Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Maria stond buiten bij het graf, weenenSe.... Joh. 20: II—18.

Geween en gejuich.

II.

Een weenende discipelin.

En daarbij openbaart zich de Heiland vol opzoekende liefde.

Maria de Magdaleensche had haar hart gezet op den dooden Jezus. Op Jezus zooals zij zich den Heiland dacht en voorstelde. En zij verlangde met alles wat in haar was, om toch maar te mogen vinden, te mogen bezitten, te mogen vertroetelen wat zij zichzelf had voorgesteld als 't hoogste goed.

Dwaas zijn de kinderen des Koninkrijks uit en van zichzelf. Hun harte begeert dikwijls wat niet naar 't Woord is, wat niet tot vreugd en «aligheid is, wat niet is tot Gods eere.

En neen! dan moeten de leidslieden zich niet aanpassen aan dat dwaas, zondig, dwingerig en dringerig vrag«n, zoeken, begeeren. Want ja, dan schijnt het dat men spreekt „naar het harte van Jeruzalem"; maar in werkelijkheid spreekt men naar 't vleeach en geeft steenen voor brood. Men misleidt inplaats dat men leidt. Men laat den mensch groeien in zichzelf, inplaats dat men doet opwassen in de kennis en in de genade.

De Engelen, de trouwe gezanten Gods, die uitgezonden worden door den Heere om tot zegen en blijdschap te zijn voor Gods ware volk, zij willen dan ook met liefde en met kracht Maria afmanen van haar verkeerd begeeren en dwaas zoeken — om haar te wijzen op den levenden Christus, op Hem, die het werk des Vaders had verricht en in Gods weg vrede had gewerkt voor al Zijn gunstgenooten. Zij spreken van Gods weg en Gods werk. Dat zoo gansch anders is dan Maria Magdalena zich voorstelde. En dat alles gelegen was in Jezus Christus, overgeleverd voor Sions zonde en opgewekt om hunne rechtvaardigmaking. En daar spreken ze vol blijdschap van, terwijl Maria weenend ronddoolde in haar dwaalweg, welke ronddraaide rondom het middelpunt, dat zij zelf zich had gemaakt.

De Engelen willen haar lokken om uitte komen uit haar eigen voorstelling en uit haar eigen weg, en uit haar eigen lust en begeeren.

Zij noodigen haar uit eens te zien op Gods weg en Gods werk. En zij wijzen haar aan, dat de Christus Gods een anderen weg was gegaan, dan zij zich had voorgesteld — en dat die weg nu zooveel heerlijker was, dan hdar weg.

Cij zoekt een doode — zeggen ze.

En Jezus leeft!

Gij zoekt in het graf — zeggen ze.

En Hij is opgestaan!

Gij denkt, dat Hij nog ligt in de windselen des doods — zeggen ze.

Maar Hij is als de Overwinnaar van satan, hel en graf, triumfantelijk uit de dooden opgestaan, Sion tot eeuwige blijdschap en zaligheid.

En dat is alles geschied gelijk de Heere van ouds heeft bekend gemaakt; dat is alles e gegaan, zooals Jezus zelf u Ie voren heeft gezegd, dat het gaan zou.

O! verheug u zeer, gij dochter Sions, verblijd u in het heil des Heeren en in uwen Christus, die dood geweest is maar nu leeft tot in eeuwigheid!"

Wat lieflijke boodschap!

En wat wordt het aannemelijk gemaakt!

Daar zitten de Engelen in het graf, rustig zittend op de plaats, waar alles ordelijk was toegegaan, om te bewijzen dat Jezus Christus door den dood niet kon gevangen gehouden worden.

Neen, daar was geen menschenhand bezig geweest om een lijk te rooven.

"Daar was hemelsch, goddelijk wérk verricht in dat graf.

Daar had Jezus Christus zich vernederd tot in den dood, ingaande in het hart der aarde, om toen van den Vader te mogen hooren: het is genoeg!

En toen had God den steen afgewenteld. Toen had de Vader den Zoon opgewekt. Toen was de Zoon opgestaan door Zijn eigen goddelijke kracht. En toen was Sions Losser en Heiland uit het graf te voorschijn gekomen, dragende de sleutelen van dooden hel.

