doden?, wordt ook door Moltmann besproken.Van de voorstelling van het vagevuur pakt hij op dat de geschiedenis van God en mens over de dood heen verder gaat.Wat God met een mens begonnen is, zal Hij ook voltooien. Ook een gewelddadige dood kan Hem niet verhinderen dat te doen. Daarbij denkt hij niet aan noodzakelijke boetedoeningen in een vagevuur. Het is in zijn visie een tussenfase als een nieuwe levenstijd, waarin deze geschiedenis van God met de mens tot voltooiing komt. ‘Ik stel me voor dat we in de dood heel dicht bij de bron van het leven komen, de bron waaruit we hier al levenskracht en levensvreugde putten. Zo kunnen de verongelukten, geknakten en verwoesten dat leven leven, waartoe ze bestemd waren, waartoe ze geboren waren en dat hun werd ontnomen’.
De gedachte van de zielenslaap wijst hij af. Met Calvijn denkt hij eerder aan een grote ‘waakzaamheid van de ziel’ na de dood. ‘De doden’, zoals wij ze noemen, zijn niet verloren. Ze zijn ook nog niet definitief gered. Ze zijn met ons, de levenden, geborgen in dezelfde hoop en daarom met ons op de weg naar de toekomst van God. Ze ‘waken’met ons en wij ‘waken’ met hen. Dat is de gemeenschap van hoop van de doden met de levenden en van de levenden met de doden. De opvatting die in de dood het absolute einde ziet, ‘dood is dood’, maakt gerechtigheid definitief onmogelijk. Dwars door de dood heen komen mensen tot hun recht en zo laat God zijn gerechtigheid schitteren.
Sterk vind ik de wijze waarop Moltmann afrekent met het modieuze geflirt met de gedachte van reïncarnatie (die momenteel helaas zelfs door een predikante in de Protestantse Kerk in Nederland wordt uitgedragen!). Volgens de oud - Indische leer behoren de reïncarnaties tot het zinloze rad der wedergeboorte en moeten ze gezien worden als de gematerialiseerde gevolgen van de schuld. Maar welke karmische schuld zouden dan de doden van Auschwitz of Hiroshima uitgeboet moeten hebben? Volgens de westerse interpretatie echter moeten die wedergeboorten ons ‘een tweede kans’ geven. Kernbezwaar is dat voor God iedere menselijke persoon een origineel is, geen replica. Daaruit volgt de waardering van de individualiteit van ieder leven en de aandacht voor de eenmaligheid van het geleefde ogenblik.

