Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jozua nu was bekleed met vuile kleederen, als hij voor het aangezicht des Engels stond. Toen antwoordde Hij en sprak tot degenen die voor Zijn aangezicht stonden zeggende: doet deze vuile kleederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: zie Ik heb uwe ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselkleederen aandoen. Zach. 3 : 2-4.

Ik zal u wisselkleederen aandoen.

Wat was dat een heerlijk stuk, toen Jozua de Hoogepriester tegenover de aanklachte van Satan het uit den mond des Heeron mocht hooren: „'t is de Heere, Die Jeruzalem verkiest: is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?

't Is Gods redding, anders wai het voor eeuwig verloren, 't Is Gods vrijspraak, anders zou Satan nooit vluchten.

Van dit werk krijgt enkel de hemel de eere.

'k Geloof het dadelijk, zegt een, die oprecht bekommerd is omtrent zijne zonde, dat werk is heerlijk, maar zou ik daarin begrepen zijn?

Mijne zonden en mijne ongerechtigheden. Daar is zooveel, waarvoor ik terughuiver. Zelfs de gedachte dat het eenmaal geopenbaard zal worden voor de oogen en ooren van gansch het schepselendom, doet mij van schrik het aangezicht verbergen. Ba niet alleen wat achter mij ligt, wat ik gedaan heb, maar ook het heden en de toekomst. Mijn hart is zoo'n bronwel van ongerechtigheden. Ik kan het niet gelooven, dat het voor zulk een zondig schepsel zijn zou.

Bij wie deze gedachten zijn geve thans acht.

Jozua nu was bekleed met vuile kltederen als hij voor het aangezicht des Engels stond.

Een hoogepiiester mocht niet anders komen, hy zou het niet wagen te naderen voor de oogen van zijn God dan in het lelie-blanke, in het hagel-wit, daar mocht geen plekske onrein aan hem kleven.

Gevoelt ge 't? Alles wat aan hem is, elke draad moet hem veroordeelen: zijn kleederen zijn vuil.

Het behoeft Satan nog niet eens te wezen, de meest geheime zonde kan het hem toeroepen : ge behoort geweerd.

Bekleed met vuile Kleederen, en toch staande voor het aangezicht van den Engel des Heeren, hoe rijmt ge 't?

Treedt hier het wondervolle van dat goddelijk wezen niet allerheerlijkst uit.

Wat vuil is geworden in eigen oog, ja zoo vuil, dat ze hunne kleederen niet kunnen aanzien zonder dat een traan opwelt, kan het nergens ter wereld uithouden dan voor het aangezicht van den Engel.

We doen uit de volheid een greep.

Daar is eene zondares van achteren ingekomen. Ze sluipt nader. Naar wien richten zich hare gangen. Ze gaat allen voorbij tot ze Hem vindt. Op Zijne voeten wordt de zalfolie uitgegoten. Daar barst ze in tranen uit. De vuilste kleederen vindt ge hier tegenover Hem, met het blankste gewaad.

Wat zegt de Heere, als Simon in z'n hoogen dunk wacht op een teeken van uitwerpen: , Deze heeft veel lief, omdat haar veel is vergeven."

De zondares, die op de daad gegrepen tot den Heere wordt geleid, in wien vindt zij haar beschermer? Wie neemt het voor haar op? Die medeschuldig waren zouden geworpen hebben den steen der steeniging en die nooit kwaad had gedaan, gedacht of gesproken, de Heere Zelf staat tegenover haar als verdediger.

O, die reddende liefde des Heeren treedt nergens schooner aan het licht dan in Zach. 3:3.

Bekleed met vuile kleederen voor het aangezicht des Engels.

D.i. de scherpste tegenstelling als de zondaar of zondares komt te staan tegenover den Engel des lichts.

We nemen hetzelfde voorbeeld als zooeven, 't Was voor de vrouw uit Joh. 8 schrikkelijk schaamachtig, daar zoo temidden van al die aanklagers te worden tentoongesteld. Ze zal niet geweten hebben waarheen haar oogen te moeten richten.

