Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zware tijden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zware tijden.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Timotheüs 3:1. En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.

I.

De ontzaglijke ernst dezer tijden wordt, helaas, slechts weinig beseft. Bijzonderlijk blijkt dit uit het be«ld, dat onze dagen uit godsdienstig oogpunt te aanschouwen geven. Hoewel daarbuiten de volkeren der wereld op leven en dood met elkander kampen, . hoewel ook ons volk telkens dreigt te worden medegesleurd in die geweldige worsteling, hoewel af en toe de hongersnood voor de deur schijnt te staan, vertoont ons volk op het gebied van het religieuse leven een schouwspel, dat inderdaad ontroerend is door de diepe geestelijke ellende, die er zich in afteekent. De veegste karaktertrek is ongetwijfeld die van de onaandoenlijkheid, waarvan allerwege blijk wordt gegeven. Het is juist die gesteldheid, die in Gods oog de ontzettendste is en \{fBarover bijzouderlijk het oordeel aangekondigd wordt. De Schrift stelt dit vooral als een kenmerk van de naderende oordeelen. Van eenigen drang naar bekeering is nergens iets te speuren.

Niet slechts dit valt op, dat in de kringen, die van God en zijn dienst geheel vervreemd waren en uitsluitend opgingen in den tempel van Mammon, om hem te dienen met alle gaven van verstand en hart, er van geene verandering, hoe gering ook, sprake is. Maar vooral trekt het de aandacht, dat ook in de zoogenaamde Christelijke kringen, die trouwens in zoo menig opzicht der wereld gelijkvormig zijn geworden, er evenmin van diepgaande geestelijke ontroering ook maar iets kan worden ontdekt. Ook de vrome wereld zet haar leven voort, als was er negens een wolkje aan den horizon te speuren. Alle kleingeestigheid en naarheid, al het gekibbel en gekrakeel, alle scheur-en splijtzucht, alle onderlinge verdachtmaking, alle twisting en tweedracht, zij gaan voort hare bittere zaden uit te zaaien en van eenige verootmoediging, van broederzin en saamhoorigheid is ook het minste niet te ontdekken. Ook van de wereld der vr®men kan gezi'gd: zij zoeken allen het hunne. Van broederlij keu zin, van ware verootmoediging, van gemeenschap der heiligen, van een zien op en waardeeren van hetgeen eens anderen is, kan niet worden gespeurd. Hoogstens groeten zij, die hen groeten en hebben zij lief, die hen zegenen. En zeldzaam, uiterst zeldzaam, wordt er vernomen, dat •dözé"of die in Zion-geboren-werd.: Ware vreeze Gods is zeldzaam goed geworden. Het gaat alles op in het uitwendige. Ook ons godsdienstig leven is hoe langer hoe meer gericht op hetgeen rondom en buiten ons ligt, terwijl de gelegenheid en de roeping van in te keeren in zichzelven niet meer wordt gevonden. Zoo leidt ook de natuurlijke vroomheid en de schijn van godsdienst, van rechtzinnigheid en waarheidsdrang nog tot afkeeren van den weg des levens. Dit juist is het bedenkelijke in onze dagen Niet, dat er goddeloosheid heerscht, niet dat het ongeloof machtig is, want hoe vreeselijk deze ook zijn mogen, van de in zonde gevallen wereld is er niet anders te verwachten. Zij leeft uit het ongeloof. Maar het bedenkelijke is, dat hetgeen zich als geloovig en als volk Gods aandient, het niet meer is. Het geloof in Gods getuigenis wordt weinig meer gevonden. Onze tijd doet denken aan de dagen voor den zondvloed, die ons aldus beschreven worden: eu het geschiedde, als de menschen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, dat Gods zonen de dochteren der menschen aanzagen, dat zij schoon waren en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkoren hadden." Met die woorden wordt ons de geestelijke en zedelijke toestand voor den zondvloed geteekend. Het karakter van dien tijd was dus, dat het volk Gods zich vermengde met de wereld. Daarom was het niet meer te vindep. Er is geen twijfel aan, of destijds was er ook veel godsdienstigheid en veel vroomheid. Bn; ; dit was het vreeselijke, dat Gods volk onder dat alle» niet meer te onderscheiden was. Zoo is het immers ook thans. Het aantal kerken en kerkjes neemt wonderlijk toe. Men zou oppervlakkig gezien zeggen, dat ook het volk Gods. toeneemt, dat de invloed van de beginselen van Gods Woord sterker en sterker wordt.. Wie zijn oor te luisteren legt, die kan hooren, hoe de lofzangen worden aangeheven op het vele, dat bereikt wordt. Men verneemt, hoe het daverend applaus soms opgaat uit de vergaderingen, waarin men den moed eens zal aanblazen. En inderdaad moet het volk Gods met een kaars worden geiocht. Gods kinderen zijn weinigen geworden en in de verachting. Zij zijn te bekrompen, te eenzijdig, te kleinzielig, te zuur voor deze wereld vol zoete vroomheid.