Rouwen en troosten

In het publieke leven van onze maatschappij vinden we steeds minder rituelen voor het sterven, de dood en de rouw. Als iemand sterft, gebeurt dat zelden nog thuis in de familiekring en veel vaker in het ziekenhuis, op de intensive care. Veel mensen sterven eenzaam en in de steek gelaten. Familieleden en vrienden van de stervenden ‘kunnen niets meer doen’ en ook artsen ‘kunnen niets meer doen’. De moderne maakbaarheidscultuur eindigt bij het sterven, de dood en de rouw. De begraafplaatsen liggen vandaag de dag niet meer midden in het dorp naast de kerk, maar aan de rand van de stad. Begrafenisondernemers leveren een totaalpakket, waardoor familieleden zich om niets meer druk behoeven te maken. Alles wordt perfect geregeld. Rouwkleding zie je nauwelijks meer. ‘Voor de EersteWereldoorlog waren er in Londen twee grote fabrieken die rouwkleding maakten. In de twintiger jaren verdwenen die. “Het leven gaat door” - dat schijnt de laatste publieke troost te zijn.’
Stervenden en rouwenden lijken zich te moeten verontschuldigen voor hun verdriet. Er rust blijkbaar een taboe op alles wat met de dood te maken heeft. Moderne mensen vertonen hier een communicatiestoornis. De ‘cultuur van het vermaak’ en de benauwende prestatiecultuur kunnen worden gezien als de gevolgen van het publieke verdringen van ervaringen van dood en rouw. ‘De onbewuste angst voor de dood jaagt ons door het leven en wij haasten ons aan het leven voorbij. Je moet echter niet alle mogelijkheden achterna willen hollen. Eén werkelijkheid is meer waard dan duizend mogelijkheden.’
Tegenover deze achteloosheid ten aanzien van de dood plaatst Moltmann de betekenis van rouw als keerzijde van de liefde en de pijn als het spiegelschrift van haar verlangen. Hoe sterker de liefde, hoe dieper de rouw; hoe hartstochtelijker de overgave, hoe ontroostbaarder het verlies. Daarom moeten we voor de rouw evenveel tijd nemen of laten als voor de liefde. Pas de geaccepteerde en doorleefde rouw herstelt na de dood de liefde tot leven. Pijnloos geluk bestaat niet. Rouw is niet het afscheid van de liefde, maar de keerzijde daarvan.
In de omgang met rouwenden is de belangrijkste vraag niet ‘wat moeten wij zeggen?’ of ‘hoe kan ik helpen?’ De belangrijkste vraag is: ’Wat wil hij of zij aan mij kwijt? ‘In het luisteren naar elkaar en het spreken tot elkaar ontstaat zo een samenspraak over de dood en over de pijn van de rouw, tot het tot een acceptatie van het verlies komt en tot een nieuwe gemeenschap met de doden, doordat mensen zelf veranderen. De rouw om het verlorene kan veranderen in dankbaarheid voor alle ervaringen. De gemeenschap met geliefde mensen moet niet worden afgebroken, maar veranderd. Je moet een levenswijze vinden waarin ze deel worden van je eigen leven en je de gemeenschap met hen niet hoeft te vergeten.’ Zo blijft er wel het gevoel van verlies en de leegte die in het eigen leven ontstaan is, maar er ontstaat ook een gevoel van dankbaarheid voor het gedeelde leven en het ervaren geluk. Er ontstaat zelfs de zekerheid dat dat wat geweest is, toch blijft en niet vernietigd kan worden. Het voorbije is voorbij en tegelijk ook op eigen wijze present en daarin onvergankelijk.
In het geloof weten we dat de dood niet definitief is en we ervaren dus dat ook het afscheid niet absoluut kan zijn. Het vergankelijke leven hier en nu is een aanvankelijk leven. ‘Nemen we afscheid van mensen voor het aangezicht van God, dan is het een afscheid in het blijvende heden van de eeuwigheid.’ Daarmee verliest het afscheid zijn tragiek en onherroepelijkheid. ‘Is de dood niet het einde, dan moet ook de rouw niet eindeloos zijn. Is de dood die kant van de verandering tot het eeuwige leven die wij te zien krijgen, dan verandert onze rouw van enkel verdriet om het verlies tot een nieuwe gemeenschap met de doden. Geloven we dat de dode opstanding meemaakt, dan redt deze hoop ons uit de muil van de angst en maakt zij ons vrij. We zien over de graven en over al het afscheid nemen in ons leven heen in die toekomst van God waarin “er geen dood meer zal zijn” (Openb.21: 4)’.
De gemeente van Christus verzet zich tegen ‘de cultuur van het narcisme’. Zij komt publiekelijk op voor de erkenning en het respect voor de rouwenden en roept nieuwe, publieke rouwrituelen in het leven. Ze wordt actief in het ontstaan van hospices. Ze leeft uit het visioen van Jes.35: 10 en Openb.21: 4,5. God zal alle tranen uit hun ogen wissen.

