De Proponentsformule na 1854.
Zooals men weet is sinds de Dordtsche Synode van 1618 en '19 aan de a. s. predikanten een onderleekeningsformulier voorgelegd, waarin zij een verklaring moesten geven inzake hun geloofsovertuiging en in betrekking tot hun evangelieprediking.
De formule van 1618—19 is in gebruik gebleven tot 1818.
Toen is een nieuw formulier opgesteld, gelijk we vroeger reeds hebben meegedeeld.
Dit formulier bleef van kracht tot het einde van het jaar 1854, omdat door de Synode van 1853 een andere proponentsformule was aangenomen.
"Van 1816 tot 1854 was dus door ieder proponent verklaard, onderteekend en met een eed bevestigd:
«dat wij de leer, welke overeenkomstig Gods Heilig Woord, in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk is vervat, ter goeder trouw aannemen en hartelijk gelooven, dat wij dezelve waardig zullen leeren en handhaven enz.»
Nu is het belangrijk om te weten hoe de moderne overmacht in de jaren van Zaalberg en Meyboom de proponentsformule heeft veranderd.
Natuurlijk heeft men geschrapt wat men kon. Men heeft weggedoezeld wat men maar dorst en vermocht te doen.
Maar bij dat onwaarachtig geschipper en dat plooien en schikken heeft men het toch niet zóo ver kunnen krijgen, dat de leer der Kerk kon worden weggedaan.
De lijnen der belijdenis heeft men zoo zwak mogelijk gekleurd, maar men moest ze toch trekken.
Neen, nooit, nooit is onze Herv. Kerk zonder belijdenis geweest.
Zij is steeds gebleven de aloude Geref. Kerk met haar aloude geref. belijdenisschriften, al heeft de ongebreidelde vrijzinnigheid de stukken er ook willen afslaan, als woeste vandalen optredend.
Laten we dan even zien hoe de proponentsformule van 1854 tot stand is gekomen.
Bij de Synode van 1853 was ingekomen een ontwerp-Reglement op het Examen (te vinden Acta 1853 Bijlage B blz. 46) en daarin komt als art. 29 voor:
"Zulk een geëxamineerde heeft daarenboven de navolgende verklaring en belofte af te leggen en met zijne onderteekening te bekrachtigen:"
«Wij ondergeschevenen, door het provinciaal Kerkbestuur van (of : door de commissie tot de zaken der Waalsche Kerken) tot de openbare predikdienst in de Nederlandsche Hervormde Kerk geadmitteerd, verklaren bij deze opregtelijk, dat wij, haar het grondbeginsel der Christelijke Kerk in 't algemeen en der Hervormde in 't bijzonder, het beslissend gezag van Gods heilig Woord, in de schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds vervat, in gemoede erkennen en gelooven ; dat wij des zins en willens zijn, om dien overeenkomstig den geest en de hoofdzaak der belijdenis, welke in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk begrepen is, getrouwelijk te handhaven; dat wij bovenal de zaligmakende genade Gods in Christus Jezus ernstig en van harte der gemeente zullen verkondigen; dat wij op de bevordering van godsdienstige kennis, van christelijk geloof en leven ons met allen ijver zullen toeleggen, en orde en eendracht verstaan en aankweeken; en wij alzoo de belangen van Gods Koningkrijk en in 't bijzonder die van de Nederlandsche Hervormde Kerk zorgvuldig zullen behartigen, en, in opzien tot de hulpe, die van boven is, haar vermogen, aan de bevordering daarvan medewerken; verbindende wij ons, bij deze onze handteekening, tot al het voorgeschrevene, en om, zoo wij bevonden worden tegen eenig gedeelte van deze verklaring en belofte gehandeld te hebben, deswege ons te zullen onderwerpen aan de uitspraken der bevoegde Kerkelijke vergaderingen.
Over dit voorstel bracht de Commissie, daartoe benoemd (W. A. van Hengel, A. O. e Meyier en J. A. van Walsem) rapport uit zie de Syn. 'acta 1853 pag. 145 etc).
