Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

.Uit het kerkelijk leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

.Uit het kerkelijk leven

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIX.

De Heere Jezus Christus is niet meer op deze aarde. Hij wandelt niet meer onder ors rond, hei laud doorgaands en goeddoende. Daarin is soms iets onzeggelijk mistroostigs. Vooral als wij staan aan de krank-en sterfbedden onzer dierbaren. Als wij zien, hoe de menschelijke kunde en wetenschap te kort schiet om de kracht des doods te breken, als wij ervaren, dat de menschen ook met den besten wil ons niet kunnen helpen, hoe werd dan ook onder ons vernomen wat eenmaal Martha getuigde: „Heere, waart gij hier geweest, zoo ware mijn broeder niet gestorven, " Ook onder ons wordt het menigmaal in dagen van smarten des doods beluisterd: „ach, was de Heiland slechts hier om zijn machtwoord te spreken, was Hij er slechts om de handen op te leggen aan mijn dierbare, die wegsterft, om het woord der opstanding ie spreken tot mijn dierbare, die wordt uitgedragen naar den akker der dooden. Maar de klacht wordt nooit beantwoord. Hij komt niet als tot Martha met de boodschap: „uw broeder zal weder opslaan." Daarom heeft Hij vaa te voren zijne discipelen getroost en gesterkt tegen de smart der eenzaamheid, die over hen komen 20U, door te ï^eggen tot hen: Uw hart worde niet ontroerd. Hij wist wat zij zonder Hem zijn souden, hoe zij zouden worden neergedrukt door den laat van den strijd, hoe moedeloos en ellendig zij zich zouden gevoelen. Maar daarom heeft Hij als de goede Herder zich ook de verzorger zijner schapen getoond. Te voren heeft Hij hen gewaarschuwd, te voren huUglook verkondigd, hoe zg zich te moede zouden zijn, maar tevens ook I aangekondigd, dat zijn heengaan van deze aarde niet beteekende, dat hij de z'ynen verliet, dat Hij hunner niet meergedeuken zou. In • de laatste redenen, die de Heere tot de ï^ijnen sprak, legt Hij hun vooruit, wat over hen komen zou, opdat zij straks als het geschiedde, bedenkou mochten, dat Hij het voorzegd had. Doch daarbij laat Hij het niet. Hij belooft hun ook, dat, hoewel Hij heengaat. Hij toch hunne zaak bezorgen blijft, in hunne nooden zal optreden en zal toonen door de sending van een ander, hoe het door Hem aangevangen werk zal worden voortgezet. Zoolang Hijzelve bij de zijnen was, achtte Hg" het niet noodig alle dingen, die om zijns naams wil over hen zouden komen, hun mede te deeleu. Immers Hijzelve was er om alle gevaren af te wijzen en den strijd voor hen te strijden. Hij kon hen leiden als bij de hand. Gelijk een hen hare kiekens beschermt, zoo was Hij voor de zijnen geweest. Maar als Hij heengaat, verklaart Hij dan ook aan de zijnen, dat deae verlating geene verlating was, maar middel tot hooger bewaring. Het is u nut, dat ik wegga, zoo sprak Hij, want zijn heengaan moest leiden tot de komst van een anderen Trooster, die nu verder de wereld zou toebereiden voor zijne wederkomst. Tegenover de vreeze der discipelen, die ontroerd waren door de gedachte aan zijn heengaan en aan hunne verlatenheid, die daarna volgen zoude, stelt Hij nu dat groote heilsfoit der zending des Geeste'-'. De Trooster komt. En in dat feit nu is Zijne slem wordt niet beluisterd, zijn aangezicht niet gezien. Wij schijnen eenzaam en verlaten te blijven met onze nooden en onzer schijnt er geene gedachtenis te zijn. Onze kranke wordt niet genezen en onze gestorvene niet opgewekt als Lazarus weleer. Want de Heere Jezus is niet meer op doze aarde. Hij is van ons heengegaan. Van de diep ingrijpende beteekenis van dat feit was de Heere zelve zich bewust. gegeven de mogelijkheid en de werkelijkheid tevens van een verborgen omgang met Gods Heiligen Geest, een omgang, die de lichamelijke tegenwoordigheid dvs Heeren Jezus Christus vergoeden kan niet alleen, maar deze lichamelijke tegenwoordigheid ten eenenmale overtreffen zou. Het was van nut voor de discipelen, dat de Meester heenging. Het zou een zegou voor hen zijo. Dat groote feit moest geschieden voor de levensbelangen der gemeente en het heengaan des Zoons was noodig om des Geestes komst te doen plaals hebben gelijk.deze komst onmisbaar was voor de volbrenging van den Raiui der genade Gods. De hemal moest den Heere Jezus Christus ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen. Hij heeft een hemelsche taak om het werk te voleindigen, dat op deze aarde was volbracht. In de voleinding der Middelaarstaak ligt ook opgesloten, dat Hij met de zijnen is tot aan het einde der wereld. Die arbeid van den verheerlijkten Middelaar komt aan zijne gemeente ten goede, is het groote voordeel, dat zijn heengaan heeft voor de zijnen. En tot dien arbeid, dien Hij in den hemel verricht ons ten goede, behoort nu ook de zending des Geestes, dien Hij niet zonder bedoeling als Trooster bij ons aandient.

