Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Preken als ambacht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Preken als ambacht

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
As a profession preaching requires a certain craftsmanship on the part of the minister, both in the preparation and the delivery of the sermon. Exegetical, theological, pastoral and communicative skills are fundamental for the successful preparation and delivery of a sermon. The preaching of the sermon itself is a multifaceted religious practice. As a speech act, the sermon has a thoughtful structure, appeals to the listeners, and fosters the faith of the community. In protestant preaching, the Bible plays a crucial role in the oral delivery. Consequently the sermon is perceived by the community as the Word of God. This perception is composed of many interrelated factors, such as the actual presentation and interpretation of the biblical text, the faith conditions of the listeners, the confessional attitude of the local community of faith, and the life conditions of the listeners. In the performance of preaching these various dimensions are integrated.


1. Inleiding
Preken is een ambacht. Zowel wat het maken als het houden van de preek betreft. Die ambachtelijkheid creëert op den duur een zekere routine. Predikanten ontwikkelen een eigen manier van doen, zowel in de voorbereiding als in het houden van de preek. Toch wordt het geen routine in die zin dat het vanzelf gaat. Het hele preekgebeuren is van begin tot eind een creatief proces. Het vergt naast veel inspanning ook ontvankelijkheid en openheid. Zowel naar teksten als naar mensen. Dat maakt preken ook zo boeiend. Zelfs voor de geoefende prediker is het telkens weer een waagstuk. Waar kom ik uit? Lukt het me ook deze keer om recht te doen aan de tekst, om aansprekend te zijn voor de gemeente, om de genade van God ter sprake te brengen, om trouw te blijven aan het belijden van de kerk, om zelf waarachtig te zijn?

In het spoor van de Reformatie beseffen we dat de prediking bediening van het Woord van God is. Die slogan is echter niet bedoeld om het preekgebeuren – zowel het spreken als het horen – in de sfeer van het ongrijpbare te trekken. Dat God zelf tot ons spreekt, gebeurt immers in en door en onder gewone tussenmenselijke activiteiten. Wel staan liturgie en preek in de gereformeerde traditie onder de spanningsboog van de epiclese: de bede om de Heilige Geest.1 Maar die bede biedt ons geen alibi om de ambachtelijkheid te ontvluchten. Zij vraagt om Gods aanwezigheid en werkzaamheid in onze ondermaanse praktijken. Gods Geest inspireert sprekers en hoorders, maakt gebruik van de tussenmenselijke communicatie en bewerkstelligt geloof en heil.

Niet alleen de effecten en resultaten in het geestelijke leven (bijvoorbeeld geloof, vertrouwen, boete, vernieuwing van de levenswandel) veronderstellen de werkzaamheid van de Heilige Geest, maar ook de tussenmenselijke communicatie van de prediking is daarin begrepen. En zoals het geestelijke leven zich voltrekt in en door het functioneren van de menselijke geest, zo verloopt de communicatie door middel van het tussenmenselijke discours. Dit ligt zo voor de hand dat het eigenlijk overbodig is om dit voor het voetlicht te halen. Ware het niet dat er in de protestantse traditie ook een neiging bestaat om het Woord van God senkrecht von oben te duiden. Met een beroep op het ‘gans andere’ van het evangelie en van God kan het dan zomaar gebeuren dat de receptie van het Woord en de homiletische interactie op het tweede plan komen of zelfs geheel buiten beeld raken. Met als gevolg dat er dan nauwelijks serieuze aandacht is voor de ambachtelijkheid van de uitvoeringspraktijk.

