Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De actuele betekenis van oorsprongszonde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De actuele betekenis van oorsprongszonde

46 minuten leestijd

Abstract
The traditional doctrine of hereditary sin, or better formulated as ‘original sin’, is especially unpopular in these (post-) modern days. Is this concept indeed an obstacle? Or, does it provide us with useful and even indispensable insights on proclaiming the gospel? This article deals with several serious objections that have been raised against the theologoumenon of original sin. A response to these critical observations reveals the actual relevance of this doctrine. It helps us to obtain a clear view of the essence of sin, especially its universal, radical, total and absurd character. Such a belief fills believers with a deep sense of solidarity with a broken world, it reminds them of the wonder of free grace and the privilege of Christian liberty, it stresses their need of integrative repentance and renewal of life, and it provides them lasting energy and hope in the midst of the ongoing battle against sin, in their anticipation of the day of consummation.

1. ‘Focus’ en ‘function’ van dit artikel

De ‘focus’ van dit artikel is gericht op een heldere omschrijving van de intenties van de klassieke erfzondeleer.1 De ‘function’ is gelovigen vandaag te helpen zich de overtuiging waar het leerstuk voor staat eigen te maken, er de juiste gevolgtrekkingen aan te verbinden voor hun levenshouding en de intenties van dit leerstuk zo te leren verwoorden dat deze bij buitenstaanders inzichtelijk worden gemaakt. Dit is geen eenvoudige opgave. De leer van de erfzonde vindt vandaag de dag weinig ervaringsgrond meer onder gelovigen, om van buitenstaanders maar te zwijgen. Het leerstuk ‘landt’ niet meer. Het lijkt onvoldoende gelukt in theologische bezinning, prediking en pastoraat de eigenlijke intenties van dit theologoumenon voor het voetlicht te brengen.2 Het is een ‘zoekplaatje’ dat volgens velen op dwaalsporen leidt en daarom uit de roulatie genomen zou moeten worden. Dit gevoelen moet de kerk serieus nemen. Zij heeft de roeping vast te houden aan de bijbelse visie op zonde in samenhang met Gods genade. Zij wil daarbij verstaanbaar blijven voor (post-)moderne mensen die zij met de boodschap van het evangelie wil bereiken. Deze (post-)moderne mens ontmoeten we niet alleen tijdens missionaire activiteiten, hij of zij zit ook in onze kerkbanken en catechisatiekamers, ja wij zijn het zelf. De ontwikkeling van een bijbels verantwoorde zondeleer (hamartiologie) in onze actuele context is daarom zowel vanuit interne problematisering, als vanuit missionaire motivatie urgent. Daarbij mag het niet gaan om puur theoretische en vrijblijvende beschouwingen.3
De bezwaren tegen de leer van de erfzonde berusten mijns inziens deels op misverstanden. Deze zijn beslist niet alleen of voornamelijk aan onwelwillendheid van de kritische beoordelaars toe te schrijven. Lang niet altijd zijn de intenties van het leerstuk in de traditie zuiver voor het voetlicht gebracht. Het traditionele spreken over erfzonde heeft allerlei misvattingen opgeroepen. Ik wil daartegenover proberen de blijvend betekenisvolle intenties van deze leer aan te geven. Ik acht de - goed verstane - erfzondeleer bij de voortgaande bezinning op eigentijds belijden eerder een staf om te gaan dan een blok aan het been.
Er is al veel gewonnen wanneer duidelijk is wat we wél en wat we niét met dit leerstuk bedoelen.4 Om te beginnen is de term ‘erfzonde’ uiterst ongelukkig. De aanduiding ‘oorsprongszonde’, peccatum originale, verdient verre de voorkeur boven peccatum hereditarium.5 ‘Oorsprong’ verwijst dan naar de oorsprong van het menselijk ras (de zonde van Adam), de oorsprong van ieders leven (de zonde vanaf ons prilst begin) en de oorsprong van alle feitelijke zonden (in onze zondige aard). De harde kern van deze leer wordt helder omschreven in vraag en antwoord 7 van de Heidelbergse Catechismus: ’Vanwaar komt dan zulke verdorven aard van de mens? Uit de val en ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs, waar onze natuur zo verdorven is geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden’. De val en ongehoorzaamheid van het eerste mensenpaar heeft repercussies voor alle mensen van alle tijden. Tegelijkertijd is er de werkelijkheid van zonde, verdorvenheid bij alle mensen. Het een is niet los te zien van het ander.

2. Dispuut rond het leerstuk

Tegenwoordig wordt de erfzondeleer veelal gezien als een ernstig bedrijfsongeval in de christelijke traditie. Gewichtige bezwaren worden er tegenin gebracht. Ik noem er vijf en geef meteen verweer.

2.1. De erfzondeleer is niet bijbels te onderbouwen.

Bezwaar
Een min of meer historische lezing van de eerste hoofdstukken van Genesis wordt onder hedendaagse systematici haast ‘kamerbreed’ afgewezen. De historische opeenvolging van schepping, zondeval en verlossing geldt als een achterhaald paradigma. Typerend voor deze gegroeide communis opinio zijn de woorden van Houtepen: ‘De erfzonde is dus niet het spoor van vernieling, dat ons vanaf Adam en Eva voorafging en waaruit wij ons niet meer zouden kunnen bevrijden –dat is de fatalistische visie op de zogenaamde gevallen natuur van de mens– maar het spoor van kwalijke gevolgen, dat elke zondige daad of nalatigheid achter zich aantrekt’.6

Weerwoord
Het is op zichzelf een goede zaak dat de theologie zich bescheidener, terughoudender uit over de protologie dan in het verleden wel gebeurd is. We weten, ook wanneer we vasthouden aan het symbolisch-historisch karakter van Genesis 2 en 37, maar weinig af van de ’staat der rechtheid’. Op vele vragen kunnen we geen antwoord geven. Duidelijk is echter wel dat God de wereld en de mens daarin goed geschapen heeft en dat de mens in moedwillige en vrijwillige ongehoorzaamheid tegen Gods wil heeft gekozen. Ten gevolge van die keus leven wij mensen buiten het paradijs, in gebrokenheid en onderworpen aan de dood. Het gaat in Genesis 1 - 3 niet om mythologische verbeelding van tijdloze waarheden, maar om het begin van onze menselijke geschiedenis dat vervolgens heel de condition humaine stempelt.8Al wordt in het Oude Testament nauwelijks op Genesis 3 teruggegrepen, de getuigenissen over de verbreiding van het kwaad spreken duidelijke taal.9
Paulus werpt in Romeinen 5 een bijzonder licht op de betekenis van Adam. Volgens Romeinen 5: 12 met het omstreden eph’ hooi (‘voorzover als’, niet ‘in wie’) gaat het bij de zonden van alle mensen om een werkelijkheid die weliswaar verbonden is met Adam, maar absoluut niet buiten de verantwoordelijkheid van de zondige personen zelf valt. Het is de apostel erom te doen Jezus aan te wijzen als de enige Redder voor heel de mensheid. Hij wil alle aandacht vestigen op de triomferende en overvloedige genade en schildert de schuld en nood van alle mensen, zonder onderscheid tussen Jood en Griek, als de donkere achtergrond waartegen de heerlijkheid van Christus des te meer oplicht. ‘Door één mens kwam de zonde binnen (5,12a) en allen zondigden daarna (5,12 slot)… Bij de éne mens Adam begint de geschiedenis van De Zonde. Paulus personifieert hier de zonde tot een gestalte die binnenkomt via Adam en die daarna verder reist naar alle mensen om ze te betoveren en van de gehoorzaamheid aan God af te leiden’.10 Adam is ‘typerend voor de toekomst van een zondigende en stervende mensheid’. Echter: ‘de éne aan het einde is sterker dan de ravage die is aangericht door de éne aan het begin’.11 J. van Bruggen komt tot de conclusie dat het slot van Romeinen 5: 12 in de loop van de dogmageschiedenis ten onrechte is opgevoerd in de discussie rond het onderwerp erfschuld (met de controverse tussen het realisme en het foederalisme).12 Paulus heeft het oog op een niet te loochenen samenhang en solidariteit in de dood en de schuld van alle mensen sinds Adam13, maar geeft geen enkele theoretische verklaring van die samenhang.14
De leer van oorsprongszonde heeft wel degelijk bijbelse papieren, ook al moet worden erkend dat meer dan eens te lichtvaardig losse teksten als ‘bewijsplaatsen’ zijn aangevoerd. De dogmatische onderscheiding tussen ‘erfschuld’ en ‘erfsmet’ is een hulplijn voor de doordenking van de samenhang tussen de overtreding van Adam en de daadwerkelijke zonden van alle mensen na hem.

