Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

“Wat voor gemeenschap?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

“Wat voor gemeenschap?”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Korinthiërs 13:13 ...de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen.

Aan het einde van de samenkomst van de gemeente wordt de zegen of de zegenbede, uitgesproken door de voorganger, zowel aan de gemeente als aan de leden van de gemeente meegegeven. Deze zegen geldt immers niet slechts de individuele kerkgangers, maar betreft evenzeer en zelfs meer de gehele gemeente. In het Oude Testament gold eveneens de liefde van God - als tweede ook genoemd in de zegenbede van onze tekst - veel meer het volk dan de enkeling.
Maar waar gaat het in het derde deel van deze zegenbede eigenlijk om?
Drie vragen moeten hierbij gesteld worden:
1. Wat verstaan de hoorders bij deze zegen aan het einde van de kerkdienst?
2. Wat bedoelt de voorganger wanneer hij deze zegen mag doorgeven?
3. Wat heeft Paulus bedoeld toen hij zo de brief aan de Korinthiërs afsloot?
Deze drie vragen hangen samen en we kunnen ze ook in omgekeerde volgorde stellen. Zuiver theologisch zou dat ook beter zijn, maar ik kies hier voor een praktische aanpak. Aan deze drie vragen wil ik nog een vierde toevoegen. Maar in het kader van deze meditatie zal ik daar verder niet op in gaan. Stel dat de voorganger en de volwassen hoorders het einde van de zegenbede niet goed - naar de Paulinische bedoeling - verstaan, heeft de zegen dan toch effect? Indien niet dan zou dat een uitermate ernstige zaak zijn.

De door mij opgeworpen vraag naar de betekenis van de zegen van de gemeenschap van de Heilige Geest moet aan de orde komen, omdat er kennelijk veel onzekerheid en verwarring over is. Dat blijkt al uit de verschillende vertalingen, uitleggingen en door voorgangers eigenmachtig aangebrachte veranderingen en toevoegingen.
De Statenvertaling vertaalt letterlijk: “de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen”.
Maar in de NBV van 2004 lezen we: “de eenheid met de heilige Geest zij met u allen”. In de New International Version lezen we in 2 Cor. 13:14: “the fellowship of the Holy Spirit be with you all”, maar in de gelijke genitiefconstructie in Fil. 2:1 is vertaald: “fellowship with the Holy Spirit”.
Hier ligt de kern van de onduidelijkheid bij veel gemeenteleden en bij een aantal voorgangers. Betreft het hier gemeenschap van de Geest of met de Geest? En wat zijn de consequenties van een verschillende vertaling? Met welke zegen worden de kerkgangers naar huis gezonden?
Het antwoord zullen we natuurlijk moeten zien te vinden bij Paulus, die ons deze zegenbede heeft nagelaten. En dan in samenhang met het gebruik en de betekenis van het woord ‘gemeenschap’ in de Heilige Schrift.
We zullen ook proberen te ontdekken waarom en hoe er in de loop van de geschiedenis een andere inkleuring gekomen is van het begrip ‘gemeenschap’.

Gemeenschap, koinoonia, in de Heilige Schrift
Opvallend is direct al dat de Septuagint (althans in de onder ons meest gangbare uitgave) in de vertaling van het Oude Testament koinoonia niet gebruikt als aanduiding van de verhouding van de mens tot God, ook niet bij de offermaaltijden. Terwijl juist in ons avondmaalsformulier het woord gemeenschap driemaal gebruikt wordt voor de verhouding tussen God en mens.
In de vier Evangeliën komt koinoonia niet voor, ook niet bij Johannes, maar wel weer in zijn brieven: 1 Joh. 1:3 (“opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben en deze onze gemeenschap ook zij met (meta) de Vader en met zijn Zoon”).
Lucas gebruikt koinoonia niet in zijn Evangelie, maar wel eenmaal in Handelingen (2:42, “volhardende in de gemeenschap”).
Verder vinden we het in Hebr. 3:14, vertaald door ‘mededeelzaamheid’.

