Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Focus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Focus

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. van den Brink & C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, Boekencentrum, Zoetermeer, 2012, 722 p., € 65,00, ISBN 978 90 239 26061.

Het is een belangrijke gebeurtenis dat er vier decennia na Berkhofs Christelijk Geloof (1973) weer een dogmatiek verschijnt die de belofte in zich draagt een standaardwerk te worden. Er zijn in de tussenliggende jaren wel andere overzichten verschenen, maar die hadden vaak toch een meer specifieke insteek of waren minder toegankelijk dan dit recent verschenen handwerk om die rol op vergelijkbare wijze te vervullen. De schrijvers hebben er wellicht bewust op gemikt dat dit een standaardleerboek zal kunnen worden: alle belangrijke loci komen aan de orde, de verschillende hoofdstukken vertonen een grote interne samenhang en er wordt gebruikgemaakt van passages in een kleiner lettertype, zodat de tekst op meerdere niveaus gelezen kan worden. Niet iedereen zal zich in de ingenomen ‘loyaal orthodoxe’ positie kunnen vinden, maar deze wordt uitnodigend en open neergezet zodat het gemakkelijk is een gesprek aan te gaan. Daarmee zal het wellicht ook samenhangen dat de auteurs op een aantal sterk omstreden punten juist geen positie innemen, al stippen ze deze wel aan: de vraag of Allah en de God van de Bijbel dezelfde God zijn, de aard van de hel, homoseksualiteit. Deze keuze wordt op een aantal punten theologisch verantwoord, maar is mijns inziens ook om meer pragmatische redenen te billijken. Grensconflicten rond omstreden punten vragen al snel zoveel aandacht dat er weinig tijd en aandacht is voor de bezinning op de kracht, diepte en rijkdom van de hoofdpunten van het orthodox-christelijk geloof.

Hierbij kom ik bij een eerste belangrijke bijdrage die ik in het bijzonder onder de aandacht wil brengen: los van de inhoud is het formuleren van een samenhangende systematische schets van de hoofdlijnen van de geloofsleer een belangrijke dienst aan de kerk, aan de theologie en ook aan de christelijke geloofsverantwoording. Het schrijven van een dergelijk handboek is zelf een getuigenis tegen de tijd. Ten eerste staat de dogmatiek zo onder druk van moderniteit en postmoderniteit dat het gevaar groot is dat methodische voorvragen de inhoudelijke discussie verstikken. Ten tweede is de systematischtheologische reflectie in de laatste decennia sterk gespecialiseerd, waardoor het grote moed vraagt het hele veld van de dogmatiek te durven bestrijken.
Dit zal er mede toe hebben bijgedragen dat het boek twee auteurs heeft. Het is op zich een getuigenis van de kracht van de christelijke traditie dat twee auteurs die een eigen theologische ontwikkelingsgang hebben doorgemaakt, samen een boek kunnen schrijven waarin hun stemmen zo nauw met elkaar verweven zijn. Ten derde staan velen in onze postmoderne context een meer anekdotische theologie voor, waarin we slechts fragmentarisch op het leven kunnen reflecteren omdat een samenhangende visie of samenhangend verhaal principieel onmogelijk wordt geacht. Daardoor heeft te veel theologische reflectie en theologisch onderwijs mijns inziens het karakter van pootjebaden: het zicht op de theologie wordt fundamenteel bepaald door een modern of postmodern perspectief op de werkelijkheid en van daaruit wordt geprobeerd heel voorzichtig stapjes te nemen in de vreemde werkelijkheid van de Bijbel en het christelijk geloof, die daardoor altijd vreemd aan blijft voelen. Je kunt de schoonheid, ruimte en vrijheid van deze ‘nieuwe wereld in de Bijbel’ (Barth) pas ontdekken als je de koudwatervrees overwint en er helemaal induikt. Vanuit het water gaat de oever er opeens heel anders uitzien. De relevantie, betekenis en betrouwbaarheid van geloof in de drie-eenheid, de verzoening aan het kruis, de opstanding en gave van de Geest, de rol van de kerk, de vernieuwing van de mens en van hemel en aarde et cetera worden pas duidelijk als ze in hun samenhang begrepen worden. Het feit dat we ons hier bewegen in een nieuwe wereld wordt nog eens extra duidelijk door de vele lijnen die de auteurs trekken van de dogmatiek naar zowel het christelijke leven als het leven in meer algemene zin. Enerzijds wordt de betekenis van de geloofsleer duidelijk door het licht dat het werpt op existentiële ervaringen en uitdagingen; anderzijds wordt de betekenis van dogmatische keuzes voor de vormgeving van christelijk discipelschap verhelderd.

