Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Dr. H. A. v. Bakel heeft naar aanleiding van het verloop der theologiflche faculteit te Amsterdam een tabel in de Hervorming gegeven, om daardoor aan te toonen, dat er van een verloop geen sprake kan zijn wat betreft de theologische faculteiten der Amsterdamsche Hoogeschool en die der Vrije Universiteit, terwijl de daling aan de Rijksuniversiteiten het grootst is. Zijne tabellen laten we hier met de daaraan voorafgaande toelichting volgen en wij veroorlooven ons de vrijheid daaraan ook onzereijds eenige toelichting toe te voegen.

In de lijsten zijn niet meegeteld de hoorders, «Ijo slerhts enVple les«en volgen. Oofe niet de theologische candidaten of doctorandi, die hoewel nog niet in het ambt, zich voorbereiden voor het doctoraal examen, of voor hun promotie en daarvoor geen colleges meer volgen. Ook zijn de alumni der verschillende seminariën niet afzonderlijk genoteerd. Het meeste bezwaar leverde op het vaststellen van het geheele aantal der theologische studentsn aan de Vrije Universiteit. De officieele studentenlijsten geven daar een aanmerkelijk grooter aantal namen: zoo telt bijvoorbeeld de laatst verschenene (1914—15) er 79. Dit is het gevolg van de alleen bij de Vrije Universiteit bestaande gewoonte, dat zij, die de vereischte examens hebben afgelegd en reeds als Gereformeerde predikanten zijn gevestigd, maar die nog voornemens zijn hun studiën voort te zetten om te eeniger tijd bij de Vrije Universiteit te promoveeren, tegen betaling van een bedrag van f 5 per jaar zich daartoe het recht kunnen verzekeren: hunne namen blijven dan op de studentenlijst. De in de tabel opgenomen cijfers van het totaal aantal bij de Vrije Universiteit ingeschrevenen zijn gevonden door de samenvoeging van de eerste-jaars van den loopenden cursus met die der drie daaraan voorafgaande cursussen. Ze zijn dus globaal en, daar in het tijdsverloop 1901—11 één student is overleden en negen de theologische studie hebben vaarwelgezegd, wat te gunstig gekleurd. Echter zijn de buitenlandsche studenten bij de Vrije Universiteit (Zuid-Afrikanen, Amerikanen, en Bentheimers) onder het aantal niet begrepen, daar zij geen ambtsdragers zullen worden bij de Gereformeerde Kerken in Nederland.

De cijfers zijn dan de volgende: Voor 'teerst ingeschrevenen

Amsterdam Gronin-Vrije Kam-Gem. (Univ.) Leiden Utr. gen Univ. pen

l906—07 6 13 47 8 3 4 1907—08 S 19 46 9 10 9 1901—09 14 17 44 9 6 6 1909—10 6 16 32 10 6 10 1910—II 5 II 39 10 5 2 1911—12 7 10 23 6 lo s 1912—13 9 24 18 10 12 2 1913—14 9 8 24 3 13 9 1914-15 3 9 26 3 lO II 191S—16 s 10 12 7 4 6

Geheel aantal ingeschrevenen. Amsterdam Gronin-Vrije Kam-(Gem. Univ.) Leiden Utr. gen Univ. pen

1906—07 19 74 200 41 44 21 1907—08 18 81 196 36 44 26 1908—09 17 79 183 33 33 26 1909-10 23 84 166 33 30 31 1910—Il 26 82 164 33 27 30 1911—12 22 71 155 34 27 31 1912—13 16 80 120 34 33 28 1913—14 19 71 "4 31 40 27 1914-15 15 63 iio 22 45 30 1915—16 20 47 78 20 39 33

Wat volgt uit deze statistiek ? vraagt vervolgens prof. van Bakel, en zijn antwoord is:

Ten eerste: dat over 't geheel genomen het aantal der theologische studenten achteruitgang vertoont; maar ten tweede: dat over achteruitgang tot heden niet hebben te klagen de theologische school te Kampen en de beide theologische faculteiten te Amsterdam. Kampen ging zonder reserve vooruit. De Vrije Universiteit ging dit jaar terug maar telde den vorigen cursus éen student meer dan in 1906—07. De faculteit aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam stond voor 10 jaar op 19, staat nu op 20, telt een eerste jaars meer dan de Vrije Universiteit en een gelijk aantal theologische studenten als de rijksuniversiteit te Groningen.