Reeds vroeger, toen wij handelden over den verborgen omgang met den verheerlijkten Middelaar als onzen Voorspreker en Voorbidder, stonden wij er bij stil, dat Hij in 1 Joh. 2:1 genoemd wordt met hetzelfde woord „parakleet", dat in het Evangelie van Johannes door bet woord Trooster wordt overgezet en dient om den arbeid des Heiligen Geestes te omschrijven. Dat de vertalers der Schrift hier aan het woord „Trooster" boven „Voorspraak" de voorkeur gaven, vindt zijn ooiaaak in de omstandigheden, waarin de Heere

Jezus zijne komst verkondigde, maar toch ook in het werk, dat aan den Heiligen Geest wordt toegekend. De Heere sprak in Joh. 16 van de droefheid, die der discipelen hart vervullen zoü om het groote gemis, dat üit zijn heengaan voor hen zal voortvloeien, en Hij stelde daartegenover hetgeen de Heilige Geest doen zou.. En wat zijn werk betreft. Hij zou de wereld van zonde, gerechtigheid en oordeel overtuigen en alzoo voor de wereld de zaak van Christus voortzetten, waarin ten slotte ook voor Gods kinderen de vertroosting des levens opgesloten ligt. Immers Hij is de Geest der waarheid. Joh. 15 : 26, de Geest, die alle waarheid ons bekend maakt niet alleen, maar ook als de vernieuwer des harten ons in staat stelt zijne waarheid te verstaan. Hij is het, die den zondaar nevens de waarheid Gods ook de waarheid aangaande hemzeiveu bekend maakt. Om die groote taak in hel Koninkrijk Gods te vervullen moest de Trooster komen en gezonden worden. In Joh. 16:7 wordt vau die komst en zending des Geestes door den Heere gesproken op zulk eene wijze, dat er door in bet licht wordt gesteld, dat de komst des Geestes gegrond is in zijn wil om ^fi taak te volbrengen. Ook Hij volbrengt' den arbeid in het Godsrijk voor ons niet onwillig, maar vrgwiilig, ook Hij gaat uit met welbehagen in het werk Gods. Zooals de Zoon eenmaal gekomen is om Gods welbehagen te doen, zoo komt ook de Geest, die één is in liefde met den Vader en den Zoon, gelijk Hij één is met hen in Wezen, ofschoon geheel zichzelf als Persoon. Gods wil is ook de wil des Geestes. Maar toch Hij wordt ook gezonden. Zooals de Zoon komt en toch ook gezonden wordt van den Vader, zooals de Zoon zegt: Ik kom", en toch ook van Hem getuigd wordt, dat God alzoo lief de wereld heeft gehad, dat Hij zyn eengeboren Zoon gegeven heeft, zoo is o®k de Geest gekomen en gegeven. Over dat groote heilswerk geeft de Heere Jezus aan zijne discipelen eene verklaring, opdat zij straks na zijn heengaan zullen verstaan, boe het groote werk der verlossing niet gebonden is aan zijne lichamelijke tegenwoordigheid en voortgezet wordt op andere wijze. En zij moeten wel weten, dat als na kruis en graf, na verrijzenis en hemelvaart het Koninkrijk Gods met kracht zal komen, dat dit dan niet omging buiten den Heere Jezus Christus, maar dat de Geest daarin werkte op zijn gezag, door Hem gezonden. Daarom houdt Hij hun voor, dat de Geest zal komen, maar op zijne voorbede, dat de Geest zal gezonden worden, maar in zijnen Naam. En daar die voorbede alvermogend is en Hij waarachtig en eeuwig God is met den Vader, zal Hij eelve Hem zenden van den Vader. En wijl .Hij als God uit God eenswezens is met den Vader, zal Hij zelf Hem zenden. Na Jezus' heengaan zal Hij de groote taak der voleinding van Gods genaderaad volbrengen. Hij zal bij Gods kinderen zijn en zijne tegenwoordigheid zal voor Gods volk de heerlijkste vrucht afwerpen, eene vrucht, die overtreft al wat de liehamelyk tegenwoordige Christus had kunnen bereiden. Immers, de lichamelijk tegenwoordige Heiland was ook gebonden aan plaats en tijd, omdat Hij lichamelijk was. En daarom kon Hij dan ook maar op ééne plaats te hulp geroepen worden. Zeker, de Heere kon met zijn machtwoord spreken en genezen, al was Hij niet daar, maar tot Hem moesten toch gebracht worden de kranken en ellendigen, opdat Hij hen uithielp: daarom, als de Samaritaansche Hem vraagt, waar aangebeden zal worden, op den Gerizim of te Jeruzalem, dan belooft Hij dat de ure komen zal, dat de ware aanbidders Gode aanbidden zullen in geest en waarheid, zonder dat er van eenige bepaalde plaats meer sprake zou zijn. Waar ook Gods kind zich bevindt, het mag aan alle plaats de oogen opheffen tot den hemel. Ook van het uiterste der aarde kan de Heere Jezus worden gezocht en gevonden en zijn gebed kan op de wieken des Geestes worden gedragen voor den troon van Gods genade. Nu Hij lichamelijk niet meer op de aarde is, kan Hij ook op de aarde niet meer gezocht en is aan alle plaats de poort des hemels ontsloten. En de Heilige Geest is daarom gezonden om al wat voor die ontsluiting des hemels noodig is te onzen behoeve tot stand te brengen. Daarom is Hij een Geest der wedergeboorte en der bekeeriug, opdat Gods kinderen met het oog des geloofs ten hemel zullen opzien, een Geest der heiligmaking, opdat zij gansch hun leven Gode zullen wijden, zichzeiven Hem als een offer der dankbaarheid zullen opofferen, zoodat zij maar ééne begeerte kennen om, hetzij zij inwonen, hetzij zij uitwonen, Gode welbehagelijk te mogen zijn. En die gansche levensaandrift zal gewrocht zijn van dien Geest. En daarom is die Geest nu ook tevens een Trooster, die alle vrucht van Christus lijden, sterven en verrijzenis den zijnen schenken en toepassen zal. Om dit werk te verwezenlijken komt Hij en is Hij tegenwoordig in de gemeente, woont Hij in haar als geheel zoowel als in het hart van elk zijner kinderen, die daarom door de' apostelen als tempelen des Heiligen Geestes worden gekarakteriseerd.