Paulus echter gebruikt het woord koinoonia wel veertien maal en tevens vijfmaal het afgeleide werkwoord: gemeenschap hebben. Enkele malen gebruikt Paulus koinoonia om de gemeenschap met Christus aan te duiden, bijvoorbeeld in het avondmaal (gemeenschap des bloeds, gemeenschap des lichaams van Christus) en de gemeenschap van zijn lijden. Daarover later.
In de meeste gevallen is de strekking echter dat het gaat om gemeenschap van mensen of zaken onder elkaar. De Statenvertaling geeft dat met verschillende woorden weer: handreiking, meedelen naar behoeften, rechterhand der gemeenschap, mededeling tot rekening van uitgaaf en ontvangst, etc. Paulus bidt voor Filemon (vs 6) dat “ de gemeenschap van uw geloof krachtig worde”. De kanttekeningen lichtten dat als volgt toe: “Dat is, uw geloof, hetwelk gij met ons gemeen hebt. Of: de mededeling van de vruchten uws geloofs, voornamelijk uw goeddadigheid die uit het geloof spruit. Zie Hebr. 13:16”.
Tweemaal schrijft de apostel over de gemeenschap van de (Heilige) Geest, in 2 Kor. 13:13 en Filip. 2:1. Over de bedoeling van de eerste van deze twee plaatsen gaan we uiteraard nog nader in. Daar gaat het om in deze meditatie. Bij Filip. 2:1 hebben de Statenvertalers de aantekening gemaakt: “Dat is, zo gij ook de genade der wedergeboorte toont in het betrachten van deze vermaning. Of: zo gij door één geest aan elkander verbonden zijt”.
In de NIV Study Bible: “...if any fellowship with the Spirit” met de toelichting: “The fellowship among believers produced by the Spirit, who indwells each of them”, met verwijzing naar 2 Kor.13:14 (Volgens de Engelse tekstnummering, in de Nederlandse is dat 13:13)
De sleutel tot het verstaan van het derde gedeelte van de zegenbede ligt in de betekenis van de tweede naamval: de gemeenschap van de Heilige Geest.
Hauck onderscheidt (in Kittel’s Theologisches WörterbuchKittel, III,798v) bij het gebruik van koinoonia in het Nieuwe Testament:
a) het woord is absoluut gebruikt: de gemeenschap;
b) met de genitivus objectivus van de zaak, dan is het deel hebben aan (bijvoorbeeld de “gemeenschap van goederen”);
c) met de genitivus subjectivus van de deelgevende persoon of zaak, de ontvanger staat dan in de derde naamval of met de praepositie eis, meta, pros.
Op pag. 807 van het aangehaalde artikel kiest Hauck bij de uitleg van 2 Kor. 13:13 voor de tweede optie. Mijns inziens hebben we echter in de zegenbede van 2 Kor. 13:13 te kiezen voor de derde van de hier genoemde mogelijkheden. Temeer daar hier de praepositie ‘meta’ voorkomt: “met u allen”. De gemeenschap van de Heilige Geest houdt dan in dat de gelovigen door de werking van de Heilige Geest onderlinge gemeenschap zullen ontvangen. De nadruk op de gemeenschap aan of met de Heilige Geest, een soort mystieke omgang met de Geest, is hier dan niet terecht. Er is dus geen sprake van gemeenschap met de Geest. De NBV heeft dat wel bedoeld en vertaalt in Fil. 2:1 “grote verbondenheid met de Geest”.
Er is nog een andere mogelijkheid tot verklaring, dat namelijk de Heilige Geest gemeenschap geeft aan de eerder in ons tekstvers genoemde liefde van God en de genade van de Here Jezus Christus. De kanttekeningen gaan die kant op en verwijzen daarbij naar Rom. 8:15. De gemeenschap versterkt de genoemde genade en liefde. Ook Calvijn noemt dat in het begin van de Institutie bij een uiteenzetting over de Triniteit, waarbij hij 2 Kor. 13:13 vermeldt. Hij is daarbij niet zo betrokken op de uitleg van de gemeenschap, maar op de eenheid in de Triniteit. In zijn commentaar op de brief aan de Korintiërs echter komt hij tot een dubbele uitleg, waarbij de Heilige Geest ook de onderlinge gemeenschap bewerkt.
Er is een behoorlijk aantal exegeten dat kiest voor de uitleg dat de koinoonia in de zegen aan het eind van de tweede brief aan de Korinthiërs moet uitgelegd worden als een door de Heilige Geest gewerkte gave van gemeenschap van gelovigen met elkander, en niet als een mystieke gemeenschap met de Heilige Geest. Anderen houden, als boven Calvijn, beide mogelijkheden open. Maar de onderlinge betrekkingen in de gemeente, de gemeenschap, mogen daarbij niet genegeerd worden.
Donald Guthrie (New Testament Theology, pag. 562) “Whether the phrase means ‘participation in the Spirit’ or ‘fellowship created by the Spirit’ is not certain, but either way it suggests a linking of believers through a common bond in the Spirit. It is the Spirit who binds Christians together and enables them to be of the same mind”.

