Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Kon. 5:9—16.

Naaman, de Syriër.

„En daar waren vele melaatschen in Israel, ten tijde van den profeet Elisa, doch geen van hen werd genezen, dan Naaman, de Syriër" (Luc. 4 : 27).

Die bekende woorden sprak Jezus, toen Hy zich in de synagoge te Nazareth bevond. En o! wat ergerden zich de Joden toen. „En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld, als zij dit hoorden. En opstaande, wierpen zij Hem uit, buiten de stad en leidden Hem op den top des bergs, op denwelken hunne stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen."

Het volk dat steeds roemde in het vleesch kon de vrijmacht Gods maar niet verdragen. Maar de Heere stoort zich niet aan het vleesch en blijft de God, Wiens vrije gunst te roemen is tot in eeuwigheid door een arm zondaarsvolk, dat zonder eenige verdienste, uit louter genade, door Christus' toegerekende borggerechtigheid mag zalig worden!

En ach, wat Wijft er voor den mensch om te roemen? Is het niet alles onrein en melaatsch? Is er wel iets geheels aan den mensch, als de ziel door genade ontdekt mag worden aan den zonde-en doodslaat? Dan is het: wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is: want mijne oogen hebben den Koning, den Heere der heirscharen gezien" Jes. 6: f).

Ach, wat het verstand zoo lang blijft tegenspreken en nooit wil toegeven — dat leert het harte zoo volmondig beamen in den weg der ontdekking: „onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad". En al het werk Gods tot zaligheid wordt werk Zijner eeuwige liefde, vrije genade en wondere almacht.

Dan wordt toegestemd: wij hebben Hem niet eerst liefgehad, maar Hij heeft naar ons omgezien toen wij nog zondaren waren. Dan wordt het met stille bewondering en aanbidding der liefde den profeet nagesproken: voor een doorn-zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan; en het zal den Heere wezen tot een naam, tot een eeuwig teeken, dat niet uitgeroeid zal worden" Jes. 55:13.

0! wij zullen meer overtuigd moeten worden van onze zonde, van onze ellende en onzen doodstaat, anders zullen we nooit Gods recht billijken en Zijn vrije gunst roemen. Maar mag ook door genade ons oog recht geopend worden voor onze overtreding en onzen vloek, dan is Gods vrije genade het anker der hope en Jezus Christus de fonteine des heils, waarbij Gods kind in den voortgang mag leeren belijden: „Hij delgt onze ongerechtigheden uit als een nevel en onze zonden als een wolk."

Naaman, de Syriër, leefde in de dagen, dat Joram, de zoon van Achab, koning was over Israel en Benhadad over Syrië regeerde, 't Zijn voor Israel dagen zonder roem, voor Syrië een tijd van eere en aanzien.

Israels zonde, niet 't minst uit Achabs dagen, had Gods toorn verwekt en Hij had de Syriërs gezonden om Israel te benauwen en te slaan, waarbij Naaman een belangrijke rol had gespeeld. Hij was eigenlijk de man, die Israel ten onder gebracht had. Hij was Benhadads rechterhand. Hij was een man van „hoog aanzien", een „groot man" in Syrië, een „strijdbaar held".

Doch — en het staat er zoo kort, hoewel het zoo vreeselijk veel beteekent — doch hij was melaatsch.

Wat vreeselijk! Want al mocht Naaman als een beroemd held schitteren, onder de meest aanzienlijken gerekend worden, dat maakte hem, den sterken held die volkeren en steden bedwong, ellendiger dan de armste hutbewoner.

Neen! de machtigen en rijken der aarde zijn ook de gelukkigste menschen nog niet. Aan den wortel van aller levensboom knaagt de worm der zonde en doet als levensvrucht groeien: moeite en verdriet. Als we geen andere vruchten kennen dan de vruchten van het natuurlijk leven, zijn we zoo diep ellendig, wat geen levens positie, geen geld of goed kan veranderen. En daarom is Naaman ons weer tot een waarschuwend teeken, dat we niet vertrouwen zullen op iets van de wereld of iets wat des menschen is, want het zal door de mot vergaan of als een wegwerpelijk kleed worden weggeworpen. O! daarin ligt een .wereld van smart, 't Is toch zoo. - De mensch is toch ongelukkig en ellendig. Hij is mensch, naar Gods beeld geschapen, voor een eeuwigheid geboren — doch melaatsch, gevallen, verloren, diep, die ellendig, tot geen goed ding bekwaam en geneigd tot alle kwaad. Waarom er ook maar éen middel is voor ieder die mensch is: de verzoenende kracht van Christus bloed, de verniewende kracht van Gods Geest, de lieflijkheid van 's Heeren dienst.

