Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking

7 minuten leestijd

Jesaja 26:1. "Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land Juda: Wij hebben eene sterke stad; God stelt heil tot muren en voorschansen."

Een sterke stad

Het Kerstfeest nadert weer. Nog enkele weken en de blijde boodschap des heils zal weer alom worden verkondigd; de Kerk des Heeren zal weldra haar kerstlied weer zingen:

Hij heeft gedacht aan Zijn genade; Zijn trouw aan Israel nooit gekrenkt; Dit slaan al 's aardrijks einden gade, Nu onze God Zijn heil ons schenkt.

Op dat heil, dat straks in de kribbe van Bethlehem nederdaalde, had Gods volk van den ouden dag reeds in geloof mogen zien. Op de vervulling van Gods rijke beloften-was hunne hope gevestigd geweest. Niet het minst blijkt dat uit de profetieën van den inan, die het woord, dat wij hierboven schreven, eens sprak.

Ja, de profeet Jesaja bepaalt ons telkens bij den rijken en verschen en levenden weg der verassing die daar straks in Christus zou gebaand worden. En zoo heeft hij ook met het „lied dat er te dien dage gezongen zou worden" klaarblijkelijk gedoeld op de vreugde, die er eenmaal over de komst van den Zaligmaker zou zijn.

Zeker, zijn woord ziet ook op een verlossing uit tijdelijke ellende, nl. op de bevrijding van Israel uit de Babylonische gevangenschap; de sterke stad, waarvan hij hier spreekt, was ook het aardsch Jeruzalem, waaraan Israels volk zich met zulke nauwe banden verbonden gevoelde, en waarin straks, na een tijdperk van verwoesting, de tempel des Heeren weer zou worden herbouwd.

Maar we weten dat die verlossing uit de Babylonische ballingschap slechts een zinnebeeld is van de geestelijke verlossing, waarmee de zondaar uit de wreede slavernij der zonde moet worden bevrijd. En het is ons bekend dat het aardsche Jeruzalem ons een heen wij zing is naar die geestelijke Godstad, waarvan ook op andere plaatsen in de H. Schrift gesproken wordt en waarvan o. m. de dichter van Psalm 48 zoo schoon heeft gezongen:

Wie is 't, die niet de Godstad roemt, De stad des grooten Konings noemt.

Ja, met de sterke stad, waarvan eenmaal in het land Juda gezongen zou worden, heeft de profeet op 't oog de Kerk van Christus, de gemeente van den levenden God. De Kunstenaar en de Bouwmeester van die stad is de Heere zelf. Hij heeft in Zijn eeuwigen Raad het plan, het bestek van die stad geformeerd en in de volheid des tijds heeft Hij die stad gebouwd; ja, de Heere is nog bezig om die stad uit levende steenen saam te voegen, en niet eer zal deze stad dan ook voltooid zijn, voordat de laatste van Gods uitverkorenen de plaats zal hebben verkregen, die de Heere hem toegedacht heeft.

De grondslag van die stad is op de bergen der heiligheid. Zij is niet gebouwd op een zandgrond, maar op het fundament van apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen.

De poorten van die stad liggen in de gerechtigheid, die Christus voor Zijnvolk tot stand heeft gebracht. De dichter van Psalm 118 verstond dat als hij zong:

Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden De poorten der gerechtigheid, Door deze zal ik binnentreden En loven 's Heeren Majesteit.

Ook de Wachter, althans de opperste Wachter van die stad is de Heere zelf. Hij is de Bewaarder Israels, die niet slaapt noch sluimert.

Het is dan ook geen wonder, dat een stad met zulk een Bouwmeester, met zulk een grondslag, met zulke poorten en met zulk een Wachter, in het lied van Juda een sterke stad wordt genoemd.

Wel lijkt dat dikwijls anders te zijn! Immers het volk des Heeren, de Kerk van den levenden God lijkt hier op aarde dikwijls zoo zwak. Dezelfde profeet Jesaja, die haar hier een sterke stad heeft genoemd, heeft elders van haar gezegd, dat zij is overgebleven als een hutje in den wijngaard, een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad.

