Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De politieke constellatie.

Het hoofdbestuur van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, de z.g.n. roode bond, heeft zijn zin niet gekregen. Men zal zich herinneren hoe het hoofdbestuur op de agenda van de algemeene vergadering van den Bond een voorstel had geplaatst, waarin de bedoeling werd uitgesproken, dat bij aanneming ervan de Bond krachtig zou moeten propageeren het, naar de meening van het loofdbestuur, eenige stelsel voor deugdelijk volksonderwijs: de algemeen verplichte neutrale overheidsschool en voor een onderwijswetgeving, die dat alleen als wettelijk onderwijs regelt. Daarmede zou dan tegelijkertijd het deodvonnis over de bijzondere school zijn geteekend.

Voor het hoofdbestuursvoorstel kwam een motie van orde in de plaats, welke motie na sterke bestrijding van de zijde van het hoofdbestuur werd aangenomen.

De motie luidde:

De algemeene vergadering,

ten volle overtuigd, dat openbaar neutraal onderwijs uit paedagogisch en maatschappelijk oogpunt het beste is, wijl het in het kind ook inderdaad het kind respecteert en door zijn algemeen karakter recht laat wedervaren aan alle richtingen op godsdienstig en politiek gebied, voor zoover deze op de school aan de orde komen,

van oordeel, dat de politieke constellatie van het oogenblik, ook met het oog op de totstandkoming van het algemeen kiesrecht, het ongewenscht maakt een uitspraak te doen ten voorof ten nadeele van de verplichte neutrale staatsschool,

besluit:

1e. ten aanzien van de voorstellen op het openbaar en bijzonder onderwijs betrekking hebbende, over te gaan tot de orde van den dag;

2e. de propaganda voor het openbaar neutraal onderwijs met hernieuwde kracht te blijven voeren;

3e. alles te doen wat dienstig kan zijn om te zorgen, dat de gesubsidieerde bijzondere scholen ten aanzien van de materieele zijde van het onderwijs aan geen lagere eischen moeten voldoen dan de openbare.

Het punt van beteekenis, waarop het in in deze motie aankomt en dat de dekmantel is om de eigenlijke bedoeling van wat er onder de 7000 openbare onderwijzers, die lid zijn van den Bond, leeft, te verbergen, is de tweede overweging: dat de politieke constellatie van het oogenblik het ongewenscht maakt een uitspraak te doen ten voor-of ten nadeele van de verplichte neutrale staatsschool. Had men met die politieke constellatie niet te rekenen, dan zou — en deze gevolgtrekking mag gemaakt worden — het hoofdbestuursvoorstel zekerlijk aller instemming ontvangen hebben en het voorstel er met vlag en wimpel zijn doorgegaan.

De socialistische voorstellers van de motie' waren hier slimmer dan het hoofdbestuur van den Bond met zijn socialistischen voorzitter.

Met een breed gebaar wezen de voormannen in de sociaal-democratische arbeiderspartij reeds te voren de verantwoordelijkheid voor een voorstel van de hand, dat bedoelde om den strijd tusschen het openbaar en bijzonder onderwijs te verscherpen en om aan die uiting een schijn van beteekenis te geven moesten de socialistische onderwijzers als gehoorzame dienaren der partij zich eenerzijds met een groot woord van de zaak afmaken en anderzijds toch zulk eene houding aannemen, dat de agitatie voor de verplichte neutrale staatsschool geen gevaar liep. De politieke constellatie van het oogenblik kon daarvoor dienst doen.

Intusschen blijkt het van welk groot belang het blijft, dat de rechten van de voorstanders van het bijzonder onderwijs in zake de school in de Grondwet worden vastgelegd.

De Staatseommissie.

Bij Koninklijk Besluit van 31 December is de Staatscommissie, die het onderwijsvraagstuk nader onderzoeken zal, benoemd geworden.

De opdracht dier Commissie luidt woordelijk :

10. a. Wettelijke voorschriften te ontwerpen ten aanzien van de voorziening in de kosten van het openbaar en het bijzonder onderwijs, waardoor de deugdelijkheid en de krachtige vooruitgang van het onderwijs der jeugd wordt verzekerd, onder behoud van de opvoedkundige zelfstandigheid van het bijzonder onderwijs;

b. zoo noodig eene redactie te ontwerpen voor art. 192 der Grondwet, welke met deze voorschriften niet in strijd is;

20. de Commissie te machtigen, zoodra de hoofdpunten zijn vastgesteld desgewenscht een voorloopig rapport aan ons uit te brengen."

