Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reflexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reflexen

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over preken gesproken

De preek staat volop in de belangstelling. Er wordt veel over gepraat en geschreven. Afgaande op het kerkelijk nieuws blijkt het allerwegen een hot item te zijn. Bezinning op de heilige kunst van het preken leeft breed. Bovendien gaan er, vooral vanwege de voortgaande kerkverlating, in bepaalde delen van de kerk steeds meer stemmen op dat de preek zijn langste tijd heeft gehad. De preek is voor velen niet meer populair: het is te veel een monoloog, vooral op het verstand gericht. Moet het roer niet radicaal om? Naar een dialoog, een open en inspirerend gesprek, met veel aandacht voor persoonlijke beleving? Gelukkig (!) echter blijkt men kerkbreed daar nog lang niet van overtuigd te zijn. En blijft men veel heil verwachten van dit ‘dwaze’ medium, als beste middel waardoor hoofd en hart betrokken worden op de levende God en verbonden raken met Christus.

En toch preken

In Woord & Dienst (27-04-2007) benadrukt ds. Wim Scheltens, gereformeerd predikant (PKN) in Lunteren, onomwonden de onopgeefbare betekenis van de preek, op grond van het bijbelse gegeven dat het geloof uit het gehoor is en het gehoor uit het gepredikte Woord Gods. In het licht van het reformatorische belijden over de kerk, dat zij een gemeenschap is die haar heil verwacht van Christus (NGB, art. 27), stelt hij de retorische vraag: ‘Hoe kun je dat nu beleven als het heil van Christus niet helder wordt vertolkt, beleden, aanbeden en bezongen?’ Hij is ervan overtuigd dat waar de verkondiging geschiedt in verbondenheid met God en Christus, zij zich daar altijd opnieuw bewijzen zal als een kracht van God. ‘Dat is,’ zoals Scheltens opmerkt, ‘het werk van de Heilige Geest, die de harten en de Schriften kan doen opengaan en op elkaar betrekken. Zo mag de uitleg van het oude boek persoonlijke toespitsingen maken. Waar dat gebeurt, spitsen de oren. Daar wordt geluisterd, daar groeit beleving.’ Via de preek mag en moet het heil tot een actualiteit worden, dat raakt aan ons bestaan. Het gaat erom dat dit heil zo wordt aangezegd dat het je iets doet en je er iets van leert, anders gezegd dat het ‘balsem voor de ziel’ is en een ‘impuls voor het verstand’. Persoonlijke toespitsing van de boodschap is daarbij onmisbaar. Zo gaat het er volgens Scheltens ook in de Schrift aan toe. De aankondiging van Jezus’ geboorte is niet algemeen, maar kent een gerichte adressering door middel van het steeds weerkerende woordje u. ‘Taalkundig is dit u overbodig, preektechnisch is het onmisbaar!’
Tegen de geopperde gedachte of preken nog wel moet en voldoet, houdt Scheltens hiermee vast aan de traditionele preekstijl van uitleg en toepassing. Het doet weldadig aan dat dit in het officiële magazine voor de Protestantse Kerk op deze wijze hoog gehouden wordt. Het ligt helemaal in de lijn van wat wijlen prof. dr. H. Jonker ooit bedoelde te zeggen met zijn publicatie En toch preken…!

Maar hoe

De preek is dus allerminst uit de tijd. Tegelijk zijn er vanwege de tijd wel vragen te over als het gaat over de wijze waarop er gepreekt moet worden. Hoe kan vandaag de dag de Schrift zo worden vertolkt dat de hedendaagse hoorders in hun diversiteit worden bereikt? Welke rol spreekt de prediker in dit geheel? Hoe bevorder je de communicatie? Hoe bewaak je de inhoud? En hoe voorkom je dat het laatste lijdt onder het eerste? Moet het anders dan voorheen of juist niet? Wat is bijbelse prediking en waar is die gebleven? Wat is een missionaire preek en wie levert die? Vragen en verlegenheden te over. En de adviezen zijn vele. Ik zet er aantal op een rij met daarbij enkele kanttekeningen mijnerzijds.