O! Gods vrije genade zal er aan te pas moeten komen; de mantel der gerechtigheid, door Jezus Christus op Golgotha verworven, zal ons om de schouders moeten geworpen worden; met onze kromme lenden, door het schenden van Gods wet gansch mismaakt, moeten we geheel en al kunnen wegschuilen onder de vleugelen van Sions Borg. Ziet, dat is het groote, goddelijke, heerlijke remedie voor een wereld vol smart, voor een mensch vol zonde!

Op wondere wijze lokt de Heere Naaman onder Zijne vleugelen van liefde en barmhartigheid. Een eenvoudig Joodsch meisje moet daartoe dienen, die daaruit weer leeren mag, dat het niet zonder bedoeling, is geweest dat zij diefelijk werd ontstolen uit het land harer vaderen, evenmin als het zonder groote oorzaak was, dat Jozef verkocht werd als slaat en valsch beschuldigd geworpen werd in de gevangenis. God regeert. En is Zijn troon dikwijls omringd met wolken van donkerheid, bij Hem is geen onrecht, alleen blinkende heerlijkheid en wondere majesteit.

„De Heer' is recht in al Zijn wegen werk. Zijn goedheid kent in 't gansch heelal geen perk."

En zoo komt Naaman in Kanaan, om bij het volk, door de Syriërs veracht, hulpe te zoeken in zijn ellendigen staat. Wat kan de mensch veranderen. Waar vroeger het volk des Heeren werd bespot en veracht, daar kan de ziele met zoo'n levende belangstelling en met zoo'n heilige jaloerschheid naar dat volk gaan omzien en dat volk gaan zoeken. En het wordt bekend: „het is beter om een dorpel wachter te zijn in 's Heeren tempel, dan te wonen in de tenten der ijdelheid."

Maar ... wat houdt de Heere dan wondere wegen met de ziel. Waar men het van verwacht, daar vindt men het niet. Waar men niet aan wil, daar zal men ten slotte vrede vinden. Wat niet in ééns leert. Waartoe tal van wegen noodig zijn, die schijnbaar rond loopen, terwijl steeds weer wordt afgebroken wat zoo dierbaar was verzameld, opgebouwd en verzorgd.

God is een wonderlijk God. God is een hard God. God is een jaloersch God. Hij duldt niets of niemand naast zich. Hij laat de zoekende ziele geen vrede vinden aleer de ziele regelrecht op Zijn troon aanloopt in den gebede. En daarna, is de Heere zoo liefderijk, zoo goed, zoo groot, zoo heerlijk. O! het is zoo gelukkig dat de Heere zoo hard is in al Zijn leidingen voor de zoekende ziel, want daardoor komt de ziele ten slotte aan de rechte plaats, om daar ook alles te mogen ontvangen wat voor tijd en eeuwigheid noodig is.

Let eens op Naaman!

Met aanbevelingsbrieven van Benhadad begint hij van huis te gaan — maar hij zal leeren, dat hij ze wel thuis had kunnen laten.

Zijn eerste reis is naar des konings paleis maar hij zal ontdekken, dat hij bij een anderen troon audiëntie zal moeten aanvragen.

Bij den profeet komt hij met allerlei pretenties, maakt zich allerlei voorstellingen, meent dat het zoo en zoo moet gebeuren en ach, wat valt dat tegen. Hij heeft niets in te brengen. Hij wordt eenvoudig als een melaatsche behandeld., , En het middel is heel anders dan hij, de trotsche Syriër, zich had voorgesteld.

