Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde. Lukas 2:14a

Vrede op aarde.

Nooit viel zoo bloedrood schijnsel op ons heerlijk Kerstfeest, ons Vredefeest, als in dit schrikkelijk oorlogsjaar.

Nooit werd de lieflijke toon der Kerstklokken overstemd door de donder van het geschut als thans.

Nooit greep zoo forsch de weerspraak aan tusschen der engelen Kerstzang en de bange werkelijkheid.

Deden we naar 't smalend advies van Gods vijanden, dan zwegen wij op Kerstfeest van den Vredevorst en den vredezang en borgen 't Woord van den Christus als afgedaan op.

Doch niet alzoo. Veeleer handhaaft zich, voor wie dieper gaat, de waarachtigheid van het Godsgetuigenis in de rampen van dit jammeren-jaar.

En als we opnieuw zien, dat de grooten dezer wereld, de machthebbers der aarde geen vrede vermogen te brengen, keeren wij tot Bethlehems kribbe terug en luisteren met te dieper aandacht naar wat boven Efratha's velden engelen van vrede zongen.

Want naar vrede hijgt elk menschenhart. Vrede is de ongekende, ongegrepen weelde van de menschenziel.

Van oude tijden is 't gevoeld, ook onder de volken, die het licht der waarheid 'misten, dat ons leven in het ongereede raakt, dat de innerlijke harmonie wordt gemist in het menschenhart. Van een tasten en grijpen naar God, van een onbewusten zielsdrang, die om vrede riep, spreekt ons het Woord. Het menschenleven biedt ons den aanblik van een nacht van wanhopige duisternis en verlatenheid, waaruit ons de schrilste kreten van onvervuld verlangen en schrijnenden levensnood tegenklinken.

De vrede is weg uit 't menschenleven, de tegenstellingen botsen tegen elkander in, en 't is lezer, of dat donker en onbewust woelt schier in elk menschenhart.

De mensch is zichzelf nooit genoeg; hij behoeft aanvulling van buiten af, maar 'tis verbijsterend-angstig, dat hij van nature najaagt dingen, die eens zullen blijken onmachtig te zijn, om de balsem van den waren vrede te druppelen op de verschroeide menschenziel.

Wij ook, wie wij zijn, gevoelen bij tijden, dat 't niet is, wat het wezen moet, doch overgelaten aan onszelf, zoeken wij langs verkeerde wegen.

Hoevelen, die niet wandelen op den eenigen weg, die naar ' Bethlehem's bornput voert, eenigen Sprinkader des waren levens.

Zoo blijkt toch, als de engel van vrede zingt boven Efratha's velden bij nacht, dan kunnen zij rekenen op een talrijk en aandachtig gehoor.

Want dit woord doet zachte snaren trillen en zingt een heerlijk lied.

Maar ook hier is niet genoeg, dat wij wiegelen op den stroom van gevoelige algemeenheden, ook hier moet onderscheiden worden tussehen schijn en wezen, leugen en waarheid.

Welken vrede bedoelde dat jubelend hemelkoor? Den vrede tusschen volk en volk hier op aarde?

Maar nu van tweeën een; werd dit bedoeld, dan was der engelen jubel ééne vergissing. Want 't was na Bethlehem niet uit met den nameloos-wreeden gruwel van den krijg. En thans, als nooit te voren, worden de slagvelden gedrenkt met het hartebloed van miïlioenen. Ros spreidt zich de gloed van de oorlogstoorts over den levensakker der volken. Onzegbaar is de vloedgolf van weedom, die uitgegoten wordt door de fiolen van den menschmoordenden kamp der volkeren.

In ontelbare gezinnen getuigt 't somber rouwkleed en 't beschreid gelaat, dat deze vrede der volken nog verre is. Het kanon overstemt in ons christelijk Europa elk ander geluid, ook 't hartbrekend steunen van tallooze gekwetsten. O, hoe verre is 't er vandaan, dat de zwaarden tot spaden en de spiesen tot sikkelen zullen geslagen worden.