Maar wat is dit in vergelijking als we lezen: en Jezus werd alleen gelaten en de vrouw in het midden staande.

Alleen met den Heere en dan met enkel vuil omgeven.

Kent ge daar iets van — lezer?

In vuile kleederen voor het aangezicht des Heeren. Dat is nog iets anders, dan voor een van onze medeschepselen. Hoe kwaad kunt ge 't nu al hebben, als daar uit het Woord des Heeren een glimp te voorschijn treedt van Zijne heerlijkheid, zoo weet ge u haast al niet meer te bergen.

Maar nu allen weg, de prediker weg en zijn woord weg, de hoorders weg, uw vrouw weg, uw man weg, heel de wereld aan u onttrokken, gij - alleen met den Engel voor Gods Aangezicht. Wanneer Hij nu niets laat hooren dan de spraak uwer zonden, waar zult gij dan blijven?

Dat is vernietigend.

Neen zegt het anders, dat is behoudend. Dat is het wonder des Heeren als Hij de v.uile kleederen laat zien in het licht van Zijn goddelijk aangezicht, 'zoo is 't om die onbegrepen ruiling begonnen.

Het kleed dat met het stof besmet is, doet ook in het stof nederzinken en roepen om genade.

"Waarlijk het wordt zoo zelden goed begrepen. Daar is geen kennis van zonde en ellende, dan alleen door het zelfontdekkend licht van den Engel, Die voor Gods aangezicht staat.

'k Weet het wel, die vuilheid deed Jozua huiveren: ik voor het aangesicht des Heeren met een bezoedeld gewaad, ik weet wat vonnis hier moet geveld: onherroepelijk verdreven en gedood.

't Is er niet gemakkelijk staan.

De Duivel zegt: „ziet ge wel, 't is één vlek, heel uw kleed. Daar is geen plaats meer rein te noemen.

Heere, Ge moet hem wegstooten en wegdryven."

Neen, zegt de Heere, die vuile Hoogepriester met dat volk daarachter wil Ik behouden. Daarvoor is juist dit proces begonnen. Ik ga met dit vuile volk alleen afrekenen op een wonderlijke wijze Ik zal hun bangheid, hun innerlijke vreese laten wegsmelten onder Mijne liefde.

Ze vreezen wat de Duivel hoopt en ze ontvangen wat de hemel heeft gedacht: vrqspraak enkel uit genade.

De man met het vuile kleed wordt weggevoerd. Of zeg ik het verkeerd — zie daarop had Satan gehoopt en stellig gerekend.

Heel de aanklacht was daarom begonnen. Neen de man blijft achter, alleen heti kleed verdwijnt.

Wilt ge 't zien voorgesteld, zoo luistert. „Toen antwoordde Hij, d.i. de Engel des Heeren, d.i. de 2e Persoon uit het goddelijk wesen, de Borg en Middelaar, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden zeggende: doet deze vuile kleederen van hem weg."

Waar zullen we 't eerste op wijzen.

Toen antwoordde Hij.

Hierin ligt opgesloten dat van de zijde van den bezoedelden Hoogepriester, al is 't niet in hoorbare klanken dan in heel zijn verschijnen de vraag is geuit: „hoe zal dit opgelost? " Ziehier het antwoord: „daarvoor zorg Ik". De Engel des Heeren, de Bondsengel, de Gezegende Gods heeft maar even een hand op te heffen en de zalige geesten snellen toe.

Het drupt al wederom van vertroosting. Allen in hemel en op aarde, engelen boven en schepselen beneden zijn onderworpen aan Hem ten gunste en ten bate der Zijnen.

Ze zullen niet omkomen. Ze kunnen niet omkomen. Het vuile kleed wordt gewisseld tegen het heerlijkste, het kostelijkste, het allerduurste hemelgewaad. De Borg geeft het Zijne.