Deze aandacht voor de eigensoortigheid van de wereld van het christelijk geloof wordt versterkt door een principieel afscheid van het voor de moderne tijd zo kenmerkende funderingsdenken. In dit funderingsdenken wordt welke mening dan ook slechts verantwoord geacht wanneer deze gebaseerd is op een fundament dat volgens het moderne denken voor iedereen acceptabel moet zijn. Dit heeft in de moderne tijd geleid tot steeds uitgebreidere prolegomena als inleiding van de dogmatiek, waarin de christelijke theologie aanvaardbaar gemaakt wordt vanuit algemene ervaringen of een algemene wetenschapsleer. Zo nemen de prolegomena bij Berkhof 18 van de 59 paragrafen in beslag. Van den Brink en Van der Kooi kiezen bewust voor slechts twee inleidende hoofdstukken vanuit de overtuiging dat de dogmatiek slechts op basis van haar inhoud te verantwoorden is. Apologetiek en dogmatiek liggen daarom terecht dicht bij elkaar (p. 37).

De betekenis hiervan wordt bijvoorbeeld zichtbaar in de openbaringsleer en de schriftleer. Deze worden niet, zoals bij Berkhof, maar ook bij Van Genderen en Velema (1992) in de prolegomena behandeld,1 maar na de godsleer (wat de openbaringsleer betreft) en de pneumatologie (wat de schriftleer betreft) als deel van de beweging van de drie-enige God naar de mens. Hierdoor functioneren openbaring en Bijbel niet als niet- of vóór-theologische gegevens, die de theologie vervolgens moeten funderen. De Bijbel wordt in zijn eigenheid begrepen ‘als functie van het trinitarisch handelen van God’ (507). Daardoor wordt het in de context van een voluit christelijke visie op Gods omgang met de mensen mogelijk recht te doen aan de geheel eigen aard en vorm van de Bijbel. Daarmee zijn de concreet historische vorm en de veelheid van genres een deel van zijn eigenheid en rijkdom en niet iets waar de theoloog zich voor zou moeten generen. In dit opzicht zien we bij Van den Brink en Van der Kooi een vergelijkbare ontwikkeling als in de ‘post-foundationalist’ benadering van Stanley Grenz.2