Daarentegen is er aan elke der drie Rijksuniversiteiten een aanmerkelijke daling. Leiden daalde van 74 op 47, waaronder o.a. 5 en 7 Remonstranten. Ernstiger is de daling te Groningen en te Utrecht, bij beiden tot beneden de helft: Groningen viel van 41 op 20; Utrecht van 200 op 78, waaronder thans nog 4Hersteld-Evangelisch-Lutherschen. Ging Groningen nog gedurende de jaren 1911—13 een weinig vooruit, Utrecht daalde constant. En al toont de tabel der voor 't eerst ingeschrevenen, dat een onverwachte stijging hier en ginds de kansen telkens een weinig kan doen keeren, zoo er ergens bezorgdheid kan bestaan voor de toekomst, dan is dit het geval bij de Ned. Hervormde Kerk. De kleinere kerkgenootschappen: Remonstranten, Doopsgezinden en de gezamenlijke Lutherschen hebben voorloopig geen tekort.

Tot zoover Prof. van Bakels mededeelingen, die hij verstrekte om aan te toonen, dat de theol, faculteit aan de Gemeente Universiteit te Amsterdam geeu overbodig meubelstuk is. Het lust ons niet een onderzoek in te stellen naar de kosten, die al deze verschillende faculteiten voor 's lands kas veroorzaken. Wij kunnen ook zonder accurate becijfering wel begrijpen, dat in verhouding tot het aantal studenten de uitgaven zeer hoog zyn, zoodat elke theoloog, die wordt afgeleverd, een vrq groot bedrag aan de publieke kas heeft gekost. Dat nu rijks inrichtingen groote bedragen vorderen, is op zichzelf beschouwd niets bijzonders. Het rijk heeft belang bij het aankweeken van wetenschappelijke mannen op allerlei gebied. En al meenen wij, dat een gansch andere positie der theol. faculteiten aan de Rijks Universiteiten gewenscht en noodig is, dat het Rijk bij het onderwijs, speciaal bij .; hel H. O., groote bedragen toelegt, spreekt van zelf. Dat geldt voor alle faculteiten zonder onderscheid en hangt saam met de cultuurtaak van den staat. Maar dat de gemeente Amsterdam geroepen zou zijn zulks ook te doen, is minstens aan redelijken twijfel onderhevig. Het is niet wel in te zien, dat de stad Amsterdam de roeping zou hebben zich jaarlijks de uitgave van vele duizenden guldens te getroosten om predikanten te kyreeken voor allerlei grootere en kleinere kerkgenootschappen. Want dit is toch ten slotte het eenige practische doel der theol. faculteiten.

Wat echter uit deze gegevens blijkt is, dat de achteruitgang van het aantal dergenen, die theologie studeeren, zeer groot is en bedenkelijke afmetingen gaat aannemen. Toen Prof. Noordtzij benoemd werd, stolde men het voor alsof de vermindering het gevolg was van het feit, dat deze geleerde niet tot de Herv. Kerk behoorde. Toen Prof. Obbink benoemd werd, zeide men, dat nu wel spoedig het aantal sterk zou klimmen. Maar de ervaring was gansch anders. Zij leert dat heel die vermindering van theologische studenten met die benoemingen in geen enkel opzicht samenhangt. Ondanks het feit, dat de ethische richting de instelling van Ds. v. Dijk tot hare beschikking heeft en daarmede een niet te onderschatten kracht voor de feitelijke recruteering van dominees, is de daling steeds doorgegaan.

Wat echter van nog meer belang moet worden geacht, dat is het verschijnsel, dat de daling van het aantal theologische studenten bijna geheel ten laste komt van de ethische richting. Daarom vooral lijdt de Utrechtsche faculteit. Die kringen, die jaarlijks een groot aantal van hunne zonen afstonden ten dienste der ethische richting, beginnen blijkbaar daarmede op te houden. Te verwonderen behoeft zulks niet, wijl de ervaring leert, dat de gemeenten hoe langer hoe minder van ethische predikanten gediend blijken. Moderne proponenten kunnen een plaats krijgen en naar gereformeerde proponenten is dringend vraag. Zoodra zij er zijn, hebben zij een dikwijls aanmerkelijk getal beroepen. Alleen de ethische heeren schieten of over of zijn blijde na lang wachten een heel klein plaatsje te bemachtigen. Er zijn er dan ook, die het wachten moede, zich reeds tot „een anderen staat des levens" begeven, voordat zij nog de gelegenheid hadden den herdersstaf op te nemen.