2.2. De erfzondeleer legt een niet te verantwoorden verbinding tussen schuld en lot.

Bezwaar
Hoe kunnen wij ons verantwoordelijk weten voor een zonde uit de oertijd? Hoe kunnen wij ons voor God verootmoedigen om een misse daad van een in de nevels van het verre verleden vervaagde voorvader? Hoe is het mogelijk dat er voor ons verzoening nodig is om een fout die zo lang geleden is begaan? Dat lijkt absurd en niet plausibel te maken. De enige verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid die het individuele, autonome subject reëel acht, heeft betrekking op de eigen, in vrijheid en bij vol bewustzijn opzettelijk gepleegde verkeerde daden.15

Weerwoord
In de Schrift treffen we ruime aandacht aan voor de verbanden waarin wij mensen staan. Wij zijn geen losse individuen, maar behoren tot een familie, een clan, een volk. Als God met Abraham een verbond sluit, dan geldt dit meteen allen die bij hem horen, op dat moment en in de verre toekomst. Representatie en verbond hangen nauw met elkaar samen.16 Paulus’ spreken in Romeinen 5: 12-21 en 1 Korinthe 15: 45-49 sluit zich nauw bij dit verbondsmatige denken aan. Om karikaturen te vermijden, moet duidelijk zijn dat we niet over de ‘toerekening’ van Adams zonde kunnen spreken afgezien van de actuele, daadwerkelijke zonde van de mens aan wie de zonden toegerekend worden. Alleen aan Christus is een Hem volstrekt vreemde schuld toegerekend. Er kan geen sprake zijn van een alienum peccatum.17 De bestaande schuldsamenhang met Adam sluit zeker niet uit dat ik ten volle persoonlijk verantwoordelijk en aansprakelijk blijf voor het door mij bedreven kwaad.

2.3. De erfzondeleer komt neer op een miskenning van de menselijke vrijheid en waardigheid

Bezwaar
Preken in kringen waar de erfzondeleer hoog in het vaandel staat, wekken soms de indruk dat we volgens de Bijbel zo negatief mogelijk over de mens en dus ook over onszelf behoren te denken. Een uitdrukking die in zulke preken wordt gebezigd, is: ‘Waar de mens op het diepst vernederd wordt, wordt God op het hoogst verheerlijkt.’ De bedoeling van zulk spreken zal wel goed zijn, maar de uitwerking is dikwijls funest. Is er dan niets goeds meer van de mens te zeggen? Zijn we alleen maar een hoopje vuil in Gods ogen? Een evenwichtig en realistisch - positief mensbeeld rekent met zowel de goede als de kwade neigingen die mensen nu eenmaal hebben. Zo komt het tot een gezond geloof, zonder de dwang en het gevoel van minderwaardigheid die een overdreven nadruk op de zonde met zich meebrengt. De christelijke (erf)zondeleer leidt daarentegen tot een betuttelende moraal.18 Het christelijke spreken over ‘zondige’ zelfbeschikking en ‘zondige’ relaties beknot de sinds de Aufklärung zo fel bevochten menselijke autonomie.

Weerwoord
Ook al weten wij ons zondaren in hart en nieren, toch mogen we tegelijkertijd beseffen: ‘I am God’s original creation’ en onszelf zien als een parel in Gods hand. Als schuldig zondaar zijn we voor Gods aangezicht onwaardig, maar tegelijkertijd zijn we als schepsel in zijn ogen uiterst waardevol. Het is tegelijkertijd waar: ‘geheel en al onbe kwaam tot iets goeds’19, in de zin dat we niet op eigen kracht, zonder de genade van de wedergeboorte, God kunnen liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf, maar tegelijkertijd met geweldige mogelijkheden dankzij de goed heid die God aan alle mensen betoont. Er is een niet op te heffen relatie van God tot elk mens. God sluit dan ook meteen na de val opnieuw een verbond met de mens. De ‘verloren zoon’ in Lucas 15 bleef ondanks alles de zoon van zijn vader. Het beeld van God blijft in de mens, zij het als onherkenbaar verminkte karikatuur (vergelijk hoe Picasso mensen afbeeldt op zijn schilderij Guernica). Een evenwichtige bijbels-theologische benadering doet ons de mens zien als schepsel van God, als zondaar voor God en als nieuwe mens in Christus.20 De geschapen mens bekleedt nog altijd de unieke positie Gods vertegenwoordiger op aarde te zijn. Het is opmerkelijk hoe hooggestemd Psalm 8 spreekt over de mens die zich afhankelijk weet van God. Adam valt niét mee, maar God vangt wél op.
De belijdenis van de totale verdorvenheid moet zo aan de orde gesteld worden in prediking, catechese en pastoraat dat het geloofsleven en het psychische leven van (sommige) gemeenteleden daardoor niet wordt geschaad. Een gezonde leer mag bijdragen tot een gezond psychisch leven. Zelfaanvaarding, zelfvertrouwen en een positief zelfbeeld zijn niet verdacht. Het grondgevoel van de gelovige mens is levensbevestigend.21 Als zondaar wandel ik nochtans in het zonlicht van Christus’ gerechtigheid.

2.4. De erfzondeleer deprimeert de gelovigen en frustreert de strijd tegen concrete zonden

Bezwaar
In de orthodox-christelijke leer dat de mens totaal zondig en verdorven is, treedt een naturalisering van de zonde op, waardoor deze niet langer als daad van verantwoordelijke mensen wordt gezien, maar als een doem, als een dichte nevel of mistbank die over ons bestaan hangt.22 Gevolg daarvan is een pessimistisch mensbeeld waarbij alles onder de grauwsluier van de zonde terecht komt. Dit frustreert iedere inzet tot vernieuwing.
In prediking en pastoraat kan de leer van erfzonde op zo’n wijze functioneren dat het onderscheid tussen diffuse depressieve gevoelens enerzijds en verootmoediging vanwege reële zonden anderzijds verdwijnt. Eenzijdige benadrukking van de verdorvenheid van de mens kan bij mensen die daarvoor een bepaalde aanleg hebben psychische vergroeiingen en depressies veroorzaken. Men raakt in een fatalistische klem. In werkelijkheid echter is er geen bijbelse grond om er zo’n gedrukt en kleingeestig mensbeeld op na te houden.23

Weerwoord
Echte verootmoediging voor Gods aangezicht is helder te onderscheiden van een ziek makend pessimisme, waarin mensen in de klem komen.24 Eenzijdig negatief spreken over de mens doet onrecht aan Gods goedheid jegens hem. In het bijzonder blijkt dat in het ‘herstelwerk van de Geest’25, waarbij de met de schepping gegeven mogelijkheden vanonder het puin van de zonde weer naar boven worden gehaald.26 Wanneer we bijbels over de mens denken, komen we niet uit bij een optimistisch mensbeeld. De mens zondigt niet slechts uit navolging en ook niet slechts incidenteel. We moeten hier echter goed onderscheiden en voor misverstanden waken. Dat de mens radicaal en totaal zondig is, wil niét zeggen dat hij tot niets goeds meer in staat is. De gevallen mens is wezenlijk een zondaar, maar daarmee is de zonde nog niet het wezen van de mens geworden.
Er is onderscheid tussen wie God dient en wie Hem niet dient27, tussen rechtvaardigen en zondaren, tussen de vrucht van de Geest en de werken van het vlees.28 Er zijn twee wegen, de weg van de ‘doeners’ van het Woord tegenover de weg van de ongehoorzamen. De boom wordt aan de vruchten gekend.29