En metterdaad, de vijand kan menigmaal aankomen als een stroom, om van alle zijden een belegering tegen deze stad op te werpen. De wateren van verdrukking en vervolging kunnen menigmaal bruisen, zoodat de bergen daveren door derzelver verheffing. Maar de stad Gods, het heiligdom der woningen des Allerhoogsten zal niet wankelen, want het is een sterke stad. En waarin bestaat haar sterkte dan? Wel, in het natuurlijk leven bestond, vooral in vroeger dagen, de sterkte van een stad in de muren en in de wallen of verschansingen, die rondom die muren werden opgeworpen. En zoo is het met deze geestelijke Godstad uu ook. Zij heeft ook hare muren en voorschansen; en tot die muren en voorschansen heeft God heil gesteld.

Heil nu is dezelfde zaak die op andere plaatsen in Gods Woord genoemd wordt verlossing of zaligheid. En nu gevoelt gij wel, met dat heil, met die verlossing, met die zaligheid die de Heere als een muur rondom Zijn volk heeft opgetrokken, is niet anders bedoeld als het heil dat de Heere Jezus Christus als Borg en Middelaar voor Zijn volk heeft aangebracht; het is dat werk, dat eenmaal in Bethlehems kribbe begonnen, straks aan Golgotha's kruis werd volbracht en dat nu door den H. Geest toegepast en verzegeld wordt aan de harten van allen die verordineerd zijn om zalig te worden.

Wanneer de Heere dat werk van Christus als een muur om zijn volk heentrekt, d.w.z. wanneer Hij hun oogen geeft om die muren en die voorschansen, die Hij in het werk van Christus voor hen optrok, te zien, dan weten zij zich daarachter veilig en sterk.

Immers door dat verworven heil heeft Christus hen verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor hen.

Door dat verworven heil heeft Hij te niet gedaan dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel.

Ja, op dien muur van heil stoot iedere vijand het hoofd. Dat heil wordt door den profeet Zacharia genoemd een vurige muur. „Ik zal haar wezen een vurige muur rondom."

O hoe talrijk zijn de voorbeelden uit het Woord des Heeren niet, dat het heil in Christus voor Gods gemeente metterdaad zulk een muur en zulk een voorschansing was! Denk aan Jacob, als hij vluchtte voor het aangezicht van Ezau en Laban! Denk aan Mozes, als hij met de kinderen Israels uit Egypte trok en inzonderheid als hij gelegerd was voor de Roode zee! Denk aan David, als hij vreesde nog ééne der dagen door de hand van Saul te zullen omkomen! Denk aan Eliza, als hij zich door het heir der Syriërs omgeven zag! Denk aan Petrus, als hij nederzat in de gevangenis en den laatsten nacht door vier wachten elk van vier krijgsknechten werd bewaakt!

En zoo zouden de voorbeelden te vermenigvuldigen zijn. En niet slechts uit Gods Woord, maar laten Gods kinderen ook uit hunne ervaring maar spreken, of zij achter dien muur van heil, dien de Heere om hen heentrok, niet veilig zijn. Immers machtig kon soms de vijand zijn, die het op hun verderf en ondergang had toegelegd, maar het heil in Christus bleek altoos weer de muur te zijn, waarachter zij zich verschansen konden.

En die muur kan nooit worden afgebroken of geslecht. Do geschiedenis verhaalt ons van hooge en dikke muren, waarmee in oude tijden vooral de steden Babel en Ninevé omringd zijn geweest. Maar van al die muren is niet één steen blijven staan. Het heil in Christus echter is een muur, die onverbrekelijk is. Wie binnen dien muur mag wonen is veilig in dezen tijd, maar hij zal ook veilig zijn als de poort der eeuwigheid straks voor hem ontsloten zal worden.

Wat dunkt u, zou het heil in Christus, waarvan gij straks weer vernemen zult dat het in Bethlehems kribbe is nedergedaald, als zulk een muur ook reeds oni u zijn getrokken?

Weet gij u daarachter reeds geborgen? Dan alleen zal het in waarheid Kerstfeest voor u kunnen zijn, wanneer gij er door genade iets van moogt weten persoonlijk een inwoner van die geestelijke Godstad geworden te zijn.

Geve de Heere dat het lied, dat eenmaal in het land van Juda gezongen zou worden, dan ook in uw hart en op uwe lippen mag zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1909

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1909

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's