Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van verborgen omgang.

XXI.

Zoo is er dus in de aanneming tot kmderen een schoon en heerlijk goed, waarvan Gods kmderen zichn bewust bewust worden door hun inlijving in den Heere Jezus Christus. Om zijnentwille worden zij die Gods kinderen niet genoemd werden aangenomen tot een kindschap Gods, opgenomen in het huis Gods dat een Vaderhuis is waarin zij wonen door het geloof en eenmaal zullen binnentreden door aanschouwen Daarom hebben zij eene hope, waarin zij zalig en zijn zij verwachtende den ingang in het eeuwig licht, dat eenmaal over al Gods kinderen stralen zal. Maar daarbij sluit nu ook aan, dat zij niet slechts met het oog op de toekomst van Gods volk, maar ook ten opzichte van hun wandel in deze wereld groote voorrechten deelachtig zijn. Het eeuwig leven ligt niet alleen in de toekomst, hier reeds vangt het aan. De Schrift leert ons ons anders dan vele mensen doen. Zoals er zondagse vromen zijn, die in de week geen spoor van godzaligheid vertoonenen der wereld volkoomen gelijkwaardig zijn, zo zijn er ook die hunne bekeering meenen te kunnen uitstellen tot hun laatsten dan stond, om dan nog in te gaan in het Koninkrijk dat Gods volk is bereid. Zij willen het eeuwige leven beginnen aan het einde van hun aardsche bestaan Maar de Schrift leert ons, dat het hier zal aanvangen, als zij zegt: dit is het euwige leven dat zij u kennen den eenigen aarachtigen Goden Jezus Christus dien Gij gezonden hebt. In beginsel is het leven van Gods kind in deze wereld hetzelfde leven dat het eenmaal in volle ontplooiing zal genieten. Daarom spreekt dan ook de Catechismus van het beginsel der eeuwige vreugde dat hier gesmaakt wordt. Zoo is er dus geen principieele tegenstelling tusschen het leven hier en het zalig smaken der lieflijkheden in Gods rechterhand. Hier mag het verdonkerd worden door de wolken der zonde, hier soms wegschuilen achter de nevelen der smart, maar wanneer een oogenblik dat nachtelijk floers terugwijkt, en de ster des heils in hare glansen wordt aanschouwd, dan is in die verheffing des levens op de wieken des geloofs een ingang in de eeuwige spheeren, waarbij als het voorportaal wordt betreden van het Vaderhuis. Wanneer Gods kind zich goed van zijn kindschap bewust is, van zijn geboorterecht en van zijn adeldom, dan weet het in zulk een ure, dat zijn leven, met Christus verborgen in God reeds hier zijn eigendom is. Daarom draagt dan ook het leven hier de merkteekenen van dat kindschap, van dat geboorterecht, in het Vaderhuis Gods,

De aanneming tot het kindschap is eene overbrenging van de eene familie in de andere. De aangenomene wordt geheel vrijgemaakt van het geslacht, waartoe hij door geboorte behoorde. Zoo is het ook bij de aanneming tot het kindschap Gods. Hij wordt door de daad der wedergeboorte uit Adams geslacht overgebracht en daarmede van alles wat daaruit voortvloeide vrijgemaakt. De familie legt banden aan en plichten op. De band des bloeds sluit ook een zedelijke roeping in zich. In deze wereld is er ook met betrekking tot deze zedelijke roeping veel, dat getuigt van de verwoestende werking der zonde. De Heere Jezus heeft niet te vergeefs geprofeteerd van dagen, waarin de eene broeder den andere zal overleveren en de vader het kind, gelijk de kinderen zullen opstaan tegen hunne ouders. Maar toch is er in den band des bloeds wat spreekt van heilige plichten. En zoo volgen er ook voor den menseh uit zijn behooren tot Adams geslacht banden, die hem omklemmen en overheerschen. Er zijn ook in de zonde jukken opgelegd, waaraan de menseh zich niet onttrekken kan, zooals er naast de banden ook zekere voorrechten zijn, die ons toekomen. Het wortelen in Adams geslacht sluit een zondedienst in zich met alle genieting, die de zonde baart. Daarin juist is voor den zondaar de grootste moeilijkheid gelegen. Hij kan er zich niet aan ontworstelen. En als God hem ontdekt, is er een strijd op leven en dood noodig om hem vrij te maken van die boeien, die in zijne vleeschelijke geboorte hem aangelegd zijn. Maar in den weg van afsterving aan zichzelven, leert de Heere aan zijne kinderen verstaan, dat Hij een God is, die doodt en en levend maakt. In den weg van wederbaring en bekeering voert Hij tot een aanneming tot het kindschap Gods, waarbij de banden met dat oude geslacht geheel gebroken worden, de inlijving in het nieuwe geestelijke geslacht wordt verwerkelijkt en daarmede ook èen geestelijk verwantschapsleven wordt gekend, dat nieuwe banden en nieuwe roeping brengt. De eerste karaktertrek dier roeping is, dat Gods kinderen eene ware vrgheid deelachtig zijn. Daarom zegt de apostel: gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon. De zoon des huizes onderscheidde zich door vrijheid van alle dienstbaren. Van nature is de menseh dienstbaar aan de machten der zonde, dienstknecht der ongerechtigheid en als zoodanig gedwongen om wat zij oplegt te volvoeren.

