Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vervolging van de Joodse christenen tijdens de Tweede Wereldoorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vervolging van de Joodse christenen tijdens de Tweede Wereldoorlog

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
Although much has been written about individual Jewish Christians or the Jewish members of different Christian churches of the Netherlands during World War II, the first comprehensive study of the fate of the Jewish Christians in the Holocaust has yet to be written. This article initiates attention for the number and fate of those Dutch Christian Jews who lived in mixed marriages. The number of the Jewish Christians in Europe during World War II may be higher than often is assumed. According to my estimate between 60.000 and 120.000 of them perished in the Holocaust. Many survived not because they happened to be Christian or were baptized, but because they lived in a mixed marriage. The first separate churches of Jewish Christians in Europe were founded in the concentration camps (Westerbork, Theresienstadt) and ghetto’s (Warsaw). After the World War II, Jewish Christians faced the same problems (dealing with the past, second and third generation problems) as did other Jews.


Inleiding
In september 2008 promoveerde Evert W. van de Poll aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven/Heverlee op een dissertatie, getiteld Sacred Times For Chosen People. Development, Analysis and Missiological Significance of Messianic Jewish Holiday Practice.1 In zijn dissertatie bespreekt Van de Poll de ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van de hedendaagse Messiaans Joodse beweging en beschrijft hij uitvoerig de wijze waarop zij vandaag de dag de joodse feesten vieren om zo aan hun Joodse identiteit gestalte te geven.2 De positie en lotgevallen van de Joodse christenen tijdens de Holocaust komen in zijn studie maar heel summier aan de orde.3 Omdat mijns inziens de rol van de Holocaust bij de studie van de Messiaans Joodse beweging onderbelicht is gebleven, wil ik in dit artikel hieraan aandacht besteden. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van literatuurstudie en van mondelinge bronnen.4
Er is de afgelopen jaren een aantal interessante studies verschenen over diverse subgroepen binnen en buiten de officiële Joodse gemeenschap in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog, zoals de gemengd gehuwden,5 de Joden van de zogenaamde lijst Calmeyer6 en de Joodse NSB’ers, ook wel Mussert-Joden genoemd.7 Dat laatste lijkt een contradictio in terminis, maar in de beginjaren van de NSB was deze rechtsnationalistische partij nog niet zo antisemitisch als de NSDAP. Pas in 1938 mochten Joden zich niet meer bij deze partij aansluiten. Daarnaast zijn er studies verschenen over de geloofsbeleving in de concentratiekampen.8 In deze studies worden nieuwe gezichtspunten belicht die van belang zijn voor de bestudering van de Joodse christenen, mede omdat tot de hierboven genoemde groepen ook gedoopte Joden behoorden. Daarom wil ik een aantal aspecten van de geschiedenis van de Joodse christenen tijdens de Holocaust bespreken. Ik beperk me vooral tot de Nederlandse situatie, maar waar nodig zal ik ook landen als Duitsland, Polen en Hongarije erbij betrekken. Het doel van deze studie is minder bekende aspecten van deze geschiedenis te belichten, alsook de hedendaagse Messiaans Joodse beweging in een historisch kader te plaatsen.

1. Problemen bij de geschiedschrijving
Opvallend is dat de geschiedenis van de Joodse christenen in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog als aparte groep nog geschreven moet worden. Dat betekent niet dat daarover geen studie is gedaan. Integendeel, we zijn goed geïnformeerd over bijvoorbeeld het lot van de gedoopte Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland.9 Daarnaast is er een groot aantal autobiografieën van en biografieën over Joodse christenen in Nederland gepubliceerd.10 Ook de lotgevallen van de Duitse gedoopte Joden zijn goed beschreven.11 Over het lot van de Joodse christenen in andere landen van Europa is minder bekend. Met betrekking tot bijvoorbeeld België is weinig te vinden.12 Wel neemt de belangstelling voor deze groep toe en wordt er meer en meer studie naar verricht.13 Echter de lotgevallen van deze groep als geheel zijn, voor zover ik dat kon nagaan, nog niet geboekstaafd.14
Dit valt te verklaren uit de volgende factoren. In de eerste plaats is er de grote moeite die men van Joodse zijde met gedoopte Joden (de zogenaamde gesjmadden) heeft gehad en nog steeds heeft.15 In de geschiedschrijving van de Holocaust worden ze weliswaar wel genoemd, maar dan meestal in het kader van de Duitse maatregelen tegen hen als groep of van de kerken die tegen de deportatie van hun Joodse leden protesteerden. Het zijn dan ook vooral christelijke auteurs die over hen hebben geschreven.
In de tweede plaats wordt men, wanneer men de geschiedenis van deze groep als geheel wil beschrijven voor een aantal vragen gesteld. Het gaat om een zeer gemêleerde groep. Niet alleen waren er rooms-katholieke Joden en protestantse Joden van iedere denkbare denominatie (van uiterst orthodox tot zeer vrijzinnig), maar ook Joden die niet aan een bepaalde christelijke denominatie gebonden waren, bijvoorbeeld de leden van de gemeente “De Israëlieten van het Nieuwe Verbond”, in 1880 gesticht door Josef Rabinowitz in Kisjinev in Moldavië. Daarnaast waren er Joden, die wel lid waren van een kerkgenootschap maar zich niet lieten dopen. Om lid te zijn van de Remonstrantse Broederschap hoef je alleen een geloofsbelijdenis te ondertekenen en je niet te laten dopen. Vandaar dat een aantal Joden bewust voor deze denominatie koos.16
Sommigen lieten zich dopen na een oprechte bekering, via contacten met Joodschristelijke zendingsorganisaties, maar er waren er ook die vanwege niet religieuze redenen (bijvoorbeeld om een bepaalde positie of baan te verkrijgen of vanwege economische redenen) zich lieten dopen, of vanwege een huwelijk met een niet-Jood. Het gedoopt zijn hoefde dus niets te zeggen over hun geloofsovertuiging. In het bijzonder in Duitsland lieten veel Joden zich dopen om redenen die bij ons vraagtekens oproepen. Zo werd Victor Klemperer, neef van de dirigent Otto Klemperer, in 1903 Luthers gedoopt, omdat hij officier in het reserveleger wilde worden en deze positie alleen voor christenen openstond. Hij vond de doopplechtigheid nogal ‘weerzinwekkend’. Hoewel de predikant hem verzekerde dat beide godsdiensten dezelfde morele geboden hadden en de ceremonie maar enkele minuten duurde (hij hoefde ja te zeggen, handen te schudden en trouw aan de kerk te beloven), werd hem toen de rekening van 14 mark en 75 pfennig gepresenteerd. Achteraf bleek dat het niet nodig was geweest, want hij werd afgekeurd voor militaire dienst.17 Een ander voorbeeld is Ernst Laqueur, de bekende farmacoloog en grondlegger van het bedrijf Organon. Deze liet zich na de geboorte van zijn eerste dochter Evangelisch Luthers dopen, om daarmee (naar eigen zeggen) de scheidslijnen tussen Jood en Duitser te overbruggen.18 Hijzelf was vrijgesteld van deportatie, niet vanwege zijn gedoopt zijn, maar vanwege het afstaan van zijn aandelen van Organon aan de Nazi’s. Zijn twee (gedoopte) dochters kwamen wel in Bergen Belsen terecht. Een van hen, de latere schrijfster Renate Laqueur, overleefde dit concentratiekamp.19
Wat is de gemeenschappelijke noemer van de groep gedoopte Joden, meer dan het gedoopt zijn of het lidmaatschap van een christelijke denominatie? In dit artikel wordt uitgegaan van de volgende definitie: tot de Joodse christenen worden die Joden gerekend die volgens de Neurenberger wetten ‘voljoods’ waren (dat wil zeggen met drie of vier Joodse grootouders) en die lid waren van een christelijke denominatie en/of gedoopt en/of in Jezus als Messias geloofden.

