Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. 2 Cor. 4:17, 18.

Kruis en kroon.

Groot is de macht van den schijn; wat schittert en door uiterlijken glans het oog verblindt, wordt begeerlijk geacht. Wij mensehen zijn uit de aarde aardsch en zien aan wat voor oogen is. De mensch heft zich zoo moeilijk op boven den schijn der bewegelijke dingen. Als in Jacobus' dagen wordt nog eere gebracht aan den man in 't weeldegewaad, en hij gelukkig gerekend, die in overvloed van tijdeiiyk goed zich kan vermeien.

Dat dé grondader van het waarachtig levensgeluk dieper ligt dan een glanzende oppervlakte; in 't hart van den mensch: dat van daaruit zijn de uitgangen des levens, hoe weinig wordt 't bedacht!

De rijke wordt benijd, de arme beklaagd; wie denkt er aan dat straks 't sterven van den eerste hem aan eeuwige wanhoop zal overleveren, als hij geen ander goed bezit dan wat geldt voor de wereld, terwijl de arme — zoo hij maar God tot zijn deel heeft — straks een heerlijkheid ontvangt, die de zon in glans overtreft.

Dit is zóo bekend, dat't niet noodig schijnt het te herhalen. 't Moest niet noodig zijn, maar het is dit inderdaad wel, want de natuurlijke mensch verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Hij wil den hemel wel overlaten aan Gods engelen en armen, als hij maar met volle hand mag tasten in der wereld schat. Deze gedachte is ontstellend; maar waarlijk, ons diepste levensbestand is om er van te schrikken. Hoe dikwerf zijn wij met den mond christen, en met 't hart heiden. „Hoe kleeft mijn ziel aan 't stof", zelfs den man, die den overrijken 119den Psalm zong, moest deze klacht van 't hart, en de bede: „Wend, wend mijn oog van de ijdelheden af!" Hierin is deze dichter na te volgen: bij begeerde van God dien band, die zijn zieleaandacht mocht binden aan eeuwige dingen.

God alleen kan ons leeren de rechte waardschatting van alle ding. Zelf gaan wij feil; Naar twee kanten dwalen wij af. De een overschat, de ander — hiervoor bang geworden — onderschat de tijdelijke dingen, en meent hij 't „raak niet, en smaak niet, en roer niet aan" den steen der levenswijsheid gevonden te hebben. Zoo gaat 't ook niet. "Wij moeten dieper leeren zien. 't Wezen der dingen, de werkelijkheid moet voor ons oog worden blootgelegd. En dan moet de keuze gedaan, en de eeuwige dingen worden begeerd. En als 't Gode dan belieft ons ook met tijdelijke zegeningen te omringen, dan moet ook dat dankbaar aanvaard, als uit Zijne hand ons toekomende, maar mikken moeten wij op hooger goed, zoeken zullen wij 't Koninkrijk Gods.

Blijkens 't woordje want, waarmee vs. 17 begint, duidt de apostel in dit vers de reden aan, waarom hij in 't voorafgaande tekstvers kon zeggen: daarom vertragen wij niet.

Toch was daarvoor, oppervlakkig beschouwd, oorzaak te over. Immers in ditzelfde hoofdstuk hoort ge hem klagen, dat hij in alles verdrukt is, twijfelmoedig, vervolgd, nedergeworpen, ja altijd de dooding des Heeren Jezus omdraagt in zijn lichaam; en hierin stond Paulus niet alleen. Ditzelfde kan, min of meer, gezegd van alle geloovigen. En is dit niet meer dan voldoende om hen te doen vertragen, aflaten, terugkeeren, om hen te bewegen er maar van af te zien, en niet meer met Christus te gaan? En toch geschiedt dit niet. En waarom niet? Omdat God getrouw is en niet varen laat. Maar God houdt Zijn volk niet tegen wil en dank vast. Hij maakt hen immers op den dag Zijner heirkracht gewillig, werkt in hen het willen en 't volbrengen naar Zijn welbehagen; en daarom leert Hij hen den inhoud van vers 17:

„Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid."

Wie zijn hier aan 't woord ? De geloovigen; de kinderkens uit Matth. 11:25. Maar deze kinderkens zien wat voor wijzen en verstandigen verborgen blijft; zij zien met verlichte oogen door alle oppervlakte, allen schijn en alle bedekking heen met klaren blik de werkelijkheid. Zij zien meer dan die groote geleerde, die met zijn telescoop nen hemel en met zijn mikroscoop 't allerkleinste in de wereld der schepselen had doorzocht, maar nergens God gevonden.

En — merk hier wel op — deze kinderkens zien, omdat God hun heeft geopenbaard.

Anders zagen ook zij 't niet.

