Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onkruid.

Reeds in 1827 vertoonden zich donkere wolken aan den kerkelijken hemel.

Da Costa was met zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw voorgegaan en Ds. D. Molenaar van den Haag gaf in 1827 naamloos een Adres aan alle mijne Hervormde Geloofsgenooten in het licht, behelzende zware beschuldigingen tegen den in de kerk heerschenden geest en eene zeer scherpe afkeuring van de bestaande Kerkorde.

Daar stonden groote dingen te gebeuren.

Dat zag de Synode.

Men voelde het aan alles, zooals men voelt dat er onweder komen zal, als de hemel donker wordt en de lucht zwaar drukt om het ademen te bemoeilijken.

In 1829 sprak dan ook de Synodale Commissie, gevende een Overzicht van het Kerkelijk leven van dat jaar, van een „geest van wantrouwen en neiging tot afzondering."

En in 1831 werd gezegd: „het ontbreekt niet aan lieden, die heimelijk achterdocht stoken tegen de denkwijze en bedoelingen der predikanten in het algemeen" terwijl die zelfde lieden spreken van de voorvaderlijke rechtzinnigheid."

Wat in 1833 in de vergadering der Synode weer geconstateerd werd.

Toen sprak de Voorzitter der Synode Dr. H.N. Donker Curtius, predikant te Arnhem, bij het openen der Synode o. a.

(na gewaagd te hebben van zijne verwachtingen aangaande de toekomst): „Op deze hoogte des vertrouwens 'staande, zullen wij op derzelver juiste waarde leeren schatten de bemoeijingen van hen, die zich niet ontzien het goede dat hier bestaat, tegen te werken ; die ten doel hebben om ons twee eeuwen terug te zetten; alle vorderingen der laatst verloopene en der tegenwoordige eeuw, als schadelijk uitkrijten en alle redelijke werkzaamheid bij de praktijk des Christendoms willen verdringen, door de dwaze ingevingen eèner wilde dweeperij.

Wij mogen de menschelijke verkeerdheid, die zich hier openbaart, betreuren. De hoon, welken wij der waarheid zien aandoen, mag ons gemoed met verontwaardiging vervullen. De grootte van het aantal, dat zich laat misleiden, mag ons eene smartelijke gewaarwording veroorzaken; maar vreeze, dat dit onkruid op den akker des Heeren het goede zaad, dat daar ontkiemde en planten voortbracht en vruchten draagt, geheel zal verstikken, die vreeze zal ónze harten niet bevangen."

Lees dit woord van Dr. Donker Curtius nog eens kalm over en gij zult zien, dat in 1833 het opkomen voor de aloude waarheid het onhruid op den akker des Heeren is genoemd; en dat de toen gangbare leeringen van ongeloofs mannen het poedezaad werd geheeten. En de verwachting was : de oude waarheid zal het nooit winnen van de nieuwerwetsche leeringen I

Ja — de Voorzitter van de Synode had wel een recht gezicht op de dingen!

Hij zag voor vrucht aan wat onkruid was en hij zag voor onkruid aan wat vrucht was.

Met zulke leidslieden schiet men nog eens op !

UIT DE HANDELINGEN

van de Algemeene Christelijke Synode dér Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, in den jare 1816.

Opening der Synode.

Volgens een Besluit van Zijne Majesteit, van den 28sten Mei dezes jaars, No. 64, is ! deze Hooge Kerkvergadering op den 3den  July 1816 zamen gekomen, en na genomen Dispositie van Zijne Excellentie den Commissaris-Generaal, provisioneel belast met de zaken der Hervormde Kerk, van den Ssten Juny No. 6, plegtig geopend in de Kloosterkerk in 's Gravenhage.

De Hoog Eerw. Heer W. L. Krieger, Predikant in 's Gravenhage, hiertoe bij laatstgemelde dispositie, art. 5, uitgenoodigd, hield vooraf eene toepasselijke kerkelijke redevoering, naar aanleiding van 1 Corinth. XIV:40.

Laat alle dingen eerlijk en met goede orde geschieden: waarin Zijne Hoog Eerw., na eene beknopte toelichting van den gekozen tekst, de aandacht der hoorders bepaalde bij het nut van het tegenwoordig bestaande kerkelijk Bestuur, den oorsprong van de Synode, en de voordeelen daaruit ontstaan; sluitende dezelve met gepaste aanspraken en opwekkingen.