Dit is het groote mysterie, dat volgt op dat van de vleeschwording des Woords. De inwoning Gods in Christus, in wien al de volheid der Godheid lichamelijk woont, ia een verborgenheid, die groot is. Het wonder der vleeschwording blijft immer ondoorgrondelijk voor hot verstand. Maar evenzoo is ook de inwonende daad des Heiligen Geestes in zijne gemeente en in zijne kinderen eene verborgenheid, ondoorgrondelijk voor Gods kinderen zelven. Van die verborgenheid blqkt dan ook reeds in het Pinksterwonder als de inwoning des Geestes als de ingang eens konings in zgn paleis plaatS" heeft en de kracht dier inwoning zich zoo machtig openbaart door en in de prediking der discipelen. Dan ontzetten zich allen en verwonderen zij zich over de groote werken Gods en de twijfel moedigheid grijpt velen aan zooals er ook zijn, die spotten, omdat zij voor de verborgenheden der godzaligheid geen oog en hart hebben. Het kon gezien en gehoord worden, maar begrepen worden niet. En alzoo is het nog met deze wondere inwoning des Geestes, waarover Gods kinderen nog verbaasd staan en waarvan zij moeten belijden, dat zij het niet doorgronden kunnen, hoewel het toch bij en in henzelven plaats heeft. De Schrift verklaart hetgeen zij doorleven in de gemeenschap met den God en Vader van onzen Heere Jezus, door wien zij tot den troon der genade met vrijmoedigheid komen, als een vrucht van de inwoning des Geestes. De Schrift leert hun, hoe achter hetgeen zij genieten en doorleven, achter de ontdekking voor hun zonde en dood, achter hun zien op Jezus, achter hun omgang met Hem, achter hunne zuchten en gebeden de Heilige Geest staat als de wondere werkmeester, die heel het raderwerk van hun geestelijk leven in beweging brengt, die alle vruchten doet ontkiemen, die op den akker hunner ziel ooit gevonden worden, die alle roering des levens aanblaast. En zonder dat de Heere zelve hun dit verkondigd had, zouden zij het niet weten en zou eigen leven hun nog veel grooter raadsel zijn dan het nu veelal reeds is. En zonder dat de Heere Jezus het hun verklaard had souden zij het ook nooit gelooven kunnen, dat in hun zondaarshart de Heilige Geest, die toch ook waarachtig en eeuwig God is, zich woning had gemaakt. Zij kunnen het nu maar al te dikwijls niet gelooven, dat de liefde Gods zoo groot is en zich zoo diep neerbuigt, dat de Heilige Geest in zulk een hart als het hunne is, zou wonen. Want zij vinden er zoo veel zonde, opborrelend uit de bron wel van onreinheid, die nimmer schijnt te verdrogen, die altijd nieuw© wateren van ongerechtigheid opgeeft. En als sij daarop sden, hoe zouden zij dan kunnen gelooven, dat in zulk een hart Gods Geest zich woning maakte, zich dus blijvend een zetel heeft verkoren. Zij zouden, als zij zijne komst gewaar werden, immers roepen moeten, dat zij niet waardig zijn, dat Hij onder hun dak zou inkomen. Zij zouden immers moeten zeggen: Heere, ga uit van mij, dewql ik een zondig mensch ben. Als Gods Heilige Geest in mij woonde, zoo denkt menigeen van Gods kinderen, dan zou het er in de verborgenheid van mijn leven gansch anders uitzien, dan zou ik niet staan in ontroering over de zonde mijner ziel. En daarom zij gelooven het niet, zij verstaan het niet, want naar zij meenen bemerken zij van dien Heiligen Geest niets. En als dan toch Gods Woord het verkondigt, het duidelijk leert en zij dat Woord toch niet kunnen wederspreken en zij ook niet kunnen ontkennen, dat zij macht hebben Gods kinderen genaamd te worden, dan staan zij voor een verborgenheid, die groot is, die hun te wonderbaar, te ondoorgrondelijk is. De inwoning des Geestes is er nochtans. Zelfs het besef van onze zonde, van onze onreinheid, van onze verlorenheid, onze verootmoeding en vernedering, zij zouden er niet kunnen zijn, indien de Geest des Heeren niet in zijn kinderen woonde en werkte. Die inwoning vangt aan met de wedergeboorte en eindigt niet.