2. Terminologie
Bewust wordt de term ‘Joodse christenen’ en niet de hedendaagse term ‘Messiasbelijdende Joden’ gebruikt, want tijdens de Tweede Wereldoorlog bestond de term Messiasbelijdende Joden nog niet. Men sprak toen over Joden-Christenen, Hebreeuwse christenen of gedoopte Joden. Daarnaast is er ook een inhoudelijk verschil tussen de term Messiasbelijdende Joden en de andere benamingen. De term Messiasbelijdende Joden wordt vandaag de dag vooral gebruikt om daarmee die groep Joodse christenen aan te duiden die niet alleen vanuit een bewuste keuze Christus als Messias belijden, maar ook een daaraan gerelateerde eigen evangelische theologie aanhangen en in meerdere of mindere mate nadruk leggen op het houden van joodse gebruiken en voorschriften. Niet iedere Joodse christen beschouwt zichzelf als Messiasbelijdende Jood. Kardinaal Jean-Marie Lustiger, de vroegere aartsbisschop van Parijs, wiens ouders in de Holocaust zijn omgekomen, beschouwde zich zelf als een christen van Joodse afkomst en zou zich zelf geen Messiasbelijdende jood noemen.20 Evenmin rekenen de Anglicaan Michael Goldsmith, voorheen zendeling in de Arabische wereld en de Amerikaanse oudtestamenticus Michael L. Brown zich tot die stroming, maar zij staan wel positief ten opzichte van hun Joodse afkomst.

3. Aantal
Hoe groot was het aantal Joodse christenen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog? Voor Nederland zijn we goed geïnformeerd. Hier hadden zich in 1941 690 rooms-katholieke Volljuden bij de Duitse instanties gemeld, 591 Nederlands Hervormde Joden en ongeveer 600 andere protestantse Joden (van Gereformeerd en Vrij Evangelisch tot Remonstrants en Doopsgezind). In totaal gaat het dus om een groep van minder dan 2000 personen en onder hen waren relatief veel Duitse vluchtelingen. Dat is op een totaal van 140.000 Joden niet veel (bijna anderhalf procent).21 Daarnaast werden er ruim 19.000 zogenaamde Mischlinge geregistreerd, mensen met één of twee Joodse grootouders. Het percentage christenen onder de Mischlinge was groter. Ongeveer 5000 waren er protestant en van hen waren er ruim 3400 lid van de Nederlands Hervormde Kerk.22 Een klein aantal Joodse christenen was aangesloten bij de Nederlandsche Vereniging van Joden-Christenen (NVJC), die in 1928 was opgericht.
De cijfers voor Duitsland zijn eveneens goed bekend. In 1939 stonden er 233.646 Joden geregistreerd, waarvan 19.716 (8.5 %) niet de Joodse godsdienst aanhingen. Van hen waren er 10.461 aangesloten bij de Lutherse kerk, 3025 rooms-katholiek en 320 lid van andere kerkgenootschappen.23 Van de 52.000 Mischlinge (met twee Joodse grootouders) waren er ruim 31.000 Luthers en bijna 9000 rooms-katholiek. Slechts 10 % van hen was bij een joodse gemeente aangesloten. Hoeveel Joodse christenen Duitsland in 1933 telde, is niet bekend. Omdat tussen 1933 en 1939 al meer dan de helft van de Duitse Joden Duitsland had verlaten of was ontvlucht, zal hun aantal toen mogelijk het dubbele zijn geweest.24
Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de Neurenberger wetten een andere definitie van Jood zijn hanteerden dan de joodse gemeenschappen zelf. De Halacha (de joodse wetgeving) kent niet het onderscheid tussen joden, halfjoden en kwartjoden. Je bent joods wanneer je moeder joods is, ongeacht de vader. Een deel van de Mischlinge, zij met een joodse moeder, zijn volgens de Halacha joods.
Over andere landen zijn we minder goed geïnformeerd. Omdat nauwkeurige cijfers vaak ontbreken, is het niet mogelijk om vast te stellen hoeveel Joodse christenen er in Europa waren. Zo wordt het aantal rooms-katholieke Joden in Warschau in 1939 op 4000 personen geschat, op een totaal van 365.000 Joden, ruim één procent.25
Daarentegen was hun aantal in Hongarije groter. In 1944 waren van de 787.000 Joden 62.000 Joodse christenen, voornamelijk rooms-katholieken (ongeveer 8%). Voor de protestantse Joden zijn we aangewezen op andere bronnen. In 1927 bedroeg het aantal leden van de International Hebrew Christian Alliance (de organisatie waarbij die Joden waren aangesloten die het evangelie wilden verkondigen aan hun Joodse volksgenoten, maar daarbij ook wilden vasthouden aan hun Joodse identiteit ) wereldwijd 147.000 leden, waarvan 17.000 in Oostenrijk, 25.000 in Polen en 60.000 in Rusland.26 Dit lijken grote getallen, maar hierbij zijn ook de niet-Joodse partners en hun kinderen gerekend, die deels niet onder de Neurenberger wetten vielen. Men mag daarom aannemen dat het aantal Joodse christenen minimaal een á twee procent van de totale Joodse bevolking van Europa omvatte en dat een groot aantal van hen (mogelijk de helft) gemengd was gehuwd. Het gaat dus om een kleine groep. Opmerkelijk is dat het aantal Joodse christenen vandaag de dag in Nederland niet veel groter of kleiner is dan zeventig jaar geleden. Ook nu wordt hun aantal op één à twee procent van de totale Joodse gemeenschap geschat.27