Bijbels

Ds. Joep Dubbink, predikant van de Thomaskerk (PKN) in Zeist en sinds kort voor één dag per week bijzonder hoogleraar namens de Dirk Monshouwerstichting (Monshouwer was de initiatiefnemer van het oecumenisch leesrooster van De Eerste Dag), verwacht ook nog steeds veel van de preek. In een interview in Woord & Dienst (25-05-2007) benadrukt hij echter wel dat de persoon en geloofsbeleving van de prediker niet een te grote plaats mogen innemen bij de keuze en toepassing van de tekst. Dat leidt tot oppervlakkig bijbelgebruik, waardoor de boodschap van de Schriften eerder versluierd dan opengelegd wordt. Dubbink spreekt over het risico van ‘overgeleverd zijn aan eigen luimen’ en ‘blijven hangen in een eigen theologietje’. De Schriften zelf hebben volgens hem een verkondigende waarde: ‘Bijbelteksten gaan ergens over en ze gaan ons aan, nog steeds. Daarom lezen we ze en doen ze hun eigen werk. Daarin is de bijbel uniek.’ Dubbink die in zijn functie aan de VU ook aanstaande predikanten van het Evangelisch Werkverband en van de Hersteld Hervormde Kerk onder zijn gehoor krijgt, zegt vervolgens: ‘Ik heb het idee dat voor hen de bijbelteksten meer direct toepasbaar moeten zijn. Ik persoonlijk houd meer van diepgang. Ik ga uit van mondige gemeenteleden die zelf aan de slag gaan met een tekst en die niet voorgeschreven willen krijgen wat ze wel of niet mogen geloven.’
Dubbinks nadruk op het sola Scriptura, waarmee hij een tegengeluid geeft tegen te vlotte toepassingen en te makkelijke loopjes, lijkt me zondermeer te waarderen. Waar de Schriften opengaan, neemt de levende God het woord en doet de Heilige Geest zijn werk. Het is dan ook te wensen dat dit binnen de volle bandbreedte van de kerk gepraktiseerd zal blijven. En dat men van links tot rechts zal waken voor een gefilterde en dus verschraalde boodschap. Laten zowel de orthodoxie als de midden-orthodoxie daar vooral werk van maken! Wijlen prof. dr. C. Graafland zei tijdens een laatste lezing die ik van hem hoorde, dat de toekomst van de kerk dáár vanaf zal hangen en dat dáár ongedachte wonderen van zijn te verwachten voor de gemeente. Tegelijk vraag ik me af of de door Dubbink bepleite diepgang niet leidt tot postmoderne vrijblijvendheid en of hij zelf niet (onbedoeld) voedt wat hij bestrijdt: een oppervlakkig bijbelgebruik door de hoorders. Wordt de gemeente door zijn aanpak nog opgebouwd tot één Lichaam onder één Hoofd of wordt het ‘zoveel hoofden, zoveel zinnen’? De toepassing overlaten aan de hoorder - dat hebben profeten en apostelen toch nooit bedoeld en gedaan. Ik denk in dit verband aan woorden van Bonhoeffer, die mij persoonlijk ooit aangrepen en wellicht ook van toepassing zijn, als wij enerzijds het Woord willen laten spreken, maar anderzijds nogal terughoudend zijn om te zeggen waar het op aan komt. Hij schreef n.a.v. Ps. 119:13 (Met mijn lippen verkondig ik alle verordeningen van Uw mond): ‘Bestaat er geen atmosfeer van lichtvaardigheid en goddeloosheid, waarin wij het rechte woord gewoon niet meer vinden en maar zwijgen? Zwijgen wij niet vaak uit valse schaamte en angst voor de mensen? Waarschuwing en vermaning blijven onuitgesproken, troost en bemoediging blijven ontzegd. Het vereist een grote mate van geestelijke ervaring en oefening en tegelijk een kinderlijk geloofsvertrouwen alle verordeningen Gods met de lippen te kunnen verkondigen, zonder een geestelijke routinier, een zedenmeester of een opdringerige kletsmeier te worden. Het gehele hart moet aan het woord Gods toebehoren, voor wij leren ook onze lippen geheel in dienst van Jezus Christus te stellen.’