En de zonden van al Gods kinderen waren verzoend. De schuld afgewenteld. De straf weggenomen. In den weg des rechts. Ordelijk en heilig en volmaakt. De windselen des doods bleven achter. De Zoon ging uit als Overwinnaar, En Sion kon eten van de vrucht om niet. Sion zou verzadigd worden met het goede.

Dood, waar is uw prikkel?

Hel, waar is uw overwinning?

Zoo is er dan geen verdoemenis meer voor degenen die in Christus Jezus zijn!

Evenwel — Maria Magdalena zag het niet, geloofde het niet, ervoer er niets van. Hoewel Engelen-mond het verkondigde, hoewel Engelen-hand het toonde, hoewel Engelen-woord het verzekerde, dat het alzoo was.

Zij stond in het duister en bleef in het duister.

Zij weende en bleef weenen.

Zij zocht en zij vond niet.

Arme Maria! Arm — omdat gij heel uw hart gesteld had op wu) weg en niet in (fods weg wildet inkomen; omdat gij geheel vervuld waart met t*w lust en uw lust niet was om Gods heil te mogen zien naar Zijn welbehagen!

Neen! zelfs Engelen konden haar niet geven de blijdschap barer ziel.

Omdat zij treurde en weigerde getroost te worden met de vertroostingen Gods in Christus.

O! wat is het Paasch-evangelie beschamend.

Beschamend hierin, dat ook Gods liefste kinderen zoo eigenzinnig, zoo dwaas, zoo onverstandig, zoo blind, zoo hardleersch zijn.

Wat houdt ieder er toch dikwijls, toch telkens een eigen weg op na. En ja, dan zou de Heere maar in hun weg moeten overkomen.

De Heere zou Zich maar naar hun gedachte, hun voorstelling, hun lust, Awn gebed moeten voegen; dé, n zouden ze blij zijn — en èuders mokken ze, treuren ze, loopenze, zoeken ze, dwalen ze van oogenbl ik tot oogenblik, zich o! zoo ongelukkig gevoelende, èlles afkeurende en verwerpende.

Maar gelukkig! dat de Heere zich niet voegt naar hun wensch.

En gelukkig! dat Hij in allerlei weg van toeleiding, onderrichting, vermaan, bestraffing en kastijding Zijn volk weet te lokken en te trekken om eigen weg los te laten en in 's Heeren weg over te komen.

Zeker! dat gaat niet zoo gemakkelijk. Dat gaat niet zoo vlug. We zien het hier in Maria Magdalena wel. Engelen zijn er zelfs niet toe in staat. Engelen worden zelfs voorbij geloopen. Wat heeft zij nu aan die Engelen! Wat heeft zij nu aan der Engelen woord en boodschap! Niets!

Neen — geef mij liever wat ik wil, wat ik begeer, wat ik mij wijs gemaakt heb — zoo aegt zij met de daad.

En de Engelen den rug toekeerend wendt zij zich aanstonds tot den hovenier, die daar aankomt en die haar aanspreekt — althans lij meent dat het de hovenier is — en zij spreekt hem over dezelfde zaak: 't is en blijft bij haar, dat zij den dooden Jezus moet hebben en niets anders!

Toch gaat het bg haar om Jezus, hè ar Jezus, dien zij als haar Goël en Losser had leeren kennen en aannemen. Met Zijn liefdevol machtwoord had Hij haar uit diepe ellende en grooten nood verlost. En zij mocht het weten, dat hèar zonden door Hém vergeven waren. 01 wat had zij Jezus lief. Alles wat aan Hem was, was haar gansch begeerlijk!

En ziet — al dwaalde zij nu, al liep zij Gods Woord voorbij, al had zij geen oog voor de gedienstige geesten, die waren uitgezonden om blijde boodschap te verkondigen aan de vrienden en de vriendinnen des Heeren, juist omdat het haar om Jezus, haar Goël en Zaligmaker te doen ia, in Wien al haar lust ia, ddarom vergeet de Goede Herder Zijn dwalend schaap niet. En als niets haar kan brengen tot het licht en haar kan vervullen met vrede en blijdschap, ziet, dan gaat de Goede Herder zelf uit tot zijn dolend schaap en brengt het weder tot de grazige weide en de stille wateren.