De natuurlijke mensch kan wel meenen, dat hij vrij man is, dat hij doen kan al hetgeen hem behaagt, maar in werkelijkheid is hij gebonden door zijne begeerten en lusten, die hij niet van zich afzetten kan niet alleen, die hij ook niet beheerschen kan. Hij is zelfs ondanks zichzelven hunne prooi. Het is met die slavernij der zonde als met den dronkaard, die zich overmeesterd weet door het heimwee naar drank en niet bij machte is voorbij te gaan aan de plaatsen, waar het gif wordt verkocht. Hij kan het juk zwaar voelen, maar niet afschudden, zich voornemen het misbruik na te laten en er toch niet toe komen. Hij is geen vrije, maar gebonden, mist de macht om „neen" te zeggen en los te laten. Er gaat eene betoovering van het kwade over hem uit, waardoor hij willoos slachtoffer is van zijne booze hartstocht. Wat nu van zulk een dronkaard op zoo in het oog loopende wijze geldt, dat is in het wezen der zaak het lot van elk natuurlijk menseh. Hij kan zich niet vrijmaken. De vrijheid komt eerst, zoodra aan den zondaar het woord vervuld wordt: als de Zoon u zal hebben vrijgemaakt, dan zult gij waarlijk vrij zijn. In den weg van wedergeboorte en bekeering, als ook de aanneming tot kind wordt verkregen. In den verborgen omgang met den Middelaar ligt de vrijheid en daarmede het vermogen tot overwinning. Ook Gods kind ervaart de klemmende macht der zonde, de bekoring en betoovering, die van haar uitgaan. Ook hij kent het juk harer slavernij dat zeer zwaar drukt. Hij weet bij ervaring, hoe hij tot hinken en zinken elk oogenblik gereed is. En toch kent hij de vrijmaking door den Zoon, maar juist dan als hij in levensgemeenschap met Hem verkeert. Het leven van Gods kinderen is een leven van vrijheid, indien zij waarlijk bij en met Hem verkeeren. De slavernij wordt gevoeld, de betooverende en bekorende macht der zonde ervaren, als zij Hem verlaten en ophouden in zijne gemeenschap te toeven. De val komt. zoodra zij zich tot de wereld wenden en afzien van Hem. Het is nog steeds hetzelfde als met Petrus, die niet op Jezus zag en wegzonk in de golven. Het leven van Gods kinderen is dan ook niet een leven van regel op regel en gebod op gebod. Het is niet een angstvallig oppassen, een raakt niet, smaakt niet en roert niet aan. Wie het zoo opvat, miskent de genade, geeft het Evangelie prijs en grijpt weer naar de wet tot behoudenis om te ervaren, dat wie door de wet wil leven door haar zal sterven. Gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Het ware leven is een staan in de vrijheid, waarmede Christus heeft vrijgemaakt. En zij wordt verkregen in levensgemeenschap met Hem. Zooals de Zoon zelve vrij was en zijne vrijheid toonde in de terugwijzing van den Satan, als Hij verzocht wordt in de woestijn, zoo wordt ook in de levensgemeenschap met den Heere Jezus die vrijheid het deel van Gods kind. In de gemeenschap met Christus is er geen overheersching der zonde. Hoe zouden wij, die der zonde gestorven zijn, nog in dezelve leven? vraagt de apostel. De zonde heerscht alleen, waar de zondaar buiten Christus leeft. Als Gods kind waarlijk gemeenschap oefent met Hem, zal er geen sprake zijn van het dienen der zonde. Dat komt alleen als wordt afgezien van Hem en het oog gericht wordt op de bekoorlijkheid van de begeerlijkheid dezer wereld en op hetgeen het vleesch streelt. In den verborgen omgang met Hem is de zondemacht uitgesloten, zooals zij in Jezus door zijne vrijheid geen plaats had. Het wordt ook daarbij waarheid, dat de Heilige Geest het uit het zijne nemen zal om het aan zijn kind te geven. Ook van die vrijheid des Heeren ontvangen Gods kinderen, zoodat zij de verzoeking kunnen afwijzen met een terugwijzen op Gods Woord. Hoe zwak ze ook in zichzelven zich weten, zoodat zij belijden moeten, dat zij niet één oogenblik kunnen bestaan, te midden der verzQeking wordt de bede levendig, die uitgaat tot den Middelaar: wil mij behoeden en sterken door de kracht uws Heiligen Geestes, opdat ik in dezen geestelijken strijd niet [onderlig. Voor den Heere Jezus in het hart wijkt de verzoeker. In de aanneming tot kinderen is dus die vrijheid gegeven, die aan het geestelijk geslacht Gods is toebedeeld.