2.5. De erfzondeleer stelt onze intimiteit en seksualiteit onder verdenking

Bezwaar
De term ‘erfzonde’ suggereert een causaal-biologische verklaring van de algemeenheid der zonde. ‘Jy kan jou moeder se letterlike lang vingers erf, maar geldt dit ook van jou vader se figuurlike “lang vingers”?’30 Hier doet zich het drogbeeld voor van zonde als iets substantieels, een soort zonde-gen of akelig virus dat de mens totaal verziekt en door de ouders bij de verwekking van hun kinderen aan hun wordt overgedragen. Deze koppeling tussen enerzijds concupiscentia, dat wil zeggen lust, begeerte naar eindig genot (waarvan dan de opwinding bij seksuele omgang één van de sterkste vormen is) in plaats van de liefde voor God, en anderzijds erfzonde, is een ‘onzalige erfenis’, een ‘theologische erfzonde’, die geen enkele bijbelse grond heeft.31

Weerwoord
Het valt niet te ontkennen dat de term ‘erfzonde’ deze verkeerde suggestie kan wekken en inderdaad heeft gewekt. De kerk moet in haar verkondiging duidelijk afstand nemen van de opvatting dat de zonde zich bij uitstek in bepaalde lichaamsdelen en op zekere levensterreinen (met name de geslachtsdelen en heel het terrein van de seksualiteit) heeft verschanst. Juist de leer van oorsprongszonde met haar kenmerkende comprehensive approach van zonde komt hier uitstekend van pas.

3. Intenties van het leerstuk

3.1 Universaliteit en solidariteit


Universaliteit
Het gaat bij het leerstuk van de oorsprongszonde in de eerste plaats om het aanwijzen van de universaliteit van zonde. Dit moet niet in moralistische zin worden misverstaan. Bekend is het statement van G.K. Chesterton dat erfzonde het enige leerstuk is dat empirisch te bewijzen valt.32 Een mens wordt immers met gruwelijk kwaad geconfronteerd als hij met open ogen naar de wereld om zich heen kijkt. K.H. Miskotte schrijft in 1936 in zijn dagboek: ’De zonde! Ze leeft zo weinig in mijn gemoed, ze is voor mijn besef nooit helemaal ernst geweest. Theoretisch was ik orthodox. De nazi-instincten hebben ook deze uitwerking, nu ze vorm aannemen, dat ik met m’n gevoel begrijp hoe diep, hoe vuig, hoe onoverwinnelijk, hoe wezenlijk de zonde is’.33Wanneer we meer aan de oppervlakte blijven, kunnen we constateren dat de bewering dat geen mens volmaakt is en iedereen wel fouten maakt, op weinig tegenspraak stuit bij de man in de straat. Schieten we daar echter iets mee op? Legt zo’n vaag besef dat er aan elk mens wel wat mankeert een ‘antropologisch vloertje’ voor de verkondiging van zonde en genade? Is het waar dat de bijbelse prediking het geweten van de mensen mee heeft? We moeten ons hiermee bepaald niet rijk rekenen.
Er is overigens een tendens tot deculpabilisering aanwijsbaar in onze huidige West - Europese cultuur.34 Dat wil zeggen dat het bewustzijn van goed en kwaad in een ‘sorrycultuur’ danig wordt afgezwakt.35 De zinvraag speelt voor de (post)moderne mens veel sterker dan de schuldvraag. Er is onderhuids wel een sterk besef van falen en tekort schieten, maar dit wordt toch niet als persoonlijke schuld beleefd. ‘Maar de hoofdlijn is toch, dat doordat God naar de achtergrond schuift, de mens zichzelf niet langer als radicaal schuldig beleeft. Natuurlijk is er van alles mis met de mens, maar dat is bepaald niet hopeloos. De mens is verbeterbaar’.36 Het wetenschappelijk instituut van het CDA stelt in het rapport ‘Mens, waar ben je?’ dat het begrip ‘zonde’ in deze tijd van religieus analfabetisme negatieve associaties oproept. Het is beter termen als ‘kwetsbaarheid’ en ‘vernieuwing van de menselijke waardigheid’ te hanteren.37
Wat de uitspraak dat alle mensen zondaars zijn, wérkelijk inhoudt kan alleen binnen de kring van gelovigen worden beseft. De betekenis van ‘zonde’ is immers alleen duidelijk te maken vanuit de relatie met God.38 Wie los van de geloofsbetrekking met God voor een algemeen publiek over ’zonde’ spreekt, roept allerlei moralistische misverstanden op. De gelovige gemeente weet echter van zonde. Echte zelfkennis en dus echte kennis van zonde is alleen aanwezig waar echte kennis van God is. H. de Jong39 wijst terecht op de noodzaak van herijking van het zondebegrip tegenover de afgeplatte betekenis van ’zonde’ in het gewone taalgebruik (een kindje knoeit aan tafel met het eten, ‘zonde’ van het eten), de eenzijdige toespitsing op seksualiteit (‘een vrouw die een zondares is’), alsook anderzijds de beperking tot het louter religieuze alsof zonde niet ook tegen de naaste gericht kan zijn (‘zonde’ is iets waarover kerkmensen zich druk maken).
Hoe kan deze fundamentele overtuiging van de universaliteit van zonde aan de orde wordt gesteld buiten ‘the circle of faith’? De kerk mag in haar zoeken naar verstaanbaarheid niet door vaagheid en verdoezeling aansluiten bij de sorry-cultuur. Zij dient echter evenzeer te waken tegen het moralistisch misverstand. Haar verkondiging moet zich voltrekken in de lijn van Paulus’ spreken op de Areopagus.40 Tegenover een publiek dat de levende God niet kent, spreekt de apostel over de Schepper van alle mensen. Uit zijn handen zijn we voortgekomen en door zijn trouw worden we van dag tot dag gedragen. Deze Schepper legt terecht een claim op ons. Hoe kunnen we volhouden dat we ‘ieder het zijne hebben gegeven’, zolang we onze Schepper niet eren en dienen? Op deze wijze stellen we de kern van ‘zonde’ aan de orde bij mensen die de Vader van Jezus Christus nog niet kennen. We zetten nadrukkelijk niét in bij een poging om mensen ervan te overtuigen dat ze dingen fout doen. De voorspelbare reactie is dan ‘so what? Niemand is toch volmaakt?’ of ‘Laat de kerk eerst maar eens naar zichzelf kijken!’
Naarmate het evangelie weerklank vindt, zal ook het spreken over zonde meer diepgaand en expliciet worden. De zonde komt aan de voet van het kruis ten volle aan het licht. Kennis van genade, vergeving en behoud kan er immers niet zijn zonder kennis van zonde, schuld en verlorenheid. De prediking van het evangelie kan niet zonder de prediking van de wet. Zonde wordt ontmaskerd als rebellie tegenover God.41 Schennis dus van de goddelijke Majesteit. en miskenning van Gods liefde.42 Zonde is de dwaasheid waarmee we ons tegen God verzetten en waardoor we ons ultieme geluk tevergeefs buiten Hem zoeken.43 Zo missen we ons doel, onze bestemming, ons hoogst geluk.44 De pijl schiet aan de roos voorbij en valt ergens zomaar doelloos neer. Het schepsel beantwoordt niet aan het door de Schepper gestelde doel. Zonde van Gods mensenkind!45 Gods roepen in het paradijs waar zijt gij?46 vertolkt tegelijkertijd zoekende liefde én dagvaardend recht.
De afgrondelijke diepte van de zonde die de leer van oorsprongszonde bedoelt aan te wijzen, is ten volle aan het licht getreden op Golgotha. De zonde wordt pas voluit ernstig genomen als het kruis van Christus in het middelpunt van de zondeleer staat. Een staurocentrische hamartologie peilt het kwaad het diepst. In de confrontatie met Gods ultieme liefdebetoon werpt de zonde alle maskers af en laat het kwaad zijn meest afschuwelijke tronie zien. In het Nieuwe Testament geldt de ongelovige en afwijzende houding tegenover Jezus als zonde bij uitstek. De Geest overtuigt de wereld van zonde, namelijk dat zij niet in de Christus gelooft (Joh. 16: 8, 9).