De Heiland doet haar de eenvoudige vraag: „Vrouw! wat weent gij? wien zoekt gij? "

En dan vliet het als water uit haar mond: Hem! dat is: Jeztu!

Daar is haar ziele vol van.

En als de Heiland haar zoo heeft uitgelokt om haar harte uit te storten en haar kwaal open te leggen — dan openbaart Hij Zich als de hemelsche Hovenier, die de plantiuge van Zijne hand goed weet te verzorgen.

Hij weet waar de oorzaak zit, dat dit plantje haair kopje laat hangen en de bladeren verflenst zijn. Hij weet welke worm er knaagt aan den wortel van deze bloem.

En Zijn liefdevolle hand zet de plant over in andere aarde, en besproeit ze met hemelsche vertroosting, overgiet ze met hemelsch licht — en ziet, daar leeft ze, daar fleurt ze en geurt ze vol vroolijkheid I

De duisternis is vervangen door licht, de dood door leven, het weenen door lachen, het zuchten door juichen. Het troosteloos zoeken is een blij vinden geworden. Door Hem die tot Maria uitging. Door Hem die haar zocht en Zich aan haar gaf. Door Hem die haar de schellen van de oogen rukte; die de grendelen van het hart schoof; die opening maakte in de ziele — en die Zich zelf vertoonde in al Zijn schoonheid aan haar die naar den Bruidegom zocht.

„Maria!" — zoo zegt Hij.

Eén woord spreekt Hij. Hij roept haar bij haar naam. En was zij vroeger van den duivel verlost en haren Heiland toegevoegd, door het enkele woord van Zijn liefderijken en almachtigen wil, wordt zij voor de tweede maal door Hem getrokken, door Hem geleerd, door Hem geëigend.

En Hij heeft ook maar één woord te spreken en zij ziet Hem, zij kent Hem, zij loopt op Hem aan, zij geeft zich aan Hem, zij valt in Zyn armen. Hij is weer de hare en zij is weer de Zijne! O! wat had zij geweend? wat had ziy gezocht? wat had zij gedacht? wat had zij gesproken? Arme, arme blinde — als alles zoo heerlijk licht is! Arme, arme doove, — als de schoonste muziek gehoord wordt! En ja — daar had zij gestaan, al weenende, bedroefd omdat het werk Gods mislukt was, omdat haar Jezus weg was, omdat haar ziele zoo ongelukkig was. En ziet! nu was Gods werk zoo heerlijk voortgegaan tot volmaking, nu stond Jezus daar levend aan haar zij, nu werd haar ziele verblijd met hemelsche vreugd. O! wat goddelijk-heerlijke omkeering, omdat de Goede Herder het dwalend schaap gezocht had en de Heiland Zich self vertoonde in al Zijn heerlijkheid aan de ziele, die schreiend tot Hem zuchtte.

De Heere kent degenen die de Zijnen zijn. Hij kent de uitgangen des harten. En wanneer die door genade mogen uitgaan naar Jezus Christus en dien gekruisigd, dan wil de Heere het harte onderwijzing geven, dat de ziele kome tot de vreugde des heils, welke blijft tot in eeuwigheid.

Neen! als ons heimelijk begeeren is naar de genoegens der wereld en naar de genietingen der zonde. Als ons harte zoo koud zoo ongevoelig, zoo vijandig staat tegenover de geestelijke dingen. Als ons leven zoo vreemd is aan den geest van zelfonderzoek, verootmoediging, vernedering; zoo vreemd aan sehuldbelijden en smeeken om genade voor het aangezichte van den heiligen God — neen! dan zullen we den Heere niet zien in Zijn heerlgkheid van genade en vrede en zaligheid.

Dan laat de Heere Zich niet vinden. Dan vinden we vroeg of laat den dood, die ons voor eeuwig zal vervullen met bittere rouw en smartelijke ellende.

Maar wanneer door genade het zielsbegeeren naag zijn om den Heiland in Zijne schoonheid te mogen zien en te mogen vervuld worden met Zijne genade, dan wil de Heiland zich laten vinden en de Heere wil Zijn gunst betoonen met barmhartigheid.

Zeker! daarbij zal elke ziel moeten klagen over allerlei. Dwaasheid, onverstand, blindheid, halstarrigheid, wankelmoedigheid, flauwheid, kleingeloof, ongeloof, koudheid en wat niet al vervult de ziele telkens en telkens weer.