Gepassioneerd

Voor ds. Ron van der Spoel, missionair predikant in Amersfoort-Vathorst en initiator van de beweging Passie voor Preken, is een aanpak als die van collega Dubbink in ieder geval te mager. Rond het eerste lustrum van deze beweging liet hij een tegengesteld geluid horen en benadrukte hij juist de intermediaire rol van de prediker als tolk en getuige. In het Reformatorisch Dagblad (18-06-07) zei hij: ‘De verkondiging is hét middel om tot geloof te komen. Maar dan is er wel reden om kritisch naar de rol van de predikant te kijken. Het gaat om het Woord, maar het gaat niet buiten de persoon van de prediker om. En dan bedoel ik vooral de spiritualiteit van de prediker. Je kunt pas iets doorgeven als je het eerst hebt ontvangen. De verborgen omgang met God is wezenlijk voor de voorbereiding. Alleen als het Woord jou als predikant raakt, kun je ook de hoorder raken. Vooral tegenwoordig voelen mensen aan of iets authentiek is.’ Om misverstand te voorkomen voegde hij eraan toe: ‘We streven niet naar preektijgers, maar wel naar bewogen predikers. Bewogen door God en bewogen met mensen.’ Bij deze bewogenheid past volgens Van der Spoel een maximale inzet van de prediker om de communicatieve vaardigheden te bevorderen, onder andere door te leren preken van een schets (‘een preek is geen lezing maar getuigenis’) en door veel oogcontact te maken (‘tachtig procent van de preek verloopt via oogcontact’).
Zijn gereformeerd-vrijgemaakte collega ds. Jos Douma, die ook vanaf het eerste uur bij deze beweging betrokken is, geeft in het verlengde hiervan in het boekje Dichtbij de hoorder (dat binnenkort verschijnt) een aanzet voor een spirituele homiletiek en stelt dat deze drie speerpunten heeft: dichtbij het Woord, dichtbij de hoorder, dichtbij jezelf. Daarbij speelt een vierde element een rol dat de andere drie als ‘zout’ doortrekt, namelijk dat we vol Geest en kracht zijn: overtuigd van de boodschap, bewogen met je hoorders en gedragen door Gods Geest spreek je als een bewogen getuige. ‘Dit vooronderstelt bij de predikant een spiritueel leven en bij de hoorders een verlangen om langs deze weg geraakt te worden met het evangelie van het nieuwe leven, een leven door de Geest van Jezus in een vaak weerbarstige, overvolle, oppervlakkige en overspannen werkelijkheid.’
Met deze benadering zoekt deze beweging een verantwoorde verbinding te leggen tussen de prediking en de belevingscultuur. Het gaat, zo schrijft Douma, om een verkondiging waarin het Woord gebeurt. Er is van het begin af aan nogal wat kritiek geweest op de insteek van Passie voor Preken. Volgens prof. dr. F.G. Immink zou er te veel op de man gespeeld worden met het gevaar dat de Schrift te weinig gespeld wordt. En onlangs heeft prof. dr. G van den Brink, bijzonder hoogleraar vanwege de Ger. Bond in Leiden, ook nog weer eens gewaarschuwd voor een te overheersende emotionele inbreng van de prediker. Ik begrijp hun zorg. Toch lijkt het mij niet fair het daarmee af te doen.
Waar deze beweging zich in ieder geval sterk voor maakt, is dat de preek niet zoiets wordt als een ‘zweefvliegtuig’, dat hoog boven je hoofd in de lucht allerlei sierlijke bochten maakt, maar waarvan je niet weet waar en wanneer het landt. Men is er juist op om een ander beeld te gebruiken, dat de verkondiging iets heeft van een ‘bus’, die een duidelijk doel heeft en die bij diverse haltes stopt om mensen op te pikken, mee te nemen en verder te brengen. Men wil dat er daadwerkelijk wat onder en door de verkondiging met mensen gebeurt! Heeft deze gepassioneerde inzet geen bijbelse papieren? En sluit deze homiletische inzet niet op een eigentijdse en vernieuwende wijze aan bij een beproefde gereformeerde preektraditie, waarin altijd de noodzaak benadrukt is van een geadresseerde prediking en dat het heil bij uitstek onder de verkondiging geschiedt? Klassiek verwoord: daar worden we gedaagd voor Gods rechterstoel, daar drupt het bloed van Christus, daar klinkt tot onze verrassing de vreemde vrijspraak en daar worden we persoonlijk vermaand, bemoedigd en vertroost. En als we geloven dat dankzij de Geest de verkondiging tot een levend en existentieel gebeuren wil worden – daar bidden we toch iedere dienst om? – dan kan het toch niet anders dan dat de prediker zelf ook met hart en ziel betrokken is op wat hij van Godswege verkondigt? Ik vind het winst dat daar bewust voor wordt gepleit.