Wat is dat eene oplossing.

Doet die vuile kleederen van hem weg.

Zelfs het vuile kleed zinkt weg. Gansch ontbloot moet dat schuldig volk enkel bekleed met de lammeren vacht van Gods genade.

Elk woord heeft eene prediking in, lezer I Die vuile kleederen moeten nog afgenomen. Daar kan niets overblijven. We zouden in onze dwaasheid nog zoo gaarne allerlei moeite doen om ze te reinigen. We zouden niets liever zien dan ons kleed wit gemaakt, den Heere weer aanbieden „ziet hier het mijne". Neen, zegt de Heere, „van u rest niet-met-al.

Wat een zondaar, die vuil ontdekt aan zijn kleed doet van nature ?

'k Zal het u zeggen. Hij zoekt de vuilste vlekken te bedekken met veel schoonere, tenminste naar hij meent. Hij zal nu beter oppassen. In die zonde zal hij niet meer vallen; hij belooft God den Heere heilig beterschap en.... morgen is het stuk weer afgevallen. Hij ziet, zoo zal het niet gaan. Zijn oog wordt een bron wel van tranen. Zouden deze de vollerszeep niet kunnen vervangen? Zou een traan van berouw de zonde niet delgen? de bezoedeling, wegnemen?

Neen, zegt de Heere, „de vuile kleederen weg." Gansch ontbloot, enkel genade, loutere ontferming, alleen het Lam.

Daar schuilt onder u — lezers — wellicht een zoodanige, die voor het aangezicht van den Engel heeft gestaan; ge hebt gevraagd en gezucht om een antwoord, en toen gij hoordet, dat de Heere zeide tot Zijn dienstknechten — want Zijn last heeft Hij gelegd op de schouders van Zijne gewillige dienstknechten — „doet hem de vuile kleederen uit", toen zijt gij op de vlucht gegaan, en hebt gezegd „neen Heere, niet naakt, niet enkel op genade." Weet ge 't wel, weet ge 't wel, het Lam dat geslacht is, heeft Zijn kleed afgelegd voor degenen, die gansch ontbloot zijn. Och, vlucht toch niet langer, doe niet als de eerste mensch, maar laat u bekleeden. Dat kleed siert, dat kleed dekt, dat kleed is volkomen. Nu kan de Duivel niets meer vinden.

Ja, zegt ge „'t zit niet enkel aan de buitenzijde. Het is niet alleen wat ik aanschouw. Nog veel meer, wat ik voel van binnen. Dat hart, daarin woelt en werkt de zonde. Mijne ongerechtigheden verschrikken mij.

'k Heb het voorzien. Dit kleed der gerechtigheid, evenwel, neemt ook weg de ongerechtigheid van binnen. Zie, Ik heb uwe ongerechtigheid van u weggenomen, zegt de Heere, en Ik zal u wisselkleederen aandoen.

We lezen in de Schrift telkens van wisselkleederen. Dit kleed is in de hoogste mate kostbaar Het is rijkelijk met goud bestikt. Het is het gewaad der eere voor de hoogste feesten alleen gebruikt. Hier ligt dus nog meer in opgesloten dan enkel een onbezoedeld gewaad. Hierin ligt de profetie van te zullen aanzitten, te zullen deelen in de hoogste feesten. Dit wisselkleed hing af tot op den grond, dekte i. e. w. volkomen.

Hoe vindt ge, lezer?

De vuile kleederen weg. De naaktheid weg. De ongerechtigheid van binnen weggenomen. De belofte van te zullen aanzitten.

Wat blijft hier voor dat bezoedelde, aangeklaagde, zich schuldig wetende volk nog over. Noem mij éen ding.

De Heere zegt in Zijn Woord, dat de Middelaar, de Borg, de Christus Gods voor de Zijnen een volkomen verlossing bereid heeft.

Volkomen, onderstreep dit.

