Psalm XXXI.
Ik stel, o Heer', mij in Uw handen, vertrouwend op Uw Majesteit. Och, maak niet eeuwig mij te schanden ; red mij door Uw gerechtigheid. Neig dan Uw oor en haastig red mij; wees mij ten rots, ten burg, o Heer'; verhoor mijn zielebede en zet mij in Uwer schuilplaats schaduw neer.
Gij-zelf, Gij wilt het bolwerk wezen, waarbinnen ik mij veilig voel en om Uws Naams wil, hoog te vreezen, voert mij Uw Hand naar heilig doel. Gij zult me ontrukken aan de strikken.
die zij verbergen om mij heen; in angst en nood mij hulp beschikken, Want, Heer', Gij zijt mijn schild alleen.
'k Beveel myn geest in Uwe handen; Gij, trouwe God, verlost me; ik haat het ijdel heul van onverstanden; ik bouw op U, mijn Toeverlaat, 't Wil hulde aan Uw genade geven, U, die mijn jammer zaagt en nood, verloste uit 's vijands hand mijn leven en ruimte aan mijne voeten boodt.
Ach, Heer' wil mii gena verleenen: mijn oog verteert in leed geheel; naar ziel en lichaam welk ik henen, want niets dan kommer is mijn deel. Mijn leven smelt in angst en kLichten en door mijn weergalooze straf verkwijnen allengs al mijn krachten en wankelt mijn gebeente in't graf.
Ik ben bezocht door al de plagen van mijn belagers; tot een smaad en afschuw naasten zelfs en magen; ze ontwijken mij in zulk een staat. Vergeten ben ik als de doeden, 't gebroken vat gelijk geacht; 'k weet, dat — o schrik! — de raad der [boozen mij 't leven zelfs te ontnemen tracht.
Doch ik vertrouw op U, o Heere; dit is mijn taal: Gij zijt mijn God; Gij zorgt, dat mij geen vijand dere; in Uwe handen rust mijn lot. Laat dan Uw aanschijn mij verlichten, help door genade Uw knecht, o Heer; ik roep U aan; werp, door Uw schichten verdelgd, ter hel de boozen neer.
Wil Gij de leugenlippen breken, die tegen al de oprechten Gods hooghartig en minachtend spreken in dwaz' en duldeloozen trots. Hoe groot moet ai het goed wel wezen, dat Gij voor wie U eert bewaart en toebeschikt aan die U vreezen ten aanzien eener deinzende aard!
Gij zijt voor hen, wien ze onheil smeden in 't duister, ten verborgen schut en bergt voor booze-tongen-reden Uw vromen veilig in een hut. Geloofd zij God, Zijn Naam geprezen, die mij zoo zeer heeft liefgehad en wonderbaar gena bewezen ais in een wei-versterkte stad.
Ik mocht in mijn vervaardheid spreken: 'k ben uitgesloten van Gods oog, — Gij neigdet, Heere, U tot mijn smeeken, toen 'k voor Uw troon mij nederboog. Mint, vromen. God met welgevallen: Hij loont de trouw en straft den waan. Weest sterk en kloek van moed gij allen, wier hulpe in 's Heeren Naam magstaan.
H . 1915.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1915
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1915
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's