Bovendien is het winst dat men met deze benadering méér wil dan een wekelijkse herhaling van enkele bijbelse kernnoties. Als ik het goed begrijp is men erop uit dat elk Schriftgedeelte in haar eigenheid en weerbarstigheid gehoord, verwerkt en vertolkt moet worden, in samenhang met wat er omgaat in het hart en leven van de hedendaagse hoorder aan zorgen en zonden, aan twijfels en vragen, aan geloof en vreugde. Men zoekt daarmee recht te doen aan het tota Scriptura. Uiteraard is het wel zaak dat de genoemde kernnoties intussen niet ondersneeuwen of zó als verondersteld worden beschouwd dat ze nauwelijks meer aan de orde komen. Het kleine verhaal van ons leven met zijn geestelijke ups en downs, dat via allerlei invalshoeken vanuit de Schrift wordt verhelderd en gecorrigeerd, moet wel steeds weer in verband gebracht worden met de grote daden van God in Christus, net zoals dat in de Schrift zelf gebeurt. Gods nabijheid is niet los verkrijgbaar en gaat niet op in incidentele ervaringen. Ds. D.M. van de Linde wees daarop in zijn nog altijd lezenswaardige bijdrage aan het boekje De boodschap en de brug (uitgave vanwege de GB, Groen, Heerenveen 1999) onder de titel ‘Spirituele overdracht in de prediking’. Hij schreef daar dat de prediking niet alleen een brug dient te slaan van de ervaren waarheid van weleer naar de ervaren waarheid van vandaag, maar dat de Schriften ook een geheimenis oproepen, dat de horizon van onze ervaring transcendeert in de richting van een objectieve grond buiten onszelf. Met andere woorden, het geloofsleven van de gemeente moet blijvend gecentreerd worden rond het kruis. Dat is dé brug die werd geslagen over de kloof tussen Gods hart en het onze. En prediking als heilsbemiddeling heeft tot doel dat én God én wij over de brug komen. Zodat wij (niet zelden tegen wil en dank) gevonden en gebouwd worden in Christus.
Laten we niet te snel afdingen op de passie die deze beweging beoogt. Het lijkt me goed mogelijk dat er een lijn te trekken is van deze spirituele prediking naar wat voorheen geduid werd als schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Vooral als Douma zijn betoog samenvat met de zin: ‘Spirituele prediking is verkondiging waarin gesproken wordt vanuit het hart van God door het hart van de prediker naar het hart van de hoorders.’ Tegelijk hebben Immink en Van den Brink niet helemaal ongelijk als zij hun wenkbrauwen fronsen. Want er dreigt wel een verzoeking: dat de prediker er meer gefixeerd op raakt toch vooral een gepassioneerde preek te leveren, in plaats van gepassioneerd te worden door de boodschap zelf. En als dat gebeurt zal dat op den duur de inhoud van het geloof niet ten goede komen en het geloof van de gemeente uiteindelijk eerder verzwakken dan versterken. De prediker wordt dan (onbedoeld) een entertainer, die de gemeente weliswaar meesleept in zijn verhaal en haar een wekelijkse kick bezorgt, maar haar uiteindelijk niet voedt en bouwt. Prediking wordt dan gaandeweg ook een slopend gebeuren, zowel voor de prediker als voor de gemeente. En er moet me nog iets van het hart: hoe goed het ook is om ons ter wille van de Zaak te oefenen in communicatieve vaardigheden, het gaat te ver om de waarde van het getuigenis afhankelijk te maken van het preken van een schets en het oogcontact. Dat is niet alleen onbijbels, maar naar minder communicatief getalenteerde collega’s toe ook ronduit onbarmhartig. Geest en kracht vallen niet samen met onze geestkracht, integendeel, ze manifesteren zich vooral en bij voorkeur ook in onze blijvende zwakheden (2 Kor. 12:7-9). En dat was voor een man als Paulus maar wat gelukkig…