Dit is één van de opzichten waarin de auteurs inderdaad waarmaken dat ze een ‘loyale orthodoxie’ willen presenteren (13). Deze loyale orthodoxie betekent in de eerste plaats dat de auteurs de klassiek christelijk dogma’s uit de brede katholieke en smallere protestantse traditie van harte overnemen en onderschrijven. De triniteit, de tweenaturenleer, het plaatsvervangend sterven van Jezus Christus en vele andere hoofdpunten van de klassieke belijdenis worden inderdaad onderschreven en uitgewerkt zonder deze klassieke woorden te ontkrachten of radicaal te herinterpreteren. Deze loyale orthodoxie betekent in de tweede plaats dat de auteurs zich tegen belangrijke ontwikkelingen verzetten die soms op subtiele wijze de klassieke theologie ondergraven, zoals bijvoorbeeld zichtbaar wordt in hun kritiek op het sterke ‘anti-realisme’ in veel hedendaagse theologie (§4.8). Loyale orthodoxie betekent voor de auteurs in de derde plaats dat ze belangrijke nieuwe inzichten omarmen en verwerken die deze brede katholieke traditie verdiepen. We zien dit onder meer in de sterk trinitarische benadering van vrijwel elke theologische locus waarin de nieuwe aandacht voor het triniteitsdenken in de laatste decennia van de 20e eeuw is verwerkt. We zien het verder in de brede aandacht voor de pneumatologie (hoofdstuk 12), die het bij Van Genderen en Velema nog zonder een eigen hoofdstuk moet doen. Hier worden inzichten vanuit de pinksterbeweging en charismatische vernieuwing verwerkt. We zien dergelijke ontwikkelingen verder in bijvoorbeeld de aandacht voor de participatie in Christus in de bezinning op de heiligmaking (§15.6) en in de aandacht voor het theologisch lezen van de Schrift (§13.5). Deze loyale orthodoxie geeft in de vierde plaats ook ruimte elementen uit de traditie te corrigeren als de auteurs menen dat de trouw aan de Schrift dit vraagt, zoals bij de correctie van klassieke interpretaties van de simplicitas en de impassibilitas dei (146-148) of in een genuanceerde kritiek van een meer recente associatie van een orthodoxe theologie met een afwijzing van de evolutietheorie (213).

Naar zijn aard nodigt dit boek eerder uit tot lofprijzing dan tot een kritische discussie (vgl. 127, 149). De auteurs zijn er meer op gericht de schoonheid van de drie-enige God te laten zien dan elk hoekje scherp te slijpen. Toch zou ik enkele kritische vragen willen stellen, waarbij het overigens meer gaat om accentverschillen in de benadering dan om radicale tegenstellingen. In de eerste plaats vraag ik me af of het niet achterhaald is om te stellen dat ‘de dogmatiek bestaat uit het constructief op elkaar betrekken van drie andere vakgebieden: de bijbelse theologie, de theologiegeschiedenis en de contemporaine wijsbegeerte’ (32). Ik heb mijn vragen in dit opzicht bij de rol van de contemporaine wijsbegeerte. Het is historisch inderdaad het geval dat de wijsbegeerte eeuwenlang de belangrijkste niet-theologische gesprekspartner is geweest voor de dogmatiek. In deze dogmatiek wordt onder meer een beroep gedaan op wijsgerige instrumenten uit de analytische traditie die gewoon helpen om helder na te denken (37). In deze context lijkt het echter vooral te gaan om de rol van de filosofie als woordvoerder van wat er in de bredere cultuur gaande is om zo de dogmatiek ‘in de eigen hedendaagse context te vertolken’ en om zo kritisch in gesprek te gaan met ‘denkvormen van de eigen tijd’ (36). In de vroege kerk, Middeleeuwen en vroegmoderne tijd kon de filosofie wellicht inderdaad als woordvoerder van de cultuur optreden. Dat is het geval in een land als China waar nog in belangrijke mate naar de filosofie gekeken wordt in het zoeken naar een ideologische richting voor de maatschappij. In Europa heeft de filosofie deze positie voor mijn gevoel verloren. Gelukkig gaan de auteurs in de praktijk veel breder in gesprek met de cultuur, bijvoorbeeld via film en literatuur. En onder de filosofen is vooral aandacht voor iemand als de Canadees Charles Taylor die juist ook bredere culturele ontwikkelingen in kaart brengt. In de bevrijdingstheologie wordt verder de vraag gesteld of deze voorkeur voor de filosofie niet betekent dat de theologie vooral als een denkvorm gezien wordt in plaats van een levensstijl en maatschappijkritiek. Veel bevrijdingstheologen geven daarom meer aandacht aan de sociale wetenschappen als gesprekspartners van de theologie. Er is mijns inziens verdere bezinning nodig op de vraag hoe de dogmaticus het beste het gesprek met de bredere cultuur aan kan gaan, een gesprek dat in dit boek overigens een doorgaande lijn is.