In de Commissie zijn benoemd: twee leden van elke politieke fractie uit de Tweede Kamer.

Zooala uit de opdracht blijkt, zijn aan al de wenschen voldaan, die door de onderscheidene groepen der rechterzijde werden gesteld.

Gaarne hadden ook wij ge ien dat als voorzitter der Commissie de Minister van Binnenlandsche Zaken ware benoemd geworden. Aan dit verzoek is echter niet voldaan.

Tot voorzitter werd benoemd de heer Dr. Bos en tot ondervoorzitter de heer Mr. de Savornin Lohman.

Donderdag is de Commissie reeds geïnstalleerd geworden..

Twee dingen zijn nu noodig.

Vooreerst dat de Commissie met bekwamen spoed werkt.

En in de tweede plaats dat er voeling der Commissie zij met de verschillende groepen in de Kamer.

Zonder nu aan de bekwaamheden onzer naaste geestverwanten in de Commissie iets af te doen, hadden we gaarne in de Commissie zien zitting nemen ons Eerste Kamerlid Dr. A. Kuyper.

Dat dit niet gebeurd is, doet ons om verschillende redenen, die we thans niet behoeven uiteen te zetten, leed.

Zijne plaats was in deze Commissie zeer gewenscht geweest.

Het cardinale punt.

Het Volk, orgaan van de S. D. A. P., heeft zich onlangs in een hoofdartikel beziggehouden met de Staatscommissie, door de Regeering intusschen benoemd, om de subsidieering van de bijzondere school op te lossen. Het Vraagstuk dat door de Commissie zal moeten worden onder de oogen gezien, noemt het blad „het moeilijke vraagstuk."

Wat de taak van de Commissie betreft, zoo schrijft de redactie, deze is schijnbaar beperkt: aangekondigd is, dat zij alleen een beter subsidiestelsel voor het bijzonder onderwijs heeft te zoeken. Maar reeds bij het debat in de Karner is gebleken, dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid, dat herziening van het onderwijsartikel in de Grondwet van haar arbeid het gevolg kan zijn.

Hoe de Commissie hare taak zal moeten opvatten, daarover laat het blad zijn licht schijnen. De Commissie heeft in haar voorstel te belichamen die punten, waarover in de onderwijswereld eenstemmigheid bestaat. Die punten betreffen het minimum van onderwijs, het minimum van het aantal leerjaren, de opleiding der onderwijzers enz. Lost men eerst deze vragen op en regelt men de zorg en het toezicht der Overheid ervoor, dan wordt de kwestie tot veel eenvoudiger verhoudingen teruggebracht. Daarna, zoo gaat het blad verder, komt men te staan voor de vraag, hoe de ouders der verschillende politieke en kerkelijke gezindten voor hunne kinderen scholen zullen vinden, die het meest met hun opvattingen strooken.

Omtrent dit cardinale punt, de zaak van het recht, waarom het in het bijzonder voor de voorstanders der bijzondere school gaat, neemt de redactie van Het Volk nu reeds positie. Dit punt, zoo schreef zij, is geen kwestie, die in de Grondwet kan worden vastgelegd. Zou dit waar zijn? Zullen de sociaal-democraten, die in de Staatscommissie zitting kregen, van gelijk oordeel zijn? Zoo ja, dan is de verwachting van het resultaat der Commissie niet hoopvol.

Een voorbarige conclusie.

Professor van Hamel heeft als vice-voorzitter van de Liberale-Unie door het aftreden van den heer Goeman Borgesius als voorzitter der Unie, ditmaal de openingsrede bij gelegenheid der jaarvergadering op 20 December gehouden.

In die rede werd zooals te verwachten was in schallende fanfares de loftrompet gestoken over het energiek optreden der vrijzinnige concentratie bij de kamerverkiezingen, waardoor zooals de Amsterdamsche afgevaardigde dit uitdrukt, de coalitie zware verliezen leed en tot den aftocht uit het regeerkasteel gedwongen werd.

Ook aan de politieke atmosfeer, waarin ons volk op dit oogenblik leeft, wijdde de professor een woord. Hij zeide daarvan: „De politieke atmosfeer is een andere geworden en over de geheele lijn van ons Staatsleven heerscht een rustig vertrouwen, dat bij de Linksehe geestverwanten natuurlijk het diepste gevoeld wordt, maar dat ook bij de Rechtsche oppositie niet geheel ontbreekt, en bij de belangrijke groep der Socialisten als een gevoel van bevrediging zich toekent.