Maar dat wordt ook niet bedoeld, althans niet in de eerste plaats. Eens zal ook in dezen zin vrede op aarde komen, en dan ook als vrucht van 't werk van Bethlehem's Vredevorst, maar 't is er nog niet aan toe.

Moet dan gedacht aan een vrede, die zijn glanzende vleugelen zacht spreidt over gezinnen en personen ?

Maar heeft de Heiland dan zelf niet gezegd, dat Hij veeleer kwam, om den mensch tweedrachtig te maken tegen zijn' naaste, zelfs den zoon tegen den vader, en de moeder tegen de dochter?

Als 't gaat tusschen Jezus en die ons dierbaar zijn, waarschuwt ons Immauel's eigen woord niet, dat wie als dan vader of moeder mint boven Hem, Zijns niet waardig is?

Vrede onder de menschen, maar hebben brandstapel en moordschavot niet veeleer hun edele buit verteerd, en de aarde haar slachtoffers levend verslonden; heeft 't bloed van Gods martelaren straten en pleinen niet roodgeverfd, en dat vaak juist omdat zij den vrede van Éfratha gevonden hadden, en dien stelden boven 't leven?

O gewis, ons voorspelt de profetie dat eenmaal in 't rijk der heerlijkheid van dezen Vredevorst de wolf met 't lam verkeeren, en de luipaard bij den geitebok nederliggen zal, maar ook hier past de verzuchting: hoe verre is 't er nog vandaan!

Ware 't vorengenoemde de eenige vrede geweest, bedoeld in 't lied der hemelkoren, hoe was dan van dit vredelied de werkelijkheid één bange bespotting. Maar ook dit is waar; als Bethlehem ons geen anderen, geen meerderen vrede had gebracht, dan was 't engelenlied één spelen geweest met den diepsten nood van 't menschenhart; dan zou de angel van den Onvrede niet uit den levenswortel zijn verwijderd. En juist op dien wortelkrijg, op dien wortel-vijandschap eu-onvrede moeten wij terug, want daar begint Gods werk altoos.

En zoo genomen. God lof, zoo blijft 't waar, wat Gods engelen zongen: Vrede op aarde, en wat met terugslag op dit hemellied de apostel met heel Gods Kerk belijdt: wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God.

Niet aan de oppervlakte, maar in den kern des levens, in ons hart, ligt de bittere fontein, waaruit de zonde, en dus ook de onvrede en twisting opwelde, en daarin alleen ook kan de kiem van den onvrede worden gedood. Tusschen God en ons hart is de strijd ontbrand, in Eden's hof, tegen 't recht van den Heere onzen God; hierdoor, dat wij voor Satan, leugen en zonde, maar tegen God gekozen hebben.

Daarheen moeten wij terug, om te verstaan, hoe én waar de giftige angel der levenssmart is ingedrongen in den wortel van ons aanzijn.

Toen is dat geschied, toen, ter onzaliger ure, de mensch zijn. Schepper de gehoorzaamheid opzei, en zoo den vrede met zijn God verstoorde.

Toen is hij afgegleden van zijn heerlijke hoogte en neergestort in den poel der smarte en des doods. Satan had zich tusschen God en Zijn schepsel geplaatst, en staande voor de keuze tusschen zijn God en zijn moordenaar, heeft de mensch, o onbegrijnelijke verdwazing, de zyde van zijn verleider gekozen. En toen begon de strijd, eerst tegen God, straks ook tegen den naaste; toen stortte de mensch in diepten neer; toen viel op zijn leven de schaduw van den dood; toen is de fakkel van den oorlog ontbrand, de vrede verstoord, de, onvrede gekomen.

Maar toen heeft de Almachtige God zelf Kerstnacht ingeluid, met de alarmklok Zijner ontzaglijke wrake over 't slangenzaad en het slangenbedrijf; ingeluid ook door te getuigen van 't Vrouwenzaad, dat den slang den kop vermorzelen zou.

