Zelfontplooiing: een vorm van secularisatie?
Abstract
If lifestyle magazines are advocating ‘self-actualization,’ what is it that they are promoting? And how compatible is a life revolving around actualization of the self with a life devoted to Christian discipleship? Drawing on a variety of empirical case studies and theoretical resources, this article suggests to conceive of self-actualization as a narrative template that offers people a script in broad outline for living a life committed to growth and development of self-defined selves. As such, self-actualization encourages people to conceive of themselves in thoroughly ‘secular’ terms, with the adjective referring to what Augustine called hoc interim saeculo. Inspired by the bishop of Hippo, the article concludes with brief reflections on how a Christian response to self-actualization might look like.
Inleiding
Welke vormen neemt secularisatie in onze samenleving aan? Als secularisatie slaat op mensenlevens die in de ban raken van het saeculum, in de zin dat ze primair georiënteerd raken op wat hoc interim saeculo te bieden heeft, wat zijn dan de objecten van verlangen die ons, Nederlandse christenen in de vroege 21e eeuw, zo begerenswaardig voorkomen, dat ze ons verlangen naar God naar de achtergrond verdringen? Wie probeert met vreemde ogen naar de Nederlandse samenleving te kijken, zou kunnen denken dat Nederlanders geen groter verlangen kennen dan dat naar materiële welvaart. De luxe waarin velen zich wentelen, is immers ongeëvenaard – zo niet in haar extravagantie (vrijwel niemand heeft een jacht in Saint-Tropez), dan wel in haar distributieschaal (nooit gingen zoveel mensen zo vaak op vakantie, besteedden ze zoveel geld aan kleding en ruilden ze hun auto zo gemakkelijk in voor een nieuwer exemplaar). Arend van Leeuwen, de Nederlandse secularisatietheoloog, sprak in dit verband al in de jaren 1980 over een ‘profane religie van het kapitaal’, die in zijn ogen allengs meer terrein won.1
Toch is het de vraag of het kapitalisme, dat Van Leeuwen wellicht niet ten onrechte als alternatieve religie voor het christendom typeerde,2 primair door materiële goederen wordt gekenmerkt. Antropologen als Daniel Miller wijzen er namelijk op dat consumptiegoederen identity markers zijn: ze drukken uit wat mensen belangrijk vinden, hoe ze zichzelf zien en hoe ze door anderen graag zouden worden gezien.3 Dit geldt in het bijzonder voor leefomstandigheden waarin spullen niet per se ‘nodig’ zijn, maar aangeschaft worden omdat ze ‘mooi’ of ‘interessant’ zijn. Je hoeft geen postmaterialist te zijn – een van de ideaaltypische profielen in een vaak gebruikte typologie van levensstijlen – om de status en het succes die geassocieerd worden met merkkleding of een hippe bril belangrijker te vinden dan de pasvorm of de prijs.4 Wat men van Abraham Maslows vaak bekritiseerde behoeftepiramide ook moge denken,5 er schuilt enige waarheid in zijn intuïtie dat ‘waardering en erkenning’ (de een-na-hoogste trede) en ‘zelfontplooiing’ (de hoogste trede) behoeften zijn die meer gaan tellen naarmate mensen zich minder hoeven te bekommeren om basale zaken als voedsel, onderdak en veiligheid.
