Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik was verslagen en sprak niet. Ps. 77:5.

Verslagen — en niet spreken.

Rembrandt, wiens 300sten geboortedag we nog niet zoo héél lang geleden mochten gedenken, is een groot schilder geweest. Met mengeling van kleuren wist hij te tooveren op het doek. En óns geslacht ziet nog steeds op hem als een groot kunstenaar, die nog niet is overtroffen.

Een van de bizondere trekken van zijn schilderwerk is, dat hij veel werkt met schaduwen, die een donkeren tint aan zijn beelden geven — om dan door de schaduwen het lichteffect van het geheel te verhoogen, tot bewondering van ieder, die van dat werk iets verstaat.

Zoo doet God ook met Zijn volk.

Hij formeert Zijn werk tusschen de donkerheid; Hij doet Zijn licht schijnen te midden van schaduwen.

En ieder die er iets van verstaat, moet telkens bewonderend uitroepen: „de Heere is wonderlijk van raad en daad!"

't Getuigt tegen den mensch.

De Heere zou niet in den donker behoeven te werken, als de mensch geen zondaar was geworden.

't Was licht in den hof van Eden, de werkplaats des grooten Konings.

En de mensch, het voorwerp van Godsliefde, was goed en recht gemaakt, heilig en onbesmet, om geleid te worden naar het hemelsch Kanaan.

Maar de mensch is ingegaan in de donkerheid en in de onreinheid God ontloopen. En het paradijs is eenzaam, donker en verlaten geworden. De hel had zich geopend voor haar prooi.

O, als de Heere daar den mensch had laten liggen in de ongerechtigheid, onder de schaduw van Satans vleugelen, dan was 't voor altijd verloren geweest en niemand had kunnen zeggen: „'t is onrechtvaardig."

Maar nu is de Heere ingegaan, naar Zijn eeuwig ontfermen, in de duisternis der zonde en des doods. En daar valt een straal van licht in het midden van de duisternis, met een eeuwigen glans vol heerlijkheid.

In den donker werkt God — om daar licht te doen vallen; een groot licht.

Adam weet de Heere te vinden tusschen het geboomte, om hem vóór te komen met de beloften van Christus' geboorte.

Izaak weet hij uit de touwen te redden, toen hij reeds gebonden lag op het altaar, om hem te maken tot een vader van vele volkeren.

Jozef weet de Heere te verlossen uit het kerkerhol en te zetten op een koningstroon.

Israel weet de Heere vrij te maken van onder den harden dienst bij de tichelovens en te brengen in Kanaan.

Christus komt de Heere verhoogen in den hemel, nadat Hij in Gethsémané als een worm zich bewogen had in het stof.

Langs donkere banen glijdt het licht — en het licht is schoon.

Die op liet veld liggen, roept de Heere op. Over dorre doodsbeenderen ontfermt Hij Zich.

Blinden, kreupelen, lammen, dooden,  zijn Zijn werkmateriaal.

En de woestijn gaat bloeien als een roos. Voor een doorn gaat een denneboom op. En waarom dat alles?

Opdat voor een arm en ellendig volk de Naam des Ontfermens zal staan in het licht, om dien Naam eeuwiglijk te loven en te prijzen!

Niet alleen evenwel dat de Heere in het midden van de schaduwen der donkerheid moet beginnen met Zijn werk, om uit den dood het leven voort te brengen. Zijn werk valt geduriglijk onder schaduwen, 't Gaat telkens weer door den donker van den nacht; tot het einde toe.

Dat getuigt van Sions zonde en armoede.

Dat zegt: van Sion zou niets terechtkomen, wanneer de Heere  niet de getrouwe was. De God die het leven weet te geven in den dood, licht in de duisternis.

Sla Ps. 119 maar eens op; 't a.b.c.-boekje van Sion. Wat tal van schaduwen vallen daar op Sions weg, waartusschen de voeten van Gods kinderen moeten voortgaan.

Neen, 't is geen schildering enkel met heldere en vroolijke kleuren geverfd. Veel donkere kleuren zijn gebruikt.

En wie de geschiedenis van Gods volk anders zou willen beschrijven, die liegt.

Wilt ge een paar schaduwen uit Ps. 119, het lied der bevindingen Sions?

Neem vers 19 dan: „ik ben een vreemdeling op de aarde"; en vers 28: „mijn ziel druipt weg van treurigheid"; en vers 83: „ik ben geworden als een lederen zak in den rook"; en vers 107: „ik ben gansch zeer verdrukt, Heere"; en aan 't slot: „o Heere, laat mijn geschrei voor Uw aangezicht genaken" enz.