Missionair

Is de beweging Passie voor Preken ervan overtuigd dat de voorgestelde preekwijze een breed bereik heeft, voor Ds. Bas van der Graaf, sinds kort predikant van de Jeruzalemkerk in Amsterdam, is dat nog lang niet zeker. In Wapenveld (april 2007) uit hij zijn verlegenheid, juist als het gaat om het bereik van onze preken ten aanzien van buitenstaanders. Missionair preken is volgens hem een kunst apart. En hij heeft het gevoel dat tot op heden niemand die kunst in de Nederlandse context echt machtig is, hijzelf incluis. Eerlijk schrijft hij: ‘Ik weet niet hoe het moet. We zijn, om met Miskotte te spreken, verlegen om woorden die het Woord van de Schrift tot een levend woord voor mensen vandaag kunnen maken.’ Op zoek naar een antwoord begint hij bij de basisvraag: Hoe preekte Jezus eigenlijk? En van Tim Keller, van de Redeemer Church in Manhattan leerde hij dat de focus van Jezus’ prediking was: Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij. Dit leidt tot de fundamentele vraag: blijven wij in de buurt van deze rode draad of doen we wat heel anders. Van der Graaf opteert voor het eerste. Omdat hij er echter van overtuigd is dat elke preek in principe een missionaire preek moet zijn, dreigt hij naar eigen zeggen keer op keer in een spagaat terecht te komen: tussen leren (van insiders) én verkondigen (aan outsiders), tussen denken van binnen naar buiten én denken van buiten naar binnen. Openhartig legt hij uit waarom voor hem, om persoonlijke en culturele redenen, het bekende schema van zonde en genade (zoals gehanteerd door opwekkingspredikers als Spurgeon en Edwards) niet werkt. Dat wil echter niet zeggen dat hij de zonde niet ter sprake wil brengen, maar alleen in het kader van de genade van Christus. Opnieuw is de wijze waarop Tim Keller dit doet voor hem tot voorbeeld: vanuit de positieve werkelijkheid van Christus en Zijn Koninkrijk laat deze scherp zien dat zonde precies het tegenovergestelde is van wat in Christus openbaar komt. Van der Graaf wil verder niet dat de inhoud van de preek bepaald wordt door hedendaagse themalijstjes maar door het bijbels ABC. Weer is Keller zijn voorbeeld. Hij schrijft: Keller start bij een concreet bijbelgedeelte (vaak preekt hij een heel bijbelboek door), maar formuleert vanuit ieder bijbelgedeelte een duidelijk christologisch thema, dat hij vervolgens bespreekt in dialoog met de cultuur van vandaag. Zodoende voorkomt hij dat de cultuur de agenda gaat bepalen en is hij in staat de cultuur vanuit de Schrift te duiden en onder heilzame kritiek te stellen.
Daarnaast wijst Van der Graaf op twee andere elementen voor een goede missionaire preek. Ten eerste moet er een evenwichtige balans zijn tussen geloof en gevoel: rationeel moet het in orde zijn en tegelijk moet het hart worden geraakt, de verkeerde neigingen moeten worden blootgelegd en de wonden met de zalving van de Heilige Geest worden geheeld. De bevindelijk-gereformeerde traditie, mits bevrijd van enghartigheid, biedt hier grote kansen. Ten tweede vraagt hij zich af of de preek alleen ooit toereikend kan zijn en of we niet veel meer toe moeten naar een worship waarin buitenstaanders ervaren dat God in het midden is. De preek is niet alles maar slechts onderdeel van de communicatie tussen God en mens, die zich in het hele gebeuren van een eredienst voltrekt.