Solidariteit
Een kerk die de oorsprongszonde belijdt, dient zich te kenmerken door diepgaande solidariteit met de wereld. Als ik geloof dat ik samen met alle mensen zondaar ben, weet ik mij solidair in de schuld van allen. Ik sta dus met mijn medemens op de gemeenschappelijke bodem van feilbaarheid en metterdaad falen en weet dat ik evenzeer als hij of zij vuile handen heb. Erkenning van oorsprongszonde is een kwestie van realiteitszin en solidariteit. Ontkenning van oorsprongszonde is ‘de zonde niet solidair te zijn met alle andere zondaren’.47 Wie de oerzonde belijdt, trekt zich niet in een individualistisch schuldbesef terug, maar aanvaardt in solidariteit met verleden en heden zowel persoonlijke als gezamenlijke verantwoordelijkheid.
De realiteit van oorsprongszonde is uiteraard geen goed nieuws. Toch noemt Theron deze leer met recht juist wél goed nieuws. De intentie van het leerstuk is ons samen met alle mensen in staat van beschuldiging te stellen en zo ons gebrek aan solidariteit onder ogen te doen zien, opdat wij vervolgens de solidariteit met heel de schuldige mensheid op ons zouden nemen. Zo is er verbondenheid tussen alle mensen in de schuld en tegelijkertijd is ook voor alle mensen de weg geopend om te delen in de genade vanwege de plaatsbekleding door Christus, de tweede Adam. ‘Wie die erfsonde afwys, weier daarmee saam die plaasbekleding en bly sodoende alleen met eie sonde-skuld’.48 Uiteraard wordt deze solidariteit het diepst beleefd binnen de christelijke gemeente. Gelovigen weten zich binnen het genadeverbond juist in hun gemeenschappelijke schuldbelijdenis diep met elkaar verbonden. We eten samen genadebrood, we leven samen van Gods ontferming. De doorleving van wat met ‘erfzonde’ is bedoeld, geneest echter tevens van een farizeese houding die neerkijkt op anderen buiten eigen kerk of kring, ook wanneer deze zich aan de zelfkant van de samenleving bevinden. We zijn allemaal van dezelfde lap gescheurd en juist daarom kunnen we als ‘wounded healers’49 mensen in hun schuldige en tragische misère ontmoeten, troosten en helpen.

3.2. Radicaliteit en vrijheid

Radicaliteit
Behalve de universaliteit bedoelt het leerstuk van ’oorsprongszonde’ de radicaliteit van de zonde te onderstrepen, waartegenover de genade werkelijk genade is. Naast de gestalte van de zonde staat de gezindheid van de zonde, naast de daad van de zonde de staat van zondig zijn. Dit is in lijn met bijvoorbeeld Psalm 51: 7, waar de dichter tot een radicale zelfaanklacht en zelfveroordeling komt en juist zo helemaal in Gods genadige handen valt. Het gaat hier om de ‘Tiefendimension’ van zonde. Ware verootmoediging begint altijd bij persoonlijke schuld. Zo ligt de inzet van Davids verootmoediging in Psalm 51 bij zijn concrete overtreding van Gods wet, waardoor hij God en zijn naaste heeft gekrenkt. In tweede instantie denkt hij terug tot zijn prilste begin en belijdt hij in zonde en ongerechtigheid ontvangen en geboren te zijn. Vanuit de kwalijke vruchten daalt hij af tot de rotte wortels. De zonde bestaat niet alleen uit een serie losse daden. De verschillende zonden die wij doen, hebben een gemeenschappelijke radix, ze wortelen in ons verdorven hart. Juist het hart, de centrale kern van ons mens-zijn, de directiekamer van waaruit alle impulsen worden gedirigeerd, is verdorven. Naast de incidentele en actuele zonden zijn er de ingeroeste zondige gewoonten en daaraan ligt een kwalijke voedingsbodem ten grondslag, een bronwel van innerlijke verdorvenheid. Zo bezien is ‘Adam’ geen alibi, maar een aanklacht.
Wie dit alles ontkent, komt aan de bijbelse diepte van verootmoediging niet toe en komt dan ook aan de rijkdom van verzoening niet toe. Hij kan geen kant op met Jezus’ spreken in Johannes 3 over de noodzaak van de wedergeboorte. Hij atomiseert de zonden tot losstaande incidenten en blijft zo aan de oppervlakte steken. Hij verkijkt zich op de vrije wil van de mens. Immers, ‘We are free to do what we like, but we are not free to like what we ought to like’.50 Een therapeutische benadering van zonde loopt op een deceptie uit. In een drastisch beeld verzet Doubell zich terecht tegen deze symptoombestrijding: ‘Soos by kanker vra sonde ’n radikale ingreep wat met pyn gepaard gaan. By kanker is dit bestraling of chemoterapie wat eintlik die doodmaak van kankerselle veroorsaak en met die dood van hierdie selle begin nuwe gesonde selle leef. By sonde gaan dit oor die dood van die enigste Seun van God, sodat ons in Hom kan sterf en opstaan om te leef ’.51
Deze radicale therapie wordt in de doop als bad der wedergeboorte uitgebeeld. Omdat zonde veel meer is dan een morele misstap, is de mens niet gered met allerlei opknapbeurten en reparatiewerkzaamheden. Ons fundamentele probleem is dat wij van God vervreemd zijn en daarom van nature midden in de dood liggen. Het is ronduit cynisch om de mens in deze situatie op te roepen zijn morele krachten te mobiliseren tot verbetering van zichzelf en van de wereld. Het pelagiaanse moreel titanendom is uiterst wreed. Het evangelie is nu juist dat God aan het kruis van Golgotha definitief een streep heeft gehaald door alle menselijke pogingen tot zelfverlossing. De zonde is geoordeeld, aan de zondaar is het doodvonnis voltrokken.

Vrijheid
Wanneer de Reformatie tegenover het semipelagianisme de radicaliteit van de zonde aanwijst, is het daarbij te doen om de verkondiging van de radicaliteit van de genade, opdat de gelovigen zeker zullen zijn van het heil in Christus en getroost mogen leven in de christelijke vrijheid. Deze vrijheid betekent toch in de eerste plaats dat de gelovige verlost wordt van de kramp zichzelf te moeten opwerken tot een bij God acceptabel niveau. Juist waar ik als goddeloze voor het verdiende doodvonnis buig, mag ik mij, zo zeker als ik gedoopt ben, in Christus gerechtvaardigd weten en opgewekt tot een nieuw leven. Ik kan nooit meer vergeten dat in Christus het doodvonnis over mij geveld en aan mij voltrokken is. Daarom is mijn vrijheid ‘gedoopte vrijheid’, in het teken van het kruis en in de kracht van de opstanding. Binnen de christelijke vrijheid ontplooit zich het nieuwe leven in liefde tot God bovenal en tot de naaste als onszelf. De leer van oorsprongszonde wijst de radicaliteit van zonde aan in direct verband met de radicaliteit van Gods genade en frustreert zodoende de strijd tegen de zonde allerminst. Ze wil er alleen toe leiden dat die strijd op basis van de in Christus geschonken gerechtigheid gevoerd wordt, dat wil zeggen met de overwinning in de rug. Zo is de ruimte voor de menselijke verantwoordelijkheid realistisch afgebakend en worden we ‘behoed voor overspanning en teleurstelling, die zo maar kunnen omslaan in onmenselijkheid’.52