Het is dan ook een merkwaardig verschijnsel, dat hoewel het aantal theol. studenten zoo sterk verminderd is, dit niet gezegd kan worden van het aantal gereformeerde studenten. Het aantal der jongelui, die zich tot de gereformeerde levensopvatting getrokken gevoelen, is veel grooter dan in de dagen, toen de theologen bij honderdtallen geteld werden. Dit is zeker een verblijdend teeken des tijds, ook al kan niet ontkend, dat het aantal nog veel grooter zal moeten en kunaen worden. Indien wij genoeg gereformeerde proponenten hadden, zou daarmede reeds veel gewonnen zijn. Gereformeerde proponenten namelijk, niet alleen in den zin van formalistisch gereformeerd, omdat de gemeenten gereformeerde predikanten vragen, maar gereformeerde proponenten, die God vreezen en dus waarachtig uit het gereformeerd beginsel leven. Doodpreekers en doodbidders hebben de gemeenten niet noodig, maar er is groote behoefte aan bewust gereformeerde mannen, die de kennis van de gereformeerde levens-en wereldbeschouwing in de gemeenten kunnen opbouwen en het Woord Gods als een levend Woord verkondigen.

De herstemming in Amsterdam.

De herstemming voor 37 leden van het Kiescollege te Amsterdam is om meer dan één oorzaak merkwaardig geweest.

Neem de houding der ethischen. Wat is er niet veel geschreven over 'tgeen gebeurde op de laatste Class. Vergadering te Amsterdam, waar enkele ethische heeren uit het Bestuur werden gewipt, wier plaats zal worden ingenomen door confessioueeler^ >

De handschoen was toogeworpen, zei men van ethische zijde, 't Tafellaken was doorgesneden. Voortaan zou alles op voet van oorlog worden ingericht.

Naar verluidt is er sinds dien heel wat gepasseerd te Amsterdam.

Ds. SchuUer tot Peursum vroeg emeritaat. Dr. de Sopper nam afscheid van de Utrechtsche predikantenvergadering, daar hij niet meer met confessioneelen wilde saainkomen. Bij de bevestiging van| Ds. den Breems waren niet èXle predikanten tegenwoordig; enz.

Hoe dat alles precies zit, weten we niet. Maar 't hokte; 't smeulde; ook sloeg de vlam reeds uit.

Toen kwam de verkiezing in 't zicht. En toen tegelijk dat optreden van Dr. Engelberts, die sprak van „dat leelijk gedoe" der confessioneelen en die den modernen dominé Hulsman z'n beurt in de Nieuwe Kerk afstond.

't Kookte, 't Smeulde, 't Brandde te Amsterdam.

De ethischen haalden 655 st. bij de eerste stemming. Hun candidaten vielen daarmee uit. En 't zou om 37 plaatsen in het Kiescollege gaan, waarover nu nog eens gestreden moest worden tusschen confessioneelen en modernen.

Ds. Melchers kwam van Almelo, om den Amsterdamschen ethischen te zeggen, dat ze leelijk behandeld waren door de confessioneelen. Ze kregen niets meer den laatsten tijd. Alles wat ze vraagden werd hun geweigerd. De confessioneelen hadden hun indertijd geweigerd om Prof. Obbink ouderling te maken. Ook was hun Dr. de Visser als predikant onthouden. De ex-socialist Melchers riep hun dan ook toe: laat u niet langer verdrukken door de confessioneelen; kom bij ons en wij zullen voortaan samengaan, dan krijgt gij uw deel dat u toekomt van ons."

Een heet hangijzer. Maar toen de herstemming kwam, konden de ethischen om des beginsels wil niet besluiten de modernen te steunen; dèt wilden ze op geen enkele manier; noch door de modernen hun stem te geven, noch door zich van stemmen te onthouden. Om des beginsels wille besloten ze naar de stembus te gaan en de confessioneele candidaten te stemmen, die dan ook allen gekozen werden; met 1800 stemmen.

Deze daad van de Amsterdamsche ethischen verheugt ons. 't Blijkt dat ze voor onze Kerk toch meer heil verwachten van degenen, die wenschen vast te houden aan de confessie, dan van degenen, die den Christus loochenen.

„Het bloed kruipt waar 't niet gaan kan."

Maar daar zijn we niet mee klaar. En dat moet ook uitgesproken worden; om er dan ook over te handelen met elkaar.

Want de ethischen en degenen die vasthouden aan de confessie hooren niet bij elkaar.