Toen ik mij in 2013 met enkele Groningse collega’s bezon op een actueel thema voor een colloquium en cursus voor PKN-predikanten, leek ‘zelfontplooiing’ daarom voor de hand te liggen. Daarbij leek het mij belangrijk dit thema zo concreet mogelijk te agenderen. Al te vaak zijn theologen immers (met excuses voor de generalisatie) geneigd over Friedrich Schleiermacher en Karl Barth te beginnen, over Maarten Luther en Philipp Melanchthon of over Athanasius en Ireneüs. Nu ga ik bij deze theologen graag te rade, maar niet zonder reflectie op ons hermeneutische vertrekpunt: waar staan wij zelf, wat zijn onze vragen en wat is de verlegenheid die ons noopt ons tot zulke theologen te wenden? Daarom wierp ik mij op als vrijwilliger om te peilen hoe in onze tijd, bijvoorbeeld in de media die onze social imaginaries (Charles Taylor) voeden, over zelfontplooiing wordt gesproken.6 Een carrièreblad als Intermediair had ik bij een andere gelegenheid al eens besproken, dus ditmaal koos ik voor het genre van de damesbladen en boog ik mij op een druilerige dag in een Drents vakantiehuisje over Margriet, Libelle en Red, benieuwd in hoeverre en op welke manier deze bladen een boodschap van zelfontplooiing aan de man (of vrouw) proberen te brengen.7
Dat heb ik geweten. ‘Prof. Herman Paul leest damesbladen’, kopte het Reformatorisch Dagblad na het colloquium waarop ik van mijn bevindingen verslag deed. Trouw vond het ‘prachtig’ en het Nederlands Dagblad wist niet hoe snel het mijn bedachtzame lezing moest inkorten en aanscherpen tot een kruidig opiniestuk – dit niet tot vreugde van twee christelijke damesbladredacteuren, met wie ik nog een kop koffie heb moeten drinken om de indruk weg te nemen dat ik mij als criticus van Eva wilde opwerpen. Na verschijning van Zelfontplooiing: een theologische peiling (2015) kreeg ik zelfs e-mails van lezers die mij attendeerden op een specifiek Zeeuws damesblad en ook nog wel een Zeeuws vakantieadres wisten waar ik met vrouw en kinderen zou kunnen neerstrijken om de afgelopen jaargangen in alle rust te kunnen bestuderen. Wellicht was het voorbeeld iets té aansprekend en leidden de damesbladen de aandacht af van waar het eigenlijk om ging: dat zelfontplooiing een breed gedeeld ideaal is, tot in christelijke damesbladen toe, en daarom theologische doordenking vergt.
In dit artikel wil ik de voornaamste bevindingen van ons Groningse project samenvatten en daaraan de vraag verbinden: is zelfontplooiing een vorm van secularisatie en, zo ja, wat houdt dit dan in?
Begripsbepaling
Uiteraard is zelfontplooiing een essentially contested concept: iedere auteur hanteert zijn of haar eigen definitie. Om begripsverwarring te voorkomen, sluit ik mij aan bij de socioloog Anthony Giddens, deels omdat deze Britse wetenschapper een fraai empirische analyse van zelfontplooiing biedt, deels omdat zijn definitie in tien punten prettig concreet is. Giddens’ empirische analyse berust op therapeutische zelfhulpboeken – een genre dat enige overlap met damesbladen vertoont – waaruit hij een tiental adviezen destilleert. De belangrijkste aanbevelingen zijn: blijf dicht bij jezelf (authenticiteit), laat je niet door anderen iets aanpraten (onafhankelijkheid), kies je eigen doelen (vrijheid), check geregeld in hoeverre je deze doelen realiseert (reflectiviteit) en durf het roer om te gooien als je ontevreden over je leven bent (breuk met het verleden). Zo bezien is zelfontplooiing een optelsom van vertrouwde oneliners, die met elkaar niettemin een vrij radicaal evangelie prediken: ‘We are, not what we are, but what we make of ourselves.’8