4. Lot van de Joodse christenen
In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, bood het gedoopt zijn of het lidmaatschap van een christelijke kerk geen of slechts beperkte bescherming tegen deportatie naar de vernietigingskampen. De Neurenberger wetten zijn gebaseerd op ras en niet op geloofsovertuiging. Wanneer je drie of vier joodse grootouders had (dat wil zeggen grootouders die aangesloten waren bij een joods kerkgenootschap of getrouwd waren in de synagoge), was dat voldoende reden om gedeporteerd te worden. Het maakte niet uit of je zelf bij een joodse gemeente was aangesloten, agnost was of een ander geloof beleed. Voor Joodse christenen werd geen uitzondering gemaakt.
Illustratief is het lot van de rooms-katholieke Joden in Nederland. Op 26 juli 1942 werd in de meeste Nederlandse kerken een gezamenlijk protest tegen de deportatie van Joden en het wegvoeren voor dwangarbeid van de kansel voorgelezen. In de roomskatholieke kerken werd daarnaast ook de tekst voorgelezen van een telegram dat men op 11 juli aan de rijkscommissaris had gestuurd met het verzoek om af te zien van de te verwachten massadeportaties naar het oosten. Daarover waren de Duitse autoriteiten zo verbolgen, dat zij besloten de rooms-katholieke Joden met voorrang te deporteren. Een week later, op zondag 2 augustus, werden de rooms-katholieke joden gearresteerd. De gemengd gehuwden werden later weer vrijgelaten, de anderen gingen via Westerbork naar Auschwitz, waar ze werden vergast. Voor zover bekend heeft niemand van deze groep het overleefd. Tot hen behoorden een aantal kloosterlingen, zoals de filosofe dr. Edith Stein (die later door de rooms-katholieke kerk heilig is verklaard) en haar zus Rosa uit het Karmelietessenklooster in Echt, dr. Ruth Kantorowicz uit een klooster in Venlo en vijf leden van de familie Löb uit een klooster in Tilburg. Lutz Löb, een ingenieur uit Duitsland, en de Nederlandse Jenny van Gelder waren in 1906 rooms-katholiek geworden en daarna met elkaar getrouwd. Lutz en Jenny Löb overleden voor de oorlog. Van hun acht kinderen traden er zes in het klooster. Slechts één dochter overleefde de oorlog, omdat ze gemengd gehuwd was. Rooms-katholieke levensbeschrijvingen van deze familie noemen hen daarom de ‘christelijke Makkabeeën’, in een verwijzing naar de Joodse moeder die zeven zonen verloor (2 Makk. 7).28

5. Lot van de gemengd gehuwden
Het enige dat bescherming bood aan Joden was het gemengde huwelijk. Volgens L. de Jong wilden de Duitse autoriteiten gemengd gehuwde Joden niet deporteren, omdat dit te veel opschudding zou veroorzaken bij hun niet-Joodse partners en familieleden.29 C. Stuhldreher laat in zijn dissertatie over de gemengd gehuwden zien dat de Nazi’s geobsedeerd waren door de gemengd gehuwden en hun kinderen. Hoe moesten zij omgaan met deze smet op het Arische Duitse volk? Jarenlang hebben de Nazileiders daarover onderling strijd gevoerd. Wat moest er gebeuren met de Mischlinge, de ‘halfjoden’ en ‘kwartjoden’? Moesten zij hetzelfde lot ondergaan als de andere Joden? Men is er niet uitgekomen. Omdat de Nazi’s niet goed wisten wat ze met de kinderen van gemengd gehuwden aanmoesten, werd de beslissing hierover tot nader order uitgesteld. Daarom werden vanwege hun kinderen de gemengd gehuwden niet gedeporteerd, zelfs als er geen kinderen waren.30 Hoewel op 13 mei 1943 Duitsland officieel judenrein werd verklaard, waren er anderhalf jaar later nog bijna vijftienduizend Joden die vrij konden rondlopen, ruim 98 % van hen was getrouwd met niet-Joodse partners.31
Dat betekende niet dat gemengd gehuwden geen gevaar liepen. De enige openbare demonstratie in Duitsland tegen de Jodenvervolging heeft plaatsgevonden in Berlijn. Toen in 1943 een aantal gemengd gehuwde Joden werd opgepakt, hebben hun niet-Joodse echtgenotes net zolang voor het gebouw van de Gestapo in de Rosenstrasse geprotesteerd, tot ze werden vrijgelaten.32 Uiteindelijk overleefde in Duitsland de overgrote meerderheid van de Joodse partners van de gemengd gehuwden.
In Nederland was hun positie echter hachelijker dan in Duitsland. Volgens C. Stuhldreher werden de Duitse autoriteiten in Nederland herhaaldelijk teruggefloten door de autoriteiten in Berlijn, omdat zij wel de gemengd gehuwden wilden deporteren. Daardoor zijn in Nederland relatief veel gemengd gehuwden omgekomen. Stuhldreher berekent dat ten minste een kwart van het totaal aantal gemengd gehuwden een of meerdere malen door de Duitsers is opgepakt (ruim 2000 personen) en geïnterneerd; mogelijk de helft van hen is omgekomen.33
Nathan Levi Berlijn beschrijft in zijn autobiografie dat hij zeven oproepen kreeg om zich bij de Gestapo te melden en zeven keer weer naar huis werd teruggestuurd, omdat hij gemengd gehuwd was. Zijn twee broers Joseph en Leon waren ook gemengd gehuwd, zij werden wel gedeporteerd en kwamen om in Dachau.34 Tot de gemengd gehuwden die het evenmin overleefden, behoorden o.a. Philip Mechanicus, schrijver van een van de meest aangrijpende verslagen van het leven in Westerbork, als ook de Joodse Nederlands Hervormde predikanten ds. J. Rottenberg en ds. J. Cohen. Wanneer gemengd gehuwden een ‘overtreding’ begingen, beschermde het gemengde huwelijk hen niet meer. Vanwege een anti-Duitse preek zijn de predikanten Rottenberg en Cohen omgekomen, respectievelijk in Mauthausen en in Dachau. Evenzo werd, wanneer er een scheiding had plaatsgevonden, zoals in het geval van Philip Mechanicus, de Joodse partner gedeporteerd. Een aantal Joodse christenen heeft de oorlog overleefd omdat zij gemengd gehuwd waren. Tot hen behoorden de al eerder genoemde Sophie van Leer en Nathan Levi Berlijn, maar ook Marjorie Eberlé-Gotlib, die jarenlang voorzitter is geweest van Hadderech, Hirsch Blum, ex-penningmeester van Hadderech en Rebekka de Graaf-van Gelder.35