In dat verband zal dan ook de vraag aan de orde moeten komen wat de betekenis is van het gesprek met niet-westerse christelijke theologie. De auteurs hebben zich bewust beperkt tot theologen uit de Europese en Angelsaksische wereld, om daarmee de taak nog enigszins overzichtelijk te houden. Ik besef dat inperking noodzakelijk is, maar hiermee mist deze dogmatiek wel het gesprek met één van de belangrijkste en verrassendste bronnen voor vernieuwing, verdieping en verrijking van de theologie aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Dit handboek heeft daarmee zelf een contextueel karakter en is vooral gericht op de Europese en meer specifiek de Nederlandse lezer. De lezer wordt overigens voortdurend geholpen kritisch naar de eigen context te kijken, maar die kritische blik komt in dit boek vooral vanuit het christelijk verleden en veel minder van inzichten vanuit het heden van de wereldkerk.

Het Nederlandse karakter is ook zichtbaar in bepaalde theologische lijnen, zoals bijvoorbeeld in het barthiaanse inzicht in de openbaring als geschenk zoals dat in Nederland vooral door Miskotte en Noordmans is uitgewerkt. Dit is de theologische achtergrond van de sterke nadruk op het fides quaerens intellectum: de theoloog kan alleen over God spreken vanuit het geloof en het is dat geloof dat de theoloog inzichtelijk probeert te maken (63). Dit accent op de verrassing van het geloof ligt in belangrijke mate ten grondslag aan de geheel eigen wijze waarop we God kennen. Mijns inziens had het boek zich vanuit deze fides echter wel wat robuuster kunnen uitspreken over het intellectum, het inzicht en ook redelijke inzicht dat uitgaande van dit geloof mogelijk wordt. Wellicht wordt er met een al te beperkte opvatting van ‘bewijs’ gewerkt als er gezegd wordt dat het bestaan van God niet ‘objectief te bewijzen’ is (56). De auteurs wijzen terecht op de rol van de wil die in belangrijke mate bepaalt of we ons wel willen laten overtuigen (54). In een overweging van de atheïstische kritiek van Herman Philipse merken ze echter terecht op dat het niet juist is te verwachten dat we God vanuit een neutrale positie kunnen leren kennen (60). Dit is gegeven met de eigen aard van bepaalde vormen van kennis en zwakt op geen enkele wijze af dat we vanuit het geloof kunnen wijzen op Jezus Christus, op zijn opstanding en de Schrift en op zoveel andere tekenen als storingen in onze werkelijkheid die niet zomaar kunnen worden wegverklaard.
Een goede lezer zal doorhebben dat deze kritische kanttekeningen in de marge inderdaad marginaal zijn en op geen enkele wijze afbreuk doen aan de dankbaarheid waarmee ik dit handboek heb gelezen. Ik hoop dat het bij mag dragen aan een verdieping van geloof en leven en aan de vorming van een nieuwe generatie studenten en hen zal helpen met meer vertrouwen en overtuiging loyaal orthodox de drie-enige God te aanbidden en te dienen.


Noten
1 J. van Genderen, W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, Kampen, 19922, 68-119.

2 Zie bijvoorbeeld Stanley J. Grenz, John R. Franke, Beyond Foundationalism: Shaping Theology in a Postmodern Context, Louisville, 2001; Stanley J. Grenz, Theology for the Community of God, Carlisle, 1994. Het is overigens opvallend dat dit laatste dogmatische overzicht ontbreekt in de algemene literatuurlijst van de Christelijke dogmatiek (681-683), terwijl de benadering van Grenz in veel opzichten vergelijkbaar is met die van de auteurs.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Theologia Reformata | 108 Pagina's

Focus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Theologia Reformata | 108 Pagina's