Maar dan wil de Heere de kwaal openleggen. Hij wil onderwijzen. Hij wil lokken en trekken. De Heere zelf wil Zich inlaten met de ziel. En allerlei middelen en wegen staan Hem ten dienste om de duisternis te verdrijven en het licht te doen opgaan.

Hij wil leven geven in plaats van den dood; juichen inplaats van weenen. Hij heeft het beloofd: „die Mij zoeken die zullen Mij vinden ; zalig zijn degenen die treuren; roep MIJ aan in den dag der benauwdheid en Ik zal u uithelpen en gij zult Mij eeren." En ziet, dat wordt vervuld op Gods tijd. Nooit heeft Sion tevergeefs op den Heere gehoopt en Hem tevergeefs gezocht.

Zie maar op Maria van Magdala.

Daar spreekt de Heiland! Daar noemt Hij haar naam. Hij trekt haar en zij laat zich trekken. Hij openbaart Zich aan haar en zij ziet Hem. Dat eéne woord „Maria" doet

wonderen. Dat dringt door tot in het diepste van haar ziel. En zij antwoordt met dat diepgevoelde, innig-gemeende: „Rabbouni" „mijn Meester"! — waarin zij het uitjubelt: Jezus leeft; mijn Heiland is niet dood; mijn Losser heeft overwonnen; mijn Zaligmaker heb ik teruggevonden; mijn Heiland en Borg is de mijne en ik ben de Zijnel

Ja — den levenden Jezus hebben we noodig. Hem moeten we kennen, in Hem moeten we gelooven, Hij moet onze Zaligmaker en Borg zijn. Jezus die dood geweest is, maar die nu leeft. Jezus, Gods Zoon. Jezus de Overwinnaar van dood en hel. Jezus gestorven om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Jezu^: — met Wien Sion juichen mag: u is er geen verdoemenis meer voor degenen, die in Christus Jezus zijn. Met Wien de ziele mag uitroepen: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heeie Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, tot eene onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u" (1 Petr. 1 : 3, 4.)

O! wat is er duisternis en droefheid zonder Jezus. Zonder Jezus die gekruisigd is, die^estorven is, die is opgestaan.

En wat weet satan wegen en middelen om de ziele van Gods kind het rechte gezicht op dien volmaakten Borg te benemen en het rechte betrouwen op Hem te onthouden!

Waarbij vleesch en bloed, eigen lust en meening den Booze zoo dikwijls helpen om zijn verderfelijk werk gemakkelijk te maken.

Maar, God lof! „Zoude ook eenen machtige de vangst ontnomen worden? of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen? " Immers neen!

Jezus is gekomen om den gevangenen vrijheid uit te roepeiu En Bij gaat rond om de Zijnen te verschijnen, te troosten, te verblijden, — opdat Sion zal leven ea niet sterven.

Daar staat Maria Magdalena dan, hebbende haren Heiland, haar uit den dood teruggegeven tot wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en eeuwige veiTossing.

Daar staat zij! En ja, men ziet het haar aan, dat zij met Jacob kan zeggen: „ik heb èlles!"

Daar staat zij. En zij zingt Asaf na: „Wien heb ik nevens U in den hemel ? Nevens Ü lust mij ook niets op aarde! Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart, zoo is God de rotssteen rnijns harten en mijn deel in eeuwigheid".

En dat is nu Maria Magdalena, die pas nog treurde en weende en zocht en ronddoolde her-en derwaarts zonder iets te vinden tot vertroosting en vreugd.

OI wat ligt er in de openbaring van Jezus Christus, die dood geweest is, maar nu leeft, wondere zaligheid voor de ziel.

Hij noeme ons bij onsen naam!

En onze ziele antwoorde : Rabbouni ! mijn Meester!

Dan zingen zij, in God verblijd, Aan Hem gewijd. Van 's HEEREN wegen; Want groot is 's HEEREN heerlijkheid, Zijn Majesteit Ten top gestegen; Hij slaat toch, schoon oneindig hoog, Op hen het oog, Die nedrig knielen; Maar ziet van ver met gramschap aan Den ijdlen waan Der trotsche zielen.

Ps. 138 : 3.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's