De prediking tijdens de kerkdienst is een complex gebeuren. In de prediking gaat het niet alleen om de communicatieve en sociale interactie, maar ook om de godsdienstige werking. Ook dat geheimenis voltrekt zich in de uitvoeringspraktijk (performance). Er ontstaat aandacht, betrokkenheid, deelname. Tijdens de preek klinkt de genade van God door en wordt het geloof van kerkgangers versterkt. Kerkgangers reflecteren gedurende de preek op hun eigen leven, hun geloof, het reilen en zeilen van de wereld. Er ontstaan momenten van inkeer, van boete en berouw, van verwondering en blijdschap. Inspiratie en nieuwe bereidwilligheid om te leven volgens het evangelie. Soms gaat de werking van de preek gepaard met een zekere discrepantie tussen voorganger en kerkganger: irritatie, verschil van inzicht, teleurstelling et cetera. Maar ook die werking kan vrucht dragen, omdat de kerkganger zelf aan de slag gaat met wat er gezegd wordt. Een preek horen is een activiteit en veronderstelt een zekere zelfwerkzaamheid.

Kerkgangers worden tijdens de preek betrokken bij de Bijbel als canonieke tekst, leren teksten te verstaan, krijgen inzicht in bijbelse samenhangen.
Kerkgangers zijn in de weer met hun geloof en met het belijden van de kerk. Ze staan stil bij hun leven en bij het reilen en zeilen van de wereld. In de prediking worden verhalen en inzichten aangereikt die vragen om reflectie en bezinning. De kerkdienst biedt kerkgangers de ruimte om even stil te staan, om het leven voor Gods aangezicht te brengen. De preek als onderdeel van de kerkdienst is een godsdienstige praktijk. In dit verband kan ik daar niet uitvoerig op ingaan. Ik maak slechts twee opmerkingen. Kenmerkend voor praktijken is dat het gebeurt in de uitvoering. Anders gezegd, praktijken hebben een performatieve werking. In de uitvoering wordt iets in beweging gezet. Ook een preek zet iets in beweging. Er ontstaat aandacht, betrokkenheid, reflectie, kritiek, associatie, deelname enzovoorts. Ten tweede is het kenmerkend voor godsdienstige praktijken dat die performatieve werking ook haar uitwerking heeft op de ontmoeting tussen God en mens. Uiteindelijk voltrekt het godsdienstige zich in de uitvoering, getuige de bede om de Heilige Geest.

2. Het preekgebeuren als weg in de tijd
Dat het aankomt op de uitvoeringspraktijk wil niet zeggen dat de voorbereiding minder belangrijk is. Integendeel. De voorbereiding op de preek neemt de meeste tijd in beslag en tijdens de voorbereiding worden er keuzes gemaakt die beslissend zijn voor de uitvoering. Bovendien is na het houden van de preek de werking ervan niet ten einde. Kerkgangers worden aangesproken op hun staan-in-het-leven, op hun geestelijke leven, op hun geloof. En dat is geen vrijblijvende zaak. Dat is juist eigen aan de prediking. Het gaat in de kerkdienst om de deelname aan het heil, om de omgang met God en met de medemens. En dat gebeurt met inschakeling van het menselijke zelf, met een actieve deelname van de mens naar geest en lichaam. Dat is een voortgaand proces, ook na afloop van de kerkdienst.

Het totale preekgebeuren (met een technische term: de homiletische interactie) bestrijkt ten minste drie momenten in de tijd. Ten eerste de voorbereiding door de predikant die zelfs meerdere dagen of dagdelen in beslag neemt. Die voorbereiding vereist ambachtelijkheid. Het vermogen om de Bijbel als canonieke tekst uit te leggen; theologisch inzicht in het geloof en in het belijden van de kerk, kennis van de levensvragen en geloofsvragen van mensen en het vermogen om zich in anderen te verplaatsen; helderheid van geest en een gezonde psyche. Vervolgens is er dan de prediking als onderdeel van de kerkdienst. Met ‘prediking’ bedoel ik zowel het spreken als het horen; de interactie tussen de predikant op de kansel en de gemeente in de kerkzaal. De preek behoort tot het genre ‘toespraak’. En welsprekendheid is daarbij een randvoorwaarde. Wie geen fatsoenlijke toespraak kan houden of wie spreekt zonder kop en staart, die kan en mag niet preken. Wie niet onderkent dat het beklimmen van de kansel gepaard gaat met het dragen van verantwoordelijkheid en het om kunnen gaan met autoriteit en macht moet de toegang tot de kansel worden belet. Ten derde beoogt de prediking een uitwerking te hebben op het geloof en het leven van de kerkgangers. De predikant wil met de preek ook iets bewerkstelligen. Dat kan betrekking hebben op de verheldering van een tekst, op de versterking van geloofsinzichten of juist correcties ervan, op troost en bemoediging, op de levenswandel, op levenshouding et cetera. Bij de voorbereiding van de preek speelt ‘de toestand in de gemeente en in de wereld’ een belangrijke rol. De predikant stemt daarop af.