De verlegenheid van Van der Graaf is herkenbaar. De punten die hij aanreikt verdienen stuk voor stuk aandacht en overweging, al moeten wij wel verdisconteren dat de Europese context weerbarstiger lijkt te zijn dan de Amerikaanse, waarin Tim Keller werkt. In ieder geval deel ik zonder meer het uitgesproken verlangen om er met elkaar serieus werk van te maken en ons gezamenlijk te bekwamen in een manier van preken die werkelijk missionair is, een publiek getuigenis voor een breed en divers gehoor. En ik nodig Van der Graaf van harte uit om deel te nemen en constructief bij te dragen aan pogingen die vanuit de IZB in dezen ondernomen worden.
Tegelijk heb ik ook enkele vragen. Is het in redelijkheid haalbaar dat elke preek missionair is? Als Jezus en Paulus al voortdurend onderscheid maakten in hun spreken al naar gelang hun gehoor was, moeten wij onszelf dan belasten met de onmogelijke opgave allen in één keer aan te willen spreken? Is dat niet net zo onmogelijk als wanneer een leraar zijn les voortdurend moet afstemmen op de leerlingen én op een mogelijke analfabeet die onverwacht in de klas zit? Mogen we er bovendien niet van uitgaan, dat als mensen over de drempel van de kerk komen, zij in de regel al via andere wegen met het ABC van het evangelie in aanraking zijn gekomen? En dat een zorgvuldige en existentiële uitleg van de Schrift bij hen vaak veel meer herkenning oproept dan wij bevroeden? Ik merk nogal eens dat ‘laatsten’ ook in het luisteren en begrijpen zomaar de ‘eersten’ kunnen zijn. En verbaas me dan over de wijze waarop de Heilige Geest mensen wijzer maakt. Ook in dit opzicht worden de bijbelse verhalen vandaag geregeld opnieuw werkelijkheid. Eigenlijk vraag ik: mag het ook wat onbekommerder (niet slordiger!), omdat een eerlijke en op het hart gerichte verkondiging, waarin Gods Woord en onze werkelijkheid op elkaar betrokken worden, de eigen-aardige kracht bezit dat het de gewetens van mensen mee krijgt? Moeten wij bovendien bij al onze missionaire inzet ook niet voortdurend rekenen met het huiveringwekkende maar bijbelse gegeven, dat juist waar de communicatie slaagt en het woord landt en raakt, er altijd sprake is van twee reacties: die van verzet en overgave. Is de uitwerking op het woord van de meest missionaire prediker van alle tijden, Jezus, daar geen sprekend voorbeeld van? Ik denk in dit verband ook aan wat Paulus - evenmin een kleintje als het om missionair preken ging! – schreef in 2 Kor. 2:14-16: de goede geur van Christus werd heel verschillend opgesnoven, door de één als levensgeur ten leven, door de ander als doodslucht ten dode. Uiteraard mag dit nooit gebruikt worden als een dooddoener of excuus voor ondermaatse inzet, maar een man als Paulus, die alles inzette om er enigen te winnen, vond daar wel zijn ontspanning in. Dit besef hield in Hem het lied gaande: En God zij dank, Die ons altijd in triomf meevoert in Christus en de geur van Zijn kennis door ons op iedere plaats doet blijken.