De zonde doet ons alles schouwen in een valsch licht, door sterk gekleurde glazen; zij brengt ons bedriegelijke kennis aan, op grond waarvan wij zeggen: geef mij de wereld maar; 't deel van Gods kinderen lust mij niet. Altijd druk; alles loslaten, waarop 't hart zich heeft gezet; altijd sterven aan eigen ik en wil en lust en streven; berouw en boete voor God; aanvechting van de wereld; spot van de menschen; dit alles lust mij niet!

Maar als 't oog opengaat en wij in Gods licht het licht leeren zien, dan wordt 't anders. Hoor, dan spreekt Paulus van een lichte verdrukking! Lichte verdrukking? Ja, zegt Luther, onze smart is maar een wolkje voor de zon; straks drijft 't voor eeuwig weg.

Versta 't wèl; hier spreken zij uit 't geloof; dit is de visie, 't gezichtspunt des geloofs. Wordt dit gemist, dan is de druk zwaar, om er onder te bezwijken. Op zichzelf beschouwd, te zwaar om te dragen. Maar deze dingen moeten ook niet op zichzelf, d. w. z. uit 't verband gerukt, worden gezien.

Met andere dingen in verband, zoo moet het. Ten slotte is hier alles betrekkelijk, en geldt van alles de vraag: wat staat er tegenover als tegenwicht? Een mespunt medicijnpoeder, om er 't leven van uw kind mee te redden, zoudt ge met goud betalen willen; was er geen krankheid, dan miste 't voor u alle waarde.

En hier is metterdaad tegenwicht; want tegenover de verdrukking staat een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid, door dien druk gewerkt!

't Is alsof de apostel woorden tekort komt, om die heerlijke vrucht der verdrukking te noemen; hij rijgt — tot schier in 't overladene — de woorden aanéén, om ons toch maar een indruk te geven van die onbeschrijfelijke heerlijkheid. Dat krijgt Gods kind te zien; maar in 't dan wonder dat hij — door dien aanblik overstelpt — uitroept, nu is 't maar 'n lichte verdrukking; hoewel er de ziel door verscheurd kan worden, gezien in perspectief, met aan 't einde der baan die kroon der heerlijkheid, dan wordt de kruisweg licht. Zoo konden de bloedgetuigen in de vlammen zingen, en Paulus getuigen: wij roemen in de verdrukkingen.

Die zeer haast voorbijgaat; hoewel' de ziel soms zucht: hoe lange, Heere, hoe lange nog ? Komt de eewwige heerlijkheid er tegenover te staan, dan snelt de druk voorbij. Tijd en eeuwigheid zijn niet te vergelijken, nog minder dan de droppel met den ganschen oceaan.

Die druk werkt deze heerlijkheid.

Met alsof die druk in zichzelf de kracht bezat, om deze heerlijkheid voort te brengen.

Als uit de zaadkorrel in den akker de plant ontkiemt en straks de vrucht rijpt, is 't God, Die deze kracht indraagt in de zaadkorrel en haar instandhoudt.

Nu, zooals uit de zaadkorrels, uitgestrooid in de voren, straks de gouden halmen opschieten dragende de vrucht, zoo is 's levens druk voor de geloovigen 't zaad, waaruit straks de bloem der eeuwige heerlijkheid opbloeit.

Die kracht, die uitwerking heeft de verdrukking, wijl Christus is gestorven voorde zonde en opgewekt ter rechtvaardigmaking van Zijn volk, en die nu één plante met Chrisras worden in de ' gelijkmaking Zijns doods, die zullen 't ook worden in de gelijkmaking Zijner heerlijkheid. Daarom geldt 't ook slechts van den druk der geloovigen, dat zijn de-met-Christus-verbondenen, dat eeuwige heerlijkheid straks rijpen zal aan de stengels der smart.

Dus wèlbezien werkt de levensdruk slechts in zoover heerlijkheid als Christus er in werkt door Zijn Geest; de droefheid der wereld werkt geen heerlijkheid, maar den dood.

Toch, zoomin de landman van zijn akker kan maaien en oogsten, zoo daar niet gezaaid werd, zoomin zal hierboven de schoof der heerlijkheid kunnen worden saamgebonden, als hier de zaadkorrels der levende droefheid naar God niet werden uitgezaaid in den akker des levens.

In de groeven dier smart worden de geloovigen behouwen en gepolijst om straks als levende steenen in 's Heeren tempel te worden ingevoegd.

Hier is geen andere weg dan door lijden tot' heerlijkheid, van kruis tot kroon, door den donkeren nacht naar den stralenden morgen.

Waarin zal deze heerlijkheid dan bestaan ?

Hiervan wordt mogelijk 't best gesproken door er niet van te spreken, maar in stille vervoering aanbiddend te zwijgen; immers geen oog heeft aanschouwd, wat God bereid heeft voor de Zijnen.