Als we Giddens’ definitie tot de onze maken, impliceert dit dat we niet alle ‘groei’ en ‘ontwikkeling’ als zelfontplooiing kunnen typeren. Kinderen die in groep 3 leren lezen en schrijven zijn evenmin met zelfontplooiing bezig als violisten in een amateurorkest. In beide gevallen zijn respect voor (grammaticale, muzikale) conventies en ontvankelijkheid voor anderen (auteurs, musici) immers belangrijker dan expressie van het eigen ik. Kenmerkend voor zelfontplooiing zijn de eerste vier letters: wat zich ontplooit, is het zelf, het ik, het ego. Dit betekent niet dat we ons dit zelf moeten voorstellen als een geïsoleerd ik – ieder ik is historisch gegroeid en als zodanig een sociaal verschijnsel – maar wel dat dit ik zich probeert te voegen naar zelfgeformuleerde idealen. ‘To be true to oneself means finding oneself, but since this is an active process of self-construction it has to be informed by overall goals – those of becoming free from dependencies and achieving fulfillment.’9
Mijn onderzoekje naar Nederlandse damesbladen wees uit dat dit inderdaad vaak de toon is waarop Margriet, Libelle en Red hun lezers aanspreken: ‘Focus op wat je (…) kunt en verleg je grenzen.’ Of: ‘Hoe meer je jezelf accepteert, hoe minder bang je bent om vergissingen te maken of een verkeerde indruk te wekken.’ Authenticiteit, in de zin van ‘dicht bij jezelf blijven’, geldt dus als belangrijk, net als autonomie, opgevat als een ‘kiezen voor jezelf’, waar nodig ten koste van anderen: ‘Word je gek van de druk van anderen? Schuif ze dan even aan de kant, weiger rekening met ze te houden, en vraag je af: waar word ik blij van?’10
Verlangen
Zulke aansporingen, in de gebiedende wijs zelfs, hebben iets paradoxaals: is zelfontplooiing wel echt iets van mezelf als ik door anderen hiertoe word opgeroepen? En hoe authentiek is het ideaal als iedereen zich voorneemt zichzelf te gaan ontplooien? We zullen onderscheid moeten maken tussen wat mensen wordt voorgehouden – de boodschap van de damesbladen – en wat mensen daadwerkelijk doen. Zelfontplooiing draait om autonomie, maar het feit dat dit autonomie-ideaal breed wordt gedeeld, suggereert dat mensen de facto toch vaak minder autonoom zijn dan ze hopen of denken. Met andere woorden: afgaand op het zelfontplooiingsideaal lijkt onze samenleving individualistisch. Maar zolang mensen elkaar napraten dat ze ‘dicht bij zichzelf willen blijven’, zijn zij dit allesbehalve. Zelfontplooiing is dus niet een etiket waarmee sociologen als Giddens de samenleving als geheel typeren, maar de naam van een droom, een ideaal of zelfs een utopie waarvan zij vaststellen dat deze in laatmoderne samenlevingen vaak krachtig wordt gepropageerd.11
Critici hebben deze droom wel als een ideologie of als een mythe getypeerd.12 Dit zijn bruikbare termen, omdat ze onmiddellijk duidelijk maken dat zelfontplooiing een aspiratie is, die bovendien op specifieke mensbeelden is gestoeld. Als de Britse theoreticus Terry Eagleton gelijk heeft dat ideologieën hun kijk op het leven graag als vanzelfsprekend presenteren – ‘natuurlijk wil je jezelf ontplooien!’ – dan pleit ook dit voor het ideologische karakter van zelfontplooiing.13 Daar staat tegenover dat ideologieën vaak in termen van ideeën of wereldbeschouwingen worden gedefinieerd. Als het over zelfontplooiing gaat, dekken ideeën echter niet meer dan de helft van de lading. Volgens Giddens bestaat zelfontplooiing ook uit praktijken (jezelf kritisch in de spiegel bekijken, je doelen jaarlijks op een rijtje zetten), uit attitudes (zorg voor het zelf) en uit vertrouwen (op eigen intuïtie) dan wel wantrouwen (van mensen die zich ongevraagd met jouw geluk bemoeien). Bovendien spreekt zelfontplooiing niet primair het ‘hoofd’ aan, als een idee dat rationeel op zijn merites kan worden beoordeeld, maar appelleert zij aan het ‘hart’, hier opgevat als zetel van verlangens die een mensenleven sturen. Wat zelfontplooiing aantrekkelijk maakt, is dat zij inspeelt op verlangens naar status en succes – soms door die verlangens te benoemen (‘live your dream’, ‘share your passion’), maar meestal subtieler, zonder taal, in beelden die ons onderbewuste raken en daar, op dat fundamentele niveau van mens-zijn, onze economy of desire beïnvloeden.14 Met andere woorden: zelfontplooiing is attractief, niet omdat ze immuun is tegen kritiek, maar omdat ze een gevoelige snaar raakt: wie kent niet het verlangen ‘baas in eigen bestaan’ te zijn?
