Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Spiritus et Sponsa

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Spiritus et Sponsa

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want wij weten, dat het ganse schepsel te zamen zucht... En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven... Romeinen 8:22-23

Als Paulus het lijden van deze tegenwoordige tijd in het perspectief zet van de toekomstige heerlijkheid, licht daarbij een specifieke trek van het werk van de Heilige Geest op. Het gaat dan om een aspect van dat werk, dat in prediking en pastoraat wellicht wat onderbelicht blijft. In elk geval blijft het snel achter bij andere facetten van het werk van de Geest, zoals bijvoorbeeld verlichten, ontdekken, overtuigen, leiden en troosten. Ik heb het oog op het zuchten van en vanwege de Heilige Geest.

Paulus maakt duidelijk dat een christen een mens is met een zucht in de ziel. Hij brengt dat in verband met de Heilige Geest. In die zin is Hij de Geest van het verlangen. De apostel heeft het immers over hen die de Geest als Voorschot hebben ontvangen (8:23a). Zij zuchten in zichzelf. Dit Voorschot – anders gezegd deze Voorsmaak – geeft verlangen naar de volle maat van de verheerlijking! Het doortrekt dit deel van zijn schrijven aan de gemeente te Rome op een indrukwekkende wijze. De begrippen ‘zuchten’ en ‘hunkeren’ maken er de brandpunten van uit.

Zij die het Voorschot van de Heilige Geest hebben, zien door het geloof uit naar de aanneming tot kinderen: de verlossing van het lichaam (8:23b). Ook zij gaan immers nog gebukt onder het lijden dat aan het aardse bestaan kleeft. Ook zij zijn onderworpen aan de macht en het bederf van de dood. Paulus vat het samen in de aangrijpende constatering dat de schepping onderworpen is aan de ijdelheid, de vanitas. Hij formuleert het met behulp van een woord – mataiótès – dat door anderen wel vertaald wordt met ‘vergeefsheid’ of ‘zinloosheid’. En op deze wijze lijdt het schepsel daar ook aan. De schepping was gericht op leven en op bloei. Zo kwam zij uit Gods handen voort. Echter de dood, in het gevolg van de zonde de wereld ingekomen (5:12), heeft het leven en de bloei verijdeld. De zin van Gods schepping was de lof van de Schepper. Denkend vanuit het hart van de schepping – de mens, geschapen naar het imago Dei – is daar iets heel anders voor in de plaats gekomen. In zijn afval van God zette de mens de dood in werking. De schepping raakt tot op de rand van de afgrond. En dát vernemen wij. De schepping zucht. Aan de ijdelheid onderworpen. En de mens zonder God weet met die vanitas geen raad; hij heeft er geen antwoord op, al poogt hij er wel één te geven.

‘En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven...’ (23). Als schepsel en met het schepsel zuchten ook zij die de Herschepper als Voorschot ontvangen hebben. Zij zijn kinderen van God: ze hebben immers de ‘eerstelingen des Geestes’. Ze worden geleid door de Geest van de aanneming (huiothesía) tot kinderen (8:15). Dat is juist de reden dat ze hartstochtelijk uitzien naar de dag dat hun kindschap ten volle openbaar komt! Zij weten zich door het geloof in de eniggeboren Zoon van God, adoptiefkind van God. Om die reden roepen ze Hem ook als ‘Abba!’ aan (8:15). Ze zijn echter nog niet gekomen in het huis van de Vader. Ze zijn nog gehuld in het lichaam van de dood. Dat doet uitzien – zuchten! – naar de dag van de verheerlijking. Dat doet uitzien naar de glorie. De Heilige Geest zucht ook Zelf mee (8:26). Tot hulp van de christen in zijn of haar zwakheden. Op zoveel momenten en op zoveel manieren niet wetend zo te bidden, dat het God verheerlijkt. Wie herkent het niet? Te midden van alle moeite, onderworpen aan de vanitas, geplaagd door zoveel raadsels, weten we ons maar al te vaak al te zeer geen raad. Ook niet coram Deo. Dan is daar de Heilige Geest die ‘met onuitsprekelijke zuchtingen’ voor ons bidt. De Geest die bidt om de verheerlijking, de voltooiing, de volle vervulling van zijn herscheppende werk. De Geest leert zuchten in consonantie met het zuchten van de schepping. Voorafgaand aan de woorden over het zuchten van hen die de Geest als voorschot ontvangen hebben, noteert Paulus dat ‘het ganse schepsel te zamen zucht’. Het zuchten van de schepping resoneert in het zuchten van de geestelijke mens.

