Wijngaardeniers-Lentelied.
Hooglied II:10—17.
Salomo (= Christus):
Op nu, Vriendinne, mijn Schoone, naar buiten! Kom toch: de regen, de winter verdwijnt; Vijgjes ontluiken en druifjes ontspruiten; bloemekens bloeien; de Lente verschijnt!
Nu is de tijd om te zingen genaderd; nu stemt de tortel haar gorgel in 't bosch; nu fleurt en geurt het in't jonge gebladert'; nu breekt de jubel in feestgalmen los.
Kom dan, mijn Duif, mijn Vriendin, mijn Verkoren',
op uit uw schuilplaats: de winter heeft uit; toon me uw gestalt'; laat uw stemme mij hooren,
schoone gwstalte en lieflokkend geluid!
Sulammith (= de Gemeente):
Vangt ons de vosjes, die looze, die booze kleine vernielers van al wat er groeit; vangt ons de vosjes, die booze, die looze schadeverwekkers: de druivengaard bloeit!
Mijn is mijn Vriend, ja, en ik ben de Zijne, Zijns, Die daar onder de leliën weidt; ik ben mijns Vriends en mijn Vriend is de mijne. Hij, dien mijn ziele zoo smachtend verbeidt.
Dan als de schaduwen allengs verdwijnen, koelte u omsuist, dan, mijn Zielsbruidegom, keer als de ree, over rots en ravijnen hupplende, tot Uw geliefde weerom!
WIJZE: Boven de starren enz)
H, 1911.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1911
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1911
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's