„De godsdienstoefening met gebed, gezang en zegenwensch gesloten zijnde en de Hoog Eerw. Heer W. L. Krieger een kort gebed ter opening van de volgende verrigtingen gedaan hebbende, liet Zyne Excellentie de Commissaris-Generaal door den WelEd. Gestr. Heer secretaris en adviseur bij het Departement der Kerkelijke Zaken, openlijk voorlezen de artikelen üit het Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk, betreffende de Synode en des zelfs werkzaamheden van art. 16—30, waarop de openbare mededeeling volgde van het Besluit Zijner Majesteit, vau den 28sten Mei 1816, uit hetwelk bleek, dat door Hoogstdezelve benoemd waren tot Leden dezer Synodale Vergadering:

Uit het ProvincicaalKerkbestuur van Gelderland : de heer H. H. Donker Curtius, predikant te Arnhem.

Uit, het Provinciaal Kerkbest. van Zuid-Holland: de heer W. L. Krieger, predikant 'te 's Gravenhage.

Uit het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland: de heer W. Broes, predikant te Amsterdam.

Uit het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland: de heer A. van Deinse, predikant te Middelburg.

Uit het Prov. Kerkbest. van Utrecht: de heer C. van der .Leeuw, predikant te Utrecht.

Uit het Prov. Kerkbest. van Vriesland: de heer N. Lobry, predikant te Leeuwarden.

Uit het Prov. Kerkbest. van Overijssel: de heer C. Fransen van Eek, predikant te Deventer.

Uit het Prov. Kerkbest. van Groningen: de heer D. Hendriksz, predikant te Groningen.

Uit het Prov. Kerkbestuur van Noord-Braband: de heer J. J. Scholten, predikant te Breda.

Uit het Prov. Kerkbest. van Drenthe: de heer G. Benthem Reddiugius, predikant te Assen.

Uit de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken: de heer D. Delprat, predikant te 's Gravenhage.

Uit het Prov. Kerkbest. van Limburg: de heer A. Goedkoop, predikant te Gent.

En als Ouderling de heer Mr. J. van Leeuwen, ouderling te Arnhem.

Tot praeadviserende leden in de Synode:

Uit de Godgeleerde Faculteit te Leyden: de Hoogleeraar J. van Voorst.

Uit de Godgelee^e Faculteit van Utrecht de Hoogleeraar H. Royaards.

Uit de Godgeleerde Faculteit te Groningen de Hoogleeraar H. Muntinghe.

En uit de leden der Synodale Vergadering:

Tot President de heer W. L. Krieger en tot vice President de heer H. H. Donker Curtius.

Zijnde volgens het Koninklijk besluit van den 6den February 1816 reeds beroemd en thans in deze Vergadering verschenen:

de heer I. J. Dermout, predikant te 's Gravenhage als Secretaris en de heer F. Fayspil Jansz., ouderl. te Amsterdam als Quaestor.

Zijne Excellentie, de Commissaris-Generaal deed hierop eene treffende en doelmatige aanspraak aan de Leden van de Synode, waarin de heuglijke tijdsgelegenheid dankbaar werd vermeld en de pligten in art. 9 van het Algemeen Reglement genoemd, met ernst en waardigheid ontvouwd en aanbevolen werden, wordende alzoo deze vergadering door Zijne Excellentie namens Zijne Majesteit geconstitueerd.

Deze aanspraak werd door den Hoog Eerw. Heer W. L. Krieger gepast en zegenend beantwoord, eindigende Zijn Hoog Eerw. met eene minzame en hartelijke aanspraak aan de leden van de Synode.

Adres van eenige Predikanten uit de classis Leiden en Woerden, en het antwoord wan de Synode wan 1816.

In de Handelingen van de Synode van 1816 blz. 17 lezen we:

„3o. Vervolgens werd ter tafel gebragt een adres van eenige Predikanten, onder het ressort der voormalige Klassen van Leyden en Neder-Rynland, en van Woerden en Over-Rynland, behelzende bezwaren en consideratiën, waar omtrent zij geruststelling vragen 1 van deze Hoog Eerw. vergadering, als: vooreerst, hoedanig het Algemeen Reglement van Kerkelijk Bestuur in vergelijking met de vorige reglementen en inrichtingen, die tot hiertoe in de Gereformeerde Kerk hebben plaats gehad, moet worden beschouwd, met name de onderteekening der formulieren van eenigheid, de belofte van geen accomodatie met de Remonstranten, den eed tegen de simonie en dergelijke, welke bezwaren gezegd worden bij hen gerezen te zijn, uit vergelijking van art. 9 en 10 des algemeenen reglements: waarbij tevens het 25ste artikel bij hen heeft doen ontstaan de vraag, of door de schikking en regeling van het Godsdienstonderwijs, de eenmaal vastgestelde en aangenomen leer verandering of bepaling zoude kunnen ondergaan; verzoekende de adressanten, op deze punten van bezwaar eene genoegzame en geruststellende opheldering.