In Christus is er vrijmaking, eene vrijmaking niet slechts van de banden der zonde, maar ook van die des doods. De zonde baart den dood in het zondaarshart. Waar zij komt, daar doet zich ook gelden haar vloek, zich uitend in de knaging der conscientie, die als de worm niet sterft, maar altijd doorwroet. Ook daarvan wordt , Gods kind bevrijd in de zekerheid van zijn kindschap. De Christus beifeidt niet 'alleen de vrijheid om den verzoeker af te wijzen en de boeien der zonde te slaken, maar Hij spreekt ook in het diepste der ziel van vergeving der zonden. Zooals Hij in de dagen zijner omwandeling gezegd heeft tot den geraakte: „zoon, wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven, " zoo kan Hij nog tot in de diepe roerselen van het zieleleven zijner kinderen de sprake doen weerklinken van zijne vergevende liefde. Waar zij ruischt, daar wijkt de woeling van den zondedood voor de heerlijkheid van den vrede. Hij heeft macht om de conscientie te reinigen en heeft niet te vergeefs gezegd: Komt tot Mij, gij die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven. Die ruste van den Vredevorst is de vrucht der vergeving onzer zonden, die in den Middelaar aan Gods kind verzegeld wordt, als het verborgen omgang oefent met Hern. Ook daarin is een deelen in het groote goed van Gods geestelijk geslacht, is een vrijmaking van hetgeen onafwendbaar drukt op het geslacht van den eersten Adam. In de aanneming tot het kindschap is dus de losmaking van al wat op den natuurlijken menseh drukt, want wie macht ontving Gods kind genaamd te worden, die verkreeg met die aanneming ook de volkomen verlossing van al wat op den ouden menseh als zondelast weegt. Het schoone en het edele, dat er in schijnt te zijn en zich aandient als een streven naar deugd, als eene volbrenging der wet, als een ideaal, dat moet worden verwezenlijkt, het wordt verloren om het in Christus, maar nu als werkelijk vervuld weder te ontvangen. Het juk der dienstbaarheid onder de wet neemt Hij af om het kleed zijner gerechtigheid op te leggen. Onze zwakheid en eigenwil verteert Hij door zijne opstandingskracbt te doen uitgaan en zich te toonen als die dood en hel verwint. Zoo schenkt verborgen omgang met Hem de vrijheid van al wat bindt aan den folterpaal der zonde om Gods kinderen te doen wandelen in de heerlijkheid van zijn levenslicht, zoodat zelfs met het oog op de donkere wolken des doods de lichtzoom van eeuwig heil wordt ontwaard. De wet des Geestes dés levens maakt vrij van de wet der zonde en des doods. De verschrikking der vreeze, die over het leven van den natuurlijken mensch ligt, wijkt ook als hun leven gezien wordt onder de schittering van Gods eeuwig recht. Zij kennen eene vrijheid, die wortelt in de liefde, zoodat het hoogste dienstbetoon nog opkomt uit haar bron en dus nooit een last is, maar een lust. En staande voor den laatsten vijand, weten zy, dat ook die te niet gedaan wordt en de dood geen straf meer voor de zonde, maar doorgang tot het leven is. Want zij zijn willig, zeer gewillig op den dag van Gods hejrkracht, willig in het leven, gewillig ook in het sterven. Zooals zij in de dagen hunner gezondheid