En .... z'n besluit is spoedig genomen: zóo laat hij zich niet behandelen. Gelukkig, dat hij verstandige vrienden en reismakkers heeft. Want ach! wat zijn er al veel zoekende en bekommerde zielen door vrienden en reismakkers mishandeld, misleid en ongelukkig gemaakt. Men komt dan aandragen met dit en aandragen met dat. Veelal allereerst met dit: dat de eenvoudige prediking des. Woörds, dat het wonen in Gods huis, dat het gebruik der sacramenten nergens voor noodig is. Men moet bij dézen en bij dien zijn om zich te vervoegen en men moet zus en zoo handelen en spreken en ondervinden.

O ! er zijn zooveel eigengerechtige, domme, verraderlijke vrienden en reismakkers, die de zoekende en bekommerde ziele aftobben met allerlei — en die vergeten te vermelden, wat Gods Woord vermeldt: „het bloed van Jezus Christus Gods Zoon reinigt van alle zonden".

Maar als de Heere doortrekt en we mogen recht aan onze melaatschheid ontdekt worden, dan leeren we nog eens op ons zelf zien; en dan voelen we met Naaman: onrein van het hoofd tot de voeten — waarvoor niets helpt, dan 't geen God zegt.

En o! naakt in al z'n onreinheid aan den oever van de Jordaan staande 'is het hem niet te gering meer om in de wateren der Jordaan zich te werpen. De melaatschheid dringt en dwingt hem. Dat alleen kan hem, naar het woord van den profeet, verlossen,

't Zal voor Naaman wel een teleurstelling geweest zijn, dat hij niet aanstonds in het water van de Jordaan z'n melaatschheid kwijt raakte. Hij was ónder gegaan en hij was weer boven gekomen, maar nog was de melaatschheid zijn deel. En bij de tweede, derde en vierde maal nóg. O, wat ging het langzaam, zou het wel baten ? Zou er wel redding zijn voor hem? Zou heel het woord en de raadgeving en het middel van den profeet ten slotte voor hem ijdel zijn? Misschien voor anderen wel goed, maar niet voor hém?

Doch ziet — die gelooven haasten niet. De Heere wandelt langs Zijn eigen wegen. De Heere komt op Zijn eigen tijd. En bij de zevende maal uit het water opklimmend „kwam zijn vleesch weder, gelijk het vleesch van een kleinen jongen, en hij werd rein."

Wonderlijk! Hoe is 't mogelijk?

Ja — dat vraagt de mensch; daar doet de ziele onderzoek naar; dat wordt dikwijls oogeloovig betwijfeld en twijfelend verworpen.

Maar de Heere bewijst het in Naaman dat, wat bij de menschen onmogelijk is, mogelijk is bij Hem. Iets, wat Hij nog dagelijks bewijst in het midden van een arm en ellendig zondaarsvolk, waar Hij tot zoekende en bekommerde zielen spreekt: „Komt laat ons te samen rechten en al waren uwe zonden rood als bloed. Ik zal.ze wasschen en maken witter dan sneeuw."

Wat de Moorman niet kan n.l. z'n zwarte huid blank maken; wat een luipaard niet vermag n.l. z'n vlekken uitwisschen, dat doet God aan allen, die Hem in oprechtheid leeren aanroepen met een verbroken hart en verslagen geest, niets kunnende voortbrengen dan zonde en ongerechtigheid.

Om dat wonder van Gods vrije genade gaat het, ook voor onze ziel.

Om die rechtvaardigmakende en reinigende daad, ook voor ons hart.

Opdat ook wij mogen worden voorgesteld aan die zaligheid, die in Christus Jezus is geopenbaard, dat een arme zondaarsziel mag getuigen: ik weet, dat al mijn zonden mij vergeven zijn in het bloed des Middelaars, en als mijne zonden zullen worden gezocht, zullen ze niet worden gevonden, want de Heere heeft ze weggedaan uit Zijn boek. Hij heeft ze geworpen in de zee van eeuwige vergetelheid — omdat voor al mijn zonden betaald is door mijn Goël en Borg.

Dat geeft rust en vrede — welke nergens elders te vinden is, dan aan den voet van het kruis, waar Christus hangt, die in alles gehoorzaamheid bewezen heeft en voor alles betaald heeft met zijn eigen bloed, zeggende tot Zijn gunstgenooten: al het Myne is het uwe!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's