Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kringloop.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kringloop.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hetgeen dat geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is alreede geweest, en God zoekt het weggedrevene. Pred. 3:15,

Ezechiëls eerste visioen ontrolt ons het wereldgebeuren in zijn gecompliceerden vorm in een geheel daartoe passend beeld, zoo dooreenloopend, met zulk een dooreenstrengeling van voorstellingen en uitbeeldingen, dat onze Statenvertaling het noodig achtte bij de achtentwintig versen van hoofdstuk 1 honderd vijftien verwijzingen met ophelderingen te geven.

Wie zich dit beeld tracht in te denken, duizelt en 't is of de raderen, waarvan sprake is, in bruisende wirwar gaan bewegen. Totdat tenslotte rustige stemming ons denken verfrischt, nl. als dit visioen a. b. w, samenvloeit met het Johannitisch gezicht op Patmos, want boven het uitspansel komt de gelykenis eens troons, daarop die eens menschen, de gedaante van den boog, ten dage des plasregens daaromheen, de gelijkenis van de heerlijkheid des Heeren. Hoe verheven schoon is deze beeldende taal der Schrift. Door alles heen rommelt gerechtigheid en boven alles uit schittert glans van genade.

Boven het rumoer der volkeren zit Hij ten troon, die gezegd heeft: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. En de velgen der raderen mogen zoo hoog zijn, dat ze vreeselijk waren (vers 18) beteekenend de grootste, hoogste en vreeselijkste dingen, die op de wereld gebeuren kunnen, toch zijn ook deze velgen vol oogen, ons wijzend op de Voorzienigheid Gods, op Hem, die alles ziet en 't al regeert door den dienst Zijner Engelen.

Een geest des levens was in de raderen, de verzekering voor ons van rechtvaardig, schoon vaak onbegrijpelijk beleid. Alle noodlot en toevaltheorie van dwarrelende stofjes, die menschen heeten, ten spijt, wijst het gezicht van Ezechiël ons met nadruk op Hem, aan tijd noch plaats gebonden, wiens toezicht over alles gaat.

De profeet ziet het wereldgebeuren in een beweging der raderen. Nu onder dan boven, nu zichtbaar dan weg. 't Wijst ons op den kringloop der dingen en boven deze dwarrelende beweging een kring, onbewegelijk vast, de zevenkleurige band des Verbonds om Hem, op den troon in de gelijkenis eons menschen. Temidden van alles wat woelt en wisselt en verandert moge ons het gezicht ontbreken om juist te onderscheiden, 't Woord wijst er op, dat over alles heen, en boven alles uit Zijn Verbondstrouw schittert, ja dat alles, zelfs wat tegen schijnt, toch medewerkt om de liefde-oogmerken van Christus met Zijn Kerk en met Zijn uitverkorenen te verwezenlijken.

God, de Drager en Onderhouder van de natuurlijke en zedelijke wereldorde, gaf Zijne ordeningen voor alles, wat Zijn wil tot aanzijn riep. En zoo is ook bij alle wisseling te volgen de planvastheid waarmee alles wisselt en verandert. Ook de veranderlijkheid loopt in vaste banen en 't is de wijze Prediker, die in vrome navorsching het summa summarum van alle wisseling vertolkt, als hij zegt: hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is alreede geweest, en God zoekt het weggedrevene.

De kringloop der dingen. Alles heeft een bestemden tijd. Ook heidenschen denkers, o. a. den Griek Heraklltus, viel die vastheid in het veranderlijke op. Ook hij zag in de gedurige wisseling een rythmus, een wet. Hoeveel klaarder wordt ze voor ons Christelijk bewustzijn, als ordening des Hemels, waar het Woord ons in de Hemelsche grondwet: uit Hem, door Hem, maar ook tot Hem zijn alle dingen, dezen kringloop leert. Al de wentelende zonnen en trekkende sterren volbrengen, gehoorzaam aan de ordeningen in het heelal, hun loop en keeren weer in hunne baan.

Hij roept ze alle bij name. Hij leidt ze, en God zoekt het weggedrevene. Niet één wordt er gemist. En de wegzinkende zin geeft ons toch de zekere gerustheid, dat ze straks in vollen luister uit haar koets aan d' Oosterkimme rijzen zal, 't Moge schijnen, dat het sneeuwkleed van den winter als een doodkleed moeder aarde toedekt, toch glinstert nog het trage licht op harsige boomknoppen, die ons troostend melden, dat een nieuwe lente komt, dat bloemen en loof de aarde zullen sieren als een jonge bruid. Zoo wisselen de tgden en volgen de jaargetijden elkaar gehoorzaam in kringloop op. Weer zegt de Prediker: „De rivieren stroomen, maar de zee wordt niet vol, wijl zij weer formeeren de kudden der luchten, de wolken, die gehoorzamen aan de stem van den grooten Herder, Straks vloeit weer de rivier door de afdruipende bergen, en toch de zee wordt niet vol.