Paulus kent natuurlijk wel de gemeenschap met God de Zoon.
1 Kor. 1:9 “gij zijt geroepen tot de gemeenschap van zijn Zoon Jezus Christus”, met de dubbele betekenis: gemeenschap met Christus en de gemeenschap onderling als leden van Zijn lichaam. Dezelfde dubbele uitleg vinden we ook in 1 Kor. 10:16v in een verwijzing naar het avondmaal, waar sprake is van de gemeenschap van / aan het lichaam en het bloed van Christus, maar dan meteen ook weer in vs 17 de vermaning tot onderling goede verhoudingen in de gemeente. In Filip. 3:1 is sprake van “de gemeenschap Zijns (n.l. Jezus Christus) lijden”. De kanttekeningen leggen dat als volgt uit: “Dat is, opdat ik deel hebbe aan de vruchten van het lijden van Christus”.
Opvallend is dat Paulus niet schrijft over de gemeenschap met God de Vader, wat we wel bij Johannes in zijn eerste brief vinden (1:3), waarbij echter de onderlinge gemeenschap weer voorop staat, “gij met ons”.

Er mag geen misverstand over zijn dat de onderlinge gemeenschap van de gelovigen niet een puur intermenselijke zaak en product van wederzijdse natuurlijke betrekkingen. De koinoonia is een gift van de Heilige Geest en gebaseerd op het verzoenende werk van Christus. De leden van het lichaam zijn niets zonder het hoofd, Christus. Koinoonia is te duiden als een gave en als een vrucht van de Geest. In de zegenbede wordt na de verkondiging van de liefde en de genade, de gemeenschap de gemeente als troost en opdracht aangeboden. De door mij gekozen uitleg van koinoonia is dus geen despiritualisering van het werk van de Geest of van de gemeente Gods.
O. Noordmans: “Als in een kerkdienst op het einde de zegen wordt uitgesproken, de apostolische zegenbede zoals wij die gewoonlijk noemen, dan wordt ons toegebeden, dat de Heilige Geest, als wij thuisgekomen zullen zijn, zulke verhoudingen om ons heen moge scheppen, met de mensen en de dingen beiden, dat dit alles past bij de genade des Heren Jezus Christus en bij de liefde Gods, waarvan in diezelfde zegenbede ook sprake is”. (Gods Poorten, pag. 96/7).