De vromen dezes tijds verkeeren gaarne in de wereld om haar lof te ontvangen. Zij nemen het niet al te nauw met wie zij verkeeren. Van schuldgevoel voor Gods aangezicht, van verbreking des harten, van levensgemeenschap met God, wil men niei; mee weten. De wierook der wereld is veel aangenamer dan de smaad, die het vrome volk vroeger moest torsen. Voorwaar, dit is het aangrijpende, het ontzettende in onze dagen, dat Gods zonen de dochteren der menschen aanzien, dat zij schoon zijn.

Dat is het, waardoor onze tijd rijp wordt voor de oordeelen. Men ziet ze niet, men waant ze nog verre en toch blijft het vreeselijke woord: God laat aich niet bespotten. Straffeloos zal het niet aan ons voorbijgaan.

En nu is dit juist in de Heilige Schrift zoo treffend, dat Gods kinderen steeds worden opgeroepen om acht te geven op de tegenwoordige en toekomende gevaren. En het is thans zoo geworden, dat er meer gelet w»rdt op den voorspoed en de gunst dan dat er nut getrokken wordt uit de beproevingen en kastijdingen. De Heere echter roept zijne kinderen op om acht te geven op de dreigende gevaren.

En daarom als de discipelen bezig zijn met de wederkomst des Heeren, dan vragen zij naar de teekenen der tijden en dan is daar onder alles wat de Heere opnoemt niets, dat wij gewoon zijn als een zegen aan te merken. Het is de donkere zijde, die Hij belicht. Er zullen vele dwalingen zijn, vele valsche leeraren, profeten, die Hij niet gezonden heeft, en velen zullen zeggen : zie, hier is Christus of daar is Hij. En zoo ook op zedelijk gebied zal het donker zijn, want de ongerechtigheid zal vermenigvuldigen en - v«ler-liefde verkonden.., En .onder, de volken zullen het oorlogen zijn en in de maatschappij eene verdeeldheid, die zelfs de gezinnen zal versplinteren en Gods kinderen zullen gehaat zijn om zijns Naams wil. En zoo zouden wij kunnen voortgaan om het te toonen, hoe de Heere, als Hij de naderende oordeelen aankondigt, den nadruk legt op de zwarte schaduwen van zonde en afval, van Godverzaking en verachting van het ware volk. En dat daarvoor geen oog is en dat daarop niet wordt gemerkt, dat men onder dat alles koud on kalm en rustig blijft, het wordt door Gods Woord geoordeeld en veroordeeld als het teeken van de algemeene geestelijke verwording, waaronder bij alle vroomheid en godsdienstigheid, het volk des Heeren niet meer ontdekt kan worden.