Gereformeerd

Rond zijn aantreden als voorzitter van de Ger. Bond heeft ds. H.J. Lam opnieuw het belang benadrukt van de preek, als hét middel waardoor Christus Zijn gemeente bouwt (vgl. De Waarheidsvriend, 31-05-2007). Hij pleit voor een stevige gereformeerde preek, een schriftuurlijk-bevindelijke verkondiging in de lijn van wijlen ds. L. Kievit en in het spoor van Luther, Calvijn, de broeders Erskine, Kohlbrugge en uit recenter tijd Noordmans en Iwand. Dergelijke prediking heeft in het verleden haar kracht bewezen, een spoor van zegen nagelaten. Het is dan ook niet zonder reden dat hij daar voor de toekomst veel heil van blijft verwachten. Tegelijk beseft hij dat er een zekere vertaalslag nodig is, om dezelfde zaken van toen aan mensen van nu duidelijk te maken. Ik maak dat althans op uit de volgende regels, opgetekend uit zijn mond: ‘Zou de vraag naar de toeeigening echt niet meer aan de orde zijn? Ik denk van wel; alleen, mensen stellen hem anders. Niet iedereen vraagt zich af: Is het heil wel voor mij? Vandaag speelt wel de vraag naar het bestaan van God. Is dat in wezen ook niet een toe-eigeningsvraag? ‘Is God er wel?’ en ‘Is God er wel voor mij?’zijn twee vragen die in elkaar overlopen.
Collega Lam verwoordt intussen zijn zorg en vraagt zich af: ‘Misschien voelen we ons wel gereformeerd, maar preken we ook gereformeerd?’ Hij bedoelt hiermee: komt het bijbelse spreken over zonde en genade nog wel echt uit de verf? Is er een bijbelse balans tussen vertroosting en vermaning? Zo niet, dan heeft dat de nodige gevolgen: ‘want zoals er gepreekt wordt, zo wordt er geloofd.’ Hij signaleert ook een gebrek aan prediking in betoon van Geest en kracht. Voorzichtig wijst hij dan naar de mogelijkheid dat God zich verbergt. ‘Vaak denk ik: het ontbreekt ons christenen materieel gezien aan niets; tussen wat ik wens en wat ik heb, zit geen kloof. Kan het zijn dat de Heere zegt: ‘Ik breng andere kloven aan, zodat je niet meteen binnen handbereik hebt wat je geestelijk wenst?’
Ds. Lam zet hiermee een bekend spoor uit, dat op zichzelf alle instemming verdient. Hij uit eveneens de bekende klacht: gebrek aan krachtige prediking. Mijn vraag aan hem is echter: wat nu te doen? Als wij niet oppassen komen wij in onze kring al meer in een dilemma terecht tussen de vlotte, meeslepende preek die weinig diepgang heeft én de degelijke, voorspelbare preek die niet echt doorwerkt. En blijven wij steken in een ondertoon van licht verwijt over en weer, dat de ander het niet goed begrepen heeft en hoe funest dit is op termijn. Het laat zich raden dat zo’n omgang met elkaar op den duur uiterst onvruchtbaar zal zijn en een beweging als de Ger. Bond gaandeweg van binnen uit ondermijnt. Waarbij ik overigens aanteken dat het gevoerde gesprek in de Waarheidsvriend (juni 2007) tussen ds. Wim Dekker, dr. ir. Jan van der Graaf en ds. Bert- Karel Foppen rond het hermeneutische paradigma een goed voorbeeld is van hoe het ook kan. Zou het echter niet beter zijn eerst nog wat dieper te peilen?
De constatering ‘zoals er gepreekt wordt, zo wordt er geloofd’ kan (en moet) ook worden omgekeerd: zoals er geloofd wordt, zo wordt er gepreekt. Op de nascholingscursussen rond de prediking aan het Theologisch Seminarium van de PKN, die in samenwerking met de IZB worden gehouden, komen we op een gegeven moment altijd weer bij de vraag: hoe is je eigen omgang met God, hoe verwerk je zelf wat je hoort in het Woord, los van en voorafgaand aan de preek. En elke keer is het dan onthutsend – niet in het minst voor de deelnemers zelf - om ineens te ontdekken dat daar nogal wat manco’s zitten. De drukte van het leven (in dit geval van het ambt nota bene!) neemt ook ons blijkbaar zo in beslag, dat we ‘beroeps-gereformeerd’ dreigen te worden. Moeten we dan niet, voordat we spreken over ‘kloven die de Heere slaat’, beginnen na te denken over de kloof die we zelf creëren, tussen ons preken én leven, tussen ons voorgaan van de gemeente én ons omgaan met God? Is de malaise niet vooral te wijten aan het feit dat we als voorgangers te vaak niet meer volmondig kunnen zeggen: Wees mijn navolgers, zoals ik van Christus (1 Kor. 11:1)? Ik bedoel dit niet als een verwijt. Maar als een beschamende constatering met de hand in eigen boezem. Ik vraag het nog een keer: Wat nu te doen? Ik zie maar één remedie. Een punt zetten achter al onze (tobberige en klagerige) schrijverij. En de moed hebben om hierover met elkaar in gesprek te gaan. En vormen zoeken om ons gezamenlijk te oefenen in godsvrucht. Het is een bijbels advies, ooit gedaan door Paulus aan Timotheüs. Zou het ons nog lukken dat gebroederlijk ter harte en concreet ter hand te nemen? Het domineespak uitdoen en in ons hemd samen vroomheid leren? Het confereren voorbij, preken tegen onszelf. Om weer van binnenuit te ontdekken wat de religie van de belijdenis is. Wie weet… dat we dan samen weer ontdekken wat het geheim is van preken in betoon van Geest en kracht. En, luisterend naar de verschillende bovengenoemde stemmen, goede woorden vinden om het hoge Woord te speken in onze werkelijkheid. Woorden die reiken tot de bodem, van Gods hart en het mensenhart.