Kringloop der dingen in den hemel boven ons. Naar de plaats, waar de beken henengaan,  derwaarts gaande keeren zij weder (Pred. 1). De bewustwording dezer wet van wisseling en terugkeer, brengt in het hart van den Prediker een smartelijke ontroering, IJdelheid der ijdelheden. Hij ziet nu de zon hijgen naar hare plaats, hij ziet alle dingen zoo moede worden, dat het niemand kan uitspreken, 't Is haast of fatalistische stemming zijn ziel zal overmeesteren, nu zij gedrukt wordt door deze ijzeren wet der gestadige wisseling. Maar straks vindt hij in het motto-vers de ontknooping van dit drukkende raadsel; ook voor hem komt de troostende opheldering door den Trooster in hart en verstand gewrocht. Ja de wet blijft: de kringloop der dingen, maar: God zoekt het weggedrevene. Ook hij ziet nu den geest in de raderen, hij weet: God regeert ook deze wet, die Hij zelf gaf. Die op den troon zit, in de gedaante eens menschen, regeert ook deze ordening door het Woord Zijner kracht.

Tot welk een volle bevestiging van het bestaan dezer wet leidt de aanschouwing van het creatuurlijk leven op deze aarde van plant en dier en mensch. Alleenlijk nu worden de kringbanen zoo overstelpend vele. dat weer het visioen van Ezechiël alleen vermag uit te drukken, den totaalindruk van alle wisseling: immers er waren raderen in de raderen.

Denk slechts aan het stoffelijk bestaan van den mensch, waarop ook de Prediker weer acht sloeg. Uit het stof opgebouwd, ontvangt hij een lichaam, bestaande uit een samensnoering van circuleerende levensfuncties : raderen in de raderen. Denk aan de strooming van het bloed, uit het hart door het lichaam naar het hart terug.

Denk aan de stofwisseling, waardoor het voedsel uit de aards als voedsel voor de aarde weerkeert.

Maar tot stof zult gij wederkeeren. En ook daarmee is de loop van uw stof niet volbracht. Immers, die het weggedrevene zoekt, zal ook eenmaal over uw stof, o mensch, opstaan. Ja, daar is wel een halt voor allen loop, doch slechts voor den troon van Hem, die het weggedrevene zoekt. Wat verwaaid is en verdreven, wat weggespoeld is, of rust op den bodem der zee, eenmaal zal ook de zee haren buit weergeven, als de bazuin weerklinkt, en deze aankondigt het groote halt voor allen kringloop in dien grooten dag. Dan zal het blijken of Hij ook gewaakt heeft over uw stof. Veel kleiner is de kringloop, die het lager georganiseeide leven van plant en dier volbrengt. Immers een ander is het lichaam der menschen en een ander dat der dieren. Het laatste strekt zich niet uit tot eeuwigheidsbanen. „Het gras, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt". „Gelijk het vanzelf uit de aarde opkomt", zooals de Heiland eens sprak, zoo bloeit het en geeft zaad. En ook dit moest sterven, want indien de graankorrel niet sterft, kan ook geen nieuwe halm opgroeien. Daarmee is haar kringloop volbracht, wel eenvoudig, maar niettemin veelszins beeld van ons leven.

Want ook wij vallen af als een blad en gelijk het gras en de bloem is ook ons kortstondig leven. Het gras verdort en de bloem valt af. En het leven is voorwaar gras. Maar ook naar binnen is overeenkomst, nl. met ons zieleleven. Daar is een knooppunt in den kringloop van de plant. Een wonderlijk oogenblik. En daarheen wijst ons de Levensvorst Christus. Zal nieuw leven opbloeien, dan eerst een afsterven van het oude. Zoo ook geestelijk.

Wat in de hemelsche schuren wordt binnengehaald, heeft in de donkerheid gewoond; 't oude leven ging sterven, voordat het teere sprietje zich koesteren mocht in 't zonnelicht, dat er kleur en wezen aan schonk. Doch de koesterende warmte was juist in de donkerheid der aarde de kracht waardoor de dood ter eener en het leven ter anderer zijde in beweging werden gebracht. Toen dit dubbel proces tegelijk zich openbaarde was de nieuwe geboorte haar aanzijn geschonken en een nieuwe kringloop begonnen.

En wie kennen de worsteling der beide krachten in het geestelijke leven dergenen, die getrokken worden uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht, weten dat die trekkende kracht werkte in de donkerheid van hun Godsgemis, dien innerlijken strijd om een nieuw beginsel des levens, tegen het oude in ons zondige bestaan en onze natuur, dat sterven moest en niet sterven wilde.

{Slot volgt).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Kringloop.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's