Men zal, door den nood gedrongen, wel telkens naast elkaar komen staan. Ons eigenaardig kerkelijk leven geeft er. aanleiding toe. De nood kan zoo wonderlijk dringen!

Evenwel hooren ethischen en gereformeerden niet bij elkaar. Om allerlei oorzaak niet.

Wel zal het geloof in den Christus weer telkens rechts sturen; tegen links zelfs.

Maar in belijdenis zijn dè etischen è, nder soortig dan de gereformeerden, wat in èlles telkens duidelijk uitkomt.

En dat mogen de etischen niet ontkennen; gelijk de mannen van de confessie het niet mogen. vergeten.

7an de principiëele, eerlijke bespreking en behandeling van deze brandende k westie zal veel afhangen voor de toekomst van ons kerkelijk leven.

Hoe meer helderheid er komt op dit punt hoe beter.

't Gaat over de hoogste belangen van het religieleven en 't raakt het kerkelijk leven telkens en overal; gelijk het ook vo®r vereenigingen, vergaderingen, conferenties enz. belangrijk is te weten wat men aan elkaar heeft; waarbij arbeid van zending en werk van barmhaitigheid roept om klaarheid in deze, opdat men niet elkander „gebruikt" waar men er voordeel in ziet, doch elkaar wegduwt, waar men elkander niet gebruiken kan.

't Lijkt ons een zaak van eerlijkheid, dat de mannen van de belijdenis zich hier goed rekenschap geven van alles; en voor de etischen lijkt het ons gebiedenden eisch, om niet telkens in te stappen en dan weer uit te stappen, al naar de omstandigheden zich voordoen.

De Room van de Kerk.

De modernen zijn in den laatsten tijd druk bezig geweest om met kracht van woorden eigen lof te zingen. Zij zijn eigenlijk de meest religieuse menschen, de trouwste leden der Kerk; en de beste predikanten zitten in den modernen hoek.

Indien het er dan ook eens toe komen moest, dat de inrichting der Hervormde Kerk zóó werd, dat er geen plaats meer was voor de modernen, zou — zoo zeggen de vrijzinnigen zélf — die Kerk het beste deel verliezen. De meest religieuse leden der Kerk zouden dan afgesneden worden; de beste predikanten zouden dan worden buitengesloten.

't Zou voor de Hervormde Kerk de grootste ramp zijn!

't Zou daar in die Kerk de dood in den pot worden.

De farizeën zouden overblijven. De onwaarachtigen zouden dan het grootste element vormen. De „room" zou dan van de melk zijn en van het overblijvende zou dan worden getuigd, dat het minder waardig is.

't Is al zoo jammer, dat er jaren geleden, toen er vele vrijzinnigen uit de Herv. Kerk zijn uitgegaan, reeds zooveel „room" afgeschept is; welke „room" nu aan de kleinere Kerkgenootschappen is ten deel gevallen. Dat zit nu bij de Remonstranten, de Doopsgezinden enz.

Neen — dat er in 1834 en in 1886 duizenden uit de Hervormde Kerk zijn heengegaan, dé, t betreurt men niet.

't Luchtte op. Och, dat er morgen aan den dag nog maar méér van die gereformeerden gingen. Die onruststokers kan men missen als kiespijn!

Maar wee, wee, als de slag eens viel, dat de modernen moesten heengaan. Wat zou dat vreeselijk, vreeselijk jammer zijn!

Zoo redeneerde ongeveer Dr. Niemeyer van Bolsward, de hoofdleider van de vrijzinnig-Hervormden.

Bij welke room-zoezerij hij een weinig in conflict is gekomen met z'n buurman, die hoofdredacteur is van bet niet-ofïicieele gedeelte van „de Kerkelijke Couxant".

Die had het óok over room. Maar over ènderen room dan Dr. Niemeyer. Waarbij deze laatste strak en stijf bleef beweren, dat hij den echten room had.

En och, arme, als twee buren twisten dan hoort men wat!

Want noemde Dr. Niemeyer de vrijzinnigen den „room" van de Kerk, daar steekt de hoofdredacteur van „de Kerkelijke Courant" van wal en schrijft dan:

„Onder vrijzinnigen, in en buiten de Kerk, zijn ongetwijfeld vele ernstige, waarlijk godvruchtige menschen; maar het kan toch ook niet ontkend worden, dat „Jan Rap" onder hen maar al te veel ook nog gevonden wordt; dat „vrijzinnig" of „modern" zijn, helaas bij vele menschen vrijwel gelijkluidend geacht wordt met onverschillig of godsdienstloos". (Kerkel. Ct. 15 Oct. 1915).