Hij is het bezit van Gods kind, hem door zijnen hemelschen Vader geschonken. En alle gemeenschap, die de Drieëenige God oefent met zijn volk heeft altijd plaats door dien Geest en zonder dien Geest is er niets, dat den naam van leven verdient. Hij blaast in de doodsbeenderen. Hij schept in den zondaar, die dood is door de zonden en misdaden, de roering des levens. Hij schept het licht in de duisterius der zielen, zoodat zij de heiligheid Gods, de glansen van zijn recht moeten aanschouwen en zich verbergen willen voor het aangezicht van Hem, die zit op den troon. De zondaar, die zichzeiven verfoeit in stoffe en asch vanwege de zonde zijner ziel, hij moet het 'doen, omdat de Heilige Geest hem doet aanschouwen de heiligheid Gods in de majesteit zijner wet, hem doet beluisteren de geweldige sprake van zijn goddelijken toorn. In eigen zielsbewustzijn wordt doorleefd wat het zegt: gedood te worden door het zwaard, dat uit Gods mond uitgaat en hoezeer ook in dien weg de mensch zichzeiven schuldig kent, hij kent hei alleen doordat de Heilige Geest, die in hem woont het hem leert. En nu is dit juist het wonderlijke, dat die Geest er is, dat Hij werkt en dat Hij zich bij en onder dat alles toch verborgen houdt. Daarom als er aan een kind Gods in zulk een ure der ontdekking, als hij zijne zonde zoo klaar voor zich ziet en zijne ongerechtigheid doorschouwt, gevraagd wordt of in hem niet de Geest Gods een woonstede verkregen heeft, dan zal hij zulks nimmer kunnen noch willen gelooven, omdat hij. niets dan eigen boozen geest waarneemt bij zichzeiven. En toch is er dan de Geest des Heeren, die aan de zijnen vervult, wat eenmaal Salomo gezegd heeft: „de Heere heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen". Door het licht, dat over de ziel opgaat schuilt Hij zelf in donkerheid en wordt niet gezien. Zooals in de avondstonde de schelheid van ons moderne kunstlicht ons wel veroorlooft te zien wat vlak voor ons is, maar nooit wat achter het licht is, zoo is het ook met het licht, dat Gods Geest doet opgaan over zijne kinderen. Bij dat licht moeten zij zichzeiven zien, de diepten des harten worden verlicht door een fakkel des Geestes, maar Hij zelf kan niet worden gezien en daarom waagt Gods kind het niet te zeggen, dat Hij er toch is. Hij ziet Hem niet. Hij kan Hem niet zien, want als Hij zijn aangezicht verbergt, wie kan Hem dan zien. Bij den reine houdt Hij zich rein, maar bij den verkeerde bewijst Hij zich een worstelaar en Hg worstelt met de zijnen in den weg der ontdekking. Wie de slagen voelt, die kan daarin niet terstond Gods reddende hand onderkennen. En toch bewijzen zy, dat de Heilige Geest er is en zijne werking doet uitgaan. Maar nu is het ook duidelijk van hoeveel belang het voor ons is, dat Gods Woord zijn licht doe opgaan over het leven onzer ziel en ons doe verstaan, dat de arbeid des Geestes zich in en onder dat alles openbaart. Daaruit ontspruit de rijkste vertroosting, want waar de Heere ontmoet wordt werkende met zijnen Geest, daar kan ook de zekerheid geboren worden, dat de verlossing gewisselijk komen zal. Wat zijne hand begon, dat zal zijne hand voltooien. Waar Hij optreedt, daar zal Hij niet eindigen zonder dat Hij de overwinning heeft behaald; daar zal Hij niet aflaten voordat de blijdschap van het kindschap Gods wordt gesmaakt.

