Stichtelijke overdenking.
Luc. 16 : 19—31.
De rijke man en de arme Lazarus.
II
Rijkdom is gevaarlijk, 't Brengt in menigerlei verzoeking; 't doet de wereld zoo vol glanzen en zoo vol vreugd zien, 't trekt neer in de dingen die vol zonde en ongerechtigheid zijn; 't doet te vree zijn met alles wat uitwendig schoon lijkt. Laat ons eten en drinken en vroolijk zijn is de levensspreuk. Rustig stapt men voort door het leven, 't zij met of zonder een weinig handvouwens.
De Spreukendichter wist dan ook wel wat hij deed, toen hij smeekend voor God neerlegde in zijn gebed: armoede of rijkdom geef mij niet: voed mij met het brood mijns bescheiden deels" (Spr. 30 : 8) waarbij de Psalmdichter zegt: wordt niet ijdel als 't vermogen overvloedig aanwast, en zet er het harte niet op." _(Ps. 62 : 11
Ach - wat is rijkdom ook? Wat beteekenen de schatten dezer wereld ? Veel zorg, veel beslommering, veel verleiding, veel zonde, veel wellust, veel wereldschgezindheid, veel spot, veel Godsverachting
Wat is het gevaarlijk om rijk te zijn!
Neen, laat ons begeeren niet zijn naar rijkdom, want het oordeel zal zoo zwaar zijn; o het zal zoo moeilijk zijn om de poorten des hemels binnen te gaan.
Neen — niet naar rijkdom zij ons begeeren.
En zijn we rijk: o! dat dan de genade des Heeren toch ons deel mag zijn, dat we een grooteren schat kennen dan ons goud en goed, een schat in den hemel, die blijft tot in eeuwigheid!
Dat ons roemen dan niet zij in het vleesch en ons leven niet voor de wereld, maar dat we als goede rentmeesters Hem mogen kennen, die ons alles heeft gegeven en die eenmaal rekenschap zal vragen van datgene, wat hij ons voor een tijd heeft toebetrouwd.
Dat ons begeeren dan mag zijn om alles niet als het ónze, maar als wettig eigendom des Heeren te beschouwen, om er ook mee bezig te zijn in de dingen van Gods Koninkrijk.
Dan gaat er zegen uit van den rijkdom en vreugd van de schatten. Dan kan de Heere geprezen worden en de mensch verblijd zijn !
Maar wee, wanneer de wereld ons alles is; wanneer eten en drinken, kleeding en genot ons hoogste begeeren is. Wanneer Gods Woord wordt veracht, Gods Kerk wordt gehaat, Gods Koninkrijk tegengestaan. Wee, wee! ons. Want laat het wat schijnen wat we hebben maar 't is ten slotte niets dan ijdelheid. En de Heere zal opslaan om ons alles te ontnemen en ons over te zetten uit het licht in de duisternis, uit het leven in den dood, uit den rijkdom in de armoede — ja, Hij de Rechtvaardige Rechter zal komen om ons uit te werpen in de buitenste duisternis, alwaar zal zijn weening der oogen en knersing der tanden.
Wacht maar. Slechts een oogenblik ! 't Leven is maar 'n schaduw, een damp, de dood wenkt ieder uur — en God is Rechter!
Nadat de Heiland ons de deur van de woning eens rijken heeft geopend, om hem etende en drinkende te zien, in purper prachtig gekleed — van welken rijke Hij ons toonen zal hoe diep ongelukkig deze mensch is voor de eeuwigheid, wil de Heiland ons nu voorstellen aan een armen bedelaar, Lazarus geheeten.
Een gansch ander tooneel ontrolt zich voor ons oog.
We moeten nu buiten het paleis zijn; zelfs mogen we de poort niet doorgaan.
En daar buiten, voor de poort vinden we en paar wilde honden, die rondom een aren man staan, die daar uitgehongerd en ziek van gebrek in een hoek neerligt, vol zweren.
Dikwijls heeft die arme gevraagd om een aalmoes, om. een stuk brood — maar hij kreeg het niet.
Nu slaat hij zijn oogen, als hij even kan; begeerig op naar het huis, waar hij weet en ziet dat overvloed van spijs en drank is en zijn begeeren was, om iets te mogen ontvangen van wat daar binnen onder de tafel geworpen werd voor de beesten. Doch hij krijgt er niets van!
Geen murmureering is bij den arme. Geen ballen van de vuist. Geen vloeken en schelden.
Zijn naam is ook Lazarus: de Heere is mijne hulpe.
0! wat vreeselijk oordeel zal vele rijken treffen, die dag en nacht zich baden in weelde, die vol wellust van de eene zwelgpartij gaan naar de andere; die in weelde en overdaad leven; die duizenden bij duizenden weten te verkwisten en te verknoeien — en die niet schijnen te weten dat er ook nog armen zijn.
Die met God geen rekening houden en die den evenmensch verachten. O! er is een God die leeft en een ieder vonnis zal weten te geven.
En wat moeilijke weg voor Lazarus!
Niets bezat hij op aarde. Ook het allernoodzakelijkste moest hij missen. Alléén op de wereld, was hij van alles verstoken. Z'n zieke lichaam kon hij nog meeslepen naar de poort van den rijke, waar hij dan gehoond en gepijnigd werd, doordat hij veel zag, maar niets kreeg.
Tusschen verachte honden was zijn plaats, buiten, aan den voorkant van het paleis van den rijke!
En dan zijn naam: Lazarus, d. i. de Heere is mijn hulpe.
Wonderlijk!