Narratief sjabloon
Om deze reden geef ik er de voorkeur aan zelfontplooiing niet als een ideologie, maar als een narratief sjabloon te typeren. Volgens de literatuurwetenschapper Jill Ker Conway bestaan zulke sjablonen of scripts uit ‘plaatjes’ van een gelukkig leven. Het zijn modellen die ons vertellen hoe we ons leven moeten leiden – in het geval van zelfontplooiing dus: hoe we heer en meester in ons leven kunnen worden.
Whether we are aware of it or not, our culture gives us an inner script by which we live our lives. The main acts for the play come from the way our world understands human development; the scenes and key characters come from our families and socialization, which provide the pattern for investing others with emotional significance; and the dynamics of the script come from what our world defines as success or achievement.15
Narratieve sjablonen zijn dus modelverhalen die fungeren als een mal waarnaar wij ons leven kunnen voegen. Het zijn ‘archetypical life scripts’ als die van de selfmade man – klassiek belichaamd door de krantenjongen die het schopt tot miljonair – de secular hero à la Jean-Jacques Rousseau en de negentiende-eeuwse romantic heroine, voor wier charmes geen man ongevoelig is. Damesbladen en andere lifestylemagazines trakteren hun lezers van week tot week op zulke voorbeeldlevens. Interviews en columns maken duidelijk hoe zelfontplooiing ‘werkt’ in situaties van stress, scheiding of ontslag. Al variëren de details van geval tot geval, het stramien wordt hierdoor alleen maar bevestigd: zelfontplooiing ontleent haar kracht niet in de laatste plaats aan de vrijheid die zij individuen gunt (of opdringt).
Natuurlijk bestaan sjablonen in het meervoud en is zelfontplooiing zoals gedefinieerd door Giddens niet het enige script dat tijdschriftlezers krijgen voorgehouden. Tegenover het drukke leven van de zichzelf ontplooiende dertiger staat het Zwitserlevengevoel van de bemiddelde natuurliefhebber – blader Seasons maar eens door – of de innerlijke rust van de spirituele zoeker die net een kloosterweekend achter de rug heeft. Zulke scripts kunnen bovendien in één leven samenkomen, in de zin dat mensen zich op meerdere sjablonen tegelijk oriënteren en deze op enigerlei wijze proberen te combineren. Dit bevestigt nog eens dat het aanbod van zelfontplooiing als narratief sjabloon niet mag worden verward met de invloed die dit script op lezers van bijvoorbeeld damesbladen uitoefent. Sommige lezers zullen hun leven in hoge mate voegen naar het sjabloon. Anderen daarentegen sloven zich de hele dag voor anderen uit en kruipen ‘s avonds met een damesblad op de bank om even weg te dromen bij een wereld die slechts in de verte aan hun eigen leven raakt. Niet iedereen die wordt aangemoedigd zichzelf te ontplooien, neemt deze taak daadwerkelijk ter hand.
Wat telt, is dus de relatieve kracht van zelfontplooiing ten opzichte van alternatieve narratieve sjablonen, zoals ‘opoffering voor een ideaal’, ‘toewijding aan de naaste’ of ‘navolging van Christus’. Deze sjablonen onderscheiden zich in hoe zij het zelf definiëren (als geschenk of als opgave, bijvoorbeeld), hoe zij het relateren aan andere zelven (in competitie of in samenwerking) en, om niet meer te noemen, waar zij bronnen van groei of ontwikkeling lokaliseren (binnen of buiten het zelf). Een mens krijgt dus permanent verschillende scripts voorgehouden, gebaseerd op mensbeelden die elkaar soms overlappen, maar elkaar soms ook radicaal uitsluiten. De vraag is hierbij: welke scripts leggen het meeste gewicht in de schaal? Hoe groeit de invloed van sommige ten koste van die van andere? Of in psychologisch jargon: hoe worden sommige ‘ik-posities’ ‘promotorposities’ in de zin dat zij, meer dan andere, gaan fungeren als modellen ter navolging?16
Secularisatie