3.3. Totaliteit en integriteit

Totaliteit
De leer van ‘oorsprongszonde’ bepaalt ons bij het omvattend karakter van zonde. Zij heeft betrekking op alle relaties waarin wij staan. Horizontalistische beschouwingen over zonde blijven aan de oppervlakte steken. Er worden ongetwijfeld zinnige dingen gezegd over wat we onze medemens aandoen, over het creëren en in leven houden van verkeerde structuren of de aantasting van het milieu. De Ander met een hoofdletter blijft intussen buiten vizier.53 Zo wordt het bijbelse zondebegrip fundamenteel vertekend en missen we in de verootmoediging de wezenlijke kern. David had Uria en ook Bathseba kwaad aangedaan. Hij belijdt in de erkenning daarvan voor Gods aangezicht dat niettemin de spits van zijn kwaad tegen God is gericht: ‘Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad was in Uw ogen’.54 Anderzijds schiet ook een verticalistische opvatting van zonde fundamenteel tekort. Hiermee hangt veelal een waterscheiding tussen de persoonlijke en de historisch-sociale dimensie van het zondebegrip samen.
Wiersinga heeft in zijn boek Doem of daad de orthodoxe zondeleer beticht van ontsporingen als privatisering en naturalisering, waar hij actualisering en politisering tegenover stelt. Er dient in ons zondebesef en in onze verootmoediging voor God zicht te zijn op de zonde in de maatschappij, de samenleving, ja in mondiale verbanden. De leer van oorsprongszonde komt aan zijn wens tegemoet. Tegenover een beperkte en geprivatiseerde opvatting van zonde doet zij ons inzien dat wij verkeerd staan voorgesorteerd door de zonden van anderen, ook die van ons voorgeslacht.
Dit inzicht heeft twee schijnbaar tegenstrijdige effecten. Enerzijds leidt het tot een zekere relativering in ons schuldbesef. Er komt ruimte voor tragiek in de zondeleer. Wij hebben de zonde niet zelf uitgevonden, we zijn geen oerzondaars. Zelfs Adam was in zijn oorsprongszonde niet oorspronkelijk. Geen mens na hem start in een blanco situatie. Er is sprake van een zondige collectieve druk. We hebben bijvoorbeeld te maken met een door vorige generaties in gang gezette onheilsgeschiedenis van kolonialisme, antisemitisme, rassendiscriminatie, milieuvergiftiging et cetera. Er treedt bij zonde altijd weer serieschakeling op. Het kwaad dat één persoon bedrijft, grijpt als een inktvlek om zich heen. Zonden roepen een atmosfeer op en zetten zich vast in structuren. Ze kunnen het nageslacht negatief conditioneren, de toekomst blokkeren, de mensheid en heel de schepping duperen. De zonde voltrekt zich in individuele relaties, maar zet zich ook vast in structuren en verdicht zich in instituties. De ontwrichte relatie tussen de mens en zijn broeder vertaalt zich op macroniveau in een onpersoonlijke maatschappij, waarin mensen tot nummers zijn geworden en waarin het individu zonder pardon wordt opgeofferd aan het systeem. De vervreemding van de levende God was voor Amos met handen te tasten in de onrechtvaardige structuren van de toenmalige maatschappij van Israël55 en Jakobus heeft heilig getoornd tegen de materialistische rijken die de arme dagloners uitbuitten ter wille van hun eigen overdadige luxe.56
Zonde en zonde is twee. Is het zonde wanneer een hongerige een brood steelt uit de voorraadkamer van de superrijke die hem geen kruimel gunt? Honger is een scherp zwaard. Wie er zelf geen weet van heeft, bedenke zich voordat hij een snel oordeel velt. De situatie telt mee bij de beoordeling van de kwade daad. Je zult maar zo opgegroeid zijn dat je nooit voorbeelden om je heen hebt gezien van stabiele relaties in liefde en trouw. Het zal je maar met de paplepel ingegoten zijn dat de brutalen de halve wereld hebben en dat het recht van de sterkste de doorslag geeft. Waar begint de eigen verantwoordelijkheid bij mensen die uiterst negatief geconditioneerd zijn? Wie er kennis van neemt hoe in een christelijk (althans gekerstend) verleden armen die zich in hun nood aan de eigendom van rijken vergrepen, meedogenloos gestraft werden, kan verzuchten: Hadden die christelijke heren en hoogwaardigheidsbekleders maar meer van het leerstuk van de oorsprongszonde begrepen! Dat opent de ogen voor de tragische aspecten, voor geschonden menszijn in een gebroken wereld, voor verminderde toerekeningsvatbaarheid. Zondaren worden in de Bijbel niet alleen als opstandelingen getekend, maar ook als dwaalzieke schapen die een beetje onnozel het spoor bijster zijn geraakt of als geestelijk onmondigen die het onderscheid niet kennen tussen hun linker- en hun rechterhand. 57 Vandaar dat de Schrift gradaties in zonde aangeeft. Naast zonden ‘met opgeheven hand’, kwaad dat met voorbedachten rade wordt bedreven, is er de zonde uit dwaling. Beide categorieën vallen onder het hoofd ‘zonde’, maar in de strafmaat wordt wel degelijk onderscheid gemaakt.58 De rechte interpretatie van de leer van oorsprongszonde doet ons bij de beoordeling van moreel gedrag van mensen de rol en invloed van erfelijke belasting en negatieve conditionering en situering optimaal verdisconteren.
Er is echter nog een andere kant. Naast een zekere relativering van het schuldbesef brengt het leerstuk van oorsprongszonde een enorme verbreding daarvan met zich mee. We hebben ons rekenschap te geven van onrecht op mondiaal niveau waarvoor wij wellicht niet zozeer individueel, als wel collectief verantwoordelijkheid dragen.

Integriteit
Zicht op het totalitaire karakter van zonde gaat voor het geloof gelijk op met integrale verootmoediging en dito heiliging. Wanneer Jeremia en Daniël zich verootmoedigen voor God, doen zij dat in hartelijke verbondenheid met heel het volk en buigen zij mede onder maatschappelijke zonden, sociale misstanden, goddeloze bedrijven in de breedte van het volksleven. In deze lijn gaan we voort wanneer de ontdekking van ons wanbeheer in Gods schepping ons doet beseffen dat we met elkaar Gods schepping geweld aandoen. De Heilige Geest die heel de schepping draagt, verootmoedigt ons vanwege de aantasting van de Ozonlaag en vanwege tonnen olie in de oceaan, vanwege Srebrenica en Tsjernobyl, vanwege een genadeloze economie waardoor de arme Lazarus in de derde wereld moet omkomen op de stoep van de rijke man in het noordwesten van de wereld. We raken meer en meer gespitst op het kwade dat zich in allerlei structuren verschanst heeft, en op de zonden die begaan worden op het macroniveau van milieubeheer, economische orde en wanorde, uitbuiting van de derde wereld, enzovoorts.
In orthodoxe kring zou het leerstuk van oorsprongszonde tegenwicht moeten bieden tegenover een louter individualistische invulling van het begrip ‘zonde’ en een verengde opvatting van heiliging. Wat betekent ‘zonde’ in een wereld waarin per dag 28.000 mensen van honger sterven? Zou actueel schuldbesef niet betrekking moeten hebben op onze luxe levensstijl die we hanteren zonder ook maar een nacht wakker te liggen vanwege de ellende waarin onze verre naasten zich bevinden? Hoe is het mogelijk dat premier P.W. Botha kon aangeven te sterven in vrede met God, terwijl hij van een publieke schuldbelijdenis voor de Waarheids- en Verzoeningscommissie vanwege zijn verantwoordelijkheid voor misdaden begaan tijdens het apartheidsregime niets wilde weten?
Wie gelovig zicht heeft op de totaliteit van de zonde, haakt naar de integriteit van een leven uit één stuk in liefde tot God bovenal en tot de naaste als zichzelf.

