Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want alzóo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggéboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 3 : 16.

De liefde Gods.

Kerstfeest komt ons herinneren aan 'tgeen God gedaan heeft tot redding en verlossing van arme, in zichzelf gansch verlorene zondaren.

Er zyn veel meuschen die dan spreken over , het kindeke in de kribbe", maar die niet beseffen, wat het feit van Kerstfeest zeggen wil.

Daar moet men ook door den Heer? zelf bij bepaald en ingeleid worden, om het recht te gaan inzien.

Want ja, het is het feest van „het kindeke in de kribbe" maar dat kindeke in de kribbe is dan Gods Zoon, het voorwerp van Gods eeuwige liefde, van den Vader gegeven tot verzoening van de zonden Zijns volks en tot verlossing van verlorenen.

't Is God zelf die op aarde komt. 't Is de Heere die mensch wordt. Immanuel, d. i. God met ons. En wat kost aan Christus dat nederdalen op aarde niet veel! Wat liefde en barmhardgheid spreekt niet uit Zijn komst in het vleesch!

Hij verlaat den hemel der heerlijkheid, om op een vloekwaardige aarde te komen; Hij, die het afschijnsel is van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, neemt de menschelijke natuur aan, om na een armelijk en smartelijk leven een smadelijken en vervloekten dood te sterven.

Zoo lief heeft Christus de Zijnen, dat Hij alzoo handelde om Zijn Sion te zoeken en zalig te maken, verwervende een eeuwige heerlijkheid voor Zijn gunstgenooten.

En zoo lief heeft God de Vader deze ondermaansche wereld, dat Hij voor die wereld wegschenkt Zijnen geliefden, eeniggéboren Zoon, wetende dat Hij moet ingaan in de allerdiepste versmading en den schandelijksten dood; dat Hij moet neergelegd worden in het donkere graf.

Vele menschen weten niet wat dat zeggen wil en die verstaan ook niet, hoe iemand als Johannes er met zoo'n ophef van spreken kan, zeggende: ziet eens, hoe groot de liefde Gods is, dat Hij Zijnen eeniggéboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe.

Dat komt, omdat duizenden bij duizenden den verloren staat des menschen niet gepeild hebben, den vloek des menschen niet hebben gevoeld — en dan beseft men ook de waarde der verlossing niet, dan verstaat men ook niets van hetgeen 't den Heere gekost heeft om een weg tot verlossing te banen en een middel tot verzoening te geven.

't Is in deze dingen zoo wonderlijk.

't Is alles klaar geopenbaard, 't Is voor het oog der volken getoond met heerlijkheid. En men ziet het niet. Men voelt er niets van. Men gelooft het niet.

Ach — hoe gaat het zelfs met het geloof in God? Zegt men niet luide op de straten: „er is geen God"?

En de dag aan den dag stort overvloediglijk sprake uit, de nacht aan den nacht toont wetenschap, de dieren des velds roepen luide: 't is God die ons gemaakt heeft. Nochtans is de mensch dwaas en zegt: er is geen God.

Totdat men aan God ontdekt wordt.

Totdat de schellen van de oogen worden gerukt.

Totdat men met den spotter Manasse wordt bekeerd tot den Heere en voortaan wordt een belijder en een bidder.

Dan ziet men God. Dan roept men Zijn grootheid uit. Dan bekent men: „bij u, Heer', is de Levensbron, Uw licht doet, klaarder dan de zon, ons 't heug'lijk licht aanschouwen."

En zoo ook staande bij de kribbe.

Wie ziet daarin wat Johannes er in ziet?

Wiens harte springt op van vreugde en wiens ziele jubelt met hem: „alzöo lief heeft God de wereld gehad? "

Immers alleen die ingeleid wordt in deze dingen en bij licht van boven mag aanschouwen wat God gedaan heeft om Zijn Sion te verlossen van den vloek, te reinigen van ongerechtigheid, te redden van den dood, te brengen tot het eeuwig, zalig leven.

Zullen er niet duizenden Kerstfeest vieren, sprekende van „het kindeke in de kribbe", die er niets van verstaan ?

Zullen er niet duizenden onverschillig den t stal van Bethlehem voorbijgaan en niet eens de moeite nemen binnen te treden, omdat ze in 't minst geen begeerte kennen om het kindeke te aanschouwen en te aanbidden? 0, dan kent men ook niets van z'n verloren staat voor God, dan beseft men niets van z'n zonde en schuld voor het oog van den heiligen Rechter, Wiens oogen gansch de aarde doorwandelen en voor Wien niets verborgen is.

En zonder zondaar zich te weten gaat men zonder Christus verder, om van kwaad tot erger te vervallen en ten slotte neder te dalen in het donkere graf zonder Borg en Middelaar, tot een opstanding in den laatsten dag vol verschrikking, vloek en oordeel.

En daarom — hebben wij reeds behoefte aan een Borg en kennen wij reeds begeerte naar het Kindeke in de kribbe; verstaan wij er reeds iets van, wat groote liefde de Heere openbaart in Bethlehems stal om een arm zondaarsvolk te hulpe te komen en te bezoeken met heil?

 „Alzóo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggéboren Zoon gegeven heeft".

't Ging om het liefste wat God had.

Iets anders kon niet baten tot verlossing van Sion.

Eén kon maar helpen. En die Eéne was Gods eigen, geliefde, eeniggéboren Zoon, het voorwerp van Gods vermaking van den beginne af aan.