De woorden, die wij cursief lieten drukken, vinden wij merkwaardig genoeg om er even bij stil te staan: Bij de Rechtsche oppositie ontbreekt niet geheel het rustig vertrouwen in de veranderde politieke atmosfeer als gevolg van het optreden van een vrijzinnig kabinet. Op welke feiten gronden zich deze beschouwingen van den hooggeleerden heer ? Zeker voor zoover het Kabinet Cort van der Linden zich in de lijn voortbeweegt door het vorig Ministerie uitgestippeld, 'kan critiek uitblijven. Terecht herinnerde het Friesch' Dagblad er nog onlangs aan hoe „de gansche vrijzinnige razernij tegen de Zending, tegen de christelijke Regeering en tegen den fijnen gouverneur-generaal met een langen sisser is afgeloopen" en nog voor enkele dagen kon bï de behandeling der oorlogsbegrooting geconstateerd worden dat het beleid van Minister Colijn, door de overgroote meerderheid der linkerzijde afgekeurd, in Minister Bosboom een verdediger heeft gevonden. Maar bestond dat rustig vertrouwen waarvan professor van Hamel gewaagde ook toen de heer Treub als Minister van arbeid in de Tweede Kamer zijne plannen voor de naaste toekomst ontvouwde? Was de Amsterdamsche afgevaardigde op dat oogenblik niet in de Kamer aanwezig, en zoo ja, heeft hij toen van de weinige sympathie aan de rechterzijde met het optreden van dien bewindsman niets opgemerkt? Nam voorts de geachte redenaar in de jaarvergadering der Liberale-Unie nog geen kennis van het aanvankelijk verzet der coalitie-partij en om in de bekende Staatscommissie voor het onderwijs zitting te nemen en hoe eerst nadat de regeering in alle punten van verschil op de meest volledige wijze had toegegeven, de onderscheidene fracties der rechterzgde dit verzet lieten varen ?

Uit de mededeeling, dat bij de Rechtsche oppositie rustig vertrouwen bestaat ten opzichte Tan het vrijzinnig regeerbeleid blijkt wel wat veel de naïeviteit van den waarnemenden voorzitter der Liberale Unie. Het rustig vertrouwen, waarvan zoo hoog werd opgegeven, kan aan de vrijzinnigheid nog wel eens parten spelen. Of het gehoor op die vergadering wél geheel met de beschouwing van den professor zal ingestemd hebben, zal wel betwijfeld moeten worden. De conclusie van den hooggeleerden Amsterdamschen afgevaardigde lijkt ons wel wat al te voorbarig. Ook die conclusie, dat de Linksehe geestverwanten dit rustig vertrouwen het diepst gevoelen. Daarvoor moet de heer van Hamel maar eens op informatie uitgaan bij die leden der concentratie, dié b.v. hek beleid van den Minister van Oorlog niet weinig heftig bestreden.

De passus uit de openingsrede, waarover wij hierboven een paar opmerkingen maakten, lijkt ons uit de rede niet de meest gelukkige.

Verdiend loon.

De Herv. predikanten, die zich bij de Junistembus met zooveel geestdrift aan de zijde der concentratie schaarden, hebben tot nog toe weinig wil van hun werk gehad.

De verwachting, dat de Regeering bij het algemeen politiek debat de toezegging zou doen voor het verleenen van krachtigen steun ter versterking van de positie der Ned. Herv. Kerk, die in de laatste jaren vanwege de onverschilligheid der coalitie zoo ernstige schade leed, werd niet verwezenlijkt.

De hoop, dat het vrijxinnige Kabinet eindelijk eens de verbetering der predikantstractementen ter hand zou nemen, ging na de mededeeling van den Minister van Financiën in zijn antwoord op het voorloopig verslag van zijne begrooting: dat voor de verhooging dier tractementen geen gelden uit 's lands kas beschikbaar zouden gesteld worden, in rook op.