En nu wijst ons de apostel aan de groote taak, die in zulk een tijd rust op de dienaren des Woords. Behalve vele andere voorschriften, die hij aan Timotheüs gaf, opdat deze een voorbeeld zou zijn voor alle dienaren des Woords, die latere eeuwen zouden zien, wijst hij er uu ook op, dat het tot zijne roeping behoort de dreigende oordeelen te onderkennen en in het licht te stellen. Gods gemeente heeft daarom juist den dienst des Woords ontvangen, opdat zij daardoor geleid, vermaand, vertroost, maar ook gewaarschuwd zou worden. Het is dus de taak van de dienaren des Woords het oog geopend te hebben voor de gevaren, die Gods Kerk bedreigen, kennis te hebben van de teekenen der tijden, om daardoor tot het volk des Heeren te kunnen spreken tot hunne voorlichting. En dat is maar niet iets bijkomstigs, noch ook iets van geringe beteekenis in het ambt. Integendeel, de Schrift legt daarop grooten nadruk. Lees slechts, hoe in Ezechiël 33 die taak in den breede wordt omschreven. Daar wordt gesproken van het zwaard, dat de Heere zal brengen over het land, dat de profeet moet zien komen en waarvoor hij, blazend met de bazuin, het volk moet waarschuwen.

Daar is het dus duidelijk, hoe ook de nooden der tijden in de prediking moeten worden betrokken, hoe zij moeten worden aangegrepen met het Woord. En dat op straffe van het oordeel, dat den nalatigen dienstknecht zal treffen. Staat er niet geschreven, dat de Heere het bloed zal eischen van de hand des wachtere! Zoo teekent ons ook Jesaja, hoe de wachter moet aanzeggen, wat hij ziet en hoe hij nacht en dag uitziet en rondspiedt of hij ook den leeuw of den wagen of de ruitefs ziet komen.

Altijd behoort het tot de roeping van i den dienaar des Woords ook de oordeelen aan te kondigen, opdat er voor het schuldige volk geen grond tot verontschuldiging zal overblijven. De Heere overvalt nooit met zijne oordeelen. Hij komt niet zonder gewaarschuwd te hebben meer dan eenmaal. Maar als Hij dan komt met de roede, dan zal ook niemand teg«n Hem kunnen opstaan in het gericht.

Daarom is het nu, dat de apostel met zooveel 'nadruk getuigt: weet dit, Timotheus, opdat alle dienaar des Woords ook in onze dagen zich van den aangrijpenden ernst zijner roeping bewust zal wezen, met betrekking tot de teekenen des tijds.

En het is dan ook de groote vraag, of wij daarvan genoegzaam doordrongen zijn en of de prediking daaraan beantwoordt.

Er wordt weer terecht geklaagd over hetgeen de gemeenten te aanschouwen geven.

Er is zooveel sectarisme, noodeloos uiteenrijten, scheuren en verdeelen. Er is zooveel ongeregeld leven op te merken in onzen tijd. Er zijn van die eigenmachtig zich opwerpende predik-^rs, die een zeker talent bezitten om de vrome schare te bekoren. Ook de vrome wereld wil bedrogen zijn. Men wil nu eenmaal geprikkeld worden op geestelijke wijze en verkiest geestelijke snufjes boven de gezonde spijze des Woords. En het kan niet ontkend worden, dat uit dit gedachteloos drijven voor menige gemeente veel kwaad voortkomt. Eenige wijsheid zou voor talloos velen dier overgeestelijke en daarom vleeschelijke vromen geene overbodige weelde zijn. Maar hoe waar dat ook is en hoe ook erkend moet worden, dat er ook veel verdorven wordt door de ziekelijkheid en naargeestigheid, die sommigen schijnen aan te zien voor het echte en ware, ontkend mag toch ook niet, dat er aan de prediking dikwijls veel hapert en niet aan de prediking alleen. Het is niet genoeg eenige gereformeerd luidende termen te doen klinken, niet genoeg een woordeastroom te gieten over de schare. Integendeel de groote ernst, waarmede de apostel zich uitlaat over de prediking, toont hoe daar moet zijn een indien ook in de verschijnselen onzer dagen bij het licht van Gods Woord.

