Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus: die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u. 1 Petr. 1:3, 4.

Wedergeboren tot een levende hoop.

Daar is een nauw verband tusschen de opstanding van Jezus Christus en de wedergeboorte. Dat wordt duidelijk in het licht gesteld, door wat de apostel Petrus hier schrijft. Onze nieuwe geestelijke geboorte is ook een opstanding, een verrijzenis uit het graf der zonde.

Maar indien Jezus Christus in den dood ware gebleven, dan kon er van geestelijke opstanding, en vernieuwing door den Heiligen Geest geen sprake zijn. Dan was onze verlossing ijdel. Met Christus' opstanding staat en valt ons Christelijk geloof. Zoo wij niet kunnen spreken van het geopende graf in Jozef's hof, dan is het dwaasheid te denken, dat ooit iemand tot het waarachtige leven zou komen. Dan blijven wij in de macht van den dood. Dan is het verwachten van volkomen zaligheid en eeuwige heerlijkheid slechts spel der verbeelding. Immers dan is onze zonde niet verzoend, onze schuld niet geboet en wij blijven onderworpen aan hem, die het geweld des doods had, dat is, den duivel. Het evangelie is dan geen evangelie meer, want een evangelie zonder opstanding is geen goede boodschap. Als Jezus Christus niet uit de dooden is opgestaan, dan zijn we niet alleen verloren, maar we blijven ook verloren, voor eeuwig.

Dat geldt dan ons allen, zonder onderscheid. En niemand is er, die het leven ooit zien zal. Vreeselijk, indien het zoo ware.

Maar, God-lof, wij weten, dat het anders is, Wij weten het, dat Jezus Christus gezegevierd heeft over graf en dood. Wij weten het, dat Jezus Christus van den dood niet gehouden kon worden. Het ledige graf vermeldt ons Zijn triumf. Den dood, in al zijn verschrikkelijken omvang, heeft de Heiland doorworsteld. Hij heeft dien dood doorgemaakt in zijn diepste diepte, evenwel is Hij niet overmocht.

Integendeel, Hij heeft den dood verslonden tot overwinning en de gemeente, die Hij zich ten eigendom kocht, zij mag juichend vragen: „DoodI waar is uw prikkel? hel! waar is uw overwinning? Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.

De dood is door de zonde in de wereld gekomen. De bezoldiging der zonde is de dood. Dien dood zijn wij allen onderworpen, rechtmatig. Maar de Heere Jezus Christus heeft nu dien dood voor al de Zijnen overwonnen. Toen Christus stierf op Golgotha, toen is Hij der zonde eenmaal gestorven. In dien dood vertegenwoordigde Hij Zijn gansche gemeente. Gods kinderen zijn met Hem gestorven. Maar toen Hij opstond uit het graf, stond ook Zijn gemeente met Hem op. Immers Hij is het Hoofd, zij de leden. Christus is niet af te scheiden van Zijn volk. Er is éénheid tusschen Christus en al de Zijnen. Staat het Hoofd op, wel, dan ook Zijn gemeente. De opstanding van Jezus Christus is, roo zouden wij kunnen zeggen, de levendmaking, de geboorte van Zijn volk. Dat Gods kinderen, wanneer Gods tijd daar is, opstaan uit het graf hunner zonde en opgewekt worden tot een nieuw, geestelijk leven, is alleen toe te schrijven aan de opstanding van Christus.

Indien Hij niet opgestaan was, wel dan kwam er nooit iemand tot het waarachtige leven. De wereld, die aan geen verrijzenis gelooft, mag spotten met het evangelie der opstanding, ieder kind van God, dat gij ontmoet, is een levend bewijs voor de waarheid, dat. Jezus Christus aan Zijn gordel draagt de sleutelen van hel en van dood. Het opstandingsleven van allen, die wedergeboren zijn, is een getuigenis voor de waarheid, dat Jezus niet in het graf is gebleven, maar dat Hij is opgestaan. Door den dood des Zoons verzoend met God, zijn alle wedergeborenen kinderen der opstanding en kinderen der hope.

Wedergeboren tot een levende hoop; dat is vrucht van de opstanding van Jezus Christus, O wie daaraan kennis heeft, diens hart is vervuld van lof en dank voor die onuitsprekelijke genade Gods in Christus geopenbaard.

Want dat houdt wat in: „wedergeboren te zijn tot een levende hoop." Daardoor is elk kind van God, hoe arm en ellendig ook in zichzelf, ontzaglijk rijk. Immers het einde van hun wedergeboorte is een hemelsche erfenis. De hope op die erfenis is niet iets onbestemds, maar de aanvankelijke ervaring ervan. Wij zijn. in hope zalig. Maar wij zien de zaligheid snog niet. Want, hetgeen wij zien, waarom zouden wij dat nog hopen! De hoop, die gezien wordt, is geen hoop. Gods kinderen hebben meer in verwachting dan in bezit. Rijke en heerlijke beloften hebben ze van hun God ontvangen, de volle vervulling van die beloften toeft echter nog. En Gods beloften falen niet. Ze zijn in Christus Jezus ja en amen. Het ongeloof smaalt wel op die  "wissels der eeuwigheid", maar het geloof weet het: „God houdt Zijn Woord, want Hij is getrouw en zal Zijn waarheid nimmer krenken.