3.4. Absurditeit en weerbaarheid

Absurditeit
In de vierde plaats wijst het leerstuk van de ‘oorsprongszonde’ op de absurditeit van de zonde. De zonde hoort er niet bij. Zij is niet met de schepping gegeven. De zonde betekent een breuk in een oorspronkelijk gave creatie. Als zondaars zijn we niet deerniswekkende slachtoffers van een niets en niemand ontziend evolutieproces, maar schuldige overtreders tegenover de goede Schepper. De idee van ‘erfzonde’ heeft mits goed verstaan niets te maken met een verlammend fatalisme. Juist in de erkenning van de oorsprongszonde spreken we de mens, dus onszelf tot het uiterste aan op de eigen verantwoordelijkheid. De vraag unde malum?, ‘waar komt het kwaad vandaan?’, noemt Herman Bavinck: ’Het grootste raadsel des levens en het zwaarste kruis des verstands’.59 Hoe is de zonde denkbaar en mogelijk, wanneer toch de goede God alles geschapen heeft? Er zitten toch geen weeffouten in zijn scheppingswerk? Welke plaats heeft de zonde in de raad Gods? Er gaat niets buiten Gods raad om. Tegelijkertijd leert de Schrift ons dat God de zonde haat en dat het kwaad in Hem niet kan bestaan.60 Daarom gaat het te ver om te zeggen dat God tot de zonde besloten heeft. Het schepsel heeft misbruik gemaakt van de geschonken vrijheid. Die vrijheid en daarmee de mogelijkheid van de zonde is door God geschonken. Nogmaals Bavinck: ‘Het was zijn wil om met de mens de gevaarlijke weg der vrijheid te bewandelen, liever dan om hem ineens door een machtsdaad boven de mogelijkheid van zonde en dood te verheffen’.61 De zonde heeft God niet als iets onverwachts overvallen. De zonde ligt besloten in Gods besluit.62 Toch is het een volkomen onverklaarbare, absurde keus van engelen en mensen geweest om moedwillig en vrijwillig tegen hun goede Schepper in opstand te komen. God blijft daar echter boven staan en zet ondanks deze verschrikkelijke storing zijn plan met de wereld en met het heelal door.
Door op deze wijze de abnormaliteit, ja absurditeit van de zonde te poneren, is elke verklaring van het verschijnsel ‘zonde’ principieel uitgesloten. ‘Het denken kan er niet in slagen om Gods goedheid en de werkelijkheid van het kwaad met elkaar te rijmen’.63 Een monistische benadering64 die het kwade uiteindelijk herleidt tot God zelf, is onaanvaardbaar. Alles, goed en kwaad, zou in deze optiek uiteindelijk uit het ene oerprincipe voortkomen. De goddelijke natuur zou een donkere grond in zich dragen en daarmee de mogelijkheid van het kwade. Er is dan als het ware een duister randje in God. God moet de donkere grond in zijn natuur eeuwig overwinnen. Er zou geen schepping mogelijk zijn zonder dat het kwaad daarmee automatisch gegeven is. Het kwaad krijgt zijn plek als een noodzakelijke schakel in een gepland proces. Zo wordt God immers tot Auteur van het kwaad gemaakt.65 Echter, het kwade is geen tweede principe naast het goede binnen God zelf. God is niet van eeuwigheid zowel goed als kwaad, maar Hij is van eeuwigheid louter en volkomen goed. Als God alleen maar goed is, is ook zijn werk volkomen goed.66
In veel hedendaagse benaderingen worden schepping en verlossing geïdentificeerd volgens een evolutionistisch-coöperatief concept van schepping. ‘Schepping’ staat dan voor een voortgaand proces van verlossing en voltooiing. De leer van de oorsprongszonde helpt ons om te blijven onderscheiden tussen de goede schepping enerzijds en de verlossing als Gods reactie op de zondeval anderzijds. Zij ziet verlossing als herstel, als restitutio ad integritatem, niet als voltooiing of elevatie.67 De schepping is een eigen werk Gods en niet slechts een middel om tot het doel van de verlossing te komen. De zonde is meer dan een storing op de weg van de evolutie.
De leer van de oorsprongszonde houdt ons echter ook uit de vaarwateren van het dualisme. Dit houdt een absolute tegenstelling tussen het goede en het kwade in de lijn van het manicheïsme in. Uiteindelijk leidt dit tot een tweegodenleer, zoals in het parsisme. Even stellig als de Schrift leert dat het kwaad niet uit God voortkomt, maakt zij duidelijk dat het kwaad zelf geen god is.68 Het kwaad is niet geschapen. Het kwaad bestaat niet van eeuwigheid. Het kwaad is echter realiteit. Daarmee is het volstrekt absurde van de zonde aangeduid. Vanuit de schepping en vanuit Gods verbond is de zonde volstrekt raadselachtig en onverklaarbaar. Zonde is non-sense, onzin bij uitstek.69 ‘Ze is letterlijk ondenkbaar, hoezeer ze ook werkelijk is. Maar haar feitelijkheid geeft haar nog geen recht van bestaan… Het allernormaalste is volledig abnormaal. Het heeft vanuit de goede schepping en de genade van het verbond van God met de mens geen been om op te staan’.70
De Bijbel geeft nergens een verklaring van de zonde, maar is vol van de bevreemding, ja verbijstering over de zonde. Hoe kan de mens zo tegen zijn bestemming ingaan, hoe kan hij zo goed met kwaad vergelden en dwaas zijn eigen toekomst vergooien? Hoe kan hij zich zo diep schuldig maken? Deze diep ingrijpende vragen kunnen we niet beantwoorden. Het is slechts mogelijk de krijtstrepen voor een hinkelbaan te trekken.71 Het gaat met name om twee krijtstrepen: In afwijzing van het monisme achten we God op geen enkele manier verantwoordelijk voor het ontstaan en bestaan van de zonde. Het is een bijbels a priori dat God de zonde haat en op geen enkele wijze gemene zaak maakt met het kwaad.72 De verantwoordelijkheid voor het kwaad ligt uitsluitend bij de gevallen engelen en bij de mens. De zonde heeft een absurd karakter en kan als zodanig geen passend element zijn in een wereldbeschouwing of uitgebalanceerd dogmatisch stelsel.73 In afwijzing van het dualisme belijden we dat God boven het kwaad staat. Er is geen demonologische verklaring van de zonde als zou de duivel een tweede god zijn, die op geen enkele wijze aan Gods regering onderworpen is. Er is een blijvende, voor ons verstand onoplosbare paradox tussen goddelijke soevereiniteit en creatuurlijke verantwoordelijkheid. De hogere harmonie boven deze tegenstelling zien wij nu nog niet. In het eschaton zal de paradox tussen enerzijds Gods volstrekte soevereiniteit en anderzijds de onmiskenbare menselijke verantwoordelijkheid niet meer tot vragen en protesten leiden, maar slechts tot erkenning van eigen schuld en aanbidding van Gods genade.
Buiten de krijtstrepen begeeft zich een supralapsarisme dat de zonde verklaarbaar maakt met het oog op de verwerkelijking van Gods raadsbesluiten. Wie stelt dat God besloot de mens te laten vallen om zo zowel zijn rechtvaardigheid te kunnen verheerlijken in de verdoemenis van velen, als zijn genade in de verlossing van anderen, miskent de absurditeit van het kwaad. God krijgt dan onbedoeld, maar onvermijdelijk het image een harteloze programmeur te zijn. Echter, ook het infralapsarisme raakt gemakkelijk buiten het hinkelhok. Het is minder consequent dan het supralapsarisme door eerder van een toelating dan van een verordinering van de zondeval te spreken. Het is echter de vraag of het concept van toelating ons wezenlijk verder helpt. Het is dan toch ook weer een permissio activa, want God moét het niet toelaten uit onmacht, maar wíl het toelaten uit vrije keus. Zowel ‘infra’ als ‘supra’ doen te weinig recht aan de blijvende paradox: God is niet verantwoordelijk voor het kwaad, maar wordt toch niet overvallen door het kwaad. Hier houdt ons vragen op en zet ons schuld belijden in. Dit belijden is de keerzijde van de erkenning van de onverklaarbaarheid van de zonde. Het Woord roept ons steeds terug van de reflectie tot de confessie.

Weerbaarheid
Met het inzicht van het geloof in de absurditeit van zonde hangt samen dat het nooit kan berusten in enige zondige status quo. Juist dat inzicht leidt tot weerbaarheid. Prof. dr. H. Berkhof placht indertijd tijdens zijn colleges dogmatiek in Leiden uit te roepen dat de opwekking van Christus opgewekt maakt en de opstanding van Christus opstandig. Met een variatie op die woorden kan worden gezegd dat het zicht op de absurditeit van de zonde ons tegelijkertijd opgewekt en opstandig maakt. Opgewekt omdat de zonde die nooit door God bedoeld is uiteindelijk niet zal overleven in Gods nieuwe wereld. Opstandig omdat de zonde die er niet bij hoort voorshands telkens de kop blijft opsteken. Deze opstandige opgewektheid en opgewekte opstandigheid vormen het geheim van de christelijke weerbaarheid op het front tegen de zonde in al haar gestalten en manifestaties. Dit is geen weerbaarheid in eigen kracht. Het is de weerbaarheid van de weerlozen. Het geheim van de volharding in de strijd tegen de zonde ligt in het onderpand van de Geest, waardoor wij in het geloof van de overwinning in Christus verzekerd zijn.
Hoe radicaal de Schrift ook over zonde spreekt, nimmer krijgt deze het laatste woord. Apostelen en evangelisten stellen de zonde in het licht van vergeving en verlossing. Zonde is in het evangelie een in Christus achterhaalde werkelijkheid. De feiten spreken nog wel andere taal, maar de heilsfeiten gaan boven de feiten uit. Juist doordat de zonde op Goede Vrijdag in de hoogste mate ernstig is genomen, is op Pasen aan de zonde de laatste ernst ontnomen. Wij krijgen de zonde de wereld niet uit, maar God bant haar zeker uit zijn nieuwe wereld. De kracht van de zonde wordt in ons leven gebroken, zoals de pezen in de benen van een strijdros worden doorgesneden. Het dier kan daarna alleen nog strompelen. Uiteindelijk zal de herschapen mens in het Koninkrijk nog meer zijn dan Adam in het paradijs. Non posse peccare (‘niet kunnen zondigen’, in het eeuwige leven) is heerlijker dan posse non peccare (‘kunnen niet zondigen’ in de staat der rechtheid) en zo is het einde meer dan het begin. Aan deze hoopvolle boodschap van de weg tot het ware geluk bedoelt de leer van oorsprongszonde ruim baan te geven.