tot hun God leerden zeggen: zie, hier zijn wij; zoo leeren zij in de ure des stervens hunnen geest bevelen in de handen des Vaders. En ook die heerlijke vrijheid is het deel van Gods kinderen, omdat er in de aanneming tot het kindschap niet alleen is eene vrijmaking van het geslacht, waarin zij van nature geboren waren, maar ook tegelijkertijd een recht op al hetgeen het eigendom is van het huis, waarin zij overgingen. De zonen zijn erfgenamen. De zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije. De aangenomene in het geestelijk huis van des Heeren geslacht heeft volgens Gods bestel aldaar rechten. Hij mag aanspraak maken op het groote goed, dat hem in Christus is geschonken.

Wie macht ontving Gods kind genaamd te worden, heeft een plaats in het Vaderhuis. Niet in de toekomst, maar reeds nu. De Heere Jezus geeft zijnen kinderen geen wissel op de toekomst. Hij .'belooft niet als velen in onzen tijd een toekomststaat des heils, die niemand onzer zien zal, maakt niet blijde met schoone beloften, die nimmer vervuld worden. De Heere Jezus geeft terstond zijn heil, dus ook een plaats in Gods huis. Hij lijft ze in, neemt ze op, zet ze in levensverband met zijn mystieke lichaam, zoodat zij reeds hier in dit leven ervaren, dat Hij gegeven is tot een Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente. Daarom genieten zij van alles wat Hij gaf tot volmaking der heiligen. De Heere bestelt het heil voor zijn kind door alles wat Hij aan en met de zijnen doet". Door woord en daad arbeidt Hij aan het welzijn van zijn kinderen, nu in dit leven reeds hun gevend wat noodig is, opdat zijn volk, dat in zichzelf arm en ellendig is, zal hopen op Hem en ontvangen uit zijne volheid genade voor genade. En dat niet karig, maar naar den rijkdom, die kinderen des Koninkrijks past. Het doel van allen arbeid, die uitgaat is, de vergadering der kinderen tot den maaltijd der vreugde in zijn feestzaal. Daarom heeft Gods gemeente recht op de prediking des Woords, recht van Christus' wege, recht op grond der wederbaring en der aanneming tot kinderen. Dat recht kunnen zij hier doen gelden, ja het is zelfs hunne roeping en plicht. Wie verborgen omgang kent met den Middelaar en macht ontving Gods kind genaamd te worden, die zal niet kunnen buiten de spijze, die God bestelt door de prediking zijns Woords. Die kan niet zitten ftiet een boekje in een hoekje, maar gaat met de gansche gemeente om te mogen ontvangen, wat de Heere aan de kinderen zijns huizes geeft. Maar hij heeft daarbij dan ook wel te onderscheiden tusschen wat de Heere geeft en de menschen. De Heere geeft zijn genadewoord in wet en evangelie, waarvan de Heilige Geest in de harten zijner kinderen getuigenis aflegt. Met minder mag het kind des Heeren niet tevreden zijn. Het heeft èn het recht en de plicht het op te eischen, zooals het ook de roeping heeft om, als het gegeven wordt, er niet aan voorbij te gaan. Onze dagen onderscheiden zich door ontzaglijk veel geestelooze doodigheid en ontzaglijk veel kittelachtigheid des gehoors. Zelfs onder de meest getrouwe prediking willen velen, die zichzelven gaarne een brevet van door-en ingeleid zijn uitreiken, niet gaan zitten. Het wordt niet meer bedacht, dat wie niet vergadert, verstrooit. Onbeschrijfelijke schade wordt door een ziekelijken sectegeest en scheurzucht toegebracht aan de zaak van Gods Koninkrijk. De doorgeleide man, die zich te rein acht om in deze troebele dagen van verwordend geestelijk leven op te gaan naar Gods huis, zich verontschuldigend vanwege de zonden der kerk, gaat zelf niet in en verhindert anderen in te gaan. Hij roept de oordeelen Gods in over zichzelven en anderen.