Door Gods groote barmhartigheid herboren tot een lavende hoop, verwachten zij groote heerlijkheid. Daarop hopen zij. Het leven van een Christen op aarde is een leven van hoop. Die hoop is door God gewerkt. Die hoop beschaamt niet. Het is een levende hoop. Dat wil niet zeggen, dat zij altijd even sterk zijn in die hoop, O neen, het kan gebeuren, dat zij die wedergeboren zijn tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, soms de wanhoop nabij komen, 't Moet maar eens gaan door storm en donkerheid. Maar toch, die hoop sterft nimmer geheel weg, want het is een levende hoop, door God gewerkt en door God gesterkt. God zorgt er voor dat die hoop nooit geheel wordt losgelaten, Hoe donker het ook worden kan in en om hen, de Heere beschaamt de Zijnen nooit. Zijn eigen werk houdt Hij in het leven. God is immers getrouw in hetgeen Hij belooft en Hij laat niet varen de werken Zijner handen. Daarom zingt ook de dichter:

Zoo ik niet had geloofd dat in dit leven, Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?

Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.

Die levende hoop is het dus alleen, die ons hart weer levend maakt, als het dreigt te bezwijken onder de verdrukking, die het deel van Gods kinderen hier op deze aarde is. En het is door die levende hoop alleen, dat zij hun hoofden opwaarts heflfen om het oog te richten op het gansch zeer uitnemjind gewicht der heerlijkheid, die voor hen is weggelegd. Tegen die heerlijkheid is het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet te waardeeren. Die heerlijkheid nu wordt hier geteekend onder het beeld van een erfenis.

Het is natuurlijk beeldspraak, die de apostel hier gebruikt. Ja heel het leven der heerlijkheid, zooals het eens zal geopenbaard worden, vinden wij in beelden geteekend in de Heilige Schrift, omdat de heerlijkheid van het Godsrijk op geen andere wijze tot ons bewustzijn is te brengen. Als de Heilige Geest door Petrus hier dan zegt, dat voor Gods kinderen weggelegd is een hemelsche erfenis, dan gevoelen we, hoe hij bezig is in beeld te teekenen, wat eens hun heerlijk deel zijn zal.

Een hemelsche erfenis wacht dus het kind van God. Die erfenis is onverderfelijk, onbevlekkelijk en onverwelkelijk, In tegenstelling met wat hier op deze aarde wordt gevonden. De wereld met al haar heerlijkheid gaat voorbij, Aan het schoonste, wat hier beneden gevonden wordt, kleeft gebrek en verderf, 't Verwelkt als een bloem. Maar zoo is het in den hemel niet. Daar zal alles eeuwig schoon en heerlijk zijn. Al wat waarachtig is, al wat edel is, al wat rechtvaardig is, al wat lieflijk is, al wat welluidt, wordt in de toekomstige Godsstad saamgebracht, maar herschapen en tot zijn hoogste heerlijkheid opgevoerd. Geen smet der zonde zal die heerIijkheid verduisteren, want ze is zelve te niet gedaan en God zal daar zijn alles en in allen, die Hij naar Zijn eeuwige liefde verkoor en verloste.

Van heerlijke dingen wordt hier alzoo getuigd. Ze worden saamgevat onder het beeld van een erfenis. Die erfenis wordt in de hemelen bewaard. Daarom is ze zoo veilig. Die onverwelkelijke en onverderfelijke erfenis is voor Gods kinderen bestemd. Die hemelsche schat wordt eenmaal zeker hun deel. Neen, het gaat met de erfgenamen van die hemelsche schat niet, zooals het soms gaat met de erf­genamen van aardsche goederen. Die krijgen niet altijd het deel van de erfenis, 't welk zij hebben verwacht. Daar zijn er, die eenmaal gehoopt hadden te erven, maar die bitter werden teleurgesteld, omdat hun namen in het testament niet waren genoemd.

Maar zoo gaat het nooit ofte nimmer met de erfgenamen Gods, Zoo gaat het nooit met hen, die door Gods groote barmhartigheid wedergeboren zijn tot een levende hoop. Hunne namen staan met onuitwischbaar schrift geschreven in het boek des levens des Lams, Hunne namen zal God geenszins uitdoen. De groote Testamentmaker Jezus Christus kocht ze Gode tot den prijs van Zijn bloed en maakt ze eens tot koningen en priesters, tot bezitters van de onverderfelijke, onbevlekkelgke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor hen wordt bewaard.

Dat is de hoop van Gods volk. Is dat ook uw hoop ? Zonder bekeering des harten wordt deze hoop ons deel niet. Integendeel, dan is onze beklagenswaardige toestand geteekend in de woorden van Paulus: Geen hope hebbende en zonder God in de wereld. Dan zijn-we diep ellendig. En als wij dan toch op zaligheid zouden hopen, dan is die hoop bedriegelijk. Alle hoop, die niet gegrond is op Jezus Christus, is ijdel. We komen er bedrogen mee uit. Laten wij leeren alle hoop op onszelf of op eigen kracht weg te werpen, opdat wij den eenigen Hoeksteen onzer hope vinden in Hem, die de Hope Israels wordt genaamd.

Is de Heiland door genade uw deel, vreest dan niet, maar hoopt dan ook volkomenlijk op Hem, die kwam om u te bekeeren van de duisternis tot het licht en van de macht des Satans tot God, opdat gij vergeving der zonden zoudt ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden in het licht.

Laat het dan in alle levensomstandigheden uw taal maar zijn met den dichter: „Ik verwacht den Heere, mijne ziel verwacht en ik hoop op Zijn Woord."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's