Hoewel deze drie factoren dus onderscheiden kunnen worden als momenten op een tijdsbalk, culmineren zowel de eerste (voorbereiding van de predikant) en de derde factor (de gemeentelijke participatie) in de prediking als performance. Een preek is minder geslaagd (heeft minder kwaliteit) als het handwerk van de voorbereiding niet doorklinkt in de preek en als de hoorders geen mogelijkheid krijgen om te participeren. Het behoort tot de ambachtelijkheid van de predikant om tijdens de voorbereiding te anticiperen op de hoorder.

In dit themanummer vragen we aandacht voor de ambachtelijkheid van de predikant in de prediking. Die ambachtelijkheid houdt in dat de predikant op een verantwoorde en professionele manier de prediking voorbereidt en uitvoert. In het licht van de gereformeerde traditie houdt dat in ieder geval in dat de predikant verantwoord omgaat met de Bijbel. Wat betekent het om exegetisch verantwoord te preken? Dit is op zichzelf een uitermate complexe thematiek. Vervolgens komen de hoorders in beeld: wat betekent het om pastoraal verantwoord te preken? Daarmee suggereren we niet dat de prediking een vorm van pastoraat is, maar stellen we wel de vraag naar de betrokkenheid van de hoorders. Hoe komt het leven van de gemeente ter sprake? In de derde plaats kunnen we niet ontkennen dat preken theologisch gedachtengoed ontvouwen. Wat is de positieve waarde van gemeentetheologie? Wat is theologisch verantwoord preken? Neemt dan de dogmatiek de prediking over? Ten slotte kan in een reflectie op de gereformeerde prediking het vraagstuk van de toe-eigening niet ontbreken. Wanneer is een preek bevindelijk verantwoord? Is dat per definitie een heilsordelijke preek? Maar voordat deze bijdragen aan de orde komen, ga ik eerst in op de preek als toespraak in de kerkdienst.

3. De factoren die de toespraak tot preek maken
De preek is een toespraak. Over de reikwijdte van deze zinsnede is al eindeloos gedebatteerd in de homiletiek.2 In deze paragraaf ga ik in op enkele factoren die een toespraak tot preek maken. Achtereenvolgens komen aan de orde: de centrale plaats van de bijbeltekst, het geloof van de gemeente en het belijden van de kerk, de leefwereld van de hoorders, de rol van de predikant als ambtsdrager. Al deze factoren spelen een rol in de prediking.