De rijke, ' die God veracht en naar Zijn Woord niet vraagt, in purper gekleed en badende in weelde.
De arme, die God vreest en door genade zijn hoogste vreugd mocht kennen in den Heere en Zijn zaligen dienst, in lompen gehuld, zonder voedsel, verachtelijk zittend tusschen de honden.
Zou God het dan niet weten ? "Zou God het niet anders kunnen? Zou het waar zijn, dat het nog maar 't beste is om zóo maar door het leven te gaan en zich om God en Zijn gebod niet te bekommeren?
O — er zijn zoovele vragen. Vragen, waarop we het antwoord schuldig moeten blijven. Raadselen, die we niet kunnen oplossen. De Heere geeft ook geen rekenschap van Zijn daden.
Maar dit is zeker: de Heere weet alles. Niets is voor Hem verborgen. Van den rijke niet en van den arme niet. En de Heere heeft ook maar te spreken en het is er, te gebieden en het staat er; zoowel ten opzichte van den rijke als van den arme.
Neen twijfel niet aan Gods alwetendheid; twijfel niet aan Zijn almacht; zeg niet: dit of dat is voor den Heere verborgen. Want naakt en geopend ligt alles voor het oog des Heeren. Maar des Heeren gedachten gaan hóoger dan onze gedachten en des Heeren wegen zijn 'anders dan ónze wggen. De Heere blijft vrij in al Zijn daden. En neen, niemand heeft eenig recht of kan ergens eenigen aanspraak op doen gelden. Alles, alles is verbeurd en verzondigd, door arm en rijk. Terwijl de Heere dan uitdeelt naar Zijn raad, den een veel en den ander weinig. Omdat Hij den een meer lief heeft dan den ander ? Zoudt gij dat.denken? En dus om bij deze gelijkenis te blijven, dan zou de Heere den rijke méér liefhebben dan den armen Lazarus?
Neen, geenszins. Maar Hij doet alzoo, omdat Hij beter weet dan wij, dat het zóo goed is en dat het zóo beantwoorden zal aan Zijn voornemen.
Vet zal de rijke worden en hij zal achteruitslaan, hij zal groot worden in weelde en Godsverachting. Maar dan zal de Heere komen om hem weg te werpen, zooals het kaf op den dorschvloer wordt weggevaagd of zooals de rook uit den schoorsteen wordt weggestormd.
Dan heeft de Heere den rijke tijd gegeven; Hij heeft hem gezegend; Hij heeft hem dag aan dag overvloed geschonken. En dan zich verharden; dan onbekeerd sterven; o! aan wien veel gegeven is, van dien zal veel geëischt worden. Wee! die beschaamd voor
En die armé Lazarus, wiens hulpe van-den Heere was — ja, hij moest gebrek lijden. Maar hij mag door deze dingen leeren, hoe langs hoe meer, om aan zichzelf ontdekt te worden, • om zichzelf te verliezen, om voor-en toebereid te worden voor den hemel, om vervuld te worden met een heilig heimwee naar het Vaderhuis daarboven.
O! Gods kind moet zooveel leeren. Hij moet leeren de vruchten der aarde onwaardig te zijn en een dronk water te hebben verzondigd. Hij moet leeren te sterven aan alles, te sterven aan zich zelf — opdat Christus komt te leven in hem.
Hij moet bearbeid worden om passend te worden gemaakt voor den hemel.
En gij weet-het toch, wat kost het een beeldhouwer, niet veel moeite om in een ruwe steenklomp model en vorm van een schepsel te maken ! Wat moet er dan telkens niet een stuk steen afgeslagen worden, om te worden weggeworpen. Wat moet de beitel dikwijls in dat harde stuk, om de lijnen in te slaan; wat moeten er veel groevingen en insnijdingen gemaakt worden, vóór dat er uitdrukking in het gelaat van het beeld komt — en ziet, is het niet alzoo met Gods kinderen? Zijn de rampen, en de oordeelen te vergeefsch ?
Is het doelloos dat moeite en verdriet ons lot verzwaart?
Hebben de kastijdingen geen oorzaak?
Staat er niet, dat zóo de heilzame vrucht geboren wordt?
Staat er niet van een liefhebbend Vader, die Zijn kind slaat, om Zijn kind te leiden in het rechte spoor?
O, neen! God-vergeet Lazarus niet. Dè weg van den arme is niet verborgen voor den Heere en zijn recht gaat van voor Gods aangezicht niet voorbij.
M. Br. en Zuster, die in nood en lijden, verkeert, die in de eenzaamheid woont, die verlaten uw weg gaat, die een kruis op de schouderen voelt, een doorn in het vleesch — geloof het niet, dat de Heere van uw weg niet weet.
Maar zoo wil de Heere Zijn kinderen toebereiden voor het Koninklijk paleis hierboven, waar de tafel des Lams staat aangericht en waar de Heere wil geven een eeuwig deel, aan allen die Hem vreezen.
O, vergewis u dan niet van aardsch goed.
Sta niet naar voorspoed of eer.
Vergewis u toch van het deel der genade in Christus. En neen! dan niet met murmureering uw weg gewandeld. Dan gebeden, dat uw ziel in stilheid mag gezet worden. En dan gesmeekt om dat geloof, dat uw harte vertrouwen mag op uwen Borg hier Boven, die voor de Zijnen zorgt, zoolang ze hier op aarde zijn en ze allen wacht in het Jeruzalem hierboven.
Laten de rijken dan maar rijk zijn! Dat gaat voorbij.
Maar z'n schat te mogen kennen in den hemel dat is heerlijk. Zoo kan men ook een rijke arme zijn!
(Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's