En de Vader heeft Hem gegeven, met bereidvaardigheid, met liefde. De Vader heeft Hem aanstonds en geheel gegeven. De Vader heeft Hem gegeven tot in den dood des kruises. Ps, 40 legt ons een bladzijde open van die geschiedenis der stille eeuwigheid en verhaalt ons van 't geen geschiedde in den Raad des Vredes,

't Gaat over de verlossing van Sion.

Wie zal zich willen geven tot redding en verlossing ? Wat offer zal Gode voldoening kunnen schenken?

En dan spreekt de Zoon aldus tot den Vader:

Brandofferen, noch offer voor de schuld, Voldeden aan Uw eisch, noch eer.

Toen zeid' ik: zie, ik kom, o Heer: De rol des boeks is met mijn naam vervuld.

Mijn ziel, U opgedragen. Wil U alleen behagen; Mijn liefd' en ijver brandt; Ik draag Uw heil'ge wet. Die Gij den sterv'ling zet, In 't  binnenst' ingewand.

En o! dat aanbod des Zoons neemt de Vader aan. In dat offer des Zoons berust de Vader. Dat voornemen des Zoons juicht de Vader toe en dö engelen verheugen zich in de bereidwilligheid van hun Heer. En zoo komt Jezus op aarde, gegeven door den Vader als bewijs Zijner hoogste liefde voor Zijn Sion, dat op deze aarde woont en zal vergaderd worden van Oost en West, van Noord en Zuid.

Hoe heel anders gaat het met dit ondermaansche, met de wereld waarin wij ons bevinden, dan met de gevallene engelen, met de wereld der duivelen!

Daar is gezondigd, daar is gerebelleerd, tegen den Allerhoogste — en de Heere heeft Satan en zijn getrouwen uitgeworpen in de hel, om gebonden te worden met eeuwige banden. Ze zijn verloren, al die geesten, die God naar de Kroon hebben gestaan. En er is geen weg ter ontkoming, geen middel ter verlossing.

Dat is de rechtvaardige straf op hun zonde. Maar ziet, nu is er voor de wereld der menschenkinderen, die door moedwillige en gruwelijke overtreding onder den vloek Gods kwam, liggend midden in den dood, door Gods eeuwige en grondelooze liefde nog een weg ter ontkoming en een middel tot verzoening. De Heere zelf heeft dat uitgedacht. En Hij heeft daartoe gegeven Zijn eeniggéboren Zoon, die als Borg voor Sion wilde optreden,

O! dat is die gadelooze liefde des Vaders dat Hij zondaren heeft liefgehad, dat Hij voor zondaren een weg heeft willen ontsluiten tot verlossing en heil. En al kostte het Hem Zijn eeniggéboren Zoon, dien Hij liefhad met een eenige en eeuwige liefde. Hij heeft dien Zaon Zijner liefde willen overgeven tot in den dood, opdat door Hem Zijn Sion van den vloek zou worden verlost en, met God verzoend, eeuwig met den Heère zou leven!

Een ander middel was er niet.

En de Heere heeft het niet aan Zijn volk onthouden.

Ziet — dat is die groote liefde Gods, waarvan de apostel Johannes bewonderend uitroept: „alzóo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggéboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven beërve."

Aan de verderfenis waren ze prijs gegeven.

"Van het eeuwige leven waren ze verstooten.

Tot den hemel der heerlijkheid in der eeuwigheid geen toegang meer.

Want Gods recht was geschonden. Aan Gods heiligheid had men zich vergrepen.

En de rechtvaardige straf was: aan de eeuwige verdoemenis prijs gegeven te worden.

En toen wilde de Vader den Zoon, die zonder zonde was, tot zondaar maken. Hij die Zijn Zoon méér lief had dan Abraham Izaak beminde. Hij wilde Zijn eeniggeborene brengen op het altaar, opdat Hij al de schuld van Zijn volk op Zich zou nemen en voor de zonde Zijns volks verzoening zou doen in Zijn bloed.

En bij het rooken van dat altaar, bij het offeren van dat Lam, mag nu een volk, dat door de zonde wordt aangeklaagd, door den duivel wordt beschuldigd, voor God zonder gerechtigheid is, aan den vloek en het oordeel rechtvaardig onderworpen — naar de hoornen van het altaar heenvluchtten om ze aan te grijpen, om dan te hooren uit Gods mond: Ik zal voor een doorn een denne boom doen opgaan en voor een distel een mirteboom; Ik zal de goddeloozen rechtvaardigen en ze zullen rein zijn; Ik zal de ongerechtigheid Mijns volks wegdoen en ze zullen wit zijn als de sneeuw.

En o ! dat is ook het oogenblik waarin de ziele er iets van leert verstaan hoe groot de liefde Gods in Christus is.

Dan gaat het om vloek en dood en verderfenis.

Maar dan komt er verzoening, verlossing, vrijspraak en vrede.

Voor arme zondaren, die zonder de werken gerechtvaardigd worden, geloovende in Jezus Christus.

Voor doodschuldigen, die tot het eeuwige leven worden ingeleid, uit louter genade, enkel en alleen ten prijs van des Vaders gadelooze liefde en van des Zoons kruis en zoenverdiensten.

O, zou men dan de liefde Gods kunnen peilen ? Zou men het dan kunnen uitspreken hoe lief de Heere arme zondaren heeft?

Immers neen! Maar de ziele ziet stil bewonderend in in dat groote, wondere Goddelijke verlossingswerk — en staande bij de kribbe stamelt Gods kind den apostel Johannes na: „alzóo lief heett God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggéboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe."

En onze ziele bidt: Heere, ik geloof — kom mijn ongeloof te hulp!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's