Dat vinden we eerlijk van „de Kerkelijke Courant" om dat maar eens te zeggen; wat natuurlijk van méér beteekenis is, dan dat wij dat «ouden neerschrij ven. Omdat het nu uit een hoek komt, waar men de vrijzinnigen door en door kent en heusch niet onnoodig eenig kwaad van hen zeggen zal. Integendeel, waarvan we veilig kunnen gelooven, dat men de dingen liefst zoo zncht mogelijk zegt, als er iets aan te merken valt.

Van „de room" van Dr. Niemeyer blijft intusschen zoo niet veel over.

En als we zoo zelf onze oogenen onze oorcn den kost geven, dan moeten we ook zeggen, wat bestaat het Itger van „de vrijzinnig-Hervormden" voor een groot deel uit onverschilligen; voor een groot deel uit menschen, die er geeu godsdienst meer op na houden.

Zeker, men is anti de orthodoxen. Maar wat men zelf is voor een groot deel?

Onverschillig, godsdienstloos; hoogstensmaterialist; levende bij de zichtbare dingen, die genot en voordeel geven. Maar hóoger komt men niet.

Dat is óok een vrucht van het berooven van de gemeenten van de rechte prediking naar het Woord!

Ddar brengt de moderne levensbeschouwing toe.

Men ontneemt den mensch é, lles wat naar hoogere dingen uitgaat. En men laat den mensch bq het koude materialisme zitten; men veroorzaakt, dat de massa in onverschilligheid wegzinkt; in godsdienstloosheid vervalt. Men moet maar eens in echt-moderne streken van ons Vaderland komen!

't Is in-droevig.

„Ondubbelzinnig en onbekrompen "

Het zoeken van formules, waarmee zij zich kunnen vereenigen die niet bij elkaar hooren, is altijd een heel kunststuk geweest. Onze vaderen hielden er niet van. 't Is een moerasplant, groeiend op 't laagste gedeelte van den kerkelijken bodem, 't Is een uitspruitsel van den uieuweren tijd, die van vage lijnen en onduidelijke grenzen houdt. En 't schept dikwijls een mooie gelegenheid om dan strooptochten op het gereformeerde erf te kunnen houden en weg te rooven, wat er van ouds nog overbleef als vrucht van den stoeren arbeid van het voorgeslacht.

Over een van deze vage formules wordt nu weer strijd gevoerd. En niet zij, die deze formuleering gevonden hebben bestrijden haar nu. Maar de links staande groepen — de meer gëavanceerden — vallen haar aan, om dengerien, die zich rondom die vitieuse formule concentreeren, te verwijten dat ze niet eerlijk zijn.

't Geldt de formule van de z. g. n. Utrechtsche predikanten-vergadering, waar steeds vt-le predikanten saamkomen, onderschrijvend dat ? ij ondubbelzinnig en onbekrompen instemmen met de belijdenisschriften der Ned. Herv. Kerk.

Hoe is 't mogelijk zoo roept men links — vooral né, het afscheid nemen van dien ring door Dr. de Sopper — dat men in die vergadering hulde brengt aan de belijdenisschriften; dat men verklaart ndubbelzinnig daar mee in te stemmen — erwijl dan de op die vergadering tegenwoordig zijnde etische en confessioneele redikanten toch weer ieder een dnderen zin leggen in die belijdenisschriften?

Is dat eerlijk? Is het eerlijk, te zeggen dat men het zelfde oordeelt, als men in zéér belangrijke hoofdwaarheden gansch verschillend denkt en gelooft? b.v. als het gaat om termen als „Gods Woord, " „Drieëenheid, " „Verzoening, " „Verkiezing" enz.

Neemt men die zaken in een zelfden zin, als waarin zij voorkomen, in breede omschrijving en eerlijke juiteenzetting, in de belijdenisschriften ?

Men zegt het door de onderteekening. Maar men bewijst in de daad, dat men gansch verschillend hier over denkt en dat de etische hierin van gansch anderen zin is dan de confessioneele mede-broeder.

Waarom nu geformuleerd en onderschreven, dat men in zake de belijdenisschriften „ondubbelzinnig" denkt, als dit toch in werkelijkheid niet 't geval is ?

Men kan dan niet hoog opgeven van den kloeken zin en de eerlijke handeling dergenen, die zich akoo vereenigen.