Als verlangen naar zelfontplooiing in de menselijke economy of desire belangrijker wordt dan verlangen naar God, in hoeverre kan dit dan als secularisatie worden geduid? Is er sprake van secularisatie als verlangen naar zelfontplooiing dusdanig wordt geprikkeld dat het verlangen naar God (naar zijn eer, zijn aanwezigheid, zijn vriendschap) gaat overvleugelen? Uiteraard heeft deze vraag slechts zin als secularisatie niet wordt gelijkgesteld aan kerkverlating of wordt opgevat als een historisch procesbegrip à la modernisering of industrialisatie. De vraag veronderstelt een definitie van secularisatie in termen van mensenlevens die in de ban komen van het hic et nunc, zoals ik in de openingsalinea stelde. Gelet op de richtinggevende rol die verlangens in het menszijn spelen, impliceert dit dat secularisatie zich eerst en vooral voltrekt op het niveau van verlangens (in het hart dus, meer dan in het hoofd of de handen). Er is sprake van secularisatie als mensenlevens in overheersende mate bepaald gaan worden door verlangens die hun vervulling zoeken in het saeculum, opgevat als de tijd tussen Jezus’ eerste en tweede komst die Augustinus raak typeerde als hoc interim saeculo.17
Zo bezien is zelfontplooiing een paradigmatisch voorbeeld van secularisatie. Ze richt immers alle aandacht op hoe het zelf er in dit ‘voorlaatste’ uitziet, zowel in eigen ogen als in die van anderen. Ze bekommert zich om groei die ophoudt bij de dood en om status die, in de meeste gevallen, nog vergankelijker is dan het lichaam. In haar preoccupatie met het zelf vergeet ze bovendien dat dit zelf slechts bestaat, zoals David Kelsey fraai zegt, ‘on borrowed breath’, ‘on borrowed time’ en (voor verloste zondaars) ‘by another’s death’.18 Zelfontplooiing miskent, met andere woorden, de diepe afhankelijkheid van het zelf. Haar ‘zelfmanagement’ vertrekt vanuit het misverstand dat het zelf zichzelf bezit en met dit bezit kan doen wat het wil.19 Het vergeet dat het zelf een geschenk is en dat het de schenker niet om het even is hoe dit cadeau behandeld wordt.
Daarmee is niet gezegd dat alle groei, ontwikkeling, rijping of (karakter) vorming uit den boze zou zijn. Integendeel: het leven sterft als het niet groeit. De vraag is echter naar welke scripts deze groei zich voegt. Het sjabloon van de zichzelf ontplooiende mens heeft een seculariserend effect voor zover het mensen stimuleert vervulling van hun verlangens in het saeculum te zoeken. Wie zich hierover zorgen maakt – en onmiskenbaar heeft mijn definitie van secularisatie een ondertoon van bezorgdheid – kan dus beter omzien naar alternatieve sjablonen. Zijn er modellen die ons tonen wat een leven in navolging van Christus inhoudt? Zijn er ‘voorbeeldlevens’ waaraan wij ons kunnen optrekken als we met vallen en opstaan proberen een leven te leiden dat draait om God in plaats van om onszelf?
Besluit
Iemand zou kunnen tegenwerpen: is dit niet precies wat zelfontplooiing christelijk gesproken inhoudt? Bestaat er geen christelijke zelfontplooiing? Zoals een lezer schreef in reactie op ons Groningse project: ‘Christelijke zelfontplooiing is persoonlijke ontwikkeling gericht op de eer van God, afgestemd op de naaste en jezelf.’20 Zo bezien is christelijk egoïsme sterven aan jezelf en christelijke diefstal tienden geven aan de naaste – het is maar hoe je de zaken definieert! Maar definities ontstaan niet in een vacuüm en gelet op de krachtige connotaties van ‘authenticiteit’ en ‘onafhankelijkheid’ (Giddens) die zelfontplooiing in onze samenleving heeft, is het verwarrend dit begrip een bijna tegenovergestelde betekenis toe te dichten. Het lijkt me passender om in bijbelse taal te spreken over ‘zelfverloochening’, ‘Jezus volgen’, ‘vrucht dragen’ en ‘talenten beheren’ dan over christelijke zelfontplooiing.