De Schrift. Het moge duidelijk zijn dat in de prediking bijbelteksten ter sprake komen. De vraag is echter wel: hoe?3 Een preek is geen uitgebreide bijbelstudie en ook geen schoolse exegese. Anderzijds wordt zonder zorgvuldige exegetische arbeid de preek een wangedrocht of goedkope gemeentetheologie. Niet voor niets ligt er in de predikantsopleiding grote nadruk op de beheersing van de bijbelse grondtalen en de schriftuitleg. Toch is de preek altijd meer en ook iets anders dan schriftuitleg.4 De Schrift komt namelijk op een bepaalde manier ter sprake. Niet louter als historische tekst, maar als gezaghebbend Woord van God. In de preek ontwaart de gemeente de bijbeltekst als werkzaam Woord van God; als een woord waardoor wij deelgenoot worden van het heil. 5 Dat betekent volgens mij dat de uitdrukking het ‘Woord van God’ in de preek slaat op de werkzaamheid van de Godsopenbaring in het leven van mensen. In de preek worden bijbelteksten werkzaam en gezaghebbend in verbinding met de hoorders, in verbinding met het geloof en het leven. In de omgang met de bijbeltekst heeft de predikant niet alleen te maken met de oorspronkelijke betekenis, maar evenzeer met de hedendaagse relevantie. Dat is een vrij ingewikkeld gebeuren en hier rijzen tal van vragen: hermeneutische vragen omtrent de kloof tussen toen en nu; theologische vragen omtrent het historische karakter van de openbaring en de voortgang van de heilsgeschiedenis; homiletische vragen omtrent de toe-eigening van teksten en identificatiemogelijkheden. De slogan dat de preek uitleg en toepassing is, is te simpel gedacht.6 Hetzelfde geldt ook voor de scopusmethode. ‘Die Suche nach der una sanctio interpretatio ist vorbei.’7 Ondertussen hebben de kerkgangers er wel recht op dat de preek doordesemd is met de uitleg en de interpretatie van teksten uit de Bijbel. De vraag is: hoe? In ieder geval dienen in de preek de gelezen schriftgedeelten zo aan de orde te komen dat de gemeente er inzicht in krijgt. Maar schriftuurlijk preken is wat anders dan de preek larderen met allerlei teksten. Bohren heeft erop gewezen dat de Schrift op verschillende manieren door kan klinken in de preek, bijvoorbeeld als uitleg, als citaat, als parafrase, als vertelling.8

Het geloof van de gemeente/het belijden van de kerk. De zondagse prediking vindt niet plaats in een neutrale ruimte of in een opvattingsvrije context. Als de gemeente samenkomt op zondag dan is daarmee al een bepaalde cultuur gegeven – een cultuur die medebepaald wordt door de lokale context, door het kerkverband, door het belijden van de kerk der eeuwen (apostolisch geloof). De preek begint niet op een nulpunt. Er zijn al min of meer gedeelde opvattingen, overtuigingen, verwachtingen, idealen en normen. Sterker nog, het is zelfs zo dat al die (gedeelde) zaken doorklinken in de preek. Met de samenkomst van de gemeente is er een referentiekader voorhanden. Dat is gegeven met de aard van de kerkdienst als praktijk. Zo is er reeds een lokale (liturgische) traditie, verder zijn er het geleefde geloof van de kerkgangers, en een bepaalde vorm van gemeentetheologie (die medegevormd is door de prediking in de loop der jaren), daarnaast zijn er stijlen en patronen van bidden en spreken enzovoorts. Zowel de voorganger als de kerkgangers zijn in hun geestelijke leven en in hun taalvaardigheid hierin geoefend. Vanuit dat referentiekader komen bepaalde gedachtengangen tot ontwikkeling, krijgen voorbeelden een plek in de preek, worden bepaalde bijbelgedeelten of bijbelteksten favoriet en worden levenswijzen goedgekeurd of afgekeurd. Referentiekaders bepalen tot op zekere hoogte de preek, niet alleen de inhoud, maar ook de vormgeving. Zonder een gedeeld geloof en zonder een gemeenschappelijk taalveld kan er nauwelijks gepreekt worden.