Oordeel en eeuwig leven

Het boek eindigt met beschouwingen over het laatste oordeel, de hel en eeuwig leven. Hier zien we opnieuw dat Moltmann Gods gerechtigheid als scheppende gerechtigheid ziet, die slachtoffers recht verschaft en ook voor de daders van het kwaad recht-scheppend is, zodat zij samen met hun slachtoffers verlost worden. ‘Ze worden gered door de gekruisigde Christus, die samen met de slachtoffers tot hen komt’. In de klassieke invulling van het laatste oordeel wordt benadrukt dat de beul niet eeuwig een voorsprong houdt op zijn slachtoffer, maar alsnog zijn verdiende loon krijgt. In Moltmann’ s visie ontmoeten slachtoffer en beul elkaar in een confrontatie die enerzijds helend, anderzijds diep beschamend, maar uiteindelijk verzoenend is. Het doel van Gods rechtspreken is niet beloning of straf, maar de overwinning van de scheppende gerechtigheid van God. Deze overwinning leidt niet tot hemel of hel, maar tot de grote verzoendag van God op deze aarde. Het gericht is niet het laatste, maar dient de herschepping van alle dingen. Het gaat om sociale rechtspraak die de verhoudingen tussen mensen, die door het kwaad verstoord zijn, herstelt en het gaat er dus niet om individuen te belonen of straffen. God zal alles ‘rechtzetten’. Christus heeft de poorten van de hel verwoest. De hel is daarom niet meer onontkoombaar en niemand hoeft ‘alle hoop te laten varen’ (Dante). Het heil in Christus geldt ook de vroegere generaties. ‘De wonderbaarlijke orthodoxe paasicoon laat de opgestane Christus zien als het hoofd van de nieuwe mensheid, hand in hand met Adam en Eva, die Hij met zich meetrekt uit de dodenwereld. In de orthodoxe paasliturgie wordt gezegd: “Alles is nu met licht vervuld, hemel en aarde en het rijk van de dood. De hele schepping bejubelt de opstanding van Christus.” Christus is nedergedaald in het rijk van de dood om het met de jubel van de opstanding te vervullen. De doodsnacht wordt tot het morgenrood van de opstanding.
Het is duidelijk dat Moltmann zich hiermee nadrukkelijk uitspreekt voor heilsuniversalisme. Alverzoening kan in zijn ogen geen ketterij en geen verwijt meer zijn. Op dit punt acht ik, bij alle erkenning voor de intenties van de auteur, de ootmoedige gehoorzaamheid aan het getuigenis van de Schrift ver te zoeken. Moeite heb ik ook met zijn spreken over Gods aanwezigheid in geheel de schepping, dat mijns inziens niet vrij is van panentheïstische tendensen. Het gaat mij te ver wanneer Moltmann spreekt van ‘de kosmische incarnatie van God’, waarin Godheid en mensheid zich wederzijds net zo doordringen als in de vleeswording van het eeuwige woord van God en als in het uitgieten van de Geest van God op alle vlees.Woont God dan op goddelijke wijze in de wereld en woont de wereld op wereldlijke wijze in God? Overschrijden dergelijke uitdrukkingen niet een grens waarvoor we in onze speculatie over het voltooide Rijk halt moeten houden, omdat het tegenover tussen God en mens toch blijft en Schepper en schepsel op geen enkele wijze samenvallen? Al moet ik wel zeggen dat ik getroffen word door de gedachte dat de hele schepping tempel wordt van de Eeuwige. Dat God alles doordringt met zijn levendigheid en schoonheid. Dat heel de nieuwe wereld een eeuwig thuis van God wordt. ‘Alles ruikt en smaakt naar God, omdat alle dingen dan tot sacrament van God geworden zijn.’ Zag Zacharia al niet dat op de bellen van de paarden zal geschreven staan ‘De Heiligheid des HEREN’?
Prachtig schrijft Moltmann over eeuwig leven als eeuwige levendigheid, vol van de liefde die het leven levendig maakt en levenslust verspreidt. Dat is het radicale omgekeerde van saaiheid en verveling. De volkomen levensvolheid zullen we niet in onszelf vinden, maar in God die ons geschapen heeft. God is het summum bonum en in de visio beatifica ligt dan ook de hoogste vreugde, de fruitio Dei. ‘De eeuwige zaligheid houdt het wonderbaarlijk genieten van God in en dat overtreft ieder aards geluk door een jubel die niet eindigen wil.’Wie God schouwt, verliest zichzelf niet als een druppel in de eindeloze zee van de godheid. Hij blijft zichzelf, hij blijft een persoon, anders zou de geschouwde God geen ‘tegenover’ meer hebben en het schouwen van God geen subject meer. De liefde verenigt en onderscheidt. Ze verenigt het verscheidene en respecteert de eigen aard van alle dingen.
Deze onmiddellijke gemeenschap van God leidt tot een onmiddellijke gemeenschap tussen mensen onderling. In de vreugde aan God beleven mensen ook vreugde aan elkaar en genieten ze van elkaar. Ook hier moet het sociale element niet vergeten worden, de voleindigde gemeenschap der heiligen door de gemeenschappelijke verbondenheid met de Heilige.
Ons einde is Gods eeuwig nieuw begin!

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2006

Theologia Reformata | 102 Pagina's

De hoop vindt in het einde een nieuw begin

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2006

Theologia Reformata | 102 Pagina's