Het roer moet om. De tijd is er rijp voor. De nood dringt.
Zal het ons lukken om te doen waar het op aankomt?
Of is dat een illusie...?

Promotie

Van harte feliciteren wij onze collega dr. A.A.A. Prosman, die op 14 mei met succes zijn proefschrift verdedigde aan de VU te Amsterdam. Het onderwerp dat hij koos was niet eenvoudig maar is en blijft wel hoogst actueel: Geloven na Nietzsche. Nietsches nihilisme in de spiegel van de theologie (Boekencentrum, Zoetermeer 2007, 408 p.,€ 27,50, ISBN: 9789023922155. Promotoren waren prof. dr. A. van de Beek en prof. dr. W. Stoker. Jaren van noeste studie werden met deze promotie bekroond. Van harte hopen we dat het gevondene in kerk en theologie een zegenrijke Wirkungsgeschichte zal hebben. Uiteraard zal de inhoud van deze dissertatie op een later moment in ons tijdschrift besproken worden.

Afscheid

Op woensdag 30 mei nam ons redactielid prof. dr. A. de Reuver, bijzonder hoogleraar vanwege de Ger. Bond, afscheid van de Theologische faculteit in Utrecht, vanwege verleend emeritaat. Hij deed dat met een afscheidscollege, getiteld: Geloven in liefde. Over een ‘profitelijck boecxken’uit de vroeg Hervorming. Er werden al veel woorden van lof en dank gezegd en geschreven. Lof en dank jegens God, Die alles schonk, én jegens onze broeder, die alles gaf. Niettemin doen we ook vanaf deze plaats nog een duit in die rijkelijk gevulde zak. Via twee typeringen, die als kruis en munt met elkaar verbonden zijn. Arie, je was allereerst een gedreven geleerde. Geleerd van Hogerhand en geschoold in de theologie werd je levenslang gedreven om de ‘profitelijckheit’ van de Gekruisigde na te speuren. Je werd er zelf gaandeweg al wijzer en rijker van. Maar je was tegelijk ook een geleerde gedrevene. Gedreven door de Geest en begiftigd met een rijke woordenschat maakte je het geleerde te gelde. Deelde het via een reeks van ‘boecxkens’ (en hiermee bedoel ik al je publicaties en collegedictaten) in pasmunt uit aan anderen. Je ging daarbij allerminst karig te werk. Ook ons tijdschrift trok er geregeld profijt van. En het mooie van dit geven was, dat je er niet armer van werd. Onze goede God geve je nog lange tijd de spankracht om ons geregeld te laten delen in je pennenvruchten. Intussen mag je samen met Fieke en degenen die je lief zijn er natuurlijk ook geregeld je gemak van nemen. En volop genieten van al wat jullie nog wordt toebedeeld onderweg naar huis waar ons geloven in liefde overgaat in aanschouwen… en we de Koning te rijk zullen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2007

Theologia Reformata | 125 Pagina's

Reflexen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2007

Theologia Reformata | 125 Pagina's