6. Geprivilegieerde Joden
Er zijn zowel van de kant van de Nederlandse autoriteiten als van de kant van individuen pogingen gedaan om groepen Joden voor deportatie te behoeden. Niet alleen de Nederlandse kerken hebben geprobeerd hun Joodse leden te beschermen, maar ook andere organisaties hadden lijsten van Joden, voor wie men een uitzonderingspositie wilde verkrijgen.
We noemden al eerder de Joodse NSB’ers. Een aantal van hen dat zich verdienstelijk had gemaakt voor de NSB werd op voorspraak van Mussert in villa Bouchina in Doetinchem geïnterneerd. De gemengd gehuwden onder hen mochten naar huis terugkeren, de anderen werden (hoewel zij fanatieke aanhangers van de nazi-ideologie waren) gedeporteerd en zijn niet teruggekomen. Het NSB-lidmaatschap kon hen niet redden, maar de gemengd gehuwden werden wel uitgezonderd.
De toenmalige secretaris-generaal van Binnenlandse zaken, mr. dr. K.J. Frederiks, had een lijst samengesteld van Joden, die belangrijk waren voor de Nederlandse Staat, of die zich op een andere wijze verdienstelijk hadden gemaakt, zoals musici en hoogleraren. Zevenhonderd mensen werden ondergebracht in Kasteel de Schaffelaar en het huis De Biezen in Barneveld van december 1942 tot september 1943.36 Hiertoe behoorde ook een aantal Joodse christenen, ongeveer honderd in getal vooral Remonstranten (de helft) en daarnaast een aantal Doopsgezinden en Vrijzinnig Hervormden.37 De Barneveldse groep is via Westerbork maar Theresienstadt gedeporteerd en mocht daar tot het eind van de oorlog blijven en wist zo te overleven. Ook een groep van vijfhonderd protestantse Joden (onder wie ds. Tabaksblatt en zijn gezin, Max Enker en Philipp Trostianetzky, die zendeling was bij Elim) werd vanuit Westerbork in september 1944 naar Theresienstadt gedeporteerd; zij hebben het voor het grootste deel eveneens overleefd.
Waarom deze twee groepen het eind van de oorlog wel hebben gehaald en andere groepen niet, is niet duidelijk. In hoeverre ook de protesten van de kerken tegen de deportaties effect hebben gehad, valt moeilijk na te gaan. Men heeft vanuit Nederland met evenveel inspanning geprobeerd andere geprivilegieerde groepen te redden, en dat is niet gelukt.
Er zijn bijvoorbeeld pogingen gedaan om de Portugese Joden, als groep, van deportatie te redden door aan te tonen dat zij Arisch waren. Deze poging is niet gelukt. Zij zijn wel naar Auschwitz gedeporteerd. De Dominicaner zuster Judith was samen met de andere rooms-katholieke kloosterlingen opgepakt, maar omdat ze van Portugees-Joodse afkomst was, weer vrijgelaten. Twee jaar later werd ze samen met de andere Portugese Joden gedeporteerd en is omgekomen.38
Hoeveel Joodse christenen de Holocaust in andere landen hebben overleefd, is niet bekend. Dit zou een interessant onderzoeksonderwerp zijn. We weten dat van de leden van de gemeente “De Israëlieten van het Nieuwe Verbond”, gesticht door Josef Rabinowitz in Kisjinev in Moldavië, uiteindelijk slechts één persoon het eind van de oorlog heeft gehaald.
Van de Hebrew Alliance die voor de Tweede Wereldoorlog in diverse Europese landen tienduizenden leden had, was na de oorlog weinig meer over.39

7. Gemeentevorming in de kampen
Voor de Tweede Wereldoorlog was er van gemeentevorming van Joodse christenen in West-Europa geen sprake. Er is geprobeerd in 1898 in Londen een Hebrew Christian Congregation te starten, maar dit initiatief liep op niets uit. Ook in Oost-Europa heeft men getracht eigen Hebreeuwse gemeenten te stichten, zoals in Warschau, Boekarest en Kiev, echter met wisselend succes. Wel zijn in de Verenigde Staten in steden met een grote Joodse gemeenschap, zoals in Chicago, New York en Los Angeles, First Hebrew Christian Churches gesticht, alsook in Buenos Aires in Argentinië. Maar voor West- Europa zijn geen voorbeelden te vinden.
In Duitsland werden al in 1933 in de kerkelijke pers artikelen gepubliceerd, waarin werd opgeroepen tot de stichting van aparte Lutherse gemeenten voor Joods christenen, omdat Joden niet lid behoorden te zijn van een kerk.40 Omdat de Lutherse Landeskirche van Hannover in 1942 geen kerkbelasting meer wilde heffen van niet-arische christenen, besloot men om in Sleeswijk-Holstein de 124 Joodse Lutheranen in een aparte gemeente te plaatsen. Hoewel ds. Auerbach (die al eerder als Luthers predikant ontslagen was) belast werd met de pastorale zorg van deze groep, is het nooit tot officiële gemeentevorming gekomen.41
Pas in de concentratiekampen vond de eerste gemeentevorming van Joodse christenen in West-Europa plaats. Dat er in Theresienstadt lutherse en rooms-katholieke kerkdiensten werden gehouden, is algemeen bekend.42 Maar ook in het getto van Warschau waren twee kerken. Naast een rooms-katholieke kerk, was er een kleine lutherse gemeente. Haar leden waren voornamelijk Duitse Joden die in 1942 vanuit Berlijn naar Warschau waren gedeporteerd en die samen met hun predikant ds. Ernst Flatow zijn omgekomen. 43
In Nederland is ten minste op drie plaatsen sprake geweest van (tijdelijke) noodgemeenten. In Westerbork was een noodgemeente, waar vanaf 1942 tot 1944 diensten werden gehouden onder leiding van een Nederlands Hervormde kandidaat in de theologie, Max Enker. Deze had van de synode bij wijze van noodmaatregel toestemming gekregen om te dopen, avondmaal te bedienen en huwelijken in te zegenen. Later kwam daar ook S.P. Tabaksblatt bij. Hij was met zijn gezin naar het concentratiekamp Vught gedeporteerd en (mede om hem daar een bevoorrechte positie te geven) door de synode aangewezen als geestelijk verzorger van de Joodse christenen in het kamp. Hij heeft echter maar een maand in Vught gezeten en hoewel ook hier Joodse christenen gevangen zaten, werden er voor zover bekend geen diensten of christelijke bijeenkomsten gehouden.44 In Westerbork werden de kerkdiensten in de zogenaamde ‘gedooptenbarak’ bezocht door ongeveer tweehonderd mensen. In het kamp Westerbork was ook een Duitse predikant, ds. B. Benfey (gemengd gehuwd) werkzaam, die in het bijzonder belast was met de pastorale zorg van de Duitse Joodse christenen.45
Ook in Barneveld, in de twee tehuizen De Schaffelaar en De Biezen, was een noodgemeente gevormd. Hier werden eens per twee weken in ieder tehuis diensten gehouden en werden niet-Joodse predikanten van buiten uitgenodigd om voor te gaan. De Munnick schrijft hierover: ‘Voor het belijden van de godsdienst was gezorgd. Zowel de protestanten als de orthodoxe Joden konden diensten houden: in de kelder van De Schaffelaar was een gedeelte waar zowel een heilige ark met wetsrol stond als een orgel. Bij de synagoge-dienst hield een gedoopte Jood, bij de kerkdienst hield een orthodoxe Jood de z.g. deurwacht, opdat men elkaar niet kon storen.’46 Zestig tot tachtig personen bezochten de kerkdiensten, waarbij vooral predikanten van de Vrijzinnige richting voorgingen.47