Hoe menig kind des Heeren zou van zijne bekommernis bevrijd zijn als het maar zeker kon gelooven dat onder zijne vreeze, dat achter zijne worstelingen God de HeiHge Geest verborgen is als de Werkmeester des harten. Omdat zij dat niet gelooven kunnen noch durven, blijft hun benauwdheid en strijd. De waarlijk bekommerde komt niet tot bevestiging zonder de wetenschap dat Hij er is. En zie, dat juist predikt nu Gods Woord aan die arme worstelaars. De Schrift verklaart het aan Gods arme kinderen, dat de Geest in de verwekking der armoede, in de uitkleeding van alle eigengerechtigheid werkt. En daarom is het dan ook voor den welstand en de gezondheid des geestelijken levens zoo noodig zich te laten voorlichten door het Woord over Gods werk in de zondaarsziel, opdat wij daaruit moed mogen scheppen en het vertrouwen mogen verkrijgen, dat Gods hand het werk begonnen heeft met onze ontdekking aan zonde en schuld en dat Hij het dus ook zal voleindigen. Met die wetenschap kan de mensch leeren zich over te geven in Gods hand, kan bij leeren wat het zegt: zich te laten zaligen. Want op de school des Heiligen Geestes is dit de groote les, die geleerd moet worden, dat wij zullen aflaten van al het onze, van al onze eigenwilligheid en eigen werk om te ervaren, dat zoovelen er door den Heiligen Geest geleid worden, kinderen Gods zijn. Maar met zijne leiding zullen zij het dan ook mt)eten doen, aan zijne leiding zullen zij zich moeten overgeven, op zijne leiding moeten bouwen, ook als de weg gaat door donkerheid en nood. Hij is het die het woord bevestigt, dat op dien weg zelfs een blinde niet kan dwalen, wijl hij gevoerd wordt aan de hand van stap tot stap en hoewel bij blind is in zichzeiven, zal hij toch worden uitgebracht in het licht. Er kan veel tegenpleiten, het kan den benauwde van hart eene onmogelijkheid toeschijnen, waarheid is en blijft het toch dat in de ontdekkende werkzaamheid des Geestes een waarborg is gegeven, een onderpand is bereid van die volkomen doorzetting van heiwerk der genade, die Gods kind van alle bekommernis bevrijdt in de verwekking van de zekerheid, dat Gods werk aan hem begonnen en dus reeds voor hem voleindigd is door den. Middelaar en Borg zijner ziel. Voor alle ' ware bekommerden is er dus in de ontroering hunner zielen zelve reeds de prikkel gegeven om te hopen op God, die het ook voleindigen zal. En indien zij door de wolken hunner donkerheid mogen zien op Hem, die achter dit alles verborgen staat, dan zal de wolk een licht doen dagen, die de tolk is van het onuiiblusschelijk licht, dat er achter uitgegoten is, van het licht, dat drager is dier eeuwige, wondere, goddelijke liefde, waarin Gods kinderen vinden het leven en de zaligheid hunner zielen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

.Uit het kerkelijk leven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's