De salarisaanvragen voor de nieuwe predikantsplaatsen te De Krim, te Delfshaven en te Vriezenveen, die door den ambtsvoorganger van den Minister, evenals dit bij vorige gelegenheden plaats had voor die van de kerkelijke gemeenten te Nijverdal, Glanerbrug, Overdinkel, Nieuw-Weerdinge, Schoten, Feyenoord enz. op de begrooting gebracht werden, worden door Minister Bertling maar ternauwernood gehandhaafd. Zij wijken, wat de twee laatstgenoemde aanvragen betreft, naar hetgeen die bewindsman in zijne memorie van antwoord opmerkt, van den regel af die bij het toekennen van tractementen voor nieuwe predikantsplaatsen gevolgd wordt; doch omdat de posten reeds door Minister Kolkman op de begrooting waren gebracht, meende de tegenwoordige Minister van Financiën ze niet te moeten laten vervallen. Leest men nu tusschen de regels door, dan laat Minister Bertling het voorts niet onduidelijk uitkomen, dat de milde uitvoering van het tweede lid van art. 171 der Grondwet, die door het Kabinet-Heemskerk — dat naar de meening van zoovele Hervormde predikanten zich maar weinig aan de belangen der Hervormde Kerk liet gelegen liggen, gehuldigd werd, in hem geen navolger zal vinden, wat met andere woorden wil zeggen, dat onder het vrijzinnige Ministerie-Cort van der Linden voor gemeenten in een positie als waarin op dit oogenblik de gemeenten Delfshaven en Vriezenveen verkeeren, geen aanvragen van tractementen voor vermeerdering van het aantal predikanten te verwachten is.

Voor de predikanten, die zich voor den strijdwagen der vrijzinnigheid lieten spannen, moet dit alles wel teleurstellend zijn. De heeren vrijzinnigen steken thans den spot met de Hervormde Kerk en met de belangen harer leeraars. Hoe die belangen der predikanten het Kabinet-Cort van der Linden ter harte gaan, bleek nog dezer dagen uit eene aanschrijving, die door den Minister van Financiën aan zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken werd gericht.

Het Koninklijk Besluit van 2 Juni 1828 No. 28 bepaalt o. a, dat predikantskinderen, die het genot habben van een of meer rijks of particuliere studiebeurzen alleen of gezamenlijk f300 of meer bedragende, beschouwd moeten worden als te zijn gekomen tot gevestigden stand, welke omstandigheid ten gevolge heeft, dat de aanspraak op kindergeld verloren gaat. Dit bepaalde uit het Koninklijk Besluit schijnt in den loop der jaren een doode letter te zijn geworden, althans de twijfel bestaat of er de hand aan is gehouden. Het Besluit van 1828 is nu door Minister Bertling opgediept geworden, en naar het schijnt is er zijne aandacht op gevallen, dat van de bedoelde bepaling wordt afgeweken. Doch in stede nu eene wijziging van het Besluit uit te lokken, waarbij de bewuste bepaling komt te vervallen, wat in verband met de vele schrale predikantstractementen alleszins billijk zou te achten zijn, gaat de Minister een onderzoek instellen om tot een juiste controle der attestatiën, kinder-, schoolen academiegelden te komen. Ter verkrijging nu van de daarvoor benoodigde gegevens roept hij de tusschenkomst in, van het departement van Binnenlandsche Zaken.

Blijkens een mededeeling in de couranten noodigt nu de Minister van laatstgenoemd departement de Commissarissen der Koningin uit, hem in staat te stellen aan zijn ambtgenoot van Financiën mededeeling te doen van alle gegevens, die te dezer zake ter beschikking van de Commissarissen staan en waaruit blijkt dat door predikantskinderen, dan wel ten hunnen behoeve, door ouders of voogden uit eenige beurs, leen, stichting, vicarie, of welke instelling ook, de som van f 300 of meer genoten wordt.

Wat de Minister van Financiën met dit onderzoek voor heeft ? Het wil ons voorkomen dat de plannen van den Minister voor de belanghebbende predikanten niets goeds spellen. Het zal geen vermeerdering van inkomsten, maar voor sommigen vermindering worden.

En dat alles zal dan het loon zijn voor de hand-en spandiensten, die in de afgeloopen Junimaand aan de vrijzinnigen werd bewezen.

Zullen de Hervormden nu eindelijk eens gaan inzien dat hun belangen veiliger zijn in handen der rechtsche partqen, dan bij de vrijzinnigen en sociaal-democraten?

Wat men in Juni zaaide, gaat men thans oogsten.

Als het niet zoo treurig was, zouden wij de vraag willen stellen: krijgt men hier eigenlijk niet zijn verdiend loon?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's