Toch mag niet vergeten, dat 't beginsel der eeuwige vreugde hier wordt gesmaakt en daaruit afleidend kan er van gestameld. Geen zonde meer; van schuld verlost. Vrede met God; 't Abba Vader nooit verstoord.

Hem kennen gehjk ze gekend zijn.

Geen muur, geen kloof, geen nevel meer; hoe vaak verkleumt hier de ziel nog in kille vervreemding van den Vader der lichten!

Daar geen vijanden meer, die de ziel bestormen en ten doode benauwen; geen Wet meer, die dreigt met 't scherpgewette Cherubzwaard; geen traan, geen zucht, geen klacht meer, nooit meer, en voor altijd met den Heere.

Is 't wonder, als dit overstelpend tegenwicht wordt gelegd in de wage, dat dan de schaal der verdrukking omhoog vliegt?

Maar dat moet dan ook; dit verband moet worden gezien, gevoeld, getast; verliest ge dit uit 't oog, dan perst de looden druk der tegenheden de klachte uit de ziel:

'k Schatte mij geheel verloren, 'k Mag van geen vertroosting hooren!

Licht wordt zij slechts, deze verdrukking, en zeer haast voorbijgaande, als naar 't woord des Apostels de geloovigen niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet.

Aanmerken, dat is 't hart op zetten, nastreven, ten doel stellen.

Aanmerkt ge nu de dingen, die men ziet, dan wordt de druk onhoudbaar; verliest ge de eeuwige dingen uit 't oog, of ook 't verband tusschen kruis en kroon, dan wordt 't alles een vragen zonder antwoord.

Maar hoe kan men aanmerken, wat men niet ziet? Hierop geeft het geloof antwoord!

Dat doet den kinderkens zien wat den verstandige ontgaat. Wat wetenschap en wereldwijsheid tevergeefs zochten, ontdekt het geloof, n.l. eeuwige dingen; dingen, die men niet ziet.

En dat deze ongeziene, eeuwige dingen ver verkieslijk zijn boven de tijdeljke, behoeft geen bewijs.

Wat tijdelijk is, en dus vergankelgk, is ontoereikend voor onze onsterfelijke ziel; zij behoeft de spijs die niet vergaat. God schiep den mensch naar Zijn beeld; aangelegd op God Zelf. Daarom laat ons 't tijdelijke onvoldaan op den drempel der eeuwigheid.

Derwaarts voert ons pad; daarom behoeven wij, opdat we niet eindeloos verhongeren, eeuwige dingen; en om die te zien, aan te merken, te begeeren, is 't noodig dat de sluier van den schijn wordt weggeslagen, opdat ons oog mag rusten op de dingen, die men niet ziet.

Wij aanmerken de dingen, die men niet ziet. Heerlijk zelfgetuigenis.

Kunt ge 't ook reeds zeggen, lezer?

Of weegt ge nog uw geld uit, voor 't geen geen brood is?

O beeld u niet in dat 't tijdelijke voor u toereikend is; eens slaat de ure, waarin ge er niet mee toekomt.

De draf der tijdelijke dingen verzadigt niet duurzaam den honger van 't menschenhart.

Mogelijk schrikt u af de verdrukking op den smallen weg; maar die druk is kiem en zaadkorrel van eeuwige heerlijkheid voor allen, die met Christus één plante wierden!

Omdat ge 't verband niet ziet, en ook de vrucht niet, deinst ge terug voor zulk een druk. Maar deze donkere doorgang voert in 't eeuwige ücht.

Bid tot God, dat Hij u 't oog ontsluite voor de werkelijkheid; eens vaagt de hand des doods al 't gespinsel uwer eigen gedachten weg; wat God geeft, wat God werkt, is werkelgk, houdt stand en beklijft.

Als ge in druk en rouwe gaat op 't smalle pad, zie den Landman bezig de zaadkorrels der smart uit te zaaien in den akker van uw hart; eens rijpt de vrucht der eeuwige heerlijkheid.

Klaag niet, dat u uw God vergeet; Eer vergeet een moeder haar zuigeling.

Heft dan op uwe hoofden en ziet, hoe rijk gij zijt.

Daar is een koesteren, een troetelen van de smart; doe dat niet; 't is zaad; en 't tarwegraan moet uitgestrooid; 't moet sterven en dan draagt 't vrucht; als de landman zijn zaad niet uitzaait, levert 't nooit vrucht, maar versteent. Zoo moeten ook de zaadkorrels van den levensdruk uitgezaaid; en als ge dat zelf niet kunt — en dat kunt ge niet — geef ze dan den Hemelschen Landman; Hij maakt 't aIIes wèl.

Beveel gerust uw wegen, Al wat u 't harte deert, Der trouwe hoede en zegen Van Hem, Die 't al regeert. En hebt voorts goeden moed! De nacht baart den morgen! En waar morgenrood gloorde, . Breekt zonneglans door.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 mei 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 mei 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's