Waar zou de door mij gesignaleerde onduidelijkheid over de betekenis en de verwarring vandaan komen? Ik meen in de kerkgeschiedenis van de Reformatie enige sporen te kunnen aanwijzen.
Paulus en de andere schrijvers van het Nieuwe Testament leefden in een periode van de kerk of gemeente, toen deze nog zeer klein was. Christenen vormden in Jeruzalem en daarbuiten een te verwaarlozen minderheid van de bevolking. Ze hadden elkaar hard nodig om staande te kunnen blijven in een joodse of heidense omgeving. De gemeenschap was niet slechts een onderlinge geestelijke band van mensen met hetzelfde gevoelen. Op diaconaal gebied, in herbergzaamheid en in zorg voor gevangenen en vervolgden had men elkaar zeer nodig. Afgezien van het gebruik van het woord koinoonia blijkt uit het boek van de Handelingen en de brieven duidelijk hoe er een hechte voor elkaar zorgende gemeenschap was. In de Reformatie ten onzent verandert het toneel. Het corpus christianum geeft een ander beeld. De kerk was een dominerende factor in de samenleving geworden. Bovendien was het Avondmaal niet meer een deel van de onderlinge liefdesmalen, maar een gestileerde exotische gebeurtenis met symbolen. In de gereformeerde kerk in de zestiende en zeventiende eeuw was men gemakkelijk met de doop, het huwelijk en de begrafenis. Er werden geen moeilijke eisen gesteld. Maar dat was anders met het Avondmaal, daar werden de lijnen strak getrokken, met een lang formulier en tucht en censura morum. Er vond een spiritualisering plaats. We zien dat terug in de belijdenisgeschriften van de kerk. Waar in het Nieuwe Testament koinoonia meest wordt gebruikt voor de onderlinge verhouding van gelovigen, met zorg en betrokkenheid voor elkaar, wordt in de belijdenis de gemeenschap anders uitgelegd.
In de belijdenisgeschriften vinden we zestien maal het woord gemeenschap. Daarvan elf keer voor de gemeenschap met Christus en zijn goederen, vier keer voor de gemeenschap van de heiligen, en eenmaal voor de gemeenschap van de Heilige Geest, en dat laatste in een citaat van onze tekst uit 2 Korinthe. Daar is niets mis mee, maar het tekent wel een andere invalshoek en toepassing.
Dezelfde tendens is ook aan te wijzen in het doop- en avondmaalformulier. Het aspect van de gemeenschap als een door de Heilige Geest verbonden zijn van gelovige gemeenteleden onderling is verdwenen. Men zie het doopformulier: “In de gemeenschap zijns doods en zijner wederopstanding inlijvende”; en “door uw Heilige Geest uw Zoon Jezus Christus inlijven”. Evenzo in het avondmaalformulier: “...door de Geest met Christus waarachtige gemeenschap zouden hebben”. En: “Het brood is de gemeenschap des lichaams, de beker is de gemeenschap des bloeds”. En: “in de zalige gemeenschap van Christus wilt laten gedijen”. Het woord koinoonia, gemeenschap, wordt eenzijdig betrokken op de gemeenschap met Christus en zijn weldaden. En dat is toch anders dan het gebruik in het Nieuwe Testament. Dat verklaart ook dat de gemeenschap in de zegenbede thans dikwijls eenzijdig en onvolledig wordt verstaan, of zelfs geheel niet wordt verstaan.

We leven nu in de een en twintigste eeuw. Het decor is weer veranderd. Het corpus christianum is grotendeels verdwenen. De gemeente van Christus is een minderheid in ons land. Er is vanuit het post-modernisme een sterke aanval op de geldigheid van de christelijke boodschap. Christenen behoren daarom elkaar vast te houden en te steunen. Niet alleen om te kunnen overleven, maar ook om een duidelijk getuigenis in de wereld te geven. Daarvoor is nodig dat we opnieuw leren verstaan wat de door de Heilige Geest gewerkte gemeenschap is. Die zegenbede en belofte hebben we hard nodig.
Wanneer de kerk uitgaat, krijgen we wat mee: de genade van Here Jezus Christus, de liefde van God en de gave van de gemeenschap door de Heilige Geest. We gaan na de kerkdienst de boze wereld niet in als loslopende individuen, maar verbonden door een geschonken gemeenschap. Deze mag en kan en moet diaconaal, pastoraal en sociaal beleefd worden. In de liturgie van de zeventiende eeuw kwam het diaconale aspect op een bijzondere manier tot uitdrukking. Na de zegen als in 2 Kor. 13:13 werd er nog wat van de kansel aan de gemeente meegegeven, door de woorden: “En gedenkt de armen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2008

Theologia Reformata | 87 Pagina's

“Wat voor gemeenschap?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2008

Theologia Reformata | 87 Pagina's