Noten
1 Dit artikel is een bewerking van een op 23.08.06 op Hydepark, Driebergen gehouden lezing tijdens de door de Gereformeerde Bond georganiseerde studieweek voor theologie - studenten. Met dank aan de collega’s J. van Beelen, S. Janse, H. de Leede, A. Markus, A.H. van Veluw voor hun kritisch commentaar op een eerdere versie.

2 Zie J. Hoek, ‘Actuele vertolking van de leer van de erfzonde’ in: A.G. Knevel (red.), Zonde, 72 - 78; Jan van Heerde, Zonde dat er zonde is - over de herkomst van het kwaad, Baarn 1985; P. Schoonenberg, Testcase Erfzonde, Brugge - Utrecht 1964; S. Trooster, Evolutie in de erfzondeleer, Brugge - Utrecht 1964.

3 H. Vogel, Gott in Christo, Berlin 1951, 483: ‘Die Sünde will nicht definiert, sondern bekämpft werden’. Vgl. G.C. Berkouwer, De zonde II, Kampen 1960, 58.

4 Vgl. J. Hoek, ‘Erfzonde, erfschuld en erfsmet’ in. A.G. Knevel (red.), Zonde, Kampen 1987, 66 - 71.

5 Vgl. H. Bout, ’Peccatum Originale’ in Theologia Reformata XXIII - 3 (1980), 181- 193; G. Freund, Sünde im Erbe, Stuttgart 1979. Zie ook J. Calvijn, Institutie 3.1.5 (Opera Selecta III, 233, 5s): ‘Haec est haereditaria corruptio, quam peccatum originale veteres nuncuparunt’.

6 Anton Houtepen, Uit aarde, naar Gods beeld. Theologische antropologie, Zoetermeer 2006, 217.

7 B.J. Oosterhoff, Hoe lezen we Genesis 2 en 3?, Kampen 193 - 228.

8 Vgl. Mt. 19: 4 - 9; Luc. 3: 38; Rom. 5:12 - 21; 1 Kor. 15: 20 - 22, 45; 1 Tim. 2: 13, 14; Judas 14. Gijsbert van den Brink, ‘Schepping en christelijk geloof: een systematisch - theologische verkenning’ in: Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.), En God beschikte een worm. Over schepping en evolutie, Kampen 2006, 55 - 81, 63 stelt terecht: ‘Het blijkt, dat in al deze teksten Adam (en een enkele keer ook Eva) niet geïntroduceerd wordt als illustratie van algemeen geldende waarheden over het menselijk bestaan, maar als een unieke persoon’.

9 Vgl. onder meer Genesis 6: 5 -7; Psalm 14: 3; 1 Kon. 8: 46; Spr. 20: 9; Psalm 130: 3; Job 4: 17 - 21; 14: 4.

10 Jakob van Bruggen, Romeinen. Christus tussen stad en synagoge (CNT, 3e serie), Kampen 2006, 82.

11 Van Bruggen, Romeinen, 85, 86.

12 Van Bruggen, Romeinen, 255.

13 N.P. Williams, The Ideas of the Fall and of Original Sin, 133: ‘...that the language of this crucial passage explicitly asserts the existence of a causal relation between Adam’s sin and subsequent sin and death’.

14 Berkouwer, De zonde II, 298.

15 Alistair McFadyen, Bound to Sin. Abuse, Holocaust and the Christian Doctrine of Sin, Cambridge Studies in Christian Doctrine, Cambridge 2000, 40: ‘In no sense do I find myself already accountable for the supra - or trans - personal reality of sin prior to my free act. In modern theology, the scope of accountability for sin is narrowed to the field of action and immediate situation of each person…What appears to be demythologisation of the doctrine of original sin threatens to slide into a de - theologising of sin’.

16 Matth. 26: 28; 1 Kor. 11: 25; 2 Kor. 3: 6.

17 Berkouwer, De zonde II, 265 wijst erop dat we bij Calvijn nergens de latere scherpe distinctie tussen erfschuld en erfsmet tegenkomen. De diepere achtergrond daarvan ligt in de consequente afwijzing van elk beroep op het ‘alienum peccatum’.

18 Vergelijk de reacties van ‘progressieve’ woordvoerders op de deelname van de ChristenUnie aan het kabinet Balkenende IV. Allerlei karikaturen van ‘christelijke ayatolla’s’, zure calvinisten en deprimerende zwartekousenkerken worden gepresenteerd in columns en commentaren.

19 Klaas Zwanepol (red.), Belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland, Heerenveen - Zoetermeer 2004, 76 (H.C. zondag 3, vraag 8).

20 Zie A. Noordegraaf, Leven voor Gods aangezicht, Kampen 1990.

21 Zo had bijv. Calvijn geen enkele behoefte om de morele en intellectuele mogelijkheden van de mens te kleineren, vgl. W. Balke, ‘Imago Dei. Calvijn over de mens’, in Nico den Bok en Arjan Plaisier (red.), Bijna goddelijk gemaakt. Gedachten over de menselijke gerichtheid op God, Zoetermeer 2005, 151 - 177.

22 H. Wiersinga, Doem of daad - een boek over zonde, Baarn 1982, 63 - 68.

23 Arjan Plaisier, ‘Het klassiek christelijk mensbeeld en de postmoderne context’, in: Den Bok en Plaisier (red.), Bijna goddelijk gemaakt, 18 - 36, 36 stelt met recht: ’Juist daar waar kwaad het diepst gepeild is en het kruis van Christus in zijn diepgaande betekenis is verstaan, bloeit een nieuwe menselijkheid op… Het is een onuitsprekelijk voorrecht mens te mogen zijn. Het menselijk leven mag onder het licht van Gods genade open bloeien’.

24 Vgl. Aleid Schilder, Hulpeloos, maar schuldig; het verband tussen een gereformeerde paradox en depressie, Kampen 1987.

25 W. Smouter, Herstelwerk van de Geest, Zoetermeer 2006.

26 Vgl. H.G. de Graaff , Onbekwaam tot enig goed?! - De plaats van ‘totale verdorvenheid’ in prediking en pastoraat, Zoetermeer 1996; P. Eikelboom, ‘Ik ellendig mens. Schuldgevoelens, depressiviteit en het gereformeerde mensbeeld’ in: Van Soest (red.), Rood als scharlaken, wit als sneeuw - Over schuld en vergeving, Heerenveen 2006, 80 - 100.

27 Mal. 3: 18.

28 Gal. 5: 16 - 26.

29 Matth. 7: 16.

30 P.F. Theron, ‘In sonde ontvang en gebore, sê wie?’, Nederlands Gereformeerd Teologisch Tydskrif, 46 (2005), 576 - 586, 577.

31 Bij Augustinus dreigt het gevaar van vereenzelviging van peccatum originale, concupiscentia en vis generationis. Zie hiervoor J.M.Hasselaar, Erfzonde en vrijheid, ’s Gravenhage 1953, 45. Wel moeten we bedenken dat bij hem het spreken over de zondigheid van de mens vanaf de conceptie in samenhang staat met discussies over het erven van de ziel (creatianisme of traducianisme) in het kader van een dualistische opvatting van lichaam en ziel.