De leefwereld van de hoorders. In aansluiting bij de overweging over de zojuist genoemde factor nu eerst een citaat van Schleiermacher: ‘[...] der Cultus soll immer eine Darstellung des christlichen Lebens sein wie es wirklich ist.’9 Met andere woorden: in de eredienst wordt het godsdienstige leven van de kerkgangers voor het voetlicht gehaald. We kunnen hierbij uiteraard opmerken dat op deze manier het accent dreigt te verschuiven van het Woord Gods naar de religieuze ervaring.10 Dat nieuwe accent is kenmerkend voor de benadering van de homiletiek in de liberale theologie. ‘Wie sollen wir predigen’, zo vraagt Friedrich Niebergall in 1905 zich af, ‘um unsrer Zeit gerecht zu werden?’ Driekwart eeuw later beweert Ernst Lange dat niet de bijbeltekst, maar de hoorder het thema van de preek is: ik spreek met de hoorder over zijn leven (voor het aangezicht van God).11 En dan gaat het er niet alleen om dat de hoorder de adressant van de preek is, maar om de vraag of het leven van de mens en de worsteling omtrent het geloof (in het licht van het evangelie) niet duidelijker gethematiseerd zouden moeten worden. Positief geïnterpreteerd komt hierin de zorg omtrent de moderne mens naar voren. In onze tijd de zorg om de mensen die geen christelijk referentiekader meer hebben. Hoe kunnen we zo preken, dat we verstaanbaar zijn? Hoe slaan we de brug tussen de Schrift en de moderne cultuur? Het zijn met name Thurneysen en Barth die hier heftig tegen hebben geprotesteerd.12 Echter in hun gedachtengang lopen we weer het risico dat we de openbaring geheel loswrikken van het geleefde geloof. De gerichtheid op de leefwereld van de hoorders is op zichzelf wel kenmerkend voor de prediking. De gemeente wordt immers direct aangesproken. Hoe zou er anders van een appel sprake kunnen zijn? De vraag daarbij is: hoe komt de leef- en geloofswereld van de hoorders ter sprake? De terechte zorg daarbij is of de leefwereld van de hoorders nog wel onder kritiek kan komen te staan.

De prediker en het ambtelijk karakter. Ondertussen moeten we de rol van de predikant als persoon niet onderschatten. Wat er gezegd wordt in de preek, gaat wel door het hoofd en het hart van de predikant heen. Dat betreft zowel de performance (o.a. stem en voordracht) als de inhoud. Het karakter en de persoonlijkheid van de predikant hebben een vrij grote invloed op de communicatieve vormgeving en inhoud van de preek.13 Bij de ene predikant ligt de nadruk meer op de gedachtenvorming, op de heldere opbouw van de preek, op de theologische diepgang, terwijl bij een ander er juist meer nadruk ligt op de emotie en op het gemoedsleven. En hoe vaak geeft niet de pastorale bewogenheid de doorslag of de binding met de predikant als persoon? Is het overdreven om te zeggen dat het Woord van God tot ons komt door de persoonlijkheid van de predikant? Om de invloed van de predikant te minimaliseren is er een hele discussie geweest over de rol van het ‘ik’ op de kansel.14 Moet het ‘ik’ van de dominee niet schuil gaan achter het Woord Gods? Moet de persoonlijkheid van de predikant niet bedekt worden met een toga? De voorganger heeft echter een ambtelijke verantwoordelijkheid die gegeven is met de roeping door de gemeente. Hij heeft de opdracht om namens de gemeente in voorbereiding op de preek het Woord Gods te onderzoeken en draagt de verantwoordelijkheid om in het midden van de gemeente als pastor en leraar het geloofsleven te vormen en op te bouwen. Hierin komt het ‘ambtshalve’ karakter van de prediking tot uitdrukking.

4. De preek als toespraak
De preek is een toespraak. Dat houdt in dat de retorische vormgeving ertoe doet. ‘Voor de reflectie op homiletische vragen is de retorica de dominante factor, niet de theologie’, zo formuleert Gert Otto uitdagend.15 Op een bepaald moment moet er een preekmanuscript liggen. Soms pas aan het einde van de week, in het uiterste geval in de avond/nacht van zaterdag op zondag. Volledig uitgeschreven, of in uitgewerkte aandachtspunten. Op zijn minst zo voorbereid dat de toespraak niet overgelaten wordt aan de toevalligheid van het moment. De overgang naar het ontwerpen en schrijven van de preektekst is een van de moeilijkste opgaven. Wanneer is het voorwerk voldoende verantwoord? Wanneer zet ik een punt achter het exegetische speurwerk en de reflectie?