Vervolgens bevattende dit stuk eenige bedenkingen over het klein getal der leden, aan welke het Synodaal, Provinciaal en Klassicaal Bestuur is opgedragen, naar evenredigheid der uitgebreide en gewigtige werkzaamhedenhun aanbevolen, als kunnende strekken om aan vele Leeraren de gelegenheid te benemen, om in kerkelijke zaken eenige ervarenis of oefening te verkrijgen; aanleiding geven tot onbroederlijke heerschappij-voering; de verbindtenis der Leeraren onderling be­ lemmeren en bedenkelijken invloed hebben op de examina, die naar het oordeel der adressanten het best zouden geschieden in plena classi, althans de peremptoire ten overstaan van afgezondenen uit de roepende gemeenten.

De Synode heeft na deliberatie besloten om dit stuk door eene personeele Commissie te doen examineren en de vergadering deswege te praeadviseeren, waartoe benoemd zijn de Hoog Eerw. Heer Royaards, de Heeren Van Eek, Scholten en de Ouderling Van Leeuwen."

Vergadering van 16 Juli 1816, acta bl. 41. „Na het gebed en de resumtie, hoorde de vergadering, bij monde van den H.G. Beer Royaards, het Rapport der Commissie, in de zitting van den 5en dezer benoemd, om te examineren het Adres van eenige Predikanten uit de voormalige Klassen van Leyden en Woerden. Hetzelve was van dezen inhoud:

Hoogeerwaarde Heeren!

In onze handen gesteld zijnde ten fine van berigt, een zeker adres aan de Synode gemaakt, door eenige Bedienaren des Goddelijken Woords, onder het ressort van de voormalige Klassis van Leyden en Nederrijnland, en van Woerden en Overrijnland, hebben wij hetzelve nauwkeurig gelezen en onderzocht en meenen dat vooral drieërlei soort van bezwaren daarin worden voorgedragen:

lo. Of dan de vorige reglementen, waaraan zij door afgelegde beloften, door onderteekening en plechtige eeden onlosmakelijk verbonden zijn, en zouden moeten gerekend worden buiten kracht en werking en dus geheel vervallen te zijn; en of zij zichzelven, eikanderen, of eenig kerkelijk of wereldlijk gezag hen van zulke verbindtenissen zouden kunnen ontslaan, en zij zich deswegen voor den Heer der Gemeente zouden kunnen verantwoorden ?

2o. Of het getal der leden, aan hetwelk het Synodaal, Provinciaal en Klassikaal Bestuur is opgedragen, niet te klein moet geoordeeld worden, naar evenredigheid van het uitgebreide en wigtige der werkzaamheden, welke zij voor hunne rekening hebben? waarbij zij willen opgemerkt hebben, dat door het gering aantal der leden, dikwijls verhaasting in de besluiten zou kunnen geboren worden, die nadeelig was; dat van de raadplegingen en besluiten eener vergadering, die uit een grooter aantal van leden is zamengesteld, meer nut en goeds te wachten is, dan van zulk eene, die uit weinige bestaat, en dat aan jongere medebroeders de gelegenheid benomen wordt, om zich te oefenen in zulke dingen, die tot het Kerkbestuur behooren.

3o. Of men wel gewaarborgd kan zijn voor de toekomst, dat zulk een bestuur geen aanleiding zou kunnen geven lot oligarchie, en eene daaruit voortspruitende hiërarchie, die voor andere Leeraars, buiten hot bestuur, zeer drukkende en smartelijk zou kunnen worden, en die door de Protestantsche Kerk altijd gewraakt is. Dan ook, of daardoor niet eene meerdere verwijdering tusschen broeders en broeders zou kunnen geboren worden, en of zij wel genoegzame verzekering hebben, dat de teederste belangen der Kerk altijd zullen vallen in handen van mannen, die men geene reden zal hebben eenigzins te verdenken, en vooral ook, indien eens een ander Vorst mogt opstaan, niet zoo verkleefd aan de belangen en gevoelens der Hervormde Kerk, als Oranjes Vorsten.

4. Waarbij dan nog tenslotte eene bedenking komt, of, daar het voortaan meest zal aankomen op de examina peremtoria, het alsdan niet tot meerdere geruststelling der roepende gemeente nuttig zou zijn, ter voorkoming van verkeerde barmhartigheid, losse inschikkelijkheid en toegevendheid, dat die examina in plena classi, in tegenwoordigheid van eenige afgezondenen uit den Kerkeraad der roepende gemeente, geschieden mogte.