In dit Rapport wordt o. a. gezegd:
„In art. 19 vindt uwe Commissie bezwaar n de woorden: het beslissend gezag van Gods eilig Woord.
Zij meent, dat zulks tot vele moeielijke en splinterige kwestiën aanleiding geeft. Zij vindt voor zich geene reden om af te gaan van hetgeen in het nu vigerend reglement en in ons gebruikelijk formulier tot bevestiging van predikanten is aangenomen.
Zij wenscht verder voor de woorden „dat zij bovenal" te lezen „mitsdien"; voor „Christus Jezus" het gebruikelijke „Jezus Christus"; voor „...in't bijzónder die van de Nederlandsche Hervormde Kerk" „en daardoor de belangen der Nederlandsche Hervormde Kerk."
Zij stelt dus deze eenigszins gewijzigde redactie voor:
«Wij ondergeschrevenen verklaren bij deze opregtelijk, dat wij, naar het grondbeginsel der Christelijke Kerk in 't algemeen en der Hervormde in het bijzonder, in gemoede erkennen en gelooven, dat Gods heilig woord in de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds vervat is; dat zij des zins en willens zijn, om dien overeenkomstig den geest en de hoofdzaak der belijdenis, welke in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk begrepen is, getrouwelijk te handhaven; dat wij mitsdien de zaligmakende genade Gods in Jezus Christus ernstig en van harte zullen verkondigen; dat wij op de bevordering van godsdienstige kennis, van Christelijk geloof en leven, ons met allen ijver zullen toeleggen, en orde en eendragt voorstaan en aankweeken; en dat wij alzoo, in opzien tot de hulpe die van boven is, de uitbreiding van Gods Koningrijk en daardoor de belangen van de Nederlandsche Hervormde Kerk zorgvuldig zullen behartigen; verbindende wij ons bij deze onze handteekening enz. Uit de beraadslagingen in de Synode over dit art. 29 van het Concept. Regl. en het voorgestelde artikel der rapporteerende Commissie is op te merken (Syn. acta blz. 206):
„Genaderd tot de overweging van den inhoud der verklaring en belofte in art. 29, stelt de heer Scholten (zijnde Prof. Dr. J. H. Scholten van Leiden) een amendement voor, waarmede de rapporteerende commissie verklaart zich to vereenigen, hetwelk is luidende als volgt:
»Wij onderschrevenen, door het provinciaal kerkbestuur van ... (of door de commissie tot de zaken der Waalsche kerken) tot de openbare predikdienst in de Nederlandsche Hervormde Kerk geadmitteerd, verklaren bij dezen opregtelijk, dat zij, naar het grondbeginsel der Christelijke Kerk in 't algemeen en der Hervormde in 't bijzonder, Gods heilig woord, in de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds vervat, ter goeder trouw aannemen en hartelijk gelooven; dat wij des zins en willens zijn den geest en de hoofdzaak der leer, welke in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk begrepen is, getrouwelijk te handhaven; dat wij mitsdien de genade Gods in Jezus Christus als den eenigen grond der zaligheid ernstig en van harte der gemeente zullen verkondigen; dat wij op de bevordering van godsdienstige kennis, van Christelijk geloof en leven ons met allen ijver zullen toeleggen en orde en eendragt voorstaan en aankweeken; en dat wij alzoo, onder opzien tot de hulp die van boven is, de belangen van Gods Koninkrijk, en in 't bijzonder die van de Nederlandsche Hervormde Kerk, zorgvuldig zullen behartigen en naar vermogen aan de bevordering daarvan medewerken; verbindende wij ons bij deze onze handteekening tot al het voorgeschrevene, en, om, zoo wij bevonden worden tegen eenig gedeelte van deze verklaring en belofte gehandeld te hebben, deswege ons te zullen onderwerpen aan de uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen.»
Door den heer Vinke (zijnde Prof. Dr. H. E. Vinke te Utrecht) wordt voorgesteld om het artikel, gelijk het in het concept der Algem. Synodale Commissie is vervat, al aanstonds in stemming te brengen; door den secretaris (Dr. H. P. Timmers Verhoeven van den Haag) wordt voorgesteld, om de drie hoofdzaken, waarin het amendement van het ontworpen artikel zich onderscheidt, achtereenvolgend aan de stemming te onderwerpen; dit laatste wordt aangenomen.
Krachtens de goedgekeurde motie komen allereerst in stemming de woorden van het amendement „Gods heilig woord" en worden dezen aangenomen ; tegen stemden de heeren Boonacker van Enkhuizen, Wetter van Vreeswijk, Hugenholz van Dokkum en Boelen van Noordwijk.)
Ten tweede wordt hel woord „leer", naar het amendement, in de plaats gesteld van het woord „belijdenis" in het concept, hetgeen geschiedt tegen het advies van den heer Vinke.
Het art. 29 wordt nu als volgt vastgesteld:
»Zulk een geëxamineerde heeft bovendien de navolgende verklaring en belofte af te leggen en met zijne onderteekening te bekrachtigen:
ïWij ondergeschrevenen, door het provinciaal Kerkbestuur van... (of door de commissie tot de zaken der Waalsche Kerken) tot de openbare predikdienst in de Nederlandsche Hervormde Kerk geadmitteerd, verklaren bij deze opregtelijk, dat wij, naar het grondbeginsel der Christelijke Kerk in 't algemeen en dër Hervormde in 't bijzonder, Gods heilig Woord, in de schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds vervat, te goedertrouw aannemen en hartelijk gelooven; dat wij des zins en willens zijn, den geest en de hoofdzaak der leer, welke in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk begrepen is, getrouwelijk te handhaven; dat wij mitsdien de genade Gods in Jezus Christus, als den eenigen grond der zaligheid, ernstig en van harte der gemeente zullen verkondigen; dat wij op de bevordering van godsdienstige kennis, van Christelijk geloof en leven ons met allen ijver zullen toeleggen, en orde en eendragt voorstaan en aankweeken; en dat wij alzoo, onder opzien tot de hulp, die van boven is, de belangen van Gods Koningrijk en in 't bijzonder die van de Nederlandsche Hervormde Kerk zorgvuldig zullen behartigen en naar vermogen aan de bevordering daarvan medewerken; verbindende wij ons bij deze onze handteekening tot al het voorgeschrevene, en om, zoo wij bevonden worden tegen eenig gedeelte van deze verklaring en belofte gehandeld te hebben, deswege ons te zullen onderwerpen aan de uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen.»
* Bovenstaand Formulier is gebruikt van 1 Jan. 1855—15 Januari 1883. Toen zette men er de schaar diep in en knipte er een onbehoorlijk stuk uit.
't Werd zoo maar in eens ruw en woest uit elkaar gerukt en wat er overbleef was dit:
«Wij ondergeschrevenen, door het Provinciaal Kerkbestuur van (of door de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken) tot de Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde Kerk toegelaten, belooven, dat wij daarin overeenkomstig onze roeping met ijver en trouw zullen werkzaam zijn en de belangen van het Godsrijk en in overeenstemming hiermede, die van de Nederlandsche Hervormde Keik, met opvolging harer verordeningen, naar vermogen zullen behartigen.»
Men ziet hoe slap alles nu was geworden.
Men had „Gods heilig Woord" geschrapt.
Men had „de leer, welke in de aangenomen formulieren van eenigheid begrepen is" uitgewischt.
Nu was men klaar!
Maar ongelukkig stond in iedere beroepsbrief nog: „om door leer en voorbeeld, bestuur en opzicht, alles te doen wat een herder en leeraar, overeenkomstig Gods Heilig Woord betaamt."
't Woord was er toch nog.
En ongelukkig waren er zooveel menschsn, die niet ophielden te praten over „de leer" en over „de belijdenis."
Waarbij dat art. XI van het Algem Regl. ook steeds maar bleef spreken van „de leer."
Neen — toen de modernen dachten, dat ze het in 1883 (een paar jaar vóór de doleantie dus) gewonnen hadden en toen ze zoo heerlijk een heel stuk uit de proponentsformule hadden uitgeknipt, toen kregen ze nog geen rust.
En even na de doleantie, moesten ze de proponentsformule helaas! weer veranderen, (1 Jan. 1888), Om er — ja, zoo slap mogelijk natuurlijk — maar om er toch weer iets in te brengen van de omschrijving, dat het Evangelie van Jezus Christus moet verkondigd worden overeenkomstig het beginsel van de Ned. Herv. Kerk.
De absolute vrijheid, die men zelf wederrechtelyk ingevoerd had, in strijd met art XI, om in de Evangelie-bediening geheel naar eigen inzicht te werk te gaan, moest men weer loslaten.
Men werd weer gebonden aan het beginsel en het. karakter der Herv. Kerk — kenbaar uit haar belijdenisschriften.
Nog geen vijf jaar is de proponentsformule van 15 Jan. 1883 in gebruik geweest en moest 1 Jan. 1888 plaats maken voor deze belofte:
, Wij ondergeschrevenen, door het Provinciaal Kerkbestuur van (of door de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken) tot de openbare Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde Kerk toegelaten, beloven in het diep besef van onze roeping en in vertrouwen op God, dat wij daarin met ijver en trouw zullen werkzaam zijn, om, overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande, het Evangelie van Jezus Ohristus te verkondigen en de belangen van het Godsrijk en in overeenstemming hier mede die van de Nederl. Herv. Kerk, met opvolging van hare verordeningen, naar vermogen-te behartigen."
Er is dus in 1888 weer ingevoegd: „overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande."
En zeker! 't zegt weinig voor de kwaadwilligen.
't Zegt zoo ongeveer niets, voor degenen die eigen stelsel willen drijven.
Maar deze invoeging in haar historisch verband genomen zegt toch weer véél.
Want het is de erkenning van het beginsel en het karakter der Hervormde Kerk, zooals deze begrepen zijn in en te kennen zijn uit de belijdenisschriften der Herv. Kerk.
Er is ook in de proponentsformule weer verband gelegd tusschen de Evangelieverkondiging en de officieele leer der Herv. Kerk.
Met welke „leer" — ook genoemd in de grondwet der Kerk, art. XI van het Algemeen Reglement, natuurlijk niet anders bedoeld kan zijn, dan de leer der formulieren van eenigheid.
Of heeft Prof. Dr. F. W. B. Bell in de vergadering van de Synode van 1874 (actablz. 140 en 141) niet verklaard, zonder dat iemand in de Synode dit tegensprak:
„dat met de woorden „leer der Herv. Kerk niets anders kan bedoeld zijn, dan de leer die begrepen is in de Nederlandsche Oeloofsbelijd den Heidelbergschen Catechismus en de. Leer der Synode van Dordrecht, dat is de leer, in de aangenomen Formulieren van eenigheid der Nederl. Hervormde Kerk begrepen is."
In dien zin heeft ook de Synode in hare vergadering van 31 Juli 1861 in eene „Inlichting omtrent de beteekenis der vraag naar onberispelijkheid in de belijdenis" over de leer gesproken „welke begrepen is in de belijdenisschriften onzer Nederlandsche Hervormde Kerk die rechtens nooit zijn afgeschaft."
Er is dus in de tegenwoordige proponentsformule een band gelegd tusschen de Evangelieprediking en het beginsel en het karakter der Ned. Herv. Kerk, welke natuurlijk alleen uit de belijdenisschriften der Kerk te kennen zijn — en in zooverre is ieder oneerlijk, die een Evangelie brengt, dat met de beginselen van onze Formulieren van Eenigheid in strijd is —-maar om de wille van het menigvuldig misbruik, dat van de vage omschrijving gemaakt wordt — hoewel de beroepsbrief lederen predikant bindt aan Gods heilig Woord — is het zeer gewenscht de proponentsformule een weinig aan te vullen en het Evangelie van Jezus Ohristus te omschrijven met de woorden „gestorven om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking", terwijl »de beginselen en het karakter van de Ned. Herv. Kerk" nader dienen bepaald te worden met de woorden „welke vervat zijn in hare belijdenisschriften."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1914
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1914
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's