Als semantische conventies zo belangrijk zijn, zou iemand anders kunnen reageren, is dan ‘zelfverloochening’ niet even problematisch? Is dit bijbelse begrip niet dikwijls misbruikt ter legitimatie van een sociale orde die met name vrouwen dwong tot taken die misschien maar nauwelijks spoorden met de talenten die God hun had toevertrouwd? Dat mag waar zijn, maar dit is niet de culturele setting waarin ik ons Groningse project en mijn reflecties op secularisatie zou willen positioneren. Ik schrijf voor mensen die verlangen naar een leven met God, maar ook graag een beetje vooruitkomen in de maatschappij; voor christenen die hun LinkedIn profiel even consciëntieus updaten als ze hun bijbelkring voorbereiden; voor mensen die bidden om Gods leiding, maar geen andere taal hebben om keuzes te rechtvaardigen dan ‘een goed gevoel’; voor mensen die weten dat het leven een geschenk is, maar rennen en plannen alsof ze executive managers zijn van een project met harde prestatieafspraken. Wat zij, of liever, wij in onze culturele context nodig hebben, is geen bevrijding van het juk van zelfverloochening, maar een augustiniaans sursum corda: hef uw harten omhoog!
Natuurlijk kan deze opwaartse beweging alleen van bovenaf geïnitieerd worden: verlangen naar God komt altijd bij God zelf vandaan. Maar zoals Augustinus nooit moe werd te beklemtonen, bedient God zich van middelen om dit verlangen te wekken. Eén zo’n middel zijn de psalmen: liederen die we niet aanheffen om onze eigen verlangens te uiten, maar om ons het Godsverlangen van de psalmdichters toe te eigenen. We zingen een psalm niet ‘uit’, maar ‘in’, met de bede dat het Godsverlangen dat wij al zingend ontvangen sterker zal blijken dan verlangens die ons in het hier en nu gevangenhouden.21 Toch is hiermee nog niet alles gezegd. Psalmen zijn niet Gods enige middel en Godsverlangen kan ook bemiddeld worden door andere dragers dan een lied van David of Asaf. Bovendien geeft Godsverlangen als zodanig nog geen richting aan een leven van navolging: het biedt geen narratief alternatief voor het script van de zelfontplooiing.
Daarom noemt Augustinus naast het psalter een tweede middel: de narratieve sjablonen van heiligenlevens, die verlangen naar God niet alleen voorbeeldig present stellen, maar ook laten zien wat zulk verlangen in mensenlevens uitwerkt.22 In Augustinus’ voetspoor zou ik willen zeggen: hoe krachtiger zelfontplooiing appelleert aan ons verlangen naar een zelfgekozen en zelfgeregisseerd bestaan, des te belangrijker worden voorbeeldlevens die ons verlangen naar God kunnen voeden. Voor een kerk die bezorgd is over het seculariserende effect van zelfontplooiing, is het daarom zinvoller het genre van de heiligenlevens af te stoffen dan machteloos te mopperen op de ‘tijdgeest’.23 Laat ze de kerkelijke heiligenkalender herontdekken, vol namen van mensen wier levens illustreren wat het wil zeggen verlangen naar God te laten privilegiëren boven verlangen naar status of succes. Laat ze oude en nieuwe heiligenlevens als spiegelverhalen opdissen, in hedendaags Nederlands en afgewisseld met pakkende citaten uit Margriet of Libelle voor passende contrastwerking. Als God het middel zegent, kunnen zulke voorbeeldlevens bijdragen tot een desecularisatie van verlangen – tot een heilzame correctie op een preoccupatie met hoc interim saeculo waarvan zelfontplooiing een typerend voorbeeld is.
H.J. Paul is bijzonder hoogleraar secularisatiestudies, Rijksuniversiteit Groningen.
1 Arend Th. van Leeuwen, De nacht van het kapitaal: door het oerwoud van de economie naar de bronnen van de burgerlijke religie (Nijmegen: SUN, 1984), 775.
2 Walter Benjamin, ‘Kapitalismus als Religion’ (1921), in Benjamin, Gesammelte Schriften, dl. 6, ed. Rolf Tiedemann en Hermann Schweppenhäuser (Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1991), 100-103.