Ofschoon het nu H.E.H,H. aan de commissie is voorgekomen, dat deze en soortgelijke bedenkingen en bezwaren, door het algemeen reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, en bepaaldelijk door het antwoord, uit naam van Zijne Majesteit, van Zijne Excellentie den Heere Commissaris-Generaal enz., de dato 28 Maart 1816 gegeven, en inzonderheid door het reglement op de examina, genoegzaam zijn opgelost en beantwoord, meent echter uwe commissie H.E.H H. dat, daar in het laalstgemelde antwoord van Zijne Excellentie aan de Klassis van Amsterdam gegeven, door Zijne Majesteit zelve, de adressanten vrij en onverlet verklaard worden, om de bezwaren, die hun nog mogten overblijven, bij de aanstaande Synode in te brengen; deze HoogEerw, Vergadering, op het voorbeeld van onzen geëerbiedigden Koning, en van Zijne Excellentie den Heer Commissaris-Generaal, wel een blijk van hare vredelievendheid, van inschikkelijkheid voor de bezwaren van anderen, en van hare zucht voor de rust der Kerke Gods zou kunnen en mogen geven, door in substantie aan de adressanten te antwoorden:

Dat schoon de bezwaren en bedenkingen (gelijk bereids gezegd is) meermalen zijn weggenomen, de adressanten echter ter hunner meerdere gerustelling hierop geheven te letten:

1. Dat wij geen beter middel weten, om de bezwaren van de eerste soort weg te nemen, dan door de zoo duidelijke en alles in zich vervattende woorden van Zijne Excellenüe in het meergemelde antwoord : de Synode is thans niet opgeroepen om leerstellige geschillen te beslissen, maar om de kerk te besturen. Wat de leer zelve betreft, dat de verpligtingen van deszelfs leden, en die van alle andere Kerkbesturen, begrepen zijn in het 9de art. van 't gemelde reglement, helwelk met ronde woorden van hen vordert de handhaving van de leer der Hervormde Kerk Eene verklaring; welker gewigt hun zoo mannelijk en deftig bij de opening dezer H.E. Kerkvergadering in het openbaar aanbevolen is, voor Zijne Excellentie den Heere Commissaris-Generaal en door den President dezer Vergadering, overeenkomstig de bedoeling des Konings.

En dat de H.E. Synode aan dit beginsel zoo gehecht is, dat ze de verpligtingen, tot handhaving der leer, die overeenkomstig het woord van God in formulieren van eenigheid der Nederlandsche Kerk vervat is, bij handteekening laat bevestigen door zulken, van wie men meent dit te moeten vorderen.

Waaruit dus volgt, dat de adressanten zich zoo min van die verpligting zullen kunnen ontslagen rekenen, dan anderen die vervolgens het Leeraarambt zullen aanvaarden, en des getrouw zullen moeten en kunnen zijn aan deze verbindtenissen, ook zelfs aan die, waardoor allerlei verkeerde middelen verboden en geweerd worden, om zich in het leeraarambt in te dringen.

Terwijl alle andere verbindtenissen aan een zeker kerkbestuur, of die alleen in een zeker deel der gemeenten van dit Rijk geldig waren, en waarop derhalve in een algemeen ontwerp van het Kerkbestuur niet kan gelet worden, van zelve moeten vervallen, zoodra zulk een bestuur anders ingerigt en gewijzigd wordt.

Dewijl het duidelijk is, dat eene verbindtenis niet meer kracht kan hebben, zoodra de zaak, aan welke men verbonden is, niet meer bestaat, of dat bestuur eene meer algemeene rigting bekomen heeft, die tot nog toe altijd ontbroken heeft.

2o. Dat de adressanten zeker niet genegen kunnen zijn, de nu reeds daar gestelde inrigtingen den bodem in te slaan en te vernietigen, waardoor eene nog ergere scheuring, dan ooit plaats had, zou moeten geboren worden, maar dat het alleen hunne bedoeling, gelijk die van elk lid der Hervormde Kerk, zijn mag en moet, daaruit al dat heil te doen voortspruiten, hetwelk voor de leer en Kerk der Hervormden ten allen tijde belangrijk is. En dat er door allerlei inrigtingen en vaststellingen genoegzaan gewaakt en gezorgd is, om, gelijk de adressanten gelieven te zeggen, dat nu leeds bekwame en deskundige mannen door Zijne Majesteit daartoe verkozen zijn, de zoodanige ook in het vervolg zullen behooren verkozen te worden, die, schoon in een kleiner getal dan wel voorheen, echter genoegzaam in aantal en regt geschikt zullen zijn, om zich voor overhaasting in de besluiten te wachten en de verordeningen te volgen, waarvan zij zich nooit mogen ontslagen rekenen.