8. Joodse christenen in het verzet
Dat Joden een actieve rol hebben gespeeld in het verzet is een feit.48 Er is echter heel weinig geschreven over de vraag of en in hoeverre Joodse christenen ook betrokken zijn geweest bij het verzet tegen de Nazi’s. De studie van Gunnar Paulsson over de onderduik van Joden in Warschau besteedt hier enige aandacht aan.49 Hierin toont hij aan dat de grootste ontsnappingspoging uit een getto die van het getto van Warschau was. Paulsson noemt dit the greatest prison-break in history. Naar schatting zijn uit dit getto tussen de 35.000 en 40.000 Joden ontsnapt.50 Zes tot acht procent van de bevolking van Warschau was betrokken bij hulp aan Joodse onderduikers. Interessant in dit verband is de belangrijke rol die Joodse christenen bij deze reddingsoperaties hebben gespeeld, omdat ze veelal gemengd gehuwd waren en daardoor nauwe contacten onderhielden met de niet-Joodse Polen. Zelfs die families die al in de negentiende eeuw christen waren geworden en niet meer onder de rassenwetten vielen, hadden wel veel sympathie voor Joden en boden als eersten hulp.
Weinig bekend is of en in hoeverre ook Joodse christenen in Nederland in het verzet hebben gezeten. We zijn hiervoor vooral aangewezen op autobiografieën. De eerder genoemde Nathan Levi Berlijn vertelt hoe hij in januari 1942 via een vriend, ook een Joodse christen, in contact kwam met een van de leiders van het ondergrondse verzet, die hem vroeg of hij ook mee wilde doen. Berlijn stemde daarmee in op voorwaarde dat hij nooit een mens zou hoeven te doden, of letsel zou hoeven toe te brengen. Evenmin wilde hij treinen saboteren of bruggen opblazen, maar wel Joden en niet-Joden buiten de Duitse concentratiekampen houden. Zo werd hij belast met het distribueren van valse persoonsbewijzen en voedselbonnen ten behoeve van ondergedoken Joden. Omdat hij zelf met een ster rondliep, kreeg hij een vals paspoort op naam van Gijsbertus Calis, waar hij buiten zijn woonplaats Soest gebruik van maakte. Hij was gehandicapt aan zijn been en er werd een speciale fiets voor hem vervaardigd. Daarbij kreeg hij van een ambtenaar van de gemeente Soest een vervalst bewijs, dat hij als Jood in de gemeente Soest mocht fietsen (dit was namelijk voor Joden verboden). Hij en zijn vrouw brachten niet alleen persoonsbewijzen, maar ook Joden van en naar onderduikadressen. Ook namen ze een Joodse onderduiker in huis.51
Een tweede voorbeeld geeft Tabaksblatt. In de gedooptenbarak in Westerbork meldde zich een man met doopbewijzen van zichzelf, zijn vrouw en volwassen zoon. Tabaksblatt wist dat deze doopbewijzen vals waren, omdat hij de predikant die het zou hebben ondertekend, persoonlijk kende en het niet diens handtekening was. Het bleek een orthodox gezin te zijn, dat ’s ochtends vroeg in de gedooptenbarak het ochtendgebed bad en op sabbat naar de barak ging waar sjoel werd gehouden. Ze bleven er totdat ze met een uitwisselingstransport naar Bergen-Belsen gingen, omdat ze familie in Palestina hadden. Door in de gedooptenbarak als het ware onder te duiken, werden ze niet gedeporteerd. 52 In 1941 werd de “Nederlandsche Vereeniging van Joden-Christenen” (NVJC), de organisatie waar een aantal Joodse christenen bij was aangesloten, opgeheven. In Soest en Rotterdam kwamen leden van deze vereniging, voor zover ze nog niet waren opgepakt, bij elkaar om voorbede te doen voor de gedeporteerden, en tevens voor het samenstellen van hulppakketten om naar de kampen te sturen.53