Wat is hij te beklagen, die nog altijd maar met Satan bevrind kan wezen, wien hij nog geen wederpartijder werd.

Immers dat is zoo'n veeg teeken, als de zielemoorder nog nooit is opgetreden als uw aanklager. Dan zal hij 't voor later bewaren. Dit staat vast. 't Liefst laat hij den zondaar in rust. Dit zijn de gemakkelijkste overwinningen. Wat was de zoon, uit de gelijkenis arm, toen hg met gevulden buidel zijns vaders huis verliet! Wat was hij diep te beklagen, toen hij daar zonder eenige aanklacht en zelf beschuldiging zijn hart mocht ophalen in den vreemde. "

Ziet, toen daar een kentering kwam, toen hij arm werd en zich van ieder verlaten voelde, toen hij tot zich zelven kwam, en zijn ellende en schuld gewaar werd, kwam er een vragen naar behoud.

Jozua was bekleed met vuile kleederen.

Gelukkig, die zich vuil mag weten, die zich dagelijks dieper leert verfoeien, want dit druischt geheellijk tegen zijn hooge in borst in. Wij willen niet vuil zijn.

Driewerf zalig, die met zijne zonden tot den Heere komt, belijdend: omkomen heb ik verdiend, verloren gaan me waardig gemaakt; Uw recht zal ik onderschrijven, maar ach Heere, Gg zegt in Uw Woord, dat Gij geen lust hebt in het verderf en den ondergang van den zondaar, zou er voor mij ook nog een weg zijn? Zou er Heere?

Heerlijk, als dan het antwoord volgt en beluisterd mag worden: , doe de vuile kleederen weg", 't Moge bang zijn voor alle menschelijk voelen, om naakt te zijn voor den Heere, 't is toch om bekleed te worden met de wisselkleederen des behouds.

Toen Simson met de Filistijnen sprak en hij hun het raadsel opgaf van den sterke en van de zoetigheid, die uit dien sterke uitvloeide, werd ook gehandeld over wisselkleederen. Ge weet op welken weg ze werden verkregen. Hij»nam ze van hetzelfde volk, voor wie ze bestemd waren. Ze werden als 't ware gekocht voor leven.

Op éen punt bieden deze wisselkleederen overeenkomst. De wisselkleederen, voor Gods volk bestemd, zijn ook vrijgekomen door het geven van leven. De Eengeborene des Vaders gaf het Zijne voor de Zijnen.

Verder evenwel gaat de vergelijking niet. Om de haters van God in liefhebbers om te zetten, om degenen, aan wie geen goed was, geheel prijzenswaardig te maken, volkomen verlost, voor Gods oog beminlijk te stellen, heeft Hij, de Volzalige, niets van het volk genomen, enkel uit zich zelf, alleenlijk van den Engel, Die voor Zijn Aangezicht is.

„Doet deze vuile kleederen van hem, d.i. van den Hoogepriester en in hem van heel het volk des Heeren — weg", hield in: neem het vlekkeloos kleed van 's Heeren schouder.

„Laat u bekleeden geheellijk" was het stellen onvoorwaardelijk: hangt Hem onbedekt aan het kruis.

Wisselkleederen, de naam klinkt als muziek, 'k Hoor de reien, en ik zie de huppeltred. Als de verloren zoon geheel berooid, uitgeschud, wegzinkt in vaders armen, zoo klinkt het bevel: doet het beste kleed hem aan, doet hem den ring aan den vinger en schoenen aan de voeten. Laat het feest zijn.

Wat zal dat een heerlijkheid inhebben. 't Is nu reeds hemelsch: Ik heb uwe ongerechtigheid van u weggenomen — om straks te zien, te aanschouwen, te genieten,

't Vuile kleed weg.

De ongerechtigheid weg.

Alleen het wisselkleed aan, gestikt met het goud van den hemel. Dan zal het zijn: zie uw Koning, uw Losser, uw Redder, uw God.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's