En dat het spaak loopen moet ziet ieder, die wat verder kijkt dan z'n neusi lang is, en die wel weet, dat niet aan elkaar te lijmen is wat niet op elkaar past en elkaar niet vasthoudt.

Wij zijn nooit warme bewonderaars geweest van die pogingen om bij elkaar te brengen wat niet bij elkaar hoort. En we meenen dat de Schrift ook zoo iets zegt van geen tweeërlei zaad uitstrooien op den akker en van geen tweeërlei beest brengen onder één juk.

Wat is de Schrift, beelden uit het leven alijd duidelijk! met eenvoudige gegrepen, toch

En wat zijn wij, menschen, toch vaak stomp van zinnen, dat we toch nog weer eens willen probeeren en ook nog wel willen verdedigen, wat de Schrift verbiedt en veroordeelt.

Ons kerkelijk standpunt.

Wij kunnen ons best begrijpen dat deze of gene, misschien nu voor 't eerst „De Waarheidsvrieud" onder de oogen krijgend, zich afvraagt wat nu toch eigenlijk het kerkelijk standpunt van de mannen van den Geref. Pond is.

We willen trachten in een kort stukske er iets van te zeggen. Met bewustheid verklaren we, dat er tusschen den Geref. Bond en de Confessioneele Vereeniging een groot onderscheid is. We zijn volstrekt niet tevreden met een z.g.n. Volkskerk. We vragen en blijven vragen naar eene Gereformeerde Kerk, d. i. eene Kerk, die zich in hare belijdenis en organisatie onderwerpt aan Gods Woord. We houden vast aan dat ideaal: eene Gereformeerde Kerk en een Gereformeerd kerkelijk leven. in overeenstemming met Schrift en Belijdenis. Naar dat einddoel richt zich ons; oog en we willen staan voor de beginselen, die we van God uit Zijn Woord hebben geleerd, door onze Vaderen zoo duidelijk en breed uiteengezet in Confessie en Kerkorde, gelijk ook in allerlei geschrift over leerstellige en kerkrechtelijke kwesties.

Betere formules binnen het kader van het vigeerend reglement onder de huidige kerkelijke organisatie kunnen daarvoor van nut zijn. En elke actie die door wijziging in de reglementen aan een gezondere ontwikkeling van het kerkelijk leven kan ten goede komen, hebben we natuurlijk als gereformeerden te steunen.

Maar in geen geval wenschen we uit het oog te verliezen, dat het einddoel niet is en nooit mag zijn wijziging in deze of gene formule, waarbij gansch de actie beperkt zou worden tot het

reglementair gebied, met handhaving van de tegenwoordige kerkelijke organisatie.

W^e moeten blijven eischen: het herstel van een gereformeerd kerkelijk leven in overeeustemming met Gods Woord en onze belijdenis.

Met minder mogen, kunnen en willen we ous niet tevrêe stellen.

Daarbij willen we de kerk niet prijs geven, maar wenschen in wegen te gaan, die leiden kunnen tot haar vrijmaking en herstel; opdat zij, staande op eigen fundament en eigen terrein, onder de heerschappij van haren Koning, zich openbare zooals de kerk van Christus zich hier te lande naar Gods ordinantie heeft te ontplooien.

En met dit ons hoog ideaal voor oogen wenschen we gaarne alles te doen; wegen en middelen daartoe ijverig te gebruiken en volstandig te bewandelen, om te komen tot verwerkelijking van ons ideaal.

Een z.g.n. Volkskerk is dus ons ideaal niet.

Een Vereeniging van elk wat wils ook niet.

Eenig en alleen lokt ons en wenkt ons als ideaal een Gereformeerde Kerk, met belijdenis en organisatie naar den Woorde Gods, dat immers voor eiken tijd steeds de eenige en beste regel blijft voor leer en leven. Om dan te mogen aanschouwen dat die Gereformeerde Kerk zich openbare in een gereformeerd kerkelijk leven, door den Heere gezegend en tot zegening geroepen.

Want we gelooven vastelijk, dat, wanneer de Herv. (Geref.) Kerk zich weer onder de heerschappij mocht komen stellen van haar eenigen Koning, om te leven in overeenstemming met Gods Woord en bare belijdenis, zij dan ook, krachtig door innerlijke levenssterkte, mede zal werken tot verdieping van het geestelijk leven der natie, worstelend met goddelijke kracht en heiligen moed om de volksziel weer te brengen onder het licht van Gods Waarbeid, welke tot alle dingen nut is, daarbij ook het Evangeliewoord willende uitdragen onder Jood en heiden en Mohammedaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's