9. Na de Tweede Wereldoorlog
De Holocaust is uniek en verschilt van de eerdere Jodenvervolgingen in twee opzichten. In de eerste plaats vanwege de schaal waarop dit gebeurde. Hoewel de Nazi’s ook andere bevolkingsgroepen zwaar hebben vervolgd, zoals de zigeuners, homoseksuelen en Jehova’s Getuigen, is dat niet zo volledig gebeurd als bij de Joden.54 In de tweede plaats omdat Joden tijdens de naziperiode niet werden vervolgd vanwege hun godsdienst, maar vanwege hun ras. Terwijl in het verleden Joden aan vervolging konden ontsnappen door christen te worden of zich te laten dopen, was dat tijdens de Tweede Wereldoorlog niet mogelijk. Joodse christenen deelden in principe hetzelfde lot als hun volksgenoten. We weten niet hoeveel Joodse christenen in de Holocaust zijn omgekomen. Een reële schatting is minimaal 60.000 en maximaal 120.000 personen (een á twee procent van de zes miljoen).
Dat Joodse christenen de ster moesten dragen en in concentratiekampen hebben gezeten, heeft na de Tweede Wereldoorlog invloed uitgeoefend op hoe ze hun eigen identiteit zien. Meer dan vóór de Tweede Wereldoorlog wordt de Joodse identiteit benadrukt, die men niet zomaar kan en wil afleggen. We zien dat bijvoorbeeld bij Hadderech, de vereniging van Joodse christenen, die eind 1945 werd opgericht en in 1947 samenging met de oude Nederlandse Vereniging van Christen-Joden. De naam van de deze vereniging werd veranderd. Van de Nederlandse Vereniging van Christen-Joden werd het de Nederlandse Vereniging van Jesjoea hammasjiach belijdende Joden, genaamd ‘Hadderech’. Men begon jaarlijks de seider (het joodse paasfeest) te vieren, waarbij gebruik wordt gemaakt van een liturgie, die nauw aansluit bij de orthodox joodse Haggada.
Ook het ontstaan van de staat Israël in 1948 en het feit dat Israël blijft voortbestaan onder de voortdurende dreiging van vernietiging zijn andere factoren die sterk hebben bijgedragen aan de Joodse identiteit van de naoorlogse Joodse christenen. Zij zijn uitgesproken pro-Israël en zien in het ontstaan van de staat Israël niet alleen de vervulling van de oudtestamentische profetieën, maar ook een teken van de komende wederkomst van de Messias. Hierdoor trekken zij zich – de in hun ogen vaak eenzijdige – kritiek op de staat Israël persoonlijk aan. De leden van Hadderech steunen de staat Israël daarom ook financieel, wat de vereniging een onderscheiding van de Collectieve Israel Aktie heeft opgeleverd.55 Joodse Christenen dragen de last van dit verleden met zich mee en hebben te maken met de tweede en derde generatie problematiek, zoals dat binnen de gehele Joodse gemeenschap speelt.
De meeste gemengd gehuwden hebben de Tweede Wereldoorlog overleefd, evenals hun kinderen en kleinkinderen, de zogenaamde Mischlinge, mensen met één of twee Joodse grootouders. Ook zij die maar één of twee Joodse grootouders hebben, zijn zich vandaag de dag veel meer bewust van hun Joodse afkomst. Zowel Hadderech als de hedendaagse Messiaanse Beweging in Nederland tellen veel leden die halachisch niet Joods zijn, maar die zich door hun gedeeltelijke Joodse afkomst wel Joods voelen. Het feit dat het in principe mogelijk is om met één joodse grootouder Israëlisch staatsburger te worden, heeft bij velen de Joodse identiteit versterkt.56 Ook is de afgelopen jaren een aantal Joodse christenen naar de synagoge teruggekeerd of heeft, wanneer zij niet halachisch joods waren, een officiële bekeringsprocedure ondergaan om jood te worden.

10. Conclusies en vragen
Hoeveel Joodse christenen in Nederland zijn omgekomen is niet met zekerheid vast te stellen. Van de rooms-katholieke joden hebben zij die gemengd gehuwd waren het overleefd. De anderen, waaronder een aantal kloosterlingen, zijn omgekomen. De moeite die de Joodse gemeenschap heeft met de heiligverklaring van Edith Stein en de benaming van de broeders en zusters Löb als christelijke Makkabeeën valt te begrijpen. Ze zijn immers niet omgekomen omdat ze christen of rooms-katholiek waren, maar alleen vanwege hun Joodse afstamming.
Ook de meeste protestantse Joden die gemengd gehuwd waren, zijn de oorlog doorgekomen. Anderen behoorden tot geprivilegieerde groepen, zoals de protestantse joden van de gedooptenbarak in Westerbork en van de Barneveldse groep, die in Theresienstadt mochten blijven en die in tegenstelling tot andere geprivilegieerde groepen, niet naar Auschwitz werden gedeporteerd. Maar Joodse christenen uit andere landen zijn vanuit Theresienstadt wel naar Auschwitz gedeporteerd en hebben de oorlog niet overleefd.57 In Nederland hebben relatief veel Joodse christenen het overleefd, maar of dit ook voor andere landen opgaat, verdient nader onderzoek.
Joden die tot het christendom overgingen hebben in de Joodse geschiedenis geen goede naam. In het verleden ontpopten ze zich maar al te vaak als antisemieten en werden zij ijverige vervolgers van hun vroegere geloofsgenoten. Dit stereotype beeld gaat zeker niet op voor de periode van de Tweede Wereldoorlog. Joodse christenen hebben aanwijsbaar hulp geboden aan hun Joodse volksgenoten. Ook dit aspect van de geschiedenis van de Holocaust verdient nader onderzoek.
Eveneens is nog maar weinig onderzoek gedaan over hoe Joodse christenen vandaag de dag in Nederland en in andere landen met hun Joodse en christelijke identiteit omgaan en hoe die zich ten opzichte van elkaar verhouden. Het gaat immers om een marginale groep (geschat op minimaal 800 personen met een Joodse vader en moeder en een onbekend aantal met een Joodse grootouder). De meerderheid van hen is lid van een kerk, maar ervaart wel een gespletenheid. Enerzijds belijden zij Jezus als Messias en willen zij deel uitmaken van de christelijke gemeenschap. Anderzijds voelen zij zich verbonden met het Joodse volk en haar verleden en dragen zij de last van dit verleden met zich mee, doordat ze te maken hebben met de tweede en derde generatieproblematiek, zoals dat binnen de totale Joodse gemeenschap speelt. Hierin voelen ze zich niet altijd gekend. Daarom is het belangrijk voor predikanten en allen die binnen de kerk werkzaam zijn, kennis van hun verleden te hebben.


Noten

1 Evert W. van de Poll, Sacred Times for Chosen People. Development, Analysis and Missiological Significance of Messianic Jewish Holiday Practice, Zoetermeer 2008.

2 De woorden Joden/Joods worden in dit artikel met een hoofdletter geschreven, als het over het volk gaat. Wanneer deze woorden in godsdienstige zin worden gebruikt, zijn ze met een kleine letter geschreven.

3 Van de Poll, Sacred Times, 52, 53, 67, 75, 76.

4 In het bijzonder wil ik hierbij Joop Akker, secretaris van Hadderech, de Nederlandse Vereniging van Jesjoea hammasjiach belijdende Joden noemen.

5 C. Stuhldreher, De legale rest. Gemengd gehuwde joden onder de Duitse bezetting, dissertatie UVA, Amsterdam 2007.

6 Geraldien von Freitag en Drabbe Kuenzel, Het geval Calmeyer, NIOD Amsterdam 2008.

7 C. van der Heijden, Joodse NSB’ers. De vergeten geschiedenis van Villa Bouchina in Doetinchem, Utrecht 2006.

8 Thomas Rahe, Hoor Israël. Joodse religiositeit in nationaal-socialistische concentratiekampen, Baarn 1999 en de dissertatie van Bettine Siertsema, Uit de diepten. Nederlandse egodocumenten over de nazi concentratiekampen, Vught 2007. Zij analyseert egodocumenten die van belang zijn voor dit onderwerp, zoals die van Renata Laqueur en Philip Mechanicus.