En wat heeft God toen gedaan om Zijn volk, dat in arren moede Hem den rug had toegekeerd, tot Hem terug te brengen? Satan en de mensch waren bondgenooten tegen God geworden, maar zie, zegt de Heere, ik zal dien heilloozen bond verstoren; nu staat de mensch aan uw kant, maar ik zal vijandschap zetten tusschen u en hem; wat wil 't anders zeggen, dan dat God de harten Zijner kinderen weer tot Hem, hun eenigen, eeuwigen God en Vader terugneigen zou.

God zelf zou den band, die Zijn volk aan Satan bond, doorsnijden; Hij zou de Zijnen weer lokken en trekken, om tot Hem over te komen; door Zijn onweerstaanbaren Geest zou Hij in hun harten weer wekken 't heimwee naar hun God terug.

Wie God verlaat, heeft smart op smart te vreezen; dat zouden ze ervaren, die onbedachtzaam-afgeweken kinderen; Hij zou 't zoo maken, dat hun de vrindschap met den booze ging kwellen en met angst vervullen. De mensch had verkeerd gekozen; en God had hem kunnen overgeven aan zijn val en verderf. Maar dan zou Satan 't pleit gewonnen hebben en Gods doel mislukt zijn, om zich een volk te formeeren, dat Hem lof toezingen zou tot in aller eeuwen eeuwigheden. Maar dat kon, dat mocht niet; en daarom zongen de engelen in Efratha's velden: Eere zij God ! Die Zijne eer aan geen ander geeft, noch Zijn lof aan Zijn vijand.

Eere zij God! Ook 't lied der engelen, die 't weten konden, als dag en nacht verkeerend in Zijn heiligen tempel, ook hun lied kent Gode de plaats der eere toe in 't werk der zielen-zaliging.

Eere zij God, Wiens Raad bestaat. Die al Zijn Welbehagen doet; Die de wigge der vijandschap, door Satan tussehen God en Zijn volk gedreven, weer heeft weggeslagen.

Eere zij God ! Hier in Bethlehem's kribbe, waar 't heilig Kindeke neerlag, in doeken gewonden, aanschouwde der engelen oog, hoe God de Heere zegevierend voortschreed uit den kamp met de macht der duisternis.

Hij is overwinnaar gebleven; deze kribbe is de rots, waarop Satan's verzet verpletterd wordt; de stormram, waarmee zijn troon wordt neergestooten; dit Kindeke de Held, die hem zal binden met eeuwige banden onder de duisternis.

Hier is de vrede, die den wortel treft van allen krijg, de vrede met God. De groote kamp, die over de aarde dreunt, de eeuwen door, gaat niet maar tussehen schepselen onderling, maar tusschen Schepper en schepsel, tegen den hoógen God heeft de menseh de wapenen aangegord en opgeheven; in bond met Satan.

Maar God heeft niet afgelaten; Hij heeft 't hierheen gericht, dat mensch en Satan weer uiteengeslagen wierden, opdat die mensch weer met Zijn God hereenigd worden kon.

En daarom moet in dien eeuwigen gedenk waardigen nacht het rijk van den Satan op zijnen grondslagen gewaggeld hebben van der engelen vreugdelied. De triomfzang van Gods heilige legerscharen is doorgedrongen tot in de diepste schuilhoeken van de woonplaats der duivelen.

't Was al meer dan 40 eeuwen geleden, dat' de wrake van den God des hemels hun bedreigd werd: de kop vermorzeld; wêl was die dreiging de eeuwen door herhaald, maar 't bleef uit; misschien wel voor immer. Maar zie, op eenmaal werd die waan de bodem ingeslagen, en van uit Efrata's landouwen had der engelen loflied schril weerklonken in der duivelen oor. En nog hebben zij 't uiterste hunner krachten gespannen om dien Leeuw uit Juda's stam op deze aarde in het stof te doen bukken, maar al te vergeefs; God had overwonnen; vijandschap was ontstaan tusschen Vrouwenzaad en Slangenzaad en in de barensweeën van die vijandschap was de vrede met God in het menschenhart doorgebroken.

Vrede op aarde, ja waarlijk, nu vrede op aarde; de hoogste, diepste, eeuwige vrede, kostelijker dan robijnen, vrede met God, kiem van allen vrede.

't Is vrede dus als in den bolster van vijandschap.