3o. Dat er geene heerschappij óf over de gemeenten óf over zijne medebroeders door die nieuwe inrigtingen wordt ingevoerd, maar alleen de grond gelegd wordt ter bewaring van de goede orde, naar welke, volgens Paulus' les, alle dingen in de gemeente geschieden moeten en ter instandhouding van een Kerkbestuur, hetwelk door niemand ongestraft kan verbroken worden, en waaraan dus elk welgezind lid der Hervormde Kerk, en hoeveel te meer nog Leeraars, zich met blijdschap en liefde moeten onderwerpen; iets hetwelk ons voorkomt juist de ware band der vereeniging en der opregte broederliefde te zijn.

4o. Dat, wat de vrees voor het toekomende betreft, wij ons van het wegnemen dier bedenking geheel omslagen zouden kunnen rekenen, door aan te merken, dat het toekomende meestal buiten het bereik en het vermogen der naasten is, en door het meest geoefend verstand nooit kan berekend werden: dan dat wij evenwel de adressanten nogmaals verzoeken op te merken, dat het aan de Leeraars vooral zal staan hiervoor te zorgen, door die banden niet los te maken, die ons, zooveel het zijn kan, aan het toekomend welzijn der Hervormde Nederlandsche Kerk verbinden, maar dezelve gedurig versterken en door goede keuze van leden voor het Klassikaal Bestuur (uit welke die voor het Provinciaal Kerkbestuur gekozen worden, en door deze laatste, die voor de Synode) te zorgen, dat die gedurige afwisseling, waar door alle schijn van heerschzucht verbannen wordt, een waarborg zijn mag voor een wijs, voorzigtig, getrouw en aan de ware Hervormde leer verkleefd Kerkbestuur. En dat ook dit zelfs aan jongere leden der Klassis aanmoediging geven kan, om zich te beijveren, dat zij ook op hunnen tijd bekwaam mogen geacht worden tot het Kerkbestuur, 'en eenen goeden opgang verkrijgen in de Kerke Gods.

Omtrent de inrigting der examina hebben wij niets meer te zeggen, dan de adressanten te verwijzen tot het reglement op de examina, waardoor wij hopen, dat al die bezwaren op eenmaal zullen worden weggenomen.

Eindelijk zou de commissie van meening zijn, dat men dit antwoord zou kunnen besluiten, met de adressanten op te sporen, om, daar zij nu weder gezien hebben, hoe welwillend deze vergadering is, om hunne bezwaren naar waarheid weg te nemen, men ook wederkeerig verwacht, dat elk hunner gaarne een medewerker zal willen zijn der blijdschap van allen die den Heere in onverderfelijkheid liefhebben.

Met dankzegging aan de commissie werd alzoo besloten.

***

Van het Godsrijk in het algemeen.

Niet weinigen begrijpen niet recht wat in onze kerkelijke reglementen eigenlijk beteekent „de belangen van het Godsrijk in het algemeen en van de Nederlandsche Hervormde Kerk in het bizonder."

Misschien dat een woord van den secretaris der Synode, in het jaar 1841 gesproken, eenig licht ontsteken kan.

De heer Dermout toch prees de nieuwe proponentsformule boven de oude óok om déze oorzaak, dat er in voorkwam deze passage „dat wij de belangen, zoo van het Christendom in het algemeen, als van het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap in het bizonder zullen behartigen".

Dat vond hij een prachtige uitdrukking.

En hij zegt er in 1841 in de vergadering van de Synode dit van:

„Bovendien is aan te merken, dat nog het [ tegenwoordige formulier zich van het oude voordeelig onderscheidt, door den Leeraar te verpligten tot behartiging van de algemeene belangen van het christendom, en hem alzoo, behoudens zijne bizondere betrekking tot de Hervormde Kerk, den weg opent, om de christelijke broederschap met andere Kerkgenoot schappen te onderhouden, en om zich met ijver en in liefde aan te sluiten, aan al wat het êen en onverdeelbaar Rijk des Heeren op aarde bevordert."

Niet zoo exclusief wezen dus.

Geen Kerkisme.

Om de christelijke broederschap met andere Kerkgenootschappen te onderhouden."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's