Het beeld is u bekend. Zoals een vrouw in barensnood – onvrijwillig, noodgedwongen – de weeën van de bevalling zuchtend doorstaat, zo beleeft de schepping de tijd ‘tot nu toe’. De schepping gaat daar gebukt onder. Ze gaat gebukt onder de ruïneuze werking van de vloek, die het gevolg is van de zonde. En dat onvrijwillig, noodgedwongen: het is vanwege de mens, vanwege zijn keuze tegen God. Niettemin klinkt in dit zuchten een verlangen door: het is een zucht als in barensnood. Geen doodsnood. De zucht is een zucht van verlangen naar vernieuwing. Waarin vernemen wij nu dat zuchten van het ganse schepsel? Die vraag is bijna omkeerbaar. Waarin vernemen wij het niet? Er blijkt sprake te zijn van ‘duizend zorgen, duizend doden’. Als je als pastor je gang maakt, kruist het zo dikwijls je pad. Persoonlijk heb ik als ik na pastorale bezoeken het ziekenhuis weer uitliep weleens gedacht aan het zuchten van het schepsel. Op zoveel manieren. Al dat leed, al die moeite, zoveel zorg. Zo aangrijpend. Je ontmoet ze: mensen die zo gebogen gaan onder lasten. Ze hebben zich verwond aan de scherpte van de gebroken schepping. Paulus heeft het over ‘het ganse schepsel’. Ik denk aan een stervend kind in een vluchtelingenkamp. Niemand zal het misschien ooit gedenken. Het ganse schepsel: dan komt ook de dierenwereld, de natuur in het blikveld. Horen we in processen van uitsterven, verval en bederf niet het zuchten van de schepping? Alle corrumperende machten en krachten die zich laten gelden en ten gevolge waarvan de schepping kraakt in haar voegen: het is de zucht, vanwege de vanitas, verlangend naar het nieuwe. En wat te denken van het mensdom als zodanig, dat op allerlei manieren door zijn eigen macht zijn eigen graf graaft.

Het zuchten van de schepping is een weeklacht. Tegelijk is deze weeklacht een aanklacht. De zucht die van de schepping uitgaat, klaagt ons aan vanwege de wijze waarop wij het mandaat over de schepping misbruikten. Met dat we in zonde tegen God opstonden, onderwierpen wij de schepping aan de vanitas. We bedachten al dat de zucht die van de schepping uitgaat een zucht is als in barensnood. En die zucht resoneert in het zuchten van hen die de Geest als Voorschot hebben. Ook hun zucht is een zucht van hoop (8:24)! De Geest brengt geen verlangen als in doodsnood teweeg, maar als in barensnood. In deze heilige zucht wordt het verlangen hoorbaar naar de heelheid in heerlijkheid. Het lied van de hoop dat Paulus in Romeinen 8 zingt – eindigend in dat majeure slotakkoord van de verzen 31-39 – is nadrukkelijk vol van de verlossing voorbij de einder van deze tegenwoordige tijd en wereld. Daar is het wachten op, en wel met lijdzaamheid (8:25). Het gaat om het heil dat buiten onszelf is en van buiten onszelf is, in Christus Jezus.

Dat doorbreekt het binnenwereldlijke perspectief. We zijn in hope zalig geworden (8:24). Dat gaat boven het zichtbare – het hier en nu geleefde leven – uit. Dat is een heilzaam accent. Het lijkt me ook een nodige correctie op veel ‘hoop voor de wereld’ die binnenwereldlijk van aard, om niet te zeggen aards, is. Er is heil voor de schepping. Daar laat de Heilige Schrift geen misverstand over bestaan. De Heere schrijft het werk zijner handen niet af. Integendeel. Het zal alles nieuw worden! Echter niet binnen de begrenzing van deze bedeling.