Maar daarnaast staat ook, dat Gods kinderen recht hebben op het volle, onvervalschte Woord Gods. Zij hebben de roeping het te eischen voor zich en voor de gansche gemeente. Ook in dat opzicht blijkt er maar al te zeer, hoe diep de geestelijke inzinking is. Want, ach, hoe weinig wordt daarvan vernomen. De ouderlingen der gemeente stellen zich op menige plaats met heel wat anders tevreden dan met de spijze des Woords, die uit den hemel nedergedaald is. Zij missen den moed om het getuigenis te geven, dat van hen moet uitgaan. Zij redeneeren over kerkherstel en teekenen rekesten, maar wat God hun als roeping opgelegd heeft en wat zij allereerst allen eendrachtig moeten doen, wordt schromelijk nagelaten. En zij kunnen het gemakkelijk nalaten, omdat er van uit de gemeente, zelfs van uit het volk Gods, geen roep tot hen uitgaat. Inderdaad, de zonde der gemeente is groot. Zij schijnt er over te klagen, maar meer dan schijn is het niet. Er kan maar al te vaak van gezegd worden: it volk nadert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Indien het alzoo niet was, het zou met ons kerkelijk leven wel anders gesteld zijn. De rechten van Gods volk worden voorbijgezien. Het gaat er maar al te dikwijls mede als met Ezau. Toen zeide Jacob: verkoop mij op dezen dag uwe eerstgeboorte en Jacob gaf aan Ezau brood en het linzenkooksel en hij at en dronk en hij stond op en ging heen; alzoo verachtte Ezau de eerstgeboorte". En menigeen zie toe, dat op hem niet hetzelfde van toepassing zij. De rechten van Gods kinderen zijn als niets geacht in veler oogen en Gods kinderen zijn er maar al te zeer aan gewoon geraakt, zoodat zij in achteloosheid laten varen, wat zij van den Heere als een kostbaar pand hebben ontvangen. Van den Heere Jezus staat geschreven, dat Hij getrouw is dengenen, die hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel zijn huis was. De Heere wordt ons geteekend als de Zoon over zijn eigen huis, wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hope tot het einde toe vast behouden, (Hebr. 3:4, 6.). Het ligt dus niet daaraan, dat de Heere het niet alles duidelijk heeft besteld en ingezet, maar veeleer hier, dat de ontrouw zelfs Gods kinderen heeft bevangen en dat zij daarom de vrijmoedigheid niet hebben behouden. Ongevoeligheid en koudheid breidden zich uit over velen, die tot schade van eigen geestelijk leven en dat van anderen vergeten, het aangrijpend woord des apostels: ndien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zoo hebben wij gemeenschap met eikander. Van die gemeenschap met elkander wordt zoo weinig gezien zelfs onder hen, die naar der aard der liefde als kinderen des lichts mogen worden beschouwd. Daarom wordt er zoo weinig genoten van hetgeen God aan zijne gemeente heeft geschonken, zoo weinig gesmaakt van wat in de aanneming tot kinderen door den Heere Jezus wordt bereid. Zooals men zelden hoort, dat deze of die in Zion is geboren, zoo wordt ook maar weinig beluisterd [de stemme der dankzegging voor genoten weldaad Gods. Daarom is het voor alles noodig te verstaan, dat wij onze zonden belijden zullen, niet alleen door er over te roepen en te klagen voor de menschen, maar bovenal door ze in oprechtheid te belijden voor God. Dan zal ervaren worden, dat God ook getrouw is en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinigt van alle ongerechtigheid. Dan zal het onder de onzen gehoord worden, dat de een zegt tot den ander: ziet, hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's