32 G.K. Chesterton, Orthodoxie, Bilthoven 1970, 14.

33 K.H. Miskotte, Verzameld werk 5b. Uit de dagboeken 1935 - 1937, Kampen 2001, 299; H.M. Oevermans, ‘Miskotte als gids in een belevingscultuur’, in W. Dekker, G.C. den Hertog en Tjerk de Reus (red.), Het tegoed van K.H. Miskotte. De actuele betekenis van zijn denken voor de gereformeerde theologie, Zoetermeer 2006, 11 - 40, 16.

34 Zo Van den Brink, ‘De Grieken een dwaasheid. “Rechtvaardiging van de goddeloze” en de westerse cultuur’, in Aaldert van Soest (red.), Rood als scharlaken, wit als sneeuw, 23 - 39.

35 Vgl. K. Runia, Schuldig hoezo? Over schuld en vergeving, Kampen 1992.

36 Van den Brink, ‘De Grieken een dwaasheid’, 88.

37 Naar een samenvatting van dit rapport in Nederlands Dagblad, 15.01.2007.

38 Vgl. bijv. Jesaja 6: 5 en Lucas 5: 8.

39 H. de Jong s.v. ‘Zonde, goddeloosheid’ in A. Noordegraaf e.a. (red.), Woordenboek voor bijbellezers, Zoetermeer 2005, 757 - 763.

40 Hand. 17: 30, 31.

41 Dit is de betekenis van * . Vgl. F.J. Pop, Bijbelse woorden en hun geheim, ’s- Gravenhage 19847, 610: ‘Dit woord wordt naar verhouding niet zoveel gebruikt, maar het is wel duidelijk hoe het ‘t wezen van de zonde doorzien heeft als bewuste opstand tegen de Koning der koningen. Het dient dan ook niet zozeer om er allerlei zondige daden mee aan te duiden als wel om de diepste achtergrond, waaruit de zondige daden opkomen, te tekenen’; J. Pedersen, Israel. Its life and culture, I, London 1926, 432, 435: ‘Therefore all sin is revolt and disobedience against Yahweh…Sin centred more and more in this one conception: Disobedience against Yahweh’.

42 Vgl. J. Hoek, Zonde: opstand tegen de genade, Kampen 1988.

43 Zie Vincent Brümmer, Ultiem geluk. Een nieuwe kijk op Jezus, verzoening en Drie- eenheid, Kampen 2005, 93.

44 Het Hebreeuwse grondwoord * wijst op het ‘doel missen’, in gebreke blijven, mislukken, verongelukken, vgl. Richt.20:16. Zie voor de verschillende termen voor ‘zonde’ in het Hebreeuws Willem A. van Gemeren (ed.), New International Dictionary of Old Testament Theology and Exegesis (NIDOTTE), Carlisle 1996, 5, 175. Overigens lopen de betekenissen van de termen voor ‘zonde’ door elkaar heen. In Psalm 51 bijv. worden verschillende termen gebruikt zonder nader onderscheid.

45 Vgl. B. Wentsel, ‘De breuk in de gemeenschap. Over de zonde’ in: G. van den Brink e.a. (red.), Gegrond geloof, Kernpunten uit de geloofsleer, Zoetermeer 1996, 201, 202.

46 Genesis 3: 9.

47 A. van de Beek, Waarom?, Nijkerk 1985. Ook Noordmans heeft erfzonde ‘een gevolg van gebrek aan solidariteit’ genoemd, O. Noordmans, Verzameld Werk 8, Kampen 1980, 219.

48 Theron, ‘In sonde ontvang en gebore, sê wie?’, 585: ‘geen hegter band bestaan daar nie as dié tussen verloste uit sonde en dood’.

49 Vgl. J.M. Nouwen, The wounded healer, London 1979.

50 Williams, The ideas of the Fall and of Original Sin, London 1927, 369; vgl. Hasselaar, Erfzonde en vrijheid, 48.

51 F.B. Doubell, ‘Sonde met die wese van die sondeleer - Versteurde daad, verhouding of toestand?’, Acta Theologica 2006, 1, 87.

52 G.C. den Hertog, ‘Messianisme en ethiek. De relatie van eschatologie en ethiek, een vergelijking tussen K.H. Miskotte en G.H. ter Schegget’, in G.C. den Hertog, S. Schoon, red., Messianisme en eindtijdverwachting bij joden en christenen, Zoetermeer 2006, 196 - 223, 223, onder verwijzing naar W.E. Verdonk.

53 Vgl. W.H. Velema, ‘Zonde en berouw in onze moderne samenleving’ in: J.W. Maris en F. van der Pol, red., De zonde uit beeld. Bijbels schuldbesef en modern levensgevoel, Barneveld 1994, 14vv.

54 Psalm 51: 6a. J.H. Schrijver, De Bijbel: om in verwondering op door te denken, Woerden z.j., 178: ‘Het wezen van de zonde wordt in zijn ernst afgemeten aan God… Ook als wij zondigen tegen elkaar, zondigen wij tegen God’.

55 Amos 8: 4 - 14.

56 Jac 5: 1 - 6.

57 Jes. 53: 6; Jona 4: 11. Vgl. Ph.L. Krijger, De tragiek van de schepping. Het geding rondom Marcion in de Nederlandse theologie van de twintigste eeuw, Zoetermeer 2005.

58 Num. 15: 22v.; vgl. Joh. 19:11.

59 H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, III, Kampen 19765, 29.

60 Deut. 25: 16 ; Ps. 5: 5; Ps. 11: 5; Zach. 8: 17; Luc. 16: 15.

61 Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, III,2; Vgl. Alvin Plantinga, ‘The Free Will Defense’ in: William L. Rowe (ed.), God and the problem of evil, Malden - Oxford 2001, 91 - 120.

62 A.A. van Ruler, ‘De zonde in het besluit’, Theologisch Werk VI, Nijkerk 1961, 49 - 60.

63 E. van ’t Slot, ‘Karl Barth over “Das Nichtige” ’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 58 - 3 (2004), 226 - 238, 238.

64 Vgl.de bespreking bij Berkouwer, De zonde, I, Kampen 1958, 59 - 88.

65 Vgl. E.P. Meijering, Een eeuw denken over christelijk geloven, Kampen 1999, 86: ‘Wie de historiciteit van de zondeval ontkent, kan maar heel moeilijk aannemelijk maken dat de mens en niet God verantwoordelijk is voor de zonde’.

66 Tegenover H. Berkhof, Christelijk geloof, Nijkerk 19937, 189, volgens wie zonde diep in de schepselmatige structuur van het riskante wezen mens verankerd is. De Schepper heeft ons volgens Berkhof als bedreigde en uitgedaagde schepselen doen opkomen uit een wordende wereld; 207: ‘Zonde is niet een val vanuit een hogere werkelijkheid, maar de weigering om op te stijgen naar de hogere werkelijkheid van de liefdes - gemeenschap met God. Zonde is tegennatuurlijk, juist omdat ze bestaat in het toegeven aan de zuigkracht van onze geërfde natuur’.

67 Zo bijv. J. Verburg, Adam - een onderzoek naar de betekenis van de figuur van een eerste mens in het christelijk geloof, Wageningen 1973.

68 Williams, The ideas of the Fall and of Original Sin, 149: ‘…that the Fall - theory and dualism are in principle, and always have been in history, mutually exclusive hypotheses’.

69 Vgl. J. Belder, Onzin bij uitstek. Gedachten over zonde en genade, Kampen 2004.

70 J.T. Bakker, ‘Zonde en schuld’, in Kernwoorden in het christelijk geloof, Hilversum 1969, 393.

71 Vgl. C. van der Kooi, Hinkelen binnen de lijnen. Enkele krijtstrepen voor een christologie, Kampen 1999.

72 Vgl. F. Lindström, God and the Origin of Evil. A contextual Analysis of alleged monistic Evidence in the Old Testament, Lund 1983.

73 J.A. Heyns, Dogmatiek, Pretoria 1981, 164 -199. ‘Nooit sal besinning oor die sonde egter enige redelike deursigtigheid in sy wese as resultaat kan boekstaaf nie.’

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2007

Theologia Reformata | 108 Pagina's

De actuele betekenis van oorsprongszonde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2007

Theologia Reformata | 108 Pagina's