3 Daniel Miller, The Comfort of Things (Cambridge: Polity Press, 2008).
4 Rob M.A. Nelissen en Marijn H.C. Meijers, ‘Social Benefits of Luxury Brands as Costly Signals of Wealth and Status’, Evolution and Human Behavior 32 (2011), 343-355.
5 Mahmoud A. Wahba en Lawrence G. Bridwell, ‘Maslow Reconsidered: A Review of Research on the Need Hierarchy Theory’, Organizational Behavior and Human Performance 15 (1976), 212-240.
6 Charles Taylor, A Secular Age (Cambridge, MA; Londen: Belknap Press, 2007), 171-172.
7 Herman Paul, ‘Inleiding: zelfontplooiing als narratief sjabloon’, in Zelfontplooiing: een theologische peiling, ed. Herman Paul en Wouter Slob (Zoetermeer: Boekencentrum, 2015), 7-24.
8 Anthony Giddens, Modernity and Self-Identity: Self and Society in the Late Modern Age (Stanford, CA: Stanford University Press, 1991), 75.
9 Ibid., 79.
10 Paul, ‘Inleiding’, 10, 12.
11 Over de prominente rol van dit zelfontplooiingsideaal in naoorlogs Nederland, zie Harry Oosterhuis, ‘Self-Development and Civic Virtue: Mental Health and Citizenship in the Netherlands (1945-2005)’, Osiris 22 (2007), 223-248.
12 H.C.J. Duijker, ‘De ideologie der zelfontplooiing, Pedagogische Studiën 53 (1976), 358-373; A.J. Nijk, ‘De mythe van de zelfontplooiing’, in Nijk, De mythe van de zelfontplooiing en andere wijsgerig-andragologische opstellen (Meppel; Amsterdam: Boom, 1978), 177-215. Zie ook Paul C. Vitz, Psychology as Religion: The Cult of Self-Worship (2e druk; Grand Rapids: William B. Eerdmans, 1994), m.n. 126-141.
13 Terry Eagleton, Ideology: An Introduction (Harlow: Longmans, 1994), 58-59.
14 James K.A. Smith, Imagining the Kingdom: How Worship Works (Grand Rapids: Baker Academic, 2013), 31-73.
15 Jill Ker Conway, When Memory Speaks: Reflections on Autobiography (New York: Alfred A. Knopf, 1998), 6.
16 Hubert J. M. Hermans en Thorsten Gieser, ‘Introductory Chapter: History, Main Tenets and Core Concepts of Dialogical Self Theory’, in Handbook of Dialogical Self Theory, ed. Hubert J. M. Hermans en Thorsten Gieser (Cambridge: Cambridge University Press, 2012), 1-22, aldaar 17.
17 Herman Paul, ‘Schemerzones: secularisatie van het hart’, in Tegenstrijdige verlangens: een andere kijk op secularisatie, ed. M.J. Kater (Apeldoorn: De Banier, 2015), 11-26.
18 David H. Kelsey, Eccentric Existence: A Theological Anthropology (Louisville, KY: Westminster John Knox Press, 2009).
19 Bernd Wannenwetsch, ‘Owning Our Bodies: The Politics of Self-Possession and the Body of Christ (Hobbes, Locke and Paul)’, Studies in Christian Ethics 26 (2013), 50-65.
20 Lennart Visser, ‘Geef meer aandacht aan zelfontplooiing’, Reformatorisch Dagblad (11 september 2015).
21 Herman Paul, ‘Hoe sprong mijn hart hoog op in mij: aanzetten tot een pedagogiek van verlangen, Kerk en Theologie 67 (2016), 35-52.
22 Herman Paul, ‘Verplaats je liefde, verplaats je angst: het navolgingsmotief in Augustinus’ sermones de sanctis’, Kerk en Theologie 66 (2015), 17-29.
23 Ook de calvinistische traditie heeft dit inzicht bewaard, hoezeer zij ‘de rechtvaardiging van de goddeloze’ ook heeft laten privilegiëren boven de ‘heiligmaking! Zie bijv. John Exalto, Gereformeerde heiligen: de religieuze exempeltraditie in vroegmodern Nederland (Nijmegen: Vantilt, 2005).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2016
Theologia Reformata | 116 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2016
Theologia Reformata | 116 Pagina's