9 Naast de oudere studies van J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom, ’s-Gravenhage 1965 en van L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, ’s-Gravenhage 1969-1988, zie ook: E. J. de Ruiter, Op zoek naar identiteit. Gemeenschapsvorming bij Messias-belijdende joden in Nederland, Hardinxveld 1989, 60-81; J.L.F. Bastiaanse, De Jodenzending en de eerste decennia van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël 1925-1965, Zoetermeer 1995, 229-300 (over de gedoopte Joden in de Nederlands Hervormde Kerk); G.J. van Klinken, Opvattingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland over het Jodendom 1896-1970, Kampen, 1996, 232-404 (over de gedoopte Joden binnen de Gereformeerde Kerken); J. van Gelderen, ‘Het werk in de Tweede Wereldoorlog’, in: H.L. van Stegeren-Keizer e.a., Een kerk op zoek naar Israël. Geschiedenis van het deputaatschap voor Kerk en Israïl van de gereformeerde Kerken in Nederland 1875- 1995, Kampen 1995, 86-121(over de gedoopte Joden binnen de Gereformeerde Kerken); R.M.W. Kempner, Twee uit honderdduizend. Anne Frank en Edith Stein, Bilthoven 1968, 93-138 (over de gedoopte Joden binnen de rooms-katholieke Kerk).

10 Zie bijvoorbeeld: Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Op zoek naar de blauwe ruiter. Sophie van Leer een leven tussen avant-garde, jodendom en christendom (1892-1953), Nijmegen 2000 en Arie van der Zwan, H.M. Hirschfeld. In de ban van de macht, Amsterdam 2004. Slechts weinig Joden hebben zich na hun bekering bij een kerk van de rechterflank van de Gereformeerde gezindte aangesloten. Een voorbeeld is Eliëzer van Praag, Ervaringen van een Israëliet voor en tijdens de oorlog, Urk 1980.

11 Het meest uitvoerig is de serie Eberhard Röhm & Jörg Thierfelder, Juden - Christen - Deutsche 1933 - 1945. Band 1. 1933-1935. Ausgegrenzt, Stuttgart 1990; Eberhard Röhm & Jörg Thierfelder, Juden - Christen - Deutsche 1933 - 1945. Band 2/I. 1935-1938. Entrechtet, Stuttgart 1991; Eberhard Röhm & Jörg Thierfelder, Juden - Christen - Deutsche 1933 - 1945. Band 2/II. 1935-1938. Entrechtet, Stuttgart 1992; Eberhard Röhm & Jörg Thierfelder, Juden - Christen - Deutsche 1933 - 1945. Band 3/I. 1938-1941. Ausgestoßen, Stuttgart 1995; Eberhard Röhm & Jörg Thierfelder, Juden - Christen - Deutsche 1933 - 1945. Band 3/II. 1938-1941. Ausgestoßen, Stuttgart 1995; Eberhard Röhm & Jörg Thierfelder, Juden, Christen, Deutsche 1933 - 1945. Band 4/I. 1941 - 1945. Vernichtet, Stuttgart 2004; Eberhard Röhm & Jörg Thierfelder, Juden, Christen, Deutsche 1933 - 1945. Band. 4/II. 1941 - 1945. Vernichtet, Stuttgart 2007. In deze serie worden diverse Duitse Joodse christenen, waaronder predikanten en organisten gevolgd door de tijd van het Derde Rijk heen. Hoewel ook rooms-katholieke Joden worden besproken, ligt vooral de nadruk op de Lutherse Joden.

12 Zie bijv. Rudi van Doorslaer (red), Gewillig België. Overheid en Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen 2007 en Lieven Saerens, Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944), Tielt 2000.

13 Zo gaat, volgens het Reformatorisch Dagblad van 10 okt. 2008 de Evangelisch Lutherse kerk een drie jaar durend onderzoek starten naar de positie van de tweeduizend Joodse christenen tijdens de Holocaust in Westfalen.

14 Walter Laqueur (red.), The Holocaust Encyclopedia, New Haven 2001 geeft nauwelijks verwijzingen naar deze groep. Ook studies, geschreven door Joodse christenen zelf besteden hier weinig aandacht aan, zie bijv. Dan Cohn-Sherbock, Messianic Judaism, London 2000, 51-54.

15 Zie voor de etymologie van dit woord (letterlijk ‘gedoopten’): H. Beem, Resten van een taal. Woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch, Assen 1967, 122.

16 Volgens een mededeling van S. P. Tabaksblatt, geciteerd in De Ruiter, Op zoek naar identiteit, 106 noot 3. Ook de enkele Joden die lid waren van het Genootschap der Vrienden (Quakers) waren niet gedoopt.

17 Amos Elon, Duitsland en zijn Joden. Geschiedenis van het Duitse Jodendom van 1743 tot 1933, Amsterdam 2002, 238.

18 R. Fuks-Mansfeld, Joden in Nederland in de twintigste eeuw. Een biografisch woordenboek, Utrecht 2007, 178, 179.

19 Renata Laqueur, Dagboek uit Bergen-Belsen, Amsterdam 1965.

20 Van de Poll, Sacred Times, 107.

21 Presser, Ondergang, I, 85.

22 Bastiaanse, De Jodenzending, 248.

23 Ernst Christian Helmreich, The German Churches under Hitler. Background, Struggle and Epilogue, Detroit 1979, 330; Röhm , Juden - Christen – Deutsche. 1, 260-264.

24 Röhm, Juden - Christen – Deutsche. 1, 264 schat hun aantal in 1933 op 20.000 Lutherse en 6000 rooms-katholieke Joden en op resp. 45.000 en 13.000 mensen met twee Joodse grootouders, in totaal ruim 80.000 personen.

25 Gunnar S. Paulsson, Secret City. The hidden Jews of Warsaw 1940-1945, New Haven 2002, 33.

26 Van de Poll, Sacred Times, 52, noot 46.

27 Hanna van Solinge & Marlene de Vries, De Joden in Nederland anno 2000. Demografisch profiel en binding aan het jodendom, Amsterdam 2001, 135 schatten het aantal halachische joden in Nederland, dat lid is van een christelijk kerkgenootschap op 2 % (600) van het totaal van 30.000 personen. Wanneer men de zogenaamde vaderjoden, zij die een Joodse vader en geen Joodse moeder hebben en volgens de Halacha niet joods zijn, erbij telt, komt men uit op ruim 43.000 personen (dus ruim 800 Joodse christenen).

28 R.M.W. Kempner, Twee uit honderdduizend, 93-138.

29 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, deel 5, 503.