O, nu is 't hart der kinderen geneigd tot het eeuwig Vaderhart; nu is de zoen met Hem, Dien zij bestreden, maar Die hun toeh nimmer in een vijand was verkeerd, gesloten. Zonder dat zou er nooit van vrede voor 't menschenhart sprake hebben kunnen zijn!

Daar weet de wereld niet van; daar heeft ze geen oog voor, geen hartzeer van; die onvrede van binnen deert haar niet, naar vrede met God dorst zij niet. Voor den natuurlijken mensch heeft geen andere vrede bekoring dan die tusschen menschen en volken ; dat de diepste kloof van vijandschap gaapt tusschen God en 't hart, wat deert 't hem?

De verdwaasde! Waar blijft gij dan met 't woord van Jezus zelf. Die niet kwam om vrede te brengen maar het zwaard. Uwe opvatting van Efrata's vrede slaat Christus in 't heilig gelaat.

O, wil toch niet wijzer zijn dan Christus zelf. Ga in uwe binnenkamer; sla den blik naar binnen en open 't oog voor de kloof, die gaapt tusschen u en uw God. Tusschen u en uw God moet 't in 't reine komen. Wat baat u een waan van vrede, zoo onder uwe voeten nog brandt, een vuur van vijandschap tegen den levenden God, dat u voor eeuwig verteren gaat, als gij niet met Hem verzoend wordt.

Met Gods gekenden, die beven leerden voor Zijne heiligheden, is 't anders.

Niet dat zij met welgevallen zien, dat in onheilig twistgeding mensch tegen mensch ontvlamt; niet dat hun hart. niet zou inschreien tegen den nameloozen weedom en de onmenschelijke wreedheid van den krijg der volkeren; niet dat 't hun geen pijn doet, als de staven lieflijkheid en samenbinding op velerlei terrein verbroken , liggen tusschen wie als broeders van één huis in liefde moesten samenwonen, doch onder dit alles zien zij wat van dit al de wortel is, en daarom nog banger, hen innerlijk nog meer benauwend en benarrend, den onvrede met den Heilige, de innerlijke tweespalt van hun hart met God. Dat vuur van dien innerlijken strijd is van al die oplaaiende vlammen in 't menschenleven de oorzaak. Dat leerden zij, en 't beangst hen.

U ook, lezer? O, hoor dan uit engelenmond hoe Bethlehem dat vuur van den innerlijken tweestrijd met God heeft gebluscht. Dat is Vrede!

En in dien Vrede schittert de eere Gods; want de grondslag daarvan ligt in den eeuwigen Vrederaad Gods.

En toen Zijn volk Hem losliet, heeft Hij hen niet losgelaten, maar in Christus met Zichzelf verzoend.

Dat is Efratha's engelen jubel!

Dit is de vrede, die alle verstand te boven gaat.

In strijd, in bloed en tranen wordt hij geworteld en gegrond, maar straks in hst eeuwige Vrederijk, als de volkomenheid van dezen vrede zal gekomen zijn, dan zal ook de wolf met het lam verkeeren, 't zwaard in de spade zijn omgeslagen. Rijpe vruchten dan van den vrede van Bethlehem.

Eere zij God voor dezen vrede!

Toen 't alles was afgesneden, alle uitweg toegemuurd, toen heeft God Zijne eeuwige gedachten des vredes en des ontfermens geopenbaard, toen heeft Hij den voet Zijner ellendigen bevrijd uit den strik des vogelvangers.

O stemt dan in met dit lied der engelen, en werp uw kroon aan de voeten van Hem, Die al dit heil heeft gewrocht. Goud en wierook en mirre voor den geboren Koning! Hem de eere, en gij, mijn lezer, op de laagste plaats, om groot te maken Hem, Die u zoo uitnemend heeft liefgehad.

O, dat naar dien vrede de begeerte onzer ziel uitga; opdat de Christus van Bethlehem bij ons voorzien moge in de diep gevoelde schreiende behoefte naar vrede tusschen God en ons hart. Voor dezen vrede Hem, Die is, en Die was en Die komen zal, eeuwige eere!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's