Opbouw. Een goede preek heeft een kop en een staart. Bovendien mogen we eisen stellen aan de ordening van het materiaal en een rode draad als hoofdlijn. Preken bestaan uit ‘series of moves – language modules – strung together in some sort of logical movement.’16 Helaas zijn veel preken vaak los zand, omdat er geen samenhangende gedachte wordt ontvouwd. Daarmee wil ik helemaal niet zeggen dat de preek primair een betoog is, maar soms is er veel losse informatie die geen geordende plek heeft. De vraag naar eenvoud in de prediking is meestal geen vraag naar versimpeling, maar een oprecht verlangen naar meer duidelijkheid. Niet om het geheimenis weg te redeneren, maar om het eigenlijke mysterie juist goed in beeld te krijgen. Ook bij een meer verhalende preekstijl is de opbouw van de preek als ‘plot’ van groot belang.17 Hoe creëren we een goede spanningsboog? Verder is een tijdig slot van de preek van groot belang. Een predikant dient zich daarbij van twee zaken bewust te zijn: niet alles hoeft vandaag gezegd te worden, en niet alles hoeft door mij gezegd te worden. Voor de hoorder komt het slot vaak net te laat. De timing van het tijdige einde van de preek is echt een kunst.

De weg van de liturgie. In toenemende mate heeft de prediking de inbedding van de liturgie nodig. Niet in die zin dat de psalmen, liederen en gebeden op de preek afgestemd zouden moeten worden. Juist niet, want dat geeft een te eenzijdige invulling van de eredienst. Zo heeft de verootmoediging voor Gods aangezicht in lied en gebed een eigenstandige plaats. Maar de liturgie is in toenemende mate nodig om als gemeente een godsdienstig kader te evoceren. In onze seculiere samenleving is er immers nauwelijks sprake van een voorstellingswereld waarin we de verhalen uit de Schrift en het Woord van God kunnen plaatsen. We leven niet meer onder een hemels baldakijn. De psalmen, liederen en gebeden creëren een referentiekader waarbinnen we God kunnen ontmoeten, ons geloof kunnen beleven en verwoorden. Hoe vreemd kan een schriftlezing klinken? Hoe groot is de afstand tussen het gewone leven en de wereld van het koninkrijk der hemelen en de opstanding van Christus? We hebben nauwelijks meer antenne voor het eschatologische karakter van het heil. De liturgie helpt ons op weg.

In proportie. Menig predikant heeft weet van het lege vel papier, tegenwoordig het lege scherm. Hoe ontwerp ik deze preek? En bij de aanvang van de preek hebben hoorders bepaalde verwachtingen: Raakt de preek aan mijn leven? Krijg ik iets te horen over dit schriftgedeelte? Zal ik iets opmerken van Gods genade, van zijn ontferming in Christus? De gerichtheid op de hoorders, de gerichtheid op de bijbeltekst, de verwoording van het geloof, de doxologie op Gods grote daden – al die facetten dienen in proportie te zijn. Uiteraard bestaat de preek niet uit losse segmenten, maar het is wel zo dat er momenten zijn waarop het ene aandacht krijgt en niet het andere. Zo hebben hoorders recht op een tekstgericht moment. Dan komt de gelezen schriftlezing expliciet ter sprake. Dat kan een afgerond preekfragment zijn, met een geheel eigen karakter. Een hoordersgericht moment zal weer een ander karakter dragen. Bijvoorbeeld doordat op dat moment een appel gedaan wordt op een ander soort betrokkenheid: meer appellerend, troostend of doxologisch. Een preek heeft ook geloofsinhoudelijke (theologische) momenten. Die momenten onderscheiden zich van het specifiek tekstgerichte, omdat de aandacht meer gericht wordt op de inhoud van het geloof, of op de directe geloofsomgang met God. De toonaard van deze momenten is niet leerstellig, maar meer doxologisch of bevindelijk, al naargelang het accent op Gods handelen of op het geloof ligt. Bij een geloofsinhoudelijk moment gaat het er niet om dat de predikant dogmatische kennis heeft, maar juist hierom dat hijzelf heeft leren theologiseren. Welke geloofsinzichten spelen een rol bij dit schriftgedeelte? Hoe komt hier het heil ter sprake en wat zegt dat nu voor de kerkgangers?