30 Anne Catherine Pardon schreef een mastersthesis aan de ETF over de vraag of Gerhard Kittel een antisemitisch theoloog was (Gerhard Kittel: antisemitisch theoloog? Een evaluatie van zijn denken (1914-1944), Heverlee-Leuven mei 2009). Opvallend is dat ook Kittel haast geobsedeerd was door de gemengde huwelijken. Hij laat zich daarover meermalen in negatieve zin uit, omdat “het Joodse volk probeerde met haar bloed ingang te krijgen in de andere volkeren, hetgeen noodzakelijkerwijs gestopt diende te worden” (p. 138).

31 Jacob S. Levinger ‘Germany World War II, in: Encyclopedia Judaica, Jerusalem 1972, vol.7, 496.

32 Op deze gebeurtenis is de film Rosenstrasse, een Duits-Nederlandse coproductie uit 2003 gebaseerd. Röhm, Juden, Christen, Deutsche. 4/II, 188-203 beschrijft ook de poging van kardinaal Bertram van Berlijn om de rooms-katholieke Joden die in de Rosenstrasse gevangen zaten voor deportatie te behoeden.

33 Stuhldreher, De legale rest, 397-399.

34 Nathan Levi Berlijn en Anna Maria Petronella Berlijn-Horde, The Reborn Shamash. A book of recollections, West-Pymble, Australia 1983. Ik heb gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van L.A. de Bruin te Amersfoort, dat in eigen beheer is verschenen onder de titel: De Wedergeboren Dienstknecht van God, 99,100.

35 Zie de niet gepubliceerde autobiografie van Marjorie Eberlé: Een eenzaam avontuur. De weg van Marjorie Eberlé, een Messiasbelijdende Jodin, opgetekend door Catharina Mulder, 2009.

36 Boris de Munnick, Uitverkoren in uitzondering? Het verhaal van de Joodse ‘Barneveldgroep’ 1942-1945, Barneveld 1992.

37 Bastiaanse, De Jodenzending, 274.

38 Kempner, Twee uit honderdduizend, 133.

39 Michael Schiffman, Return of the Remnant. The Rebirth of Messianic Judaism, Baltimore 1996, 32.

40 Helmreich, The German Churches under Hitler, 190; Röhm, Juden - Christen – Deutsche. 1, 190-196.

41 Helmreich, The German Churches under Hitler, 330; Röhm, Juden - Christen – Deutsche. 1, 196.

42 Röhm, Juden, Christen, Deutsche. 4/II, 112-144 geeft een uitvoerige beschrijving van deze gemeenten.

43 Röhm, Juden, Christen, Deutsche. 4/II, 84-111 beschrijft de geschiedenis van de kerken in het getto van Warschau.

44 Ds. S. P. Tabaksblatt, Bladen uit mijn levensboek, Kampen 1980, 28,29.

45 Een uitvoerige beschrijving van de problemen binnen deze noodgemeente en de spanningen die er waren tussen de vrijzinnige Benfey en de orthodoxe Enker en Tabaksblatt, zie: De Ruiter, Op zoek naar identiteit, 66-68 en Bastiaanse, De Jodenzending, 268-273 en 279-285.

46 De Munnick, Uitverkoren in uitzondering?, 29.

47 Bastiaanse, De Jodenzending, 274 vermeldt dat dr. W. Ten Boom (een neef van de bekende Corrie Ten Boom) op zondag 9 mei 1943 was uitgenodigd om te preken, waarvoor hij een andere preekbeurt afzegde, omdat het zo moeilijk was om als orthodoxe predikant toegang te krijgen. Tijdens de laatste dienst op Kasteel de Schaffelaar op 26 september (enkele dagen voor het vertrek van de Barneveldse Groep naar Westerbork) bediende Ten Boom nog de doop aan een Joods echtpaar, een tandarts en een advocate, en hun dochter uit Amsterdam.

48 Zie bijvoorbeeld Ben Braber, Passage naar vrijheid. Joods verzet in Nederland 1940-1945, Amsterdam 1987 en Ben Braber, Zelfs als wij zullen verliezen. Joden in verzet en illegaliteit in Nederland 1940-1945, Amsterdam 1990.

49 Paulson, Secret City, 231-248.

50 Controversieel is zijn stelling dat de opstand van het getto negatief heeft gewerkt. Als de opstand in het getto niet had plaatsgevonden, zouden er veel meer Joden ontsnapt zijn. Van deze Joden leefden er 28.000 ondergronds in Warschau (vandaar de titel “secret city” dat is 3% van het Arische deel van Warschau) en daarmee is het de stad met het hoogste aantal joodse onderduikers (evenveel als in totaal Nederland). Slechts 12000 van hen overleefden de oorlog.

51 Berlijn, De Wedergeboren Dienstknecht van God, 91-99.

52 Tabaksblatt, Bladen uit mijn levensboek, 29,30. Dit was niet zonder gevaar voor de gehele groep van gedoopte Joden. Hadden de Duitsers dit ontdekt, dan was deze groep in zijn geheel naar het Oosten gedeporteerd. Overigens was de verstandhouding tussen de gedoopte Joden en de orthodoxe Joden in Westerbork niet altijd harmonieus. Philip Mechanicus (In Depot. Dagboek uit Westerbork, Amsterdam 1989, 147) noteerde in zijn dagboek: ‘Op het beschot van een der latrines staat in grote letters in potloodschrift: ‘Barak 73 wordt na de oorlog in brand gestoken met alles wat er in is. Omyn’ (Amen). In 73 wonen de gedoopten.’

53 J. Akker in een lezing op 1 mei 2007, zie: http://www.hadderech.nl/Hadderech.doc.

54 Guenter Lewy, Nazi Persecution of the Gypsies, Oxford 2000, 218-228 poneert dat er grote verschillen zijn tussen de vervolging van de Joden en die van de zigeuners. H. van Win, Een jood in Nazi-Berlijn, Utrecht 1997, 49,50 ontkent dat er zoiets als een ‘homoholocaust’, een systematische vervolging van homoseksuelen heeft bestaan.

55 Zie voor de geschiedenis van Hadderech: Gert van Klinken, Christelijke stemmen over het Jodendom. Zestig jaar Interkerkelijk Contact Israël (ICI) 1946-2006, Delft 2009.

56 Dit ondanks dat het Joodse christenen vanwege hun christelijk geloof moeilijk wordt gemaakt naar Israël te emigreren.

57 Röhm, Juden, Christen, Deutsche. 4/II, 131.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Theologia Reformata | 102 Pagina's

De vervolging van de Joodse christenen tijdens de Tweede Wereldoorlog

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Theologia Reformata | 102 Pagina's