De hoop voor het ganse schepsel is niet conservatief van aard maar recreatief! De verlossing van de vanitas is niet binnen handbereik in de weg van het conserveren van het bestaande, maar in de weg van de herschepping tot het geheel nieuwe. En dat maakt het uitzien uit van die het Voorschot (sic!) van de Heilige Geest hebben. Dat maakt de hoop die het geloof en de liefde vergezelt zo radicaal anders dan de hoop buiten Christus, die nooit de menselijke maat overstijgt. De zaligheid van de mens ligt vast buiten de mens, in Christus. Buiten Hem, zonder eenheid en de gemeenschap met Hem, is er geen leven en geen hoop. Maar het is ook om Hem, om het volkomen offer, dat ook de gevolgen van de zonde – zoals de vanitas – ten laatste voorbij zullen gaan.

De Heilige Geest – de Herschepper – herstelt het beeld Gods, daar Hij de christen hoe langer hoe meer naar het beeld van Christus vernieuwt. Dat zal ook met zich meebrengen dat hij of zij het mandaat met het oog op de schepping, als het werk van Gods handen, weer in het juiste licht gaat zien en verstaan. Een levende christen leeft in het besef dat de aarde en haar volheid van de Heere is. Dat brengt zorg en voorzichtigheid met zich mee. Het besef de schepping te mogen bouwen en bewaren. Tegelijk is een christen ervan doordrongen dat de heelheid en harmonie van de schepping in deze bedeling niet verkregen worden. Verbonden met het ganse schepsel zucht hij en hunkert zij naar de volkomen vernieuwing!

In dat licht past de vraag hoe hemelsgezind wij zijn. Zijn wij veelal niet veel aardsgezinder dat wij zelf beseffen? De heerlijkheid ligt voorbij deze aarde. Dat betekent geen vlucht uit de wereld. Dat betekent wel een zucht uit de wereld. Met verlangen naar de wederoprichting van alle dingen. Anders gezegd: met een bijzonder krachtige hoop voor de schepping. De Heilige Geest die met ‘onuitsprekelijke zuchtingen’ meebidt, is immers de Herschepper. Hij was betrokken bij de schepping en zal betrokken zijn bij de herschepping. Zoals Augustinus zegt: ‘De wereld draagt de Geest niet, maar de Geest de wereld.’ Dé Psalm van de schepping – Psalm 104 – wijst ons de tekenen daarvan aan. Deze Psalm zingt ten aanzien van de schepselen: ‘Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks’ (Psalm 104:29-30). De lente laat er iets van zien. Onder de adem van Gods Geest vernieuwt de aarde.

Zo zal in de voleinding de Geest betrokken zijn bij de volkomen vernieuwing. Op één plaats in de Bijbel, namelijk in Mattheüs 19:28, wordt die volkomen vernieuwing aangeduid als de wedergeboorte (paliggenesia) van het al, van volk en van wereld. Volgens de kanttekenaren op de Statenvertaling is met die wedergeboorte bedoeld: ‘de wederoprichting van alle dingen, wanneer de gelovigen naar lichaam en ziel volkomen zullen vernieuwd worden’. De Heilige Geest doet in het heden verlangen, zuchten naar dat herstel. Het betreft niet een verlangen naar het einde, maar het is verlangen naar het begin. Het is geen verlangen naar de dood, maar naar hét leven. Het is immers de zucht zoals die in barensnood geslaakt wordt, en niet de zucht die in doodsnood het einde inluidt. In de zucht van hen die de eerstelingen van de Geest hebben, resoneert de zucht van het ganse schepsel. De zucht van het verlangen naar de dag dat de vloek over de aarde tenietgedaan zal worden.

Tot op de laatste bladzijde van de Heilige Schrift houdt de Heilige Geest die heilige zucht gaande. Net zoals Hij dat doet in het leven van hen die Hem als Voorschot genieten. We lezen op de laatste bladzijde immers dat Geest én Bruid zeggen: ‘Kom!’ Spiritus et Sponsa. Nog even... Nog even en er is geen traan meer. Nog even en er wordt geen doodssnik meer gehoord. Nog even en er zal geen orkaan meer razen. Nog even en er slaat geen raket meer in. Nog even en er klaagt geen kind meer over honger. Nog even en er zegt geen mens meer: ‘Ik ben ziek...’ Want het is nog even en er zal geen zonde meer zijn. En waar geen zonde meer is, daar is de vanitas tenietgedaan. Zo zucht het geloof. De Geest houdt de zucht vol, zelfs als de Bruid moet zwijgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Theologia Reformata | 108 Pagina's

Spiritus et Sponsa

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Theologia Reformata | 108 Pagina's