Wat groote donkerheid! Wat benauwdheid. Want de donker maakt benauwd, beklemd, beangst.

Ach, waarom toch zooveel schaduwen; waarom zoo'n engen band om het hart, waarom zoo'n weg van scherpe, hoekige steenen, die de trap vormen naar het paleis des Heeren hier boven, waar Hij Zijn Sion wacht?

En ja — dan kan het wel eens gebeuren, dat de mensch wil indringen in het heiligdom Gods en gaat vragen: Heere weet Gij wel wat er geschiedt op aarde? Heere, waarom maakt Gij Uwe wegen niet anders? Heere, zal dan Uwe goedertierenheid in eeuwigheid ophouden en Uwe toezegging een einde nemen? ­

Dan kan er een toestand geboren worden, waarvan in Ps. 77 sprake is: Ten dage mijner benauwdheid zocht ik den Heere; mijne hand was des nachts uitgestrekt. Gij hieldt mijne oogen wakende. Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der eeuwen ....

Ontzettend!

Dan kan men nijdig worden op de dwazen, die voorspoedig zijn. Dan kan men God beschuldigen, alsof Hij onrecht doet.

En op z'n gunstigst kan men stil worden en met een verslagen hart mistroostig zeggen: ik begrijp er niets van.

Men kan dan in stille verslagenheid, in droef gepeins zich terugtrekken, terwijl de gedachten gaan stilstaan.

Men kan er niet dóór zien. Men weet niets te zeggen. Men verstaat er niets van. Maar 't is treurig, ellendig, droef gestold!

Waarom gaat 't toch alzoo? En waarom is 't telkens wéér zoo?

Zijt gij verslagen? Kunt gij niet spreken? Zijt gij des peinzens moede? Ziet gij geen verklaring, geen oplossing, geen uitredding?

Laten wij u dan eens mogen toeroepen: de Heere werkt in den donker, opdat Hij in 't licht zal komen staan en opdat er geen roem zal overblijven bij Sion, dan de roem in den Heere; in Zijn werk.

Gij moet méér nog ontdekt worden aan uzelf. Gij moet meer nog leeren waar gij opgeraapt zijt; wie gij zijt uit en van uzelf; hoe rijk de Heere in ontfermen is, om Zich Tot u te wenden en hoe trouw Hij is om met zulk een voorwerp voort te gaan en te voleinden.

Ziet gij nu wat er van u terecht zou komen? Zegt de donkerheid niet, wat uw einde zou kunnen zijn ?

O, 't is alles uit God, wat Sion kan gelukkig maken.

En de Heere geeft dat altijd zoo aan Zijn volk, dat Zijn kind moet uitroepen: ik dank u, Heere, dat Gij mijner gedenkt en dat Uw trouw en liefde eeuwig is, - Üw genade en barmhartigheid eindeloos.

De armoede, de hulpbehoevendheid, de ellende, de verlorenheid van den mensch moet meer en meer uitkomen.

En dan verlaat de Heere Zijn volk niet. Dan komt Hij om te zeggen: „ziet hier ben ik!" Dat is Gods weg.

Op alles wat des menschen is moet de dood geschreven worden.

Op alles. En dat kost vleesch en bloed; dat gaat niet zonder tranen.

Maar de Heere wil het, opdat de armoede van Zijn volk zal vervuld worden met de gepastheid van Christus, opdat Hij zal begeerd worden in Zijn beminnelijkheid en Zijn algenoegzaamheid.

Daar werkt de Heere voor in den donker. Daarom al die schaduwen. Christus moet alles in allen worden.

Alles!

En immers, dan moet alles wat des menschen is, wat van óns is, wat van anderen is, wat der wereld is — alles moet wegvallen; weggerukt worden, weggeslagen met kracht!

O, dat doet pijn.

Maar als gij dan verslagen zijt en niet kunt spreken — dan wil de Heere komen met Zijn rijkdommen van genade en trouw.

En van achteren moet dan door Sion telkens worden uitgejubeld: „O, God! Uw weg is in het heiligdom: wie is een groot God, gelijk Gij."

Dan gaat iemand, die eerst niet spreken kon van treurigheid, zingen met blijdschap: „Gij zijt die God, die wonder doet; ik zal de daden des HEEREN gedenken, ja ik zal gedenken Uwe wonderen van oudsher."

„En alzoo voert de Heere Zijn volk (langs donkere paden) uit met vroolijkheid, en Zijne uitverkorenen met gejuich", Ps. 105.

Ja — langs donkere banen glijdt een kostelijk licht dat van boven is. In Christus. Voor een verloren volk.

Voor 't welk een hemel bereid is, vol van licht - zonder donkerheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's