Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Allerlei.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Allerlei.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot in eeuwigheid vast!

De Kerk heeft altijd sinds het begin der wereld aan een dunnen draad gehangen en al de handen van de hel en de goddeloozen hebben altijd aan dien draad getrokken. Maar, Gode zij dank! zij breken wel hun armen telkens door het trekken, de draad daarentegen is niet gebroken.

De zoete vingeren van onzen Heere Christus hebben hem gesponnen en gedraaid!

o Heere, houd den draad heel!

Gods beloften zijn als de kleederen, die wij dragen; als er leven is in ons lichaam verwarmen zij ons, maar anders niet.

Als er levend geloof is, zal de belofte warmte van vertroosting in ons teweeg brengen, maar op een dood, ongeloovig hart ligt zij koud en oefent zij geene kracht.

Dan heeft zij niet meer uitwerking dan eene hartsterking, die men door de keel giet van een lijk.

Het geloof.

„Het zaligmakend geloof beteekent: het getuigenis Gods van harte aannemen, met een volkomen opdraging van zijn gansche ziel en alle genegenheden aan God en Christus; het is een kunstwoord, dat niemand in kracht kent, dan die het ontvangt en zoo werkzaam is."

„Zal een ziel tot zaligheid gelooven, daar gaat aan vooraf: kennis. Doch alle kennis is niet genoeg; een bloote beschouwing maakt niemand zalig. Daar is onderscheid tusschen kennen erkennen, ' zooals een natuurlijk mensch die waarheden bevat, of zoo als eene ziel die beschouwt door het ontdekkend licht des Geestes.

De eene kent alleen de woorden en uitwendige schors der waarheden, omdat hij het zoo geleerd heeft, maar hij dringt nooit tot het pit en merg derzelve in. Een ander kent ook de zaken, met de waarheden en dringt tot in het allerinnigste door, omdat hij het dadelijk gevoelt. De eene kent ze zonder de minste aandoening, hij ziet zijne ellende, maar zonder verlegenheid, schaamte en droefheid daarover. Hij beschouwt Christus, maar zonder de minste begeerte, immers niet zulk eene begeerte, die hem tot Christus drijft, omdat hij niet voelt, dat hij Hem van noode heeft. Maar die waarlijk gelooft, kent de waarheden met aandoening, met indruk, hij ziet zijne ellende met gevoel, met verlegenheid, hij beschouwt Christus als den eenigen weg der zaligheid, met uitgaande begeerten, om aan Hem deel te hebben."

„Men zal moeten komen van een kennen der waarheden tot een toestemmen derzelve.

Doch een bloote toestemming is ook niet genoeg. Want men kan de letter der waarheden toestemmen, omdat ze redelijk, Gode betamelijk en heilzaam zijn en er niets tegen is in te brengen. Maar zoo stemmen allen die-in de Gereformeerde Kerk zijn de waarheden toe.

Doch die gelooft, - omdat hij de waarheden in zijn hart zoo gevoelt, geeft er een dubbele toestemming aan. Hij zegt: ik geloof niet alleen, omdat God het getuigt in Zijn Woord, maar omdat ik het ondervind in mijn hart. En dus getuigt de Geest in het hart, dat de Geest, die in het Woord spreekt, de waarheid is."

Na het, met toestemming des harten, kennen, moet noodzakelijk de wezenlijke daad des geloofs volgen, die bestaat in een hartelijk loopen en vlieden van zichzelven en toevlucht nemen tot Christus en Zijne algenoegzame verdiensten.

Begrijpt dan de wezenlijke geloofsdaad eens op déze manier: de Heilige Geest, die hier alleen - de werkmeéster van is, geeft den zondaar twee oogen: met het éene ziet hij zichzelf en met het andere den Heere Christus.

A. Hij ziet zichzelf, in zijnen ellendigen, verlorenen en rampzaligen toestand, waarin hij van nature is; hij ziet zijne zonden in alle verzwarende omstandigheden, want „de Geest zou de wereld overtuigen van zonden", of eigenlijk: stom zetten, zoodat ze niets zoude weten in te brengen. Joh. 16 : 8.

Door dit gezicht wordt hij verbrijzeld, week en nederig voor God, de hoogheid des harten wordt weggenomen, ja dat gezicht werkt een ware verootmoediging, " zoo dat de ziel uitroept met Ephraïm: zekerlijk, nadat ik aan mij zelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heupe geklopt; ik ben beschaamd en schaamrood geworden". Jer. 31 : 19. En dat gaat zóo verre, dat ze wanhoopt aan zichzelve, maar daardoor wordt ze voorbereid;

B. Om met het andere oog den Heere Jezus te zien, als dien grooten Heiland en Zaligmaker, 't geen zulk een gewonde en radelooze ziele aller dierbaarst en verkwikkelijkst is, want de Geest ontdekt haar in Jezus:

a. dat Hij om een Heiland te wezen, daartoe va7i eeuwigheid van den Vader is verordineerd en toegerust;

b. dat Hij er ook bekwaam-toe is, omdat in Hem een volle algenoegzaamheid is, tot vervulling van het gebrek; terwijl naar het welbehagen des Vaders „in Hem alle volheid woont." Col. 1:19.

c. dat Hij ook gewillig is, om alles, wat Hij is en heeft, aan verlegene zielen te schenken, want dat alles wat Hij is, in Zijne naturen, namen, ambten, staten, als de Middelaar, . Hij dat niet

zoozeer voor Zichzelf is, als wel voor verlegene zondaars, ja, dat Hij zelf die noodigt, bidt en roept om tot Hem te komen.

Dit gezicht verwekt eene hoogachting, begeerte, verlangen en uitzien naar den Heere Jezus, waardoor ze het geloof zelve oefent.

Want dat dubbele gezicht verwekt in de ziele een dubbele daad: ziet zij zich zoo ellendig en verloren, ze denkt: hlijf ik zoo, dan is daar niet anders dan een zekeren dood en eeuwig verderf te wachten, maar mag ze in Jezus gevonden worden, daar is haar eeuwig heil.

Wat doet zij dan?

Zij loopt en vliedt uit zich zelve; ze ziet af van alle eigen gerechtigheid; ze wil het leven in haar eigen hand niet meer zoeken; en zij neemt met de daad toevlucht tot den Heere Jezus en Zijne algenoegzamo verdiensten, betuigende dat zij wenscht in Hem gevonden te worden.

„Gij die God zoekt, ulieder harte zal leven." Ps. 69 : 33.

PETRUS IMMENS,

„De Godvruchtige Avondmaalganger." blz. 5—7.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Allerlei.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's