De taal en het leven. De preek is een levendige toespraak waarin allerlei aspecten van het geloofsleven ter sprake komen. Hoe aansprekend is de preek? Welke voorstellingswereld wordt er tijdens de preek opgeroepen? Hoe ontstaat er betrokkenheid en aandacht? Welk ‘concern’ van de hoorders wordt er verondersteld? Welke voorvallen uit het dagelijkse leven worden uitgebeeld? Het taalgebruik in de prediking is in veel opzichten doorslaggevend. De voorbeelden ‘verraden’ nogal eens de eigenlijke boodschap. Komen de illustraties wel overeen met de boodschap? Aan de ene kant hebben we tegenwoordig te maken met een verplatting van de geestelijke dimensie van het leven. We hebben tegenwoordig geen rijke verbeelding op geestelijk gebied. Het leven is nogal materialistisch en ‘diesseitig’ getint. Anderzijds wordt in onze cultuur juist sterke nadruk gelegd op de affectieve kant van het bestaan. En uitgerekend de godsdienst heeft daar taal en beelden voor. In de kerkdienst en in de preek gaat het juist over het geleefde geloof en de geleefde ervaring. Taal en werkelijkheidsbeleving worden nauw op elkaar betrokken. Buttrick: ‘speaking imitates the way in which consciousness grasps and understands, namely through models and images of lived experience. [...] Ideas, at least in speaking, are never abstract; that is, ideas are never apart from attitudes, emotions, doubts, values, and so forth which people have toward them.’18

5. De prediking als Godsspraak
In een protestantse kerkdienst nemen de gemeentezang, de gebeden en de preek een centrale plaats in. Dat zijn talige praktijken. En de prediking is in dat geheel een kernactiviteit. Zijn we als protestanten nog trots op onze preektraditie? Wordt het ook nog onderkend als een kernactiviteit? Dan zal duidelijk moeten worden dat in de prediking het in de Schrift vervatte Woord Gods tot leven komt. Het komt er dan op aan dat we taal vinden om over God en tot God te spreken. Preken is niet hetzelfde als bidden en in die zin spreken we in de preek niet tot God. Toch grenst het er wel aan. De taal van de preek heeft een lofprijzend karakter. Ons spreken over God en de grote daden van God wordt gekenmerkt door verwondering en dankbaarheid.

In de taal kunnen we onszelf uitdrukken. We kunnen onze ervaringen beschrijven, onze beweegredenen verwoorden, en wel op een zodanige manier dat anderen daar deelgenoot van worden. Ook kunnen we allerlei inzichten in de werkelijkheid om ons heen verwoorden. We verwijzen naar de wereld waarin we ons bevinden en we kunnen kennis van en inzichten in die wereld overdragen. In ons spreken leggen we een verbinding tussen het menselijke zelf (de menselijke geest, het menselijke gemoed) en de werkelijkheid om ons heen. Kortom, taal en geestelijk leven, taal en communicatie, taal en gemeenschapsvorming – dat alles hangt ten nauwste samen. Bovendien is ons taalgebruik gekoppeld aan gedachtenvorming en gaat het gepaard met affectieve en emotionele uitdrukking.

