Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is, en wat uwe vaders opgelegd hebben tot een schat tot op dezen dag, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de HEERE." Jes. 39:6.

Er zal niets overgelaten worden.

Er is verband tusschen 'tgeen hier op aarde onder de menschenkinderen geschiedt en 'tgeen God van den hemel openbaart.

Als Adam en Eva, met Gods vloek beladen uit het Paradijs verdreven worden en cherubim stellen zich aan den ingang van den hof, opdat zij nooit weer zouden kunnen ingaan in Edens hof, dan is er verband tusschen 'tgeen de eerste mensch met z'n God gedaan heeft en God met den eersten mensch doet.

Als in Noachs dagen de sluizen des hemels zich openen om water uit te gieten op de aarde en de eerste wereld gaat onder in de zee die wijd zich uitstrekt en hoog zich verheft boven den hoogsten berg, dan is er verband tusschen 'tgeen God van den hemel openbaart op aarde en de eerste wereld ondernomen had tegen haar Schepper en Maker.

Revolutie, opstand, bondsbreuk wordt gevonden bij Adam en Eva en God openbaart toom, vloek en ellende.

Boosheid in het bedenken des harten, van der jeugd af aan, met woest gruwelbedrijf onder alle geslachten des volks wordt gevonden vóór den Zondvloed en God openbaart Zijn grimmigheid, met straffen en oordeelen in het neerzenden der wateren.

Ja — er is verband tusschen 'tgeen God van den hemel openbaart en de menschen zich onderwinden te doen op aarde!

Zie Farao en zqn ruiters vergaan in de Roode Zee; zie de Israëlieten vallen in de woestijn door giftige slangen gebeten; zie de aarde zich openen om Korach, Dathan en Abiram te verslinden; zie Mozes op Nebo sterven, voordat zijn voet zich kon zetten op Kanaans grond — en immers, tusschen 'tgeen de Heere doet en 'tgeen de mensch deed, ligt toch verband!

Spreken de zwavel vlammen van Sodom niet van de zonden en de ongerechtigheden, die daar in het schoone Jordaandal brutaal werden bedreven?

En als Israel valt in de handen van de Filistijnen, Midianieten, Ammonieten enz. in de dagen toen er nog geen Koning was, is dat niet, omdat het volk kwaad deed in de oogen des Heeren?

Als Saul valt op het gebergte van Gilboa, is het niet omdat hij van God is afgevallen ?

En als David vluchten moet uit Jeruzalem, verdreven door zijn zoon Absalom, hoort hij dan zelve niet dat rivier en woestijn en gebergte hem toeroepen: uwe zonden hebben u gevonden?

Ook de Assyrische ballingschap van Efraïm, gelijk de wegvoering van Juda naar Babel bewijzen, dat er verband is tusschen hetgeen het volk des Verbonds deed met hun Bondsgod en hetgeen Jehova doet met Zijn erve,

„Er is een God die leeft en die op aard Zijn vonnis geeft."

Zeker! men moet voorzichtig zijn in het beoordeelen van Gods wegen en bij het verklaren van Gods daden. Want de Heere is de Vrij machtige en de Al-wijze. Wiens gedachten zooveel hooger zijn dan onze gedachten.

We zien het wel in de geschiedenis van Job. Zijn vrienden tobden zich af om de oordeelen Gods te verstaan en zij verklaarden ze door aan Job bizondere zonden en gruwelijke ongerechtigheden toe te schrijven — wat geheel buiten alle waarheid en werkelijkheid was.

Ja, we mogen wel voorzichtig zgn. Er zijn zooveel dingen, die op elkaar gelijken en die gansch verschillend toch zijn.

De pottenbakker slaat het vat stuk — en het is waardeloos. De diamantslijper zet het mes op het edelgesteent om het te kloven en te slgpen, opdat de schoonheid zal toenemen, meer schittering zal worden gezien en meer prijs zal worden ontvangen.

Het stroo werpt men in het vuur en het verbrandt tot asch. Het goud werpt men in den smeltkroes en het brandt tot grooter zuiverheid en verhoogt de waarde.

Wat doet God met Zijn oordeelen: verbreken of veredelen; verderven of behouden; uitrukken of oprichten?

We moeten wel voorzichtig zijn in de beoordeeling van Gods oordeelen.

Maar dat neemt niet weg, dat Gods Woord er vol van is, om ons te leeren: dat er verband is tusschen 'tgeen de mensch doet op aarde en God openbaart van den hemel.

En dit is zeker, dat wanneer de mensch den dam van het heilige wegneemt, de wateren der ongerechtigheid binnenstroomen — waarbij de Heere Zijn toom openbaart over de goddeloosheid van groot en klein.

Neem maar weer de verwoesting van Samaria en de wegvoering van de 10 stammen. Denk maar weer aan Jeruzalems ondergang en de Babylonische ballingschap. Stel u maar een oogenblik voor den geest de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 en de verstrooiing van Israel onder de volkeren: is erniet dit verband tusschen 'tgeen de mensch met God doet en 'tgeen de Heere met den mensch doet, dat God na de gruwelijke verwerping van Zijn Woord en de schandelijke verachting Zijner genade Zijn straffen en oordeelen openbaart met gerechtigheid, waarbij de mensch wordt verteerd?