Dat kan toch niet zonder ernstig onderzoek van het Woord allereerst, zonder kennis ook van wat ons omgeeft. En helaas, blijkt dan niet, dat maar al te dikwijls de prediking meer een stroom van week aan week herhaalde godsdienstige woorden en termen is, dan dat er bij gedacht werd aan de vermaning van den apostel: „weet dit"? De prediker blijkt maar al te v^ak als dood voor zijn tijd. En het is juist dat, hetwelk de Heere met zooveel nadruk bestraft. Dan wordt er wel gesproken, maar meer in schijn. Het is als een klank, die versterft in de holle ruimte van het kerkgebouw, want de man zelve, die diep moet voelen en diep moet inzien in dö nooden des volks, staat koud en ongevoelig en heeft eigenlijk geen boodschap te brengen. Waar het alzoo ie, daar kan niet anders verwacht worden, dan d„!; de gemeente verloopt en geestelijk verarmt. Het Woord Gods is profetisch. En waar de profetie ontbreekt, daar ontbreekt ook de levende kracht. En dat nu kan zoo zijn, waar alle kracht gelegd wordt in den vorm alleen, maar het zal ook zoo zijn, waar de traagheid er toe verleidde ook zelfs dezen te verachten met een beroep op den Geest, die van zulke prediking immers verre blijft. Daarom er is ook reden tot zelfonderzoek.

En daarbij komt nu nog, dat gereformeerd prediken op zichzelf toch ook nog niet genoeg is. De roeping van den dienaar des Woords is niet volbracht met het „amen", dat de predikatie besluit.

Hij heeft een ruimer levenstaak. En ook in de volbrenging daarvan heeft hij de gemeente te behandelen en te bewerken niet naar het goeddunken van zijn eigen hart, maar in overeenstemming met het Woord van God. Ook daarbij heeft hij acht te geven op de teekenen der tijden en te luisteren naar het apostolisch vermaan : „En weet dit".

Ook in dat opzicht is er zooveel, dat anders moet zijn en worden. Er ie zooveel, waaruit blijkt, dat de dienaar des Woords rustig schijnt neder te zitten onder zijn wijnstok en zijn vijgeboom, zonder iets te beseffen van den geweldigen ernst des tijds. Hij voelt zich dikwijls zoo veilig voor de aanmerking en de critiek. De eigenaardige kerkelijke toestanden veroorloven dikwijls eene vrijheid, die lang niet elk kan verdragen.

Meer dan één zit neder zonder diep besef van roeping en plicht, dat indezedage'^ sterker dan ooit moest spreken. Dit zijn ook teekenen der tijden, die de naderende oordeelen aankondigen. En dat plichtverzuim en die zelfverheffing en dat misbruik van macht kan niet worden goedgemaakt door een wekelij ksche aankondigiög van de eeuwige oordeelen Gods, die te pas of te onpas soms worden uitgevent voor de massa en de strekking hebben de ledigheid van de predicatie te bedekken. Zulk een' woordenvloed is krachteloos, hoe sterk ook aangezet. Het paard, dat immer de zweep voelt, stompt er voor af. De voedende haver werkt meer uit. Zoo ook hier, wat ons noodigisin deze dagen van ernst en verwording, van oordeel eri. zegen, van gevaar en uitredding en toch van geesteloosheid en doodige rust, het is eene prediking doordrongen van den ernst, die ons toespreekt uit de teekenen der tijden, eene prediking niet alleen met het woord, maar ook met de daad, eene prediking, die het karakter draagt van een prediker, die verstaan heeft, dat de apostel met zooveel nadruk heeft bevolen dit te weten, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. Het kwaad schuilt in geheel ons gemeenteleven, in de verachtering in de genade, in de inzinking van de geestelijke spankracht, in de verkouding der liefde, in het ontbreken van waarachtige bekeering tot God. Dat alles te zaam is een teeken des tijds, waardoor worden aangekondigd de oordeelen Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Zware tijden.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's