In de kerkdienst roepen we een godsdienstige werkelijkheid tevoorschijn waar God deel van uitmaakt. Hoe spreken we over God en over het geloof in God? Dat doen we aan de hand van bijbelse verhalen, beelden en metaforen. Daarvoor zijn verbeelding en metaforiek nodig. Immers in de kerkdienst roepen we een geheimenis tevoorschijn. Bij de vertolking van dat geheimenis moeten we openbaring en geloof, oftewel Gods daden en het geloof van mensen, bijeenhouden. Het heilige van God impliceert niet bij voorbaat een antithese tussen God en mens.

Welnu, in al ons spreken komt het menselijke zelf mee. Ook in ons spreken over God. Dat houdt in dat het hele conglomeraat van gevoel, emotie en verstand meekomt in ons spreken over God. Ook ons psychische bestaan, onze verbeelding en onze voorstellingswereld komen erin mee. Het geloof heeft een sterk expressief karakter en heel ons geestesleven klinkt mee in ons spreken over God. Dat zo zijnde betekent nog niet dat het geloof slechts een bewustzijnscategorie of een attitude is. Ons spreken over God heeft namelijk ook een noëtische dimensie: we belijden dat God barmhartig en rechtvaardig is, dat Hij de zonde vergeeft enzovoorts. Met andere woorden: het spreken over God heeft ook inhoud, in de preek gaat het ook om het belijden van de kerk. Er is echter nog een derde dimensie: in ons spreken over God verwijzen we naar God zelf. We kennen Hem als de Ander, als tegenover, als de Heilige die zich tot ons wendt en ons aanspreekt. Juist dat laatste is kenmerkend voor het godsdienstige spreken over God. En uitgerekend deze laatste dimensie leidt tot asymmetrie in de omgang tussen God en mens. Bijbelse begrippen als verbond, verkiezing, genade, schepping en verzoening veronderstellen deze asymmetrische verhouding.

In ons spreken over God in de prediking hebben deze drie dimensies elk hun eigen recht. We spreken over God vanuit het geleefde leven en het geleefde geloof. Tegelijkertijd spreken we belijdend over God, op grond van zijn zelfopenbaring en aan de hand van het kerkelijk belijden. Maar er is ook een doxologisch spreken waarin God aanbeden en geprezen wordt als God. Zonder deze laatste dimensie verwatert de verkondiging en verandert het appel in een moreel voorschrift.


Noten
1 F.G. Immink, Het heilige gebeurt. Praktijk, theologie en traditie van de protestantse kerkdienst, Zoetermeer 20123, 77-82.

2 Immink, Het heilige gebeurt, 154-162, 275-287; Albrecht Grözinger, Homiletik, Gütersloh 2008; Gert Otto, Rhetorische Predigtlehre. Ein Grundriss, Mainz 1999.

3 Immink, Het heilige gebeurt, 243-265.

4 Grözinger, Homiletik, 156.

5 Immink, Het heilige gebeurt, 141-154.

6 T. Hoekstra, Gereformeerde homiletiek, Wageningen, z.j.

7 Markant citaat van Theißen bij Grözinger Homiletik, 140. Zie verder Grözinger, Homiletik, 140-145.

8 Rudolf Bohren, Predigtlehre, München 1986, 159-209.

9 Friedrich Schleiermacher, Praktische Theologie, 156.

10 Immink, Het heilige gebeurt, 150.

11 Grözinger, Homiletik, 70-74.

12 Immink, Het heilige gebeurt, 219-231.

13 Immink, Het heilige gebeurt, 88-92.

14 Manfred Josuttis, Rhetorik und Theologie in der Predigtarbeit, München 1985.

15 Gert Otto, Rhetorische Predigtlehre. Ein Grundriss, Mainz 1999, 7.

16 David Buttrick, Homiletic. Moves and Structures, Londen 1987, 24.

17 Eugene Lowry, The Homiletical Plot. The Sermon as Narrative Art Form, Louisville 2001, 12.

18 Buttrick, Homiletic, 27.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Theologia Reformata | 107 Pagina's

Preken als ambacht

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Theologia Reformata | 107 Pagina's