Denk aan Hizkia's geschiedenis — zooals die in Jes. 38 en 39 ons beschreven staat.

Daar lezen we in het 6de vers van hoofdstuk 39: -Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is en wat uwe vaders opgelegd hebben tot een schat tot op dezen dag, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, - zegt de HEERE."

En wat is er aan vooraf gegaan?

De wondere uilredding Gods in de dagen toen Sanherib, de koning van Assyrie, optoog tegen alle vaste steden van Juda en doortoog tot Jeruzalem. Toen was het bang voor Juda en bang voor Hizkia. Want de vijanden waren velen en men spotte met God en met den koning. De ondergang van volk en vaderland scheen nabij. En toen verootmoedigde de koning zich voor den Heere en riep Hem aan in den geloove als den VerbondsGod, die trouwe houdt tot in eeuwigheid. Waarop de Heere antwoordde: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrie niet gegeven worden. Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen, om mijnentwil en om David, mijns knechts wil.

Toen voer de engel des HEEREN uit en sloeg in het leger van Assyrie honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren doode lichamen. (Jes. 37)

En daarna was er nóg iets gebeurd.

In die dagen werd Hizkia krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem en zeide tot hem: aizoo zegt de HEERE: geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven en niet leven. Toen keerde Hizkia zijn aangezicht om naar den wand en hij bad tot den HEERE. Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Jesaja zeggende: Ga henen en zeg tot Hizkia: zoo zegt de HEERE, de God van uwen vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uwe tranen gezien; zie. Ik zal vijftien jaren tot uwe dagen toedoen." (Jes. 38)

Wondere teekenen dus en heerlijke uitreddingen. Rijke zegeningen van den God des Verbonds, die trouwe houdt en die weet genadig te zijn.

Assyrie had God vernietigd om Hizkia's wil. Den dood had de Heere op de vlucht gejaagd, om des konings wil.

Groot en machtig is de Heere. Barmhartig en vol van goedertierenheden.

En wat lezen we dan nu in het 39ste hoofdstuk?

Dat Hizkia zich maar moest voorbereiden op 't allerergste; dat hij de schatten van zijn huis, die hij en zijn vaderen bijeengebracht hadden, maar moest klaarleggen voor den koning van Babel, die zou ze wel meenemen; dat hij en zijn volk zouden worden gevangen genomen en gebracht naar het land der heidenen, om daar 70 jaren in ballingschap door te brengen.

Is dat niet vreemd? Diezelfde God, die Hizkia van Sanherib verlost had, en hem had uitgerukt uit den dood, zou hem nu aan Babels koning in handen geven en zijn volk overladen met schande en ellend. Is dat niet vreemd? Is God dan een wispelturig Heer? Is Zijn arm dan verkort, is Zijn sterkte veranderd ?

Neen! maar er is verband tusschen hetgeen de Heere gaat doen en 'tgeen Hizkia gedaan heeft; wat de eenvoudige lezing van hoofd­stuk 39, van 't begin tot het eind, ons wel leert.

Want Hizkia, door God verlost van Assyrie, was o! zoo blij toen Merodach Baladan, de koning van Babel, hem liet gelukwenschen met zijn genezing en hem geschenken deed aanbieden. En de koning ging met de heidenen uit Babel door zijn paleis om hun de schatten van zijn paleis en de schatten zijner steden en de schatten zijns volks te toonen. Geen ding was er in zijne schatten dat hij hun niet getoond had!

Dwaze Hizkia. Uitgered door Israels God gaat hij vriendelijkheid bewijzen aan Babel en gaat leunen en steunen op den onbesnedene. En wie God verlaat heeft smart op smart te vreezen. Wie ver van God de weelde zoekt, vergaat eerlaag en wordt vervloekt.

En ziet, daar verschijnt Jesaja de profeet, de man Gods, om Hizkia aan te zeggen: Door het woord des HEEREN der heirscharen. Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is en wat uwe vaders opgelegd hebben tot een schat tot op dezen dag, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de HEERE. Daartoe zullen zij van uwe zonen, die uit u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel." (Jes. 39:5—7)

God is niet veranderd.

Hizkia is veranderd.

En Hizkia's ijdel, trotsch en zondig zich verzwageren met Babel zal hem berouwen. Het zal hem bittere en wrange vruchten afwerpen. De Heere zal het bezoeken.

Zoo is er verband tusschen hetgeen de mensch doet en 'tgeen de Heere doet.

Toen Hizkia gelijk een kraan of zwaluw piepte en kirde als eene duif, roepende tot den Heere, toen hoorde God en was hem genadig.

Maar toen Hizkia tot den onbesnedene ging en een verbond maakte met de heidenen, zich trotsch verheffend waar hij vleesch tot zijn arm had gesteld, toen zag de Heere in toome neder en kwam om de goddeloosheid Zijns volks, die reeds zoo dikwijls openbaar geworden was, te bezoeken met Zgne oordeelen.

Het volk zoo lang gespaard, zou vallen.

De schat zoo laag bewaard, zou worden geroofd.

Wat opgebouwd was, zou worden afgebroken.

„Wie Mij